Overige  

IEF 13468

Douaneautoriteiten kunnen antipiraterijprocedure ook zelf formeel inleiden

Conclusie A-G HvJ EU 28 januari 2014, zaak C-583/12 (Sintax Trading) - dossier
DiagonalVerzoek om een prejudiciële beslissing, Riigikohus.
Douanewetboek. Intellectuele eigendom (namaak/piraterij), modellenrecht. TRIPS-verdrag.
Uitlegging van de artikelen 13, leden 1 en 17, alsook van de punten 1, 2 en 3 van de considerans van [anti-piraterijverordening]. Maatregelen strekkende tot het verhinderen van het op de markt brengen van nagemaakte goederen en van door piraterij verkregen goederen – Procedure strekkende tot het vaststellen of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht – Bevoegdheid van de douaneautoriteiten ter zake van de vaststelling van een schending van een intellectuele eigendomsrecht – Recht van de douaneautoriteiten om ambtshalve een procedure in te leiden strekkende tot het vaststellen of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht, zonder dat het nodig is dat de houder van het recht die procedure heeft ingeleid.

Conclusie A-G

Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 [anti-piraterijverordening] dient aldus te worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de lidstaten de douaneautoriteiten de bevoegdheid verlenen om de in die bepaling bedoelde procedure te voeren, op voorwaarde dat naar nationaal recht uitdrukkelijk is voorzien in die bevoegdheid, de douaneautoriteiten handelen op een wijze die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgt, het recht om te worden gehoord wordt geëerbiedigd en rechterlijke toetsing mogelijk is.

 – Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 dient aldus te worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de lidstaten bepalen dat de douaneautoriteiten de in die bepaling bedoelde procedure ook zelf formeel kunnen inleiden.

Gestelde vragen:

Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/20032 genoemde "procedure [die] is ingeleid om te bepalen of [...] een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden", ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde "bevoegde autoriteit [die] een besluit ten gronde kan nemen" gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten?
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden?
Op andere blogs:

IPKat

IEF 13466

Door betalen van de door Buma meegezonden factuur is er nog geen licentieovereenkomst

Ktr. Rechtbank Rotterdam 12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10758 (Buma & Sena)
Buma en Sena hebben een gezamenlijk servicecentrum ingericht en in dat kader sturen zij hun relaties een gecombineerde factuur betreffende de verschuldigde vergoedingen voor muziekgebruik. De kernvraag is of tussen Buma en [opposant] een licentieovereenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelt dat geen overeenkomst tot stand gekomen is.

5.3. Onder overlegging van het bewijs van licentie (productie 4 bij conclusie van antwoord in oppositie) stelt Buma dat zij [opposant] een aanbod heeft gedaan tot het sluiten van een overeenkomst en dat in dit aanbod is bepaald op welke wijze de aanvaarding dient te geschieden, te weten door betaling van de factuur. Ingevolge artikel 3:37 lid 1 BW kan de aanvaarding van een aanbod in beginsel in iedere vorm geschieden, tenzij het aanbod een bepaalde vorm voorschrijft. De kantonrechter constateert dat Buma in haar aanbod aan [opposant] heeft verklaard dat betaling binnen 30 dagen na datum van de bij het bewijs van licentie meegestuurde factuur leidt tot aanvaarding van haar aanbod en dat door die betaling de overeenkomst met ingang van 1 januari 2009 in werking treedt. Nog daargelaten de vraag of [opposant] het bewijs van licentie, en derhalve het aanbod, heeft ontvangen, hetgeen door [opposant] wordt betwist, strandt de vordering van Buma in verband met het volgende. (...) Buma mocht er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Nu er verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit kan worden afgeleid dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, is de (oorspronkelijke) vordering van Buma bij gebreke van een grondslag niet toewijsbaar.

5.7 Vast staat dat [opposant] op 13 december 2010 een bedrag van € 600,00 ten behoeve van Buma aan GGN Maas-Delta heeft voldaan ter zake van de vergoeding voor de periode januari 2010 tot en met december 2010. Aangezien in conventie is geoordeeld dat tussen Buma en [opposant] geen overeenkomst tot stand is gekomen en voorts tussen partijen vast staat dat [opposant] in 2010 geen muziekwerken openbaar heeft gemaakt, heeft [opposant] zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd aan Buma betaald. De gevorderde hoofdsom van € 600,00 wordt derhalve toegewezen. De wettelijke rente wordt als onweersproken en op de wet gegrond eveneens toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden toegewezen vanaf 13 december 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.

Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Buma veroordeeld in de kosten van deze procedure.

IEF 13450

Weinig zinvol om een reactie te vragen aan iemand die eerder niet reageerde

Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao 20 januari 2014, ECLI:NL:OGEAC:2014:1 (eiser tegen stichting FUNDASHON KORSOU FUERTE I OUTONOMO (KFO))
Mediarecht. Betreft vordering tot rectificatie. De President van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten zou zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie, criminele handelingen en betrokkenheid bij financiële malversaties en publiek geld hebben gestoken in de zogenaamde SI-campagne voorafgaande aan het referendum van 2009. Het Gerecht oordeelt dat toewijzing een beperking zal inhouden van de uitingsvrijheid. Dit kan slecht indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in democratische samenleving. In aanmerking wordt genomen dat in de context van een verhit publiek debat over zaken van algemeen belang, zoals hier aan de orde -volgens het Europese Hof- 'a degree of exaggeration should be tolerated' en dat de uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen 'that offend, shock or disturb'.

De stelling dat eiser geen gelegenheid is gegeven te reageren maakt de publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Bovendien lijkt het weinig zinvol een reactie te vragen aan iemand die daarop eerder niet heeft gereageerd ondanks dringende verzoeken. De vorderingen worden geweigerd.

13. De uitleg van KFO is niet op het eerste gezicht onzinnig of zonder enige grond. In de gegeven omstandigheden is het niet aan haar om meer feitenmateriaal aan te dragen, maar is het aan [eiser], die over alle informatie en stukken beschikt, om duidelijk te maken hoe de vork dan wèl in de steel zit. Gesteld noch gebleken is dat dit feitelijk onmogelijk is, of dat daaraan redenen van landsbelang in de weg zouden staan. De beschuldiging dat de Centrale Bank een bedrag van Naf. 8 miljoen gulden heeft aangewend, ten einde de uitkomst van het referendum van 2009 te beïnvloeden, die in de passages II, III, IV en V in verschillende varianten terugkeert, is onder deze omstandigheden dan ook niet onrechtmatig. Gelet op de hiervoor onder 10. aangehaalde bevindingen van de Rekenkamer, is het evenmin onrechtmatig om te spreken van malversaties, als het gaat om het voor de Rekenkamer niet op rechtmatigheid toetsbare bedrag van ruim Naf. 8 miljoen aan kosten.

14. Over de pensioenkwestie heeft KFO in passage I gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan corruptieve handelingen. In passage VI merkt KFO het buiten het reguliere begrotingsproces houden van de Naf. 8 miljoen en het beweerdelijke aanwenden daarvan om het referendum te beïnvloeden aan als corruptieve handelingen. ‘Corruptief’ komt in de meeste Nederlandse woordenboeken niet voor, maar lijkt te zijn ontleend aan het Engelse ‘corruptive’, dat is ‘omkoping/bederf in de hand werkend’.
Mede in aanmerking genomen dat in de context van een verhit publiek debat over zaken van algemeen belang, zoals hier aan de orde - in de woorden van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - “a degree of exaggeration should be tolerated” en dat de uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen “that offend, shock or disturb”, moet het recht op vrijheid van meningsuiting ook hier de doorslag geven en worden deze uitlatingen in dit verband niet onrechtmatig geacht.
15. [eiser] heeft nog gesteld dat hem nooit de gelegenheid is gegeven te reageren op de voorgenomen publicatie, maar dat maakt die publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Overigens lijkt het weinig zinvol om een reactie te vragen aan iemand die tot dan toe ondanks dringende verzoeken daartoe nergens op heeft gereageerd.

IEF 13441

Klantenbestand ook niet benaderen na faillissement

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 24 december 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:7295 (BBN en Nogal Wibus tegen Jocabus)
Als randvermelding. Relatiebeding. Bedrijfsgeheimen: klantenbestand. Faillissement. Op 17 juli 2013 heeft de curator van BBN een overeenkomst gesloten met BBN Techniek uit hoofde waarvan laatstgenoemde de activa/activiteiten, waaronder het klantenbestand, uit het faillissement van BBN heeft overgenomen. Jocabus is algemeen directeur van BBN geweest en is een managementovereenkomst aangegaan met een concurrentie/relatiebeding (verbod van 2 jaar direct of indirect relaties, leveranciers of klanten te benaderen. Na beëindiging is gedaagde bij een concurrent in dienst en benaderd klanten van BBN. De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten te benaderen.

5.1. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten van BBN, Nogal Wibus en aan hen gelieerde vennootschappen te benaderen of met hen op welke wijze dan ook contact te onderhouden, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.2. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.3. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 op enigerlei wijze te benaderen of contact te hebben met klanten van BBN Techniek die behoren tot het klantenbestand dat BBN Techniek heeft overgenomen van de curator van BBN in het kader van de activaovereenkomst van 17 juli 2013, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.4. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan BBN Techniek een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
IEF 13422

Eindvonnis over stopzetten filmproductie

Rechtbank Amsterdam 18 december 2013, HA ZA 12-894 (NL Film & TV tegen Independent Films Distributie)
Uitspraak ingezonden door Sander Dikhoff en Gaico Bos, Bousie.
Zie eerder IEF 12559. Contractenrecht. Filmpraktijk. Geschil tussen producent (NL Film) en distributeur (Independent Films) over het stopzetten van de productie van de film. In conventie worden de vorderingen afgewezen en NL Film veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank verklaart in reconventie voor recht dat de overeenkomst wordt gevormd door de inhoud van het licentiecontract van 7 december 2011, aangevuld met de email van 2 mei 2012. NL Film is tekortgeschoten in de verbintenissen uit deze overeenkomst en deze overeenkomst wordt onmiddellijk ontbonden. NL Film heeft onrechtmatig gehandeld en dient de schade te vergoeden.

Van de inzendende advocaat:
Eindvonnis. Geschil tussen producent (NL Film) en distributeur (Independent Films) over wie van hen schuldig is aan het afblazen van de film “Snorro”. NL Film heeft Independent Films gedagvaard en onder andere betaling gevorderd van een bedrag van € 757.064,88. Dit is afgewezen. De tegenvordering van Independent Films tot voldoening van schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 509.921,40 vermeerderd met wettelijke rente.

In het tussenvonnis van 10 april 2013 heeft de Rechtbank onder andere geoordeeld dat NL Film is tekortgeschoten in de nakoming van de distributieovereenkomst en dat NL Film de daaruit volgende schade aan Independent Films dient te vergoeden. In het eindvonnis veroordeelt de Rechtbank NL Film onder andere tot betaling aan Independent Films van bovengenoemd bedrag van € 509.921,40, bestaande uit gederfde winst, reputatieschade en proces en – advocaatkosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Het verzoek van NL Film tot matiging van de schadevergoeding wijst de Rechtbank af. Hieraan lag ten grondslag een beroep van NL Film op eigen schuld van Independent Films. De Rechtbank acht de (gehele of gedeeltelijke) eigen schuld niet aanwezig en wijst het verzoek van NL Film tot matiging af.

IEF 13415

Gebod om webpagina's offline te houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15443 (MTTM en ZakelijkNummers tegen Belfabriek)
Rectificatie van offline pagina's. 6:194a BW. Vergelijkende reclame. Rechtspraak.nl: Procedure tussen twee telecomaanbieders. De vraag ligt voor of de uitlatingen van gedaagde over eiseres als misleidend en onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend met name vanwege de gebruikte bewoordingen en de wijze waarop en de context waarin die mededelingen zijn gedaan. Gedaagde wordt bevolen de webpagina's waarop de uitlatingen zijn gedaan offline te houden en haar wordt verboden om misleidende mededelingen te doen over eiseres. De gevorderde rectificatie wordt niet toegewezen.

3.4. Al het vorenstaande, in samenhang bezien, maakt reeds dat de uitingen van Belfabriek als misleidend en onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat enige mate van overdrijving toelaatbaar is, maar de grens hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter overschreden. Ook is acht geslagen op de omstandigheid dat de mededelingen gericht waren aan ondernemers. Ook voor een gemiddeld geïnformeerde en oplettende ondernemer moeten de teksten misleidend worden geacht. Daarbij staat vast dat er opzeggingen van ondernemers zijn binnengekomen door middel van de door Belfabriek beschikbaar gestelde standaard opzeggingsbrief. De stelling van Belfabriek dat er van onrechtmatigheid van de uitlatingen geen sprake kan zijn omdat de informatie die zij verstrekt ook al door andere instanties publiek was gemaakt, wordt niet gevolgd. Niet alleen verwijst Belfabriek hiertoe wederom naar websites die melding maken van klachten over een ander bedrijf (Zakelijke Telefonie.nl), maar ook de omstandigheid dat gebruikers van servicenummers via andere weg al op de hoogte waren geraakt van de financiële problemen van MTTM c.s. doet niet af aan de onrechtmatigheid van de uitlatingen van Belfabriek, gezien de bewoordingen van die uitlatingen, de wijze waarop en de context waarin die uitlatingen zijn gedaan zoals hiervoor vermeld.

Gevolgen onrechtmatige uitlatingen
3.5. Nu de webpagina’s met de uitlatingen zoals voormeld thans niet online zijn, zoals tussen partijen in confesso is, hebben MTTM c.s. geen belang bij een gebod om deze pagina’s offline te halen. Zij hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter wel belang bij een gebod deze webpagina’s, als ook andere webpagina’s waarin uitlatingen met dezelfde strekking staan, offline te houden. Die vordering zal worden toegewezen, gezien het onrechtmatige karakter van de uitlatingen en nu niet aannemelijk is geworden dat Belfabriek deze pagina’s niet opnieuw zal plaatsen. Ook de vordering tot het opleggen aan Belfabriek van een verbod om uitlatingen te doen over MTTM c.s. en haar bedrijfsactiviteiten acht de voorzieningenrechter in het licht van het vorenstaande toewijsbaar, met dien verstande dat dit verbod zal worden beperkt tot het doen van misleidende en/of onjuiste mededelingen op de wijze als hierna vermeld.

3.6. De voorzieningenrechter acht de vordering om Belfabriek te gelasten om een rectificatiebrief te versturen niet toewijsbaar.
IEF 13410

Geen verbod op term misleiding in artikel over subsidieverantwoording

Vzr. Rechtbank Limburg 6 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:12491 (Stichting Service Médical tegen Media Groep Limburg BV)
Mediarecht. In het kort: Spoed-kortgeding. Vordering van verbod publicatie artikelen in krant (kop: Service Médical misleidde Ministerie) over stichting en haar bestuurder en gestelde onregelmatigheden bij subsidieaanvragen. Geen plaats voor verbod, ook niet wat betreft de kwalificatie “misleiding”.

4.10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de (gestelde) aanwezigheid van [naam bestuurslid] bij FC Jekerdal en MVV goed is voor een niet onaanzienlijk deel - over 2005, 2006 en 2007 circa een kwart - van de evenementdagen en ingezette teams als door Service Médical genoemd in de stukken met betrekking tot de subsidieaanvragen. Gesteld noch gebleken is dat Service Médical het toch onmiskenbaar (deels) persoonlijke karakter van de aanwezigheid van [naam bestuurslid] bij de wedstrijden van SC Jekerdal daarbij kenbaar heeft gemaakt. Gelet daarop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat, afgaand op de door Service Médical verstrekte cijfers over haar activiteiten in haar subsidieaanvragen, niet geconcludeerd mag worden dat door Service Médical een vertekend beeld is gegeven van de omvang en aard van haar activiteiten.

Dat geldt ook indien de aanwezigheid van [naam bestuurslid] bij de wedstrijden van Jekerdal - alwaar bij als arts waar nodig steeds hulp bood - als activiteiten van Service Médical zouden worden aangemerkt. Aan MGL kan niet verboden worden dit als misleiding te kwalificeren, niettegenstaande het feit dat ook andere, minder vergaande kwalificaties en vele nuanceringen mogelijk zijn. De uitingsvrijheid strekt er toe dat men zich mag uitspreken over de feiten die beschikbaar zijn, met inbegrip van de kwalificaties die daar, redelijkerwijs aan verbonden mogen worden.
4.11.
Wat dat laatste betreft heeft Service Médical gemotiveerd aangevoerd dat de opgave van de voetbalwedstrijden niet van betekenis was voor de uiteindelijke toekenning en hoogte van de subsidie, en derhalve ook achterwege had kunnen blijven. Die reactie is door MGL in het artikel vermeld. Wat hier verder van zij: uit het subsidieaanvraagformulier en uit artikel 4:75 lid 1 Awb blijkt dat de ontplooide activiteiten een voor de subsidieverstrekker relevant onderwerp waren. Nader onderzoek op dat punt is voor de beoordeling in dit kort geding niet van belang.

4.12.
Wat betreft de juistheid van de in het artikel opgenomen citaten hebben de ter zitting aanwezige journalist en redactieleden van MGL bevestigt dat deze juist zijn. Gelet daarop kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat die citaten onjuist en daarmee onrechtmatig zijn.

4.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat het gevraagde verbod moet worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de subsidiaire vorderingen van Service Médical, nu een voldoende rechtvaardiging voor dergelijke ingrepen in de persvrijheid niet aanwezig wordt geacht.



IEF 13396

Wanprestatie middels keywordmarketing door affiliate

Rechtbank Noord-Holland 13 november 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11020 (Digital Revolution B.V. tegen Daisycon B.V.)
Als randvermelding. Tussenvonnis ECLI:NL:RBNHO:2013:13120. Keywordmarketing wanprestatie. Reclamerecht. Contractenrecht. Affiliatemarketing door een affiliate uit het bestand van een bureau dat zich bezighoudt met online marketing met keyword "123inkt". Overeenkomsten tussen het bureau en de opdrachtgever én tussen de affiliate en de opdrachtgever. Wanprestatie affiliate door gebruik keywordmarketing. Wanprestatie bureau wegens het niet houden van voldoende toezicht op het gebruik van keywordmarketing door de affiliate. Eigen schuld opdrachtgever. Omvang schade; mindering door erkenning besparingen op advertentiekosten.

2.2. Ten aanzien van Daisycon is in het tussenvonnis overwogen dat op haar, ingevolge de overeenkomst tussen haar en Digital Revolution, de verplichting rustte toezicht te houden op de naleving door de affiliates van de voorwaarden voor deelname aan het affiliateprogramma. Door niet na te gaan of [GEDAAGDE SUB 2] zich ook na maart 2009 heeft gehouden aan de voorwaarde dat hij niet aan keywordmarketing mocht doen, is Daisycon toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorts overwogen dat in de verhouding tussen Digital Revolution en Daisycon eenderde deel van de schade voor rekening van Digital Revolution moet blijven vanwege eigen schuld.

2.6 (...) - nu Digital Revolution kennelijk uitsluitend gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, kan de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend hebben gewerkt voor de zoekopdracht met letterlijk alleen de combinatie “123inkt”. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] meerdere keywords had ingekocht en acht het niet aannemelijk dat de bezoekers van de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] steeds hebben gezocht op die combinatie. Daisycon betwist dan ook dat iedere door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie ook zelfstandig door Digital Revolution gegenereerd had kunnen worden, hetgeen een voordeel aan Digital Revolution heeft opgeleverd dat in mindering strekt op de schade;

2.8.
De rechtbank ziet geen grond om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan het onrechtmatig gebruik van keywords.

2.15.
[GEDAAGDE SUB 2] heeft aangevoerd dat Digital Revolution door zijn handelwijze advertentiekosten heeft bespaard die ingevolge artikel 6:100 BW als genoten voordeel op de schade in mindering strekken. Digital Revolution heeft zich bij akte op het standpunt gesteld dat dit voordeel is te begroten op € 1.907,57 exclusief BTW. [GEDAAGDE SUB 2] stelt dat hij niet kan nagaan of dit bedrag klopt en dat bij het gebruik van meerdere keywords de besparing groter zal zijn geweest. De rechtbank overweegt dat [GEDAAGDE SUB 2] zich erop heeft beroepen dat op de schade een bedrag in mindering dient te worden gebracht vanwege door Digital Revolution genoten voordeel. Het is dus aan [GEDAAGDE SUB 2] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat en in hoeverre sprake is van een grotere besparing dan door Digital Revolution aangegeven. [GEDAAGDE SUB 2] heeft dat nagelaten. De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bedrag aan besparingen dat Digital Revolution heeft erkend, te weten het hiervoor genoemde bedrag van € 1.907,57 exclusief BTW.

2.19. (...)  Deze stellingen kunnen echter niet bijdragen aan de conclusie dat de verweten tekortkoming van Daisycon - het niet voldoen aan de verplichting toezicht te houden op de naleving door [GEDAAGDE SUB 2] van het verbod van keywordmarketing - niet aan overmacht te wijten is. De door Daisycon genoemde omstandigheden dienen immers naar verkeersopvatting voor haar rekening en risico te komen. De rechtbank handhaaft dan ook haar oordeel dat Daisycon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten.

Daisycon heeft naar aanleiding van de door Digital Revolution opgegeven bespaarde advertentiekosten nog betoogd dat Digital Revolution kennelijk alleen gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, zodat de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend kan hebben gewerkt indien een bezoeker van [GEDAAGDE SUB 2] precies op die combinatie heeft gezocht. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] ook andere keywords had ingekocht. Niet elke door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie had dus ook door Digital Revolution kunnen worden gegenereerd, zodat sprake is van een voordeel voor Digital Revolution dat in mindering strekt op de schade, aldus Daisycon. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog. Zoals is overwogen in 2.15 rust de stelplicht met betrekking tot het verrekenen van voordeel op degene die zich op het bestaan van dit voordeel beroept. Daisycon heeft niet aan haar stelplicht voldaan, nu haar betoog grotendeels berust op speculatie. Bovendien gaat Daisycon eraan voorbij dat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan onrechtmatig gebruik van keywords.

2.25.
Gelet op het voorgaande bedraagt de totale schade waarvoor Daisycon aansprakelijk is € 158.136,62. Van deze schade blijft eenderde deel, € 52.712,21, voor rekening van Digital Revolution in verband met eigen schuld, zodat een bedrag resteert van € 105.424,41.

IEF 13366

Het woord fraude is niet gebezigd jegens de journalist

Vrz. Rechtbank Limburg 23 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:12126 (R.K.V.V. Heksenberg tegen [Media A] en Gemeente Heerlen)
Mediarecht. Rectificatie gevorderd. Afwijzing. Rechtspraak.nl: Voetbalclub R.K.V.V. Heksenberg heeft in kort geding gevorderd wethouder en de gemeente Heerlen te gebieden een rectificatie te laten plaatsen op de website van L1 [bericht], alsmede in alle media waarin of via welke de wethouder volgens R.K.V.V. Heksenberg de onjuiste mededeling heeft verspreid dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd. De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat niet kan worden vastgesteld dat wethouder deze uitlating heeft gedaan. De vordering van R.K.V.V. Heksenberg is afgewezen.

Nu [Gedaagde 1] zelf ontkent dat hij het woord fraude heeft gebezigd jegens de journalist en een verklaring van de journalist die het interview met [Gedaagde 1] heeft afgenomen of van een derde persoon die het bewuste gesprek heeft gehoord ontbreekt, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] de gewraakte uitlating heeft gedaan.

 

4.2.
Ter beoordeling staat allereerst de vraag of [Gedaagde 1] in het gesprek dat ten grondslag ligt aan het hierboven geciteerde artikel op de website van [Naam media A] heeft gezegd dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd.

4.3.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] deze uitlating heeft gedaan.
R.K.V.V. Heksenberg baseert haar stelling dat [Gedaagde 1] het woord fraude heeft gebruikt in het interview dat ten grondslag heeft gelegen aan het bewuste artikel op de website van [Naam media A] op een telefonisch verstrekte bevestiging van de heer [naam redacteur], welke bevestiging door de raadsman van R.K.V.V. Heksenberg en twee van diens kantoorgenoten is gehoord. [Gedaagde 1] en de gemeente Heerlen hebben echter gesteld dat het bewuste interview niet met [naam redacteur], maar met de heer [naam journalist] van [Naam media A] heeft plaatsgevonden. R.K.V.V. Heksenberg heeft dit niet betwist. Voorts is niet gebleken dat [naam redacteur] het gesprek tussen [Gedaagde 1] en [naam journalist] heeft gehoord. De bevestiging van [naam redacteur] berust in dat geval niet op eigen waarneming. Op basis van de door R.K.V.V. Heksenberg gestelde – uitsluitend – mondeling gegeven bevestiging van [naam redacteur], kan daarom thans niet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] heeft gezegd dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd.
Voorts betwisten [Gedaagde 1] en de gemeente Heerlen uitdrukkelijk dat [Gedaagde 1] deze uitlating heeft gedaan jegens de journalist die het interview heeft afgenomen en bewuste artikel op de website van [Naam media A] heeft geschreven. Deze betwisting onderbouwen zij met de stelling dat dezelfde heer [naam redacteur] desgevraagd aan een medewerker van de gemeente Heerlen heeft bevestigd dat [Gedaagde 1] het woord fraude niet in de mond heeft genomen en dat een andere medewerker van de gemeente Heerlen dit ook nog eens bevestigd heeft gekregen van de hoofdredacteur van [Naam media A].
Een verklaring van [naam journalist] is door geen van beide partijen verstrekt.
Nu [Gedaagde 1] zelf ontkent dat hij het woord fraude heeft gebezigd jegens de journalist en een verklaring van de journalist die het interview met [Gedaagde 1] heeft afgenomen of van een derde persoon die het bewuste gesprek heeft gehoord ontbreekt, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] de gewraakte uitlating heeft gedaan.
4.4.
Aangezien de vordering van R.K.V.V. Heksenberg uitsluitend is gericht op een rectificatie van de uitlating van [Gedaagde 1] dat R.K.V.V. Heksenberg fraude heeft gepleegd en niet is komen vast te staan dat [Gedaagde 1] deze uitlating heeft gedaan, kan de vordering van R.K.V.V. Heksenberg niet worden toegewezen.
IEF 13365

Geen noodzaak van internist om derden bij het geschil betrekken

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7197 (Vermoeidheidscentrum Nederland tegen Easy Med)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Voormalige arbeidsrelatie, geheimhouding. Vrijheid van meningsuiting beperkt door 6:162 BW. VCN heeft gedaagden gesommeerd geen negatieve uitlatingen te doen over VCN c.s. en de daarbij betrokkenen.

De voorzieningenrechter overweegt dat het gedaagde c.s. kan worden aangerekend dat hij in het e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert en zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar anderen, die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn, heeft ingekopieerd. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken is niet gebleken.

VCN vordert succesvol dat bedreigende, lasterlijke of beledigende bejegeningen* jegens VCN en haar directieleden/medewerker te staken. De vordering dat correspondentie over hun geschil met VCN / aandeelhouders uitsluitend te voeren met raadsmannen/vrouwen en zonder afschriften aan derden (zoals officiële instanties) is te ruim geformuleerd en wordt afgewezen.

* De uitingen: bij e-mailbericht van 18 juli 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan onder meer VCN c.s., de Inspectie, de Flevolandse Politie, een internist bij het UMC Groningen, een internist bij HCC, de ME/CVS Vereniging, de directeur van CVS centrum, de bestuursvoorzitter van MC Groep, en Arbo-Ned onder meer bericht: “Ik had durven zweren dat de Gestapo verleden tijd was? Welke motieven hebben deze lieden waarvan de een zijn middelbare school nooit afgemaakt heeft en de ander zich moet verantwoorden bij de deken. Ik stel opnieuw hierbij iedereen die zich achter [A] en Van Dijen schaart in deze kwestie in gebreke en aansprakelijk voor alle materiële en immateriële schade welke ik mocht leiden en adviseer alle me patiënten die hierdoor geen behandeling krijgen hetzelfde te doen. Vooral daag ik Van Dijen met concrete voorbeelden te komen en daarbij vooral het meditiatie verslag niet over te slaan dat onder toeziend oog van 365 gemaakt is. Page bij voorbaat excuses voor het G woord want dat mag ik niet zeggen en zal het nooit meer doen.”;
op 20 juli 2013 is op Google de volgende oproep te lezen: “Wie wil of kan internist [gedaagde sub 1] helpen tegen de agressie van Chronische vermoeidheidscentrum Lelystad?”;
bij e-mail van 1 augustus 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan (onder meer) VCN c.s. onder meer bericht:
“Intekenlijst voor heel Nederland aan het maken!!! Vanaf 1 augustus = NU !!!!! Geen concurrentiebeding meer. Dus iedereen, ook uit Lelystad, die bij mij (weer) op consult of in behandeling wil komen mag zich opgeven: ondanks vakantietijd: [e-mailadres]”
op 9 augustus 2013 staat op de website van de ME Vereniging vermeld: “Sinds 1 augustus 2013 kunnen ME-patiënten zich bij internist [gedaagde sub 1] aanmelden voor het spreekuur in Hillegersberg (Rotterdam). Tot die datum werd de medisch adviseur van ME Vereniging Nederland in de uitoefening van zijn beroep gehinderd door een concurrentiebeding van zijn voormalige werkgever, het Vermoeidheidscentrum Lelystad. Zijn patiënten hebben hem al die tijd moeten missen. Dat was een zwaar gemis, want [gedaagde sub 1] is één van die zeldzame artsen die echt de tijd neemt voor een patiënt. In Lelystad leidde dat nu juist een conflict met de directeur [A], die daar andere ideeën over had. […]Veel patiënten zijn hierdoor benadeeld. Het vermoeidheidscentrum Lelystad is voor ME-patiënten sinds het vertrek van [gedaagde sub 1] niet meer zo interessant en is vooral een doorverwijshuis. Er is dus nauwelijks van concurrentie sprake. [gedaagde sub 1] verwacht begin september zover te zijn dat zijn kliniek kan gaan draaien.

4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of uitlatingen van [gedaagde sub 1] c.s. op waarheid berusten, dient te worden uitgegaan van voornoemde vaststaande feiten. In dit kader acht de voorzieningenrechter van zwaarwegend belang het door [gedaagde sub 1] c.s. op 18 juli 2013 verzonden e-mailbericht (zie hierboven sub 2.1. onder p.), waarin hij ten aanzien van, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ([A] van) VCN c.s. en diens raadsman, een vergelijking maakt met de Gestapo. Daarover heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting verklaard dat hij deze mail heeft gestuurd naar aanleiding van het e-mailbericht van 12 juli 2013 van VCN c.s. (zie hierboven sub 2.1. onder o.). Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft hij het bericht uit “pure wanhoop” verzonden, omdat hij uit het e-mailbericht van VCN c.s. opmaakte dat er kennelijk nog geen einde was gekomen aan het geschil met VCN c.s. en omdat hij zich afvroeg hoe de medische informatie bij VCN c.s. bekend was geworden. De voorzieningenrechter overweegt dat het [gedaagde sub 1] c.s. kan worden aangerekend dat hij in dit e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert. Dat klemt te meer daar [gedaagde sub 1] c.s. zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar zijn mening met dit bericht ook kenbaar heeft gemaakt aan anderen die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken, althans hun op de hoogte te stellen van de mening van [gedaagde sub 1] c.s., is niet gebleken. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. met het betreffende e-mailbericht, mede in acht genomen de inhoud en toonzetting van de overige door [gedaagde sub 1] c.s. aan ([A] van) VCN c.s. verzonden e-mailberichten, de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden. Het algemeen belang pleegt ook niet te worden gediend met het doen van dergelijke uitlatingen.4.8.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd met de overige feiten en omstandigheden van onderhavig geval, zal [gedaagde sub 1] c.s. zich dienen te onthouden van uitlatingen die bedreigend, lasterlijk of beledigend van aard zijn. Dat geldt zowel voor [gedaagde sub 1] in privé als voor ([gedaagde sub 1] namens) Easy Med. Hoewel [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting reeds heeft toegezegd dat hij het woord Gestapo niet meer zal gebruiken, heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting naar het oordeel van de voorzieningenrechter er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich in de toekomst uit eigener beweging zal onthouden van het doen van nodeloos grievende uitlatingen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de verklaring van [gedaagde sub 1] c.s. valt af te leiden dat hij het betreffende e-mailbericht in een opwelling heeft verzonden. Het sub 1 gevorderde zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter dit leest als een vordering om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden de in de vordering verwoorde uitlatingen te doen. De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat geen aanleiding bestaat om daaraan het bij eiswijziging gevorderde hogere maximum te verbinden.

4.9.
De vordering sub 2 van VCN c.s. strekt ertoe [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden om, naar de voorzieningenrechter begrijpt, in algemene zin en onafhankelijk van de inhoud ervan, correspondentie, waaronder ook e-mailberichten, over het geschil met VCN c.s. of diens aandeelhouders uitsluitend te voeren met de raadslieden van VCN c.s.. Deze (te) ruim geformuleerde vordering zal worden afgewezen. De ruime formulering staat [gedaagde sub 1] c.s. immers zelfs niet toe om zich tot zijn eigen raadsman of tot de rechtstreeks bij het geschil betrokken personen, zoals de overige aandeelhouders, te wenden. Dit zou een te grote beperking voor [gedaagde sub 1] c.s. inhouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het [gedaagde sub 1] c.s. in beginsel vrij om ook anderen dan slechts de raadslieden van VCN c.s. verslag te doen van zijn geschil met VCN c.s., voor zover de door partijen overeengekomen geheimhoudingsafspraken zulks toelaten en voor zover [gedaagde sub 1] c.s. daarbij de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid niet zal overschrijden. Dat laatste belang wordt evenwel al voldoende gediend met het gevorderde sub 1.