Overige  

IEF 13441

Klantenbestand ook niet benaderen na faillissement

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 24 december 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:7295 (BBN en Nogal Wibus tegen Jocabus)
Als randvermelding. Relatiebeding. Bedrijfsgeheimen: klantenbestand. Faillissement. Op 17 juli 2013 heeft de curator van BBN een overeenkomst gesloten met BBN Techniek uit hoofde waarvan laatstgenoemde de activa/activiteiten, waaronder het klantenbestand, uit het faillissement van BBN heeft overgenomen. Jocabus is algemeen directeur van BBN geweest en is een managementovereenkomst aangegaan met een concurrentie/relatiebeding (verbod van 2 jaar direct of indirect relaties, leveranciers of klanten te benaderen. Na beëindiging is gedaagde bij een concurrent in dienst en benaderd klanten van BBN. De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten te benaderen.

5.1. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten van BBN, Nogal Wibus en aan hen gelieerde vennootschappen te benaderen of met hen op welke wijze dan ook contact te onderhouden, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.2. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.3. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 op enigerlei wijze te benaderen of contact te hebben met klanten van BBN Techniek die behoren tot het klantenbestand dat BBN Techniek heeft overgenomen van de curator van BBN in het kader van de activaovereenkomst van 17 juli 2013, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.4. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan BBN Techniek een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
IEF 13422

Eindvonnis over stopzetten filmproductie

Rechtbank Amsterdam 18 december 2013, HA ZA 12-894 (NL Film & TV tegen Independent Films Distributie)
Uitspraak ingezonden door Sander Dikhoff en Gaico Bos, Bousie.
Zie eerder IEF 12559. Contractenrecht. Filmpraktijk. Geschil tussen producent (NL Film) en distributeur (Independent Films) over het stopzetten van de productie van de film. In conventie worden de vorderingen afgewezen en NL Film veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank verklaart in reconventie voor recht dat de overeenkomst wordt gevormd door de inhoud van het licentiecontract van 7 december 2011, aangevuld met de email van 2 mei 2012. NL Film is tekortgeschoten in de verbintenissen uit deze overeenkomst en deze overeenkomst wordt onmiddellijk ontbonden. NL Film heeft onrechtmatig gehandeld en dient de schade te vergoeden.

Van de inzendende advocaat:
Eindvonnis. Geschil tussen producent (NL Film) en distributeur (Independent Films) over wie van hen schuldig is aan het afblazen van de film “Snorro”. NL Film heeft Independent Films gedagvaard en onder andere betaling gevorderd van een bedrag van € 757.064,88. Dit is afgewezen. De tegenvordering van Independent Films tot voldoening van schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 509.921,40 vermeerderd met wettelijke rente.

In het tussenvonnis van 10 april 2013 heeft de Rechtbank onder andere geoordeeld dat NL Film is tekortgeschoten in de nakoming van de distributieovereenkomst en dat NL Film de daaruit volgende schade aan Independent Films dient te vergoeden. In het eindvonnis veroordeelt de Rechtbank NL Film onder andere tot betaling aan Independent Films van bovengenoemd bedrag van € 509.921,40, bestaande uit gederfde winst, reputatieschade en proces en – advocaatkosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Het verzoek van NL Film tot matiging van de schadevergoeding wijst de Rechtbank af. Hieraan lag ten grondslag een beroep van NL Film op eigen schuld van Independent Films. De Rechtbank acht de (gehele of gedeeltelijke) eigen schuld niet aanwezig en wijst het verzoek van NL Film tot matiging af.

IEF 13415

Gebod om webpagina's offline te houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15443 (MTTM en ZakelijkNummers tegen Belfabriek)
Rectificatie van offline pagina's. 6:194a BW. Vergelijkende reclame. Rechtspraak.nl: Procedure tussen twee telecomaanbieders. De vraag ligt voor of de uitlatingen van gedaagde over eiseres als misleidend en onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend met name vanwege de gebruikte bewoordingen en de wijze waarop en de context waarin die mededelingen zijn gedaan. Gedaagde wordt bevolen de webpagina's waarop de uitlatingen zijn gedaan offline te houden en haar wordt verboden om misleidende mededelingen te doen over eiseres. De gevorderde rectificatie wordt niet toegewezen.

3.4. Al het vorenstaande, in samenhang bezien, maakt reeds dat de uitingen van Belfabriek als misleidend en onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat enige mate van overdrijving toelaatbaar is, maar de grens hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter overschreden. Ook is acht geslagen op de omstandigheid dat de mededelingen gericht waren aan ondernemers. Ook voor een gemiddeld geïnformeerde en oplettende ondernemer moeten de teksten misleidend worden geacht. Daarbij staat vast dat er opzeggingen van ondernemers zijn binnengekomen door middel van de door Belfabriek beschikbaar gestelde standaard opzeggingsbrief. De stelling van Belfabriek dat er van onrechtmatigheid van de uitlatingen geen sprake kan zijn omdat de informatie die zij verstrekt ook al door andere instanties publiek was gemaakt, wordt niet gevolgd. Niet alleen verwijst Belfabriek hiertoe wederom naar websites die melding maken van klachten over een ander bedrijf (Zakelijke Telefonie.nl), maar ook de omstandigheid dat gebruikers van servicenummers via andere weg al op de hoogte waren geraakt van de financiële problemen van MTTM c.s. doet niet af aan de onrechtmatigheid van de uitlatingen van Belfabriek, gezien de bewoordingen van die uitlatingen, de wijze waarop en de context waarin die uitlatingen zijn gedaan zoals hiervoor vermeld.

Gevolgen onrechtmatige uitlatingen
3.5. Nu de webpagina’s met de uitlatingen zoals voormeld thans niet online zijn, zoals tussen partijen in confesso is, hebben MTTM c.s. geen belang bij een gebod om deze pagina’s offline te halen. Zij hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter wel belang bij een gebod deze webpagina’s, als ook andere webpagina’s waarin uitlatingen met dezelfde strekking staan, offline te houden. Die vordering zal worden toegewezen, gezien het onrechtmatige karakter van de uitlatingen en nu niet aannemelijk is geworden dat Belfabriek deze pagina’s niet opnieuw zal plaatsen. Ook de vordering tot het opleggen aan Belfabriek van een verbod om uitlatingen te doen over MTTM c.s. en haar bedrijfsactiviteiten acht de voorzieningenrechter in het licht van het vorenstaande toewijsbaar, met dien verstande dat dit verbod zal worden beperkt tot het doen van misleidende en/of onjuiste mededelingen op de wijze als hierna vermeld.

3.6. De voorzieningenrechter acht de vordering om Belfabriek te gelasten om een rectificatiebrief te versturen niet toewijsbaar.
IEF 13410

Geen verbod op term misleiding in artikel over subsidieverantwoording

Vzr. Rechtbank Limburg 6 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:12491 (Stichting Service Médical tegen Media Groep Limburg BV)
Mediarecht. In het kort: Spoed-kortgeding. Vordering van verbod publicatie artikelen in krant (kop: Service Médical misleidde Ministerie) over stichting en haar bestuurder en gestelde onregelmatigheden bij subsidieaanvragen. Geen plaats voor verbod, ook niet wat betreft de kwalificatie “misleiding”.

4.10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de (gestelde) aanwezigheid van [naam bestuurslid] bij FC Jekerdal en MVV goed is voor een niet onaanzienlijk deel - over 2005, 2006 en 2007 circa een kwart - van de evenementdagen en ingezette teams als door Service Médical genoemd in de stukken met betrekking tot de subsidieaanvragen. Gesteld noch gebleken is dat Service Médical het toch onmiskenbaar (deels) persoonlijke karakter van de aanwezigheid van [naam bestuurslid] bij de wedstrijden van SC Jekerdal daarbij kenbaar heeft gemaakt. Gelet daarop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat, afgaand op de door Service Médical verstrekte cijfers over haar activiteiten in haar subsidieaanvragen, niet geconcludeerd mag worden dat door Service Médical een vertekend beeld is gegeven van de omvang en aard van haar activiteiten.

Dat geldt ook indien de aanwezigheid van [naam bestuurslid] bij de wedstrijden van Jekerdal - alwaar bij als arts waar nodig steeds hulp bood - als activiteiten van Service Médical zouden worden aangemerkt. Aan MGL kan niet verboden worden dit als misleiding te kwalificeren, niettegenstaande het feit dat ook andere, minder vergaande kwalificaties en vele nuanceringen mogelijk zijn. De uitingsvrijheid strekt er toe dat men zich mag uitspreken over de feiten die beschikbaar zijn, met inbegrip van de kwalificaties die daar, redelijkerwijs aan verbonden mogen worden.
4.11.
Wat dat laatste betreft heeft Service Médical gemotiveerd aangevoerd dat de opgave van de voetbalwedstrijden niet van betekenis was voor de uiteindelijke toekenning en hoogte van de subsidie, en derhalve ook achterwege had kunnen blijven. Die reactie is door MGL in het artikel vermeld. Wat hier verder van zij: uit het subsidieaanvraagformulier en uit artikel 4:75 lid 1 Awb blijkt dat de ontplooide activiteiten een voor de subsidieverstrekker relevant onderwerp waren. Nader onderzoek op dat punt is voor de beoordeling in dit kort geding niet van belang.

4.12.
Wat betreft de juistheid van de in het artikel opgenomen citaten hebben de ter zitting aanwezige journalist en redactieleden van MGL bevestigt dat deze juist zijn. Gelet daarop kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat die citaten onjuist en daarmee onrechtmatig zijn.

4.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat het gevraagde verbod moet worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de subsidiaire vorderingen van Service Médical, nu een voldoende rechtvaardiging voor dergelijke ingrepen in de persvrijheid niet aanwezig wordt geacht.



IEF 13396

Wanprestatie middels keywordmarketing door affiliate

Rechtbank Noord-Holland 13 november 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11020 (Digital Revolution B.V. tegen Daisycon B.V.)
Als randvermelding. Tussenvonnis ECLI:NL:RBNHO:2013:13120. Keywordmarketing wanprestatie. Reclamerecht. Contractenrecht. Affiliatemarketing door een affiliate uit het bestand van een bureau dat zich bezighoudt met online marketing met keyword "123inkt". Overeenkomsten tussen het bureau en de opdrachtgever én tussen de affiliate en de opdrachtgever. Wanprestatie affiliate door gebruik keywordmarketing. Wanprestatie bureau wegens het niet houden van voldoende toezicht op het gebruik van keywordmarketing door de affiliate. Eigen schuld opdrachtgever. Omvang schade; mindering door erkenning besparingen op advertentiekosten.

2.2. Ten aanzien van Daisycon is in het tussenvonnis overwogen dat op haar, ingevolge de overeenkomst tussen haar en Digital Revolution, de verplichting rustte toezicht te houden op de naleving door de affiliates van de voorwaarden voor deelname aan het affiliateprogramma. Door niet na te gaan of [GEDAAGDE SUB 2] zich ook na maart 2009 heeft gehouden aan de voorwaarde dat hij niet aan keywordmarketing mocht doen, is Daisycon toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorts overwogen dat in de verhouding tussen Digital Revolution en Daisycon eenderde deel van de schade voor rekening van Digital Revolution moet blijven vanwege eigen schuld.

2.6 (...) - nu Digital Revolution kennelijk uitsluitend gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, kan de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend hebben gewerkt voor de zoekopdracht met letterlijk alleen de combinatie “123inkt”. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] meerdere keywords had ingekocht en acht het niet aannemelijk dat de bezoekers van de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] steeds hebben gezocht op die combinatie. Daisycon betwist dan ook dat iedere door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie ook zelfstandig door Digital Revolution gegenereerd had kunnen worden, hetgeen een voordeel aan Digital Revolution heeft opgeleverd dat in mindering strekt op de schade;

2.8.
De rechtbank ziet geen grond om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan het onrechtmatig gebruik van keywords.

2.15.
[GEDAAGDE SUB 2] heeft aangevoerd dat Digital Revolution door zijn handelwijze advertentiekosten heeft bespaard die ingevolge artikel 6:100 BW als genoten voordeel op de schade in mindering strekken. Digital Revolution heeft zich bij akte op het standpunt gesteld dat dit voordeel is te begroten op € 1.907,57 exclusief BTW. [GEDAAGDE SUB 2] stelt dat hij niet kan nagaan of dit bedrag klopt en dat bij het gebruik van meerdere keywords de besparing groter zal zijn geweest. De rechtbank overweegt dat [GEDAAGDE SUB 2] zich erop heeft beroepen dat op de schade een bedrag in mindering dient te worden gebracht vanwege door Digital Revolution genoten voordeel. Het is dus aan [GEDAAGDE SUB 2] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat en in hoeverre sprake is van een grotere besparing dan door Digital Revolution aangegeven. [GEDAAGDE SUB 2] heeft dat nagelaten. De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bedrag aan besparingen dat Digital Revolution heeft erkend, te weten het hiervoor genoemde bedrag van € 1.907,57 exclusief BTW.

2.19. (...)  Deze stellingen kunnen echter niet bijdragen aan de conclusie dat de verweten tekortkoming van Daisycon - het niet voldoen aan de verplichting toezicht te houden op de naleving door [GEDAAGDE SUB 2] van het verbod van keywordmarketing - niet aan overmacht te wijten is. De door Daisycon genoemde omstandigheden dienen immers naar verkeersopvatting voor haar rekening en risico te komen. De rechtbank handhaaft dan ook haar oordeel dat Daisycon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten.

Daisycon heeft naar aanleiding van de door Digital Revolution opgegeven bespaarde advertentiekosten nog betoogd dat Digital Revolution kennelijk alleen gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, zodat de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend kan hebben gewerkt indien een bezoeker van [GEDAAGDE SUB 2] precies op die combinatie heeft gezocht. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] ook andere keywords had ingekocht. Niet elke door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie had dus ook door Digital Revolution kunnen worden gegenereerd, zodat sprake is van een voordeel voor Digital Revolution dat in mindering strekt op de schade, aldus Daisycon. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog. Zoals is overwogen in 2.15 rust de stelplicht met betrekking tot het verrekenen van voordeel op degene die zich op het bestaan van dit voordeel beroept. Daisycon heeft niet aan haar stelplicht voldaan, nu haar betoog grotendeels berust op speculatie. Bovendien gaat Daisycon eraan voorbij dat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan onrechtmatig gebruik van keywords.

2.25.
Gelet op het voorgaande bedraagt de totale schade waarvoor Daisycon aansprakelijk is € 158.136,62. Van deze schade blijft eenderde deel, € 52.712,21, voor rekening van Digital Revolution in verband met eigen schuld, zodat een bedrag resteert van € 105.424,41.

IEF 13366

Het woord fraude is niet gebezigd jegens de journalist

Vrz. Rechtbank Limburg 23 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:12126 (R.K.V.V. Heksenberg tegen [Media A] en Gemeente Heerlen)
Mediarecht. Rectificatie gevorderd. Afwijzing. Rechtspraak.nl: Voetbalclub R.K.V.V. Heksenberg heeft in kort geding gevorderd wethouder en de gemeente Heerlen te gebieden een rectificatie te laten plaatsen op de website van L1 [bericht], alsmede in alle media waarin of via welke de wethouder volgens R.K.V.V. Heksenberg de onjuiste mededeling heeft verspreid dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd. De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat niet kan worden vastgesteld dat wethouder deze uitlating heeft gedaan. De vordering van R.K.V.V. Heksenberg is afgewezen.

Nu [Gedaagde 1] zelf ontkent dat hij het woord fraude heeft gebezigd jegens de journalist en een verklaring van de journalist die het interview met [Gedaagde 1] heeft afgenomen of van een derde persoon die het bewuste gesprek heeft gehoord ontbreekt, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] de gewraakte uitlating heeft gedaan.

 

4.2.
Ter beoordeling staat allereerst de vraag of [Gedaagde 1] in het gesprek dat ten grondslag ligt aan het hierboven geciteerde artikel op de website van [Naam media A] heeft gezegd dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd.

4.3.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] deze uitlating heeft gedaan.
R.K.V.V. Heksenberg baseert haar stelling dat [Gedaagde 1] het woord fraude heeft gebruikt in het interview dat ten grondslag heeft gelegen aan het bewuste artikel op de website van [Naam media A] op een telefonisch verstrekte bevestiging van de heer [naam redacteur], welke bevestiging door de raadsman van R.K.V.V. Heksenberg en twee van diens kantoorgenoten is gehoord. [Gedaagde 1] en de gemeente Heerlen hebben echter gesteld dat het bewuste interview niet met [naam redacteur], maar met de heer [naam journalist] van [Naam media A] heeft plaatsgevonden. R.K.V.V. Heksenberg heeft dit niet betwist. Voorts is niet gebleken dat [naam redacteur] het gesprek tussen [Gedaagde 1] en [naam journalist] heeft gehoord. De bevestiging van [naam redacteur] berust in dat geval niet op eigen waarneming. Op basis van de door R.K.V.V. Heksenberg gestelde – uitsluitend – mondeling gegeven bevestiging van [naam redacteur], kan daarom thans niet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] heeft gezegd dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd.
Voorts betwisten [Gedaagde 1] en de gemeente Heerlen uitdrukkelijk dat [Gedaagde 1] deze uitlating heeft gedaan jegens de journalist die het interview heeft afgenomen en bewuste artikel op de website van [Naam media A] heeft geschreven. Deze betwisting onderbouwen zij met de stelling dat dezelfde heer [naam redacteur] desgevraagd aan een medewerker van de gemeente Heerlen heeft bevestigd dat [Gedaagde 1] het woord fraude niet in de mond heeft genomen en dat een andere medewerker van de gemeente Heerlen dit ook nog eens bevestigd heeft gekregen van de hoofdredacteur van [Naam media A].
Een verklaring van [naam journalist] is door geen van beide partijen verstrekt.
Nu [Gedaagde 1] zelf ontkent dat hij het woord fraude heeft gebezigd jegens de journalist en een verklaring van de journalist die het interview met [Gedaagde 1] heeft afgenomen of van een derde persoon die het bewuste gesprek heeft gehoord ontbreekt, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] de gewraakte uitlating heeft gedaan.
4.4.
Aangezien de vordering van R.K.V.V. Heksenberg uitsluitend is gericht op een rectificatie van de uitlating van [Gedaagde 1] dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd en niet is komen vast te staan dat [Gedaagde 1] deze uitlating heeft gedaan, kan de vordering van R.K.V.V. Heksenberg niet worden toegewezen.
IEF 13365

Geen noodzaak van internist om derden bij het geschil betrekken

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7197 (Vermoeidheidscentrum Nederland tegen Easy Med)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Voormalige arbeidsrelatie, geheimhouding. Vrijheid van meningsuiting beperkt door 6:162 BW. VCN heeft gedaagden gesommeerd geen negatieve uitlatingen te doen over VCN c.s. en de daarbij betrokkenen.

De voorzieningenrechter overweegt dat het gedaagde c.s. kan worden aangerekend dat hij in het e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert en zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar anderen, die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn, heeft ingekopieerd. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken is niet gebleken.

VCN vordert succesvol dat bedreigende, lasterlijke of beledigende bejegeningen* jegens VCN en haar directieleden/medewerker te staken. De vordering dat correspondentie over hun geschil met VCN / aandeelhouders uitsluitend te voeren met raadsmannen/vrouwen en zonder afschriften aan derden (zoals officiële instanties) is te ruim geformuleerd en wordt afgewezen.

* De uitingen: bij e-mailbericht van 18 juli 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan onder meer VCN c.s., de Inspectie, de Flevolandse Politie, een internist bij het UMC Groningen, een internist bij HCC, de ME/CVS Vereniging, de directeur van CVS centrum, de bestuursvoorzitter van MC Groep, en Arbo-Ned onder meer bericht: “Ik had durven zweren dat de Gestapo verleden tijd was? Welke motieven hebben deze lieden waarvan de een zijn middelbare school nooit afgemaakt heeft en de ander zich moet verantwoorden bij de deken. Ik stel opnieuw hierbij iedereen die zich achter [A] en Van Dijen schaart in deze kwestie in gebreke en aansprakelijk voor alle materiële en immateriële schade welke ik mocht leiden en adviseer alle me patiënten die hierdoor geen behandeling krijgen hetzelfde te doen. Vooral daag ik Van Dijen met concrete voorbeelden te komen en daarbij vooral het meditiatie verslag niet over te slaan dat onder toeziend oog van 365 gemaakt is. Page bij voorbaat excuses voor het G woord want dat mag ik niet zeggen en zal het nooit meer doen.”;
op 20 juli 2013 is op Google de volgende oproep te lezen: “Wie wil of kan internist [gedaagde sub 1] helpen tegen de agressie van Chronische vermoeidheidscentrum Lelystad?”;
bij e-mail van 1 augustus 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan (onder meer) VCN c.s. onder meer bericht:
“Intekenlijst voor heel Nederland aan het maken!!! Vanaf 1 augustus = NU !!!!! Geen concurrentiebeding meer. Dus iedereen, ook uit Lelystad, die bij mij (weer) op consult of in behandeling wil komen mag zich opgeven: ondanks vakantietijd: [e-mailadres]”
op 9 augustus 2013 staat op de website van de ME Vereniging vermeld: “Sinds 1 augustus 2013 kunnen ME-patiënten zich bij internist [gedaagde sub 1] aanmelden voor het spreekuur in Hillegersberg (Rotterdam). Tot die datum werd de medisch adviseur van ME Vereniging Nederland in de uitoefening van zijn beroep gehinderd door een concurrentiebeding van zijn voormalige werkgever, het Vermoeidheidscentrum Lelystad. Zijn patiënten hebben hem al die tijd moeten missen. Dat was een zwaar gemis, want [gedaagde sub 1] is één van die zeldzame artsen die echt de tijd neemt voor een patiënt. In Lelystad leidde dat nu juist een conflict met de directeur [A], die daar andere ideeën over had. […]Veel patiënten zijn hierdoor benadeeld. Het vermoeidheidscentrum Lelystad is voor ME-patiënten sinds het vertrek van [gedaagde sub 1] niet meer zo interessant en is vooral een doorverwijshuis. Er is dus nauwelijks van concurrentie sprake. [gedaagde sub 1] verwacht begin september zover te zijn dat zijn kliniek kan gaan draaien.

4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of uitlatingen van [gedaagde sub 1] c.s. op waarheid berusten, dient te worden uitgegaan van voornoemde vaststaande feiten. In dit kader acht de voorzieningenrechter van zwaarwegend belang het door [gedaagde sub 1] c.s. op 18 juli 2013 verzonden e-mailbericht (zie hierboven sub 2.1. onder p.), waarin hij ten aanzien van, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ([A] van) VCN c.s. en diens raadsman, een vergelijking maakt met de Gestapo. Daarover heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting verklaard dat hij deze mail heeft gestuurd naar aanleiding van het e-mailbericht van 12 juli 2013 van VCN c.s. (zie hierboven sub 2.1. onder o.). Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft hij het bericht uit “pure wanhoop” verzonden, omdat hij uit het e-mailbericht van VCN c.s. opmaakte dat er kennelijk nog geen einde was gekomen aan het geschil met VCN c.s. en omdat hij zich afvroeg hoe de medische informatie bij VCN c.s. bekend was geworden. De voorzieningenrechter overweegt dat het [gedaagde sub 1] c.s. kan worden aangerekend dat hij in dit e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert. Dat klemt te meer daar [gedaagde sub 1] c.s. zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar zijn mening met dit bericht ook kenbaar heeft gemaakt aan anderen die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken, althans hun op de hoogte te stellen van de mening van [gedaagde sub 1] c.s., is niet gebleken. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. met het betreffende e-mailbericht, mede in acht genomen de inhoud en toonzetting van de overige door [gedaagde sub 1] c.s. aan ([A] van) VCN c.s. verzonden e-mailberichten, de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden. Het algemeen belang pleegt ook niet te worden gediend met het doen van dergelijke uitlatingen.4.8.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd met de overige feiten en omstandigheden van onderhavig geval, zal [gedaagde sub 1] c.s. zich dienen te onthouden van uitlatingen die bedreigend, lasterlijk of beledigend van aard zijn. Dat geldt zowel voor [gedaagde sub 1] in privé als voor ([gedaagde sub 1] namens) Easy Med. Hoewel [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting reeds heeft toegezegd dat hij het woord Gestapo niet meer zal gebruiken, heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting naar het oordeel van de voorzieningenrechter er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich in de toekomst uit eigener beweging zal onthouden van het doen van nodeloos grievende uitlatingen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de verklaring van [gedaagde sub 1] c.s. valt af te leiden dat hij het betreffende e-mailbericht in een opwelling heeft verzonden. Het sub 1 gevorderde zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter dit leest als een vordering om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden de in de vordering verwoorde uitlatingen te doen. De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat geen aanleiding bestaat om daaraan het bij eiswijziging gevorderde hogere maximum te verbinden.

4.9.
De vordering sub 2 van VCN c.s. strekt ertoe [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden om, naar de voorzieningenrechter begrijpt, in algemene zin en onafhankelijk van de inhoud ervan, correspondentie, waaronder ook e-mailberichten, over het geschil met VCN c.s. of diens aandeelhouders uitsluitend te voeren met de raadslieden van VCN c.s.. Deze (te) ruim geformuleerde vordering zal worden afgewezen. De ruime formulering staat [gedaagde sub 1] c.s. immers zelfs niet toe om zich tot zijn eigen raadsman of tot de rechtstreeks bij het geschil betrokken personen, zoals de overige aandeelhouders, te wenden. Dit zou een te grote beperking voor [gedaagde sub 1] c.s. inhouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het [gedaagde sub 1] c.s. in beginsel vrij om ook anderen dan slechts de raadslieden van VCN c.s. verslag te doen van zijn geschil met VCN c.s., voor zover de door partijen overeengekomen geheimhoudingsafspraken zulks toelaten en voor zover [gedaagde sub 1] c.s. daarbij de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid niet zal overschrijden. Dat laatste belang wordt evenwel al voldoende gediend met het gevorderde sub 1.
IEF 13358

Zonder toestemming plaatsen van een filmpje op Youtube en delen van foto's via MSN

Rechtbank Noord-Nederland 18 december 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:8036 (Plaatsen op YouTube en delen via MSN)
Tussenvonnis. Mediarecht. Inbreuk op een recht en smartengeld. Zie eerder IEF 8823 (Manon Thomas).
Uit de gedetailleerde verklaring die gedaangde bij de politie heeft afgelegd blijkt dat hij weet om welke foto's het (globaal) gaat en heeft hij erkend dat hij deze via MSN toegankelijk heeft gemaakt voor derden. Voor zover het om deze erkende openbaarmakingen gaat, is de rechtbank van oordeel dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld.

Er is zonder toestemming een filmpje op internet gezet en foto's via MSN met anderen gedeeld waarop eiseres naakt te zien is. Dit beeld- en fotomateriaal is bovendien illegaal van de privécomputer naar zijn eigen computer gekopieerd. Eiseres is in haar goede naam en eer aangetast en er is een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.

Een en ander geldt temeer nu vaststaat dat eiseres destijds een bekende televisiepersoonlijkheid was en derhalve bekend was bij het grote publiek.

De rechtbank ziet aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen om bij akte de omvang van de inbreuk op het recht, de schade, de hoogte daarvan en voor zover nodig het causaal verband nader te onderbouwen nu in dit vonnis is geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld

In citaten:
2.5. Op 19 november 2007 heeft [C] bij de politie gemeld dat er een compromitterend filmpje van [A] op YouTube was geplaatst, waarbij [A] naakt in bad stond. Op diezelfde dag heeft de politie met [A] en [C] telefonisch contact gehad, waarbij door hen is gesteld dat het bewuste filmpje ook van de computer van [A] en [C] gestolen moet zijn. Het filmpje was volgens hen inmiddels al verder verspreid op het internet.

2.8.
Op 27 november 2007 heeft [C] bij de politie - voor zover hier van belang - verklaard dat er ook naaktfoto's van [A] op het internet zijn verschenen en dat hij ([C]) deze foto's en het hiervoor bedoelde filmpje heeft gemaakt. Hij heeft voorts verklaard dat deze opnames uitsluitend voor privégebruik waren gemaakt en niet waren bestemd voor verspreiding. [C] heeft aangifte gedaan van schending van zijn auteursrecht. [A] heeft op dezelfde dag een en ander bevestigd en aangifte gedaan van smaad.

2.12. (...) De officier van justitie heeft door middel van een vordering tot wijziging van de dagvaarding dit willen aanvullen met inbreuk op het auteursrecht van [C] en het onrechtmatig openbaar maken van portretten. De rechtbank heeft deze aanvulling toegestaan. Het toenmalige hof Leeuwarden heeft bij arrest van 4 mei 2010[B] alleen voor de in de "nieuwe" dagvaarding toegevoegde feiten veroordeeld en onder meer beslist dat[B] een schadevergoeding van € 3.000,00 aan [A] moet betalen. Voor de oorspronkelijk ten laste gelegde feiten is geen veroordeling uitgesproken (ECLI:NL:GHLEE:2010:BM3169).[B] heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 maart 2012 de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak zelf afgedaan. Hij heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de hiervoor bedoelde aanvullende feiten.

4.1.
[A] legt aan de vordering ten grondslag dat[B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het zonder haar toestemming openbaren van foto's en filmpjes die slechts voor privé-doeleinden waren gemaakt. Hij heeft deze foto's en films, althans een deel daarvan, gedeeld met vrienden op MSN en op YouTube geplaatst. Hij heeft hiermee haar persoonlijke levenssfeer en goede naam en eer aangetast. Als gevolg hiervan heeft [A] ernstige psychische schade geleden, als gevolg waarvan zij zich onder psychologische behandeling heeft moeten stellen. Bovendien heeft [A] haar carrière - zij was ten tijde van het gebeuren een van de televisie en de geschreven media bekende persoon - door de aantasting van haar goede naam vroegtijdig moeten beëindigen. Volgens [A] staat in deze zaak vast[B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat de feiten in een onherroepelijk strafvonnis bewezen zijn verklaard, hetgeen op grond van art. 161 Rv in een civiele procedure dwingend bewijs oplevert.

4.3.3.
Op grond van de verklaringen die ten overstaan van de politie zijn afgelegd moet worden vastgesteld dat[B] destijds heeft erkend dat hij het meergenoemde filmpje van een naakte [A] in bad op YouTube heeft gezet alsmede dat hij verschillende naaktfoto's van [A] in gedeelde MSN-mappen heeft geplaatst.[B] heeft daarnaast erkend dat hij via een onbeveiligde internetverbinding toegang tot dit foto- en filmmateriaal heeft gekregen en het filmpje en de foto's zonder toestemming van [A] op internet heeft gezet respectievelijk in gedeelde MSN-mappen heeft geplaatst.[B] heeft evenwel betwist dat hij de in geding zijnde foto's op internet heeft gezet. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling van het geschil dan ook vanuit dat[B] het filmpje op YouTube heeft gezet en naaktfoto's van [A] via MSN met anderen heeft gedeeld. Van andere filmpjes dan het in rechtsoverweging 2.9. en verder bedoelde filmpje blijkt niet uit de gedingstukken, zodat het ervoor wordt gehouden dat[B] niet ook andere films op internet heeft geplaatst. Reeds om die reden bestaat er geen aanleiding om van [A] te vergen dat zij concreter wordt in de omschrijving van dit handelen van[B]. Uit de eigen verklaring van[B] blijkt immers dat hij weet om welk filmpje het gaat. Voor wat betreft de foto's die via MSN openbaar zijn gemaakt is de rechtbank evenmin van oordeel dat [A] hierover meer zou hebben moeten stellen dan zij heeft gedaan. Uit de gedetailleerde verklaring die[B] bij de politie heeft afgelegd blijkt dat hij ook weet om welke foto's het (globaal) gaat en heeft hij zoals overwogen ook erkend dat hij deze foto's via MSN toegankelijk heeft gemaakt voor derden. Voor zover[B] heeft bedoeld aan te voeren dat hij door het achterwege laten van een specifieke beschrijving van de foto's in deze civiele procedure in zijn verdediging is geschaad wordt dit verweer verworpen. Bij[B] moet, gelet op het vorenstaande, voldoende bekend worden verondersteld op welke foto's [A] doelt als zij hem verwijt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door deze foto's via MSN met anderen te delen.

4.3.4.
Voor zover het om de erkende openbaarmakingen gaat (zie de vorige rechtsoverweging) is de rechtbank van oordeel dat[B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Immers,[B] heeft zonder toestemming van [A] een filmpje op internet gezet en foto's via MSN met anderen gedeeld waarop [A] naakt te zien is. Dit beeld- en fotomateriaal is bovendien illegaal door[B] van de privécomputer van [A] (en/of [C]) naar zijn eigen computer gekopieerd.[B] heeft door aldus te handelen [A] in haar goede naam en eer aangetast en een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Aan de vereisten voor een onrechtmatige daad is dan ook voldaan. Een en ander geldt temeer nu vaststaat dat [A] destijds een bekende televisiepersoonlijkheid was en derhalve bekend was bij het grote publiek. Overigens stelt de rechtbank vast dat[B] ook niet (gemotiveerd) heeft betwist dat dit handelen van hem onrechtmatig jegens [A] is.

4.3.5.
Voor wat betreft de bewering van [A] dat[B] ook degene is geweest die de foto's op internet heeft geplaatst, stelt de rechtbank vast dat[B] dit reeds bij de politie heeft weersproken en dat [A] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat hij degene is geweest die dit heeft gedaan. Nu [A] evenmin heeft onderbouwd waarom[B] desondanks aansprakelijk kan worden gehouden voor de verspreiding van de foto's op internet, bestaat er in zoverre geen grond om ook op dit punt onrechtmatig handelen aan de zijde van[B] aan te nemen.

4.4.1.
Het vorenstaande brengt mee dat[B] (uitsluitend) aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden door het plaatsen van het filmpje op YouTube en het delen van naaktfoto's op MSN met derden. De rechtbank stelt vast dat [A] zowel vergoeding van vermogensschade wenst als vergoeding van schade dat uit onder nadeel bestaat. Voor wat betreft dat laatste gaat het haar zowel om schade als gevolg van de inbreuk op een recht als om de vergoeding van leed. Zij heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd en daarnaast betaling van een voorschot van € 30.000,00 gevorderd.[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat [A] de (hoogte van de) schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd en heeft voorts betwist dat eventuele schade in een causaal verband staat tot zijn (onrechtmatig) handelen. Hij heeft in dit verband onder meer opgemerkt dat op internet(fora) een zeer groot aantal foto's van [A] te vinden is, waarop zij in gewaagde poses is afgebeeld. Niet zelden zijn deze foto's erotiserend van aard. Deze foto's zijn geplaatst door gebruiker "Ikku", hetgeen de internet/fora-naam is van [C], aldus nog steeds[B].

4.4.2.
Voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. In de hoofdprocedure hoeft dus niet méér te worden gesteld en, indien nodig, aangetoond dan is vereist voor het aannemelijk kunnen achten van de mogelijkheid van schade (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1519). De rechtbank leidt uit de stellingen van [A] af dat zij er bewust voor heeft gekozen om het debat over (de omvang van) de schade uit te stellen tot de schadestaatprocedure. Op zichzelf bezien is dit dus toegestaan, maar dit laat onverlet dat - zie hiervoor - op de eisende partij de verplichting rust om te stellen en zo nodig aan te tonen dat de mogelijkheid van schade bestaat. Los daarvan vordert [A] in dit geding ook een voorschot op de schade, zodat in ieder geval voldoende moet zijn aangetoond dat de schade meer bedraagt dan het gevorderde voorschot. De rechtbank is van oordeel dat [A] heeft nagelaten om de (hoogte van de) schade en het causaal verband met het onrechtmatig handelen van[B] (bestaande uit het plaatsen van het filmpje op YouTube en het delen van de foto's via MSN) voldoende te onderbouwen voor zover het om de gevorderde vergoeding van vermogensschade en smartengeld gaat. [A] heeft in dit verband enkel een verklaring van GZ-psycholoog De Mönnink overgelegd. De door hem beschreven schade ziet echter - zo begrijpt de rechtbank - kennelijk vooral op nieuwe "uploads" van de foto's, waarvoor zoals hiervoor overwogen geen aansprakelijkheid bij[B] kan worden aangenomen. Bovendien kan hieruit in het geheel niet worden afgeleid dat [A] (ook) vermogensschade heeft geleden. Voor wat betreft de vergoeding voor de inbreuk op een recht heeft te gelden dat reeds de enkele inbreuk een recht op vergoeding van schade geeft. Om vast te kunnen stellen welk bedrag toewijsbaar is, dient evenwel voldoende duidelijk te zijn wat de ernst van de inbreuk is. In dit geding is dat onvoldoende toegelicht.
4.4.3.
De rechtbank ziet aanleiding om [A] in de gelegenheid te stellen om bij akte de omvang van de inbreuk op het recht, de schade, de hoogte daarvan en voor zover nodig het causaal verband nader te onderbouwen nu in dit vonnis is geoordeeld dat [B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld.
IEF 13357

Geen rectificatie noch spreekverbod oud-medewerkers christelijke leefgemeenschap

Rechtbank Overijssel 20 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3376 / 3377 (Stichting De Terebint I en II)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Arbeidsrecht - geheimhouding. De Terebint is een christelijke leefgemeenschap, die hulp biedt aan mensen met persoonlijke kwesties en levensproblemen. [eiseres] is sinds jaar en dag bestuurder van De Terebint. Gedaagde I is omstreeks 1981 als cliënt gaan wonen bij De Terebint en in 2008 in dienst getreden met een geheimhoudingsbeding, deze is overeekomst is per januari 2012 opgezegd. Gedaagde II is in dienst van De Terebint pleegouder geweest. Gedaagden hebben medewerking verleend aan een reeds uitgezonden reportage van het EO-programma “De Vijfde Dag”. Naast gedaagden zijn zes andere oud-bewoners dan wel oud medewerkers aan het woord geweest.

De kort gedingrechter oordeelt dat oud-medewerkers van de christelijke leefgemeenschap De Terebint hun uitlatingen niet hoeven te rectificeren en legt hen geen spreekverbod op. De vorderingen tot schadevergoedingen van ruim €100.000 en €90.000 euro wijst de rechter af.

In 3376:

4.12. De Terebint c.s. heeft de vorderingen sub c en d kennelijk gegrond op aansprakelijkheid uit zowel onrechtmatige daad als overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst.

4.14. Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd uit hoofde van overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat in de arbeidsovereenkomst tussen De Terebint en [gedaagde] een geheimhoudingsbeding is opgenomen. De Terebint heeft zich op het standpunt gesteld dat een redelijke uitleg van het geheimhoudingsbeding meebrengt dat het ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat in het geheimhoudingsbeding niet is opgenomen dat het beding ook doorwerkt na het einde van de arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen over de uitleg van het geheimhoudingsbeding, waarvoor nadere bewijsvoering nodig is. Daarvoor leent een kort geding zich naar zijn aard niet.
Voorzover er vanuit dient te worden gegaan dat het geheimhoudingsbeding ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, heeft De Terebint, gezien de stelling van [gedaagde], onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van [gedaagde] zien op de arbeidsperiode 2008-2011. Tevens heeft De Terebint slechts in zijn algemeenheid aangegeven dat de uitlatingen van [gedaagde] in strijd met het geheimhoudingsbeding zijn; zij heeft echter nagelaten aan te geven welke specifieke uitlating daarmee strijdig is.
4.15. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van overtreding van het geheimhoudingsbeding zodat de vordering uit schadevergoeding zal worden afgewezen.

In 3377:

4.14. Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd uit hoofde van overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen. Door De Terebint is een arbeidsovereenkomst overgelegd die niet is ondertekend. Volgens [gedaagde] is deze arbeidsovereenkomst nooit door hem ondertekend, aangezien hij het niet eens was met de gang van zaken op De Loot en met de inhoud van deze overeenkomst. De Terebint heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er tussen haar en [gedaagde] een geheimhoudingsbeding is overeengekomen. De stellingen van De Terebint dat het geheimhoudingsbeding toch geldt omdat [gedaagde] daartegen niet geprotesteerd heeft dan wel omdat [gedaagde] naar het beding gehandeld heeft, zijn onbegrijpelijk.

IEF 13354

Citeren uit dagboek moeder Marianne Vaatstra auteursrechtelijk niet toegestaan

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 18 december 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:12499 (Dagboek moeder Marianne Vaatstra)
Auteursrecht. Citaatrecht. Onrechtmatige publicaties. Dagboek moeder Marianne Vaatstra. Eiseres, de moeder van Marianne Vaatstra, hield tussen diens moord in mei 1999 en de arrestatie in november 2012 van Jasper S. een dagboek bij. Gedaagden hadden dat dagboek in handen gekregen en waren van plan passages daaruit op te nemen in een door hen te schrijven boek. Vordering van eiseres tot publicatie van (passages uit) haar dagboek in dat boek wordt toegewezen.

Het dagboek is een auteursrechtelijk beschermd werk. Aan eiseres, als maker van dat werk, komt het uitsluitend recht toe om het dagboek openbaar te maken en te verveelvoudigen. Eiseres heeft geen toestemming verleend voor de door gedaagden gewenste publicatie van (passages uit) het dagboek. Dat eiseres niet heeft geprotesteerd tegen eerdere openbaarmakingen daarvan op de website van gedaagde en gebruik van de inhoud in toespraken, impliceert nog geen toestemming tot publicatie in een boek. De publicatie van dat boek als zodanig is weliswaar toegestaan, maar het weergeven van (citaten uit) het dagboek van eiseres is dat niet.

Volgt toewijzing van daarop gerichte vorderingen en afwijzing van het anderszins gevorderde (straat- en contactverbod, voorschot op schadevergoeding) wegens gebrek aan deugdelijke onderbouwing.

[eiseres] is maker
4.6. Dat [eiseres] de auteur van het dagboek is, staat buiten kijf. Tegenover betwisting hebben [gedaagden] niet aannemelijk gemaakt dat de latere, getypte en digitale, versies in zodanige mate van de handgeschreven versie verschillen dat ze (niet als ongeautoriseerde verveelvoudigingen maar) als zelfstandige werken moeten worden beschouwd, zodat [eiseres] voorshands als de maker van alles versies moet worden beschouwd. Het is dan ook [eiseres] die het auteursrecht op deze versies heeft.

Geen toestemming
4.8. [eiseres] heeft dit bestreden. Volgens haar impliceert het feit dat zij uit het dagboek heeft geciteerd of doen citeren in enkele toespraken en dat zij op de hoogte was van het gebruik van passages daaruit op de website van [gedaagde sub 1] nog niet dat zij toestemming heeft gegeven voor publicatie van het dagboek, of van passages daaruit, in een door [gedaagden] uit te geven boek. Van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toestemming voor gebruik van (passages uit) haar dagboek als voorgenomen, in een uit te geven boek, is geen sprake geweest. Integendeel: [gedaagde sub 1] heeft in de uitzending van het radio-programma ‘Talk to Myra’ zelf laten weten dat [eiseres] hem telefonisch gezegd heeft “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”.

4.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] geen toestemming verleend voor de door [gedaagden] gewenste publicatie van (passages uit) het dagboek. Indien en voor zover in de terbeschikkingstelling van het dagboek door [eiseres] aan [naam vriendin] al een toestemming tot openbaarmaking daarvan zou liggen besloten, omvat die niet ook de toestemming tot publicatie daarvan in een boek. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] niet heeft bestreden dat hij in de uitzending van het radio-programma ‘Talk to Myra’ heeft laten weten dat [eiseres] hem telefonisch gezegd heeft “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”.

4.11. Voor zover in het betoog van [gedaagden] besloten ligt dat zij de in het boek op te nemen passages niet ontlenen aan het dagboek, maar aan andere werken, te weten de door [eiseres] zelf gehouden kersttoespraak én de namens haar door [naam vriendin] uitgesproken speech in Den Haag, faalt dat betoog eveneens. [gedaagden] hebben ter zitting aangegeven dat de toespraken in opdracht en met medewerking van [eiseres] en onder gebruikmaking van (passages uit) haar dagboek zijn vervaardigd. Naar uit de toelichting van [gedaagden] ter zitting volgt, waren die toespraken bedoeld om de gedachten van [eiseres] te verwoorden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rust het auteursrecht op beide toespraken onder die omstandigheden bij [eiseres]. Dat de toespra(a)k(en) zijn geschreven c.q. geredigeerd door [gedaagde sub 1] en/of [naam kennis] doet daaraan niet af. Op grond van artikel 6 Aw wordt degene naar wiens ontwerp en onder wiens leiding en toezicht een werk tot stand is gebracht als de maker van dat werk aangemerkt.

Geen citaatrecht
Voor zover het beroep op het citaatrecht ziet op ontlening van citaten aan het dagboek zelf, veronderstelt het ingevolge artikel 15a lid , aanhef en sub 1 Aw een voorafgaande rechtmatige openbaarmaking. Daarvan is hier hooguit sprake voor zover het de twee toespraken betreft. Gegeven de aard van die openbaarmaking – een toespraak, niet een gedrukte publicatie – en het tijdstip daarvan – toen een dader van de moord nog niet was gevonden – kan het publiceren van (naar aan te nemen valt) aanzienlijke delen van deze toespraken in de context van een boek, dat blijkens de titel gewijd is aan het dagboek van [eiseres], zonder daartoe verkregen toestemming niet met een beroep op het citaatrecht worden gerechtvaardigd.
4.12. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagden] geen toestemming heeft voor openbaarmaking van (passages uit) het dagboek ten behoeve van publicatie daarvan in het uit te geven boek van [gedaagden], zodat de vorderingen – voor zover die gericht zijn op een verbod daarvan – als volgt toewijsbaar zijn.

De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle bij [gedaagden] in bezit zijnde (papieren en digitale versies van) het dagboek aan (de raadsman van) [eiseres] in persoon te overhandigen onder afgifte van een ontvangstbewijs,
5.2. verbiedt [gedaagden] om de inhoud van het dagboek, danwel delen daarvan, op enigerlei wijze te openbaren, en beveelt om de reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website www.rechtiskrom.wordpress.com te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
5.3. beveelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ieder artikel, bericht of melding waaruit het voornemen blijkt om de inhoud van het dagboek, danwel delen daarvan, te openbaren van de website www.rechtiskrom.wordpress.com te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
5.4. beveelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, bovenaan op de ‘homepage’ van de website www.rechtiskrom.wordpress.com, met lettertype Times New Roman, grootte 11, althans duidelijk leesbaar, melding te maken van de inhoud van dit vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden,

Op andere blogs:
Recht is krom (Geen verbod op uitgifte boek “Het verboden dagboek van Maaike Vaatstra”, geen 50.000 euro smartengeld, geen verbod op facebook page, geen contactverbod)