Overige  

IEF 13358

Zonder toestemming plaatsen van een filmpje op Youtube en delen van foto's via MSN

Rechtbank Noord-Nederland 18 december 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:8036 (Plaatsen op YouTube en delen via MSN)
Tussenvonnis. Mediarecht. Inbreuk op een recht en smartengeld. Zie eerder IEF 8823 (Manon Thomas).
Uit de gedetailleerde verklaring die gedaangde bij de politie heeft afgelegd blijkt dat hij weet om welke foto's het (globaal) gaat en heeft hij erkend dat hij deze via MSN toegankelijk heeft gemaakt voor derden. Voor zover het om deze erkende openbaarmakingen gaat, is de rechtbank van oordeel dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld.

Er is zonder toestemming een filmpje op internet gezet en foto's via MSN met anderen gedeeld waarop eiseres naakt te zien is. Dit beeld- en fotomateriaal is bovendien illegaal van de privécomputer naar zijn eigen computer gekopieerd. Eiseres is in haar goede naam en eer aangetast en er is een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.

Een en ander geldt temeer nu vaststaat dat eiseres destijds een bekende televisiepersoonlijkheid was en derhalve bekend was bij het grote publiek.

De rechtbank ziet aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen om bij akte de omvang van de inbreuk op het recht, de schade, de hoogte daarvan en voor zover nodig het causaal verband nader te onderbouwen nu in dit vonnis is geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld

In citaten:
2.5. Op 19 november 2007 heeft [C] bij de politie gemeld dat er een compromitterend filmpje van [A] op YouTube was geplaatst, waarbij [A] naakt in bad stond. Op diezelfde dag heeft de politie met [A] en [C] telefonisch contact gehad, waarbij door hen is gesteld dat het bewuste filmpje ook van de computer van [A] en [C] gestolen moet zijn. Het filmpje was volgens hen inmiddels al verder verspreid op het internet.

2.8.
Op 27 november 2007 heeft [C] bij de politie - voor zover hier van belang - verklaard dat er ook naaktfoto's van [A] op het internet zijn verschenen en dat hij ([C]) deze foto's en het hiervoor bedoelde filmpje heeft gemaakt. Hij heeft voorts verklaard dat deze opnames uitsluitend voor privégebruik waren gemaakt en niet waren bestemd voor verspreiding. [C] heeft aangifte gedaan van schending van zijn auteursrecht. [A] heeft op dezelfde dag een en ander bevestigd en aangifte gedaan van smaad.

2.12. (...) De officier van justitie heeft door middel van een vordering tot wijziging van de dagvaarding dit willen aanvullen met inbreuk op het auteursrecht van [C] en het onrechtmatig openbaar maken van portretten. De rechtbank heeft deze aanvulling toegestaan. Het toenmalige hof Leeuwarden heeft bij arrest van 4 mei 2010[B] alleen voor de in de "nieuwe" dagvaarding toegevoegde feiten veroordeeld en onder meer beslist dat[B] een schadevergoeding van € 3.000,00 aan [A] moet betalen. Voor de oorspronkelijk ten laste gelegde feiten is geen veroordeling uitgesproken (ECLI:NL:GHLEE:2010:BM3169).[B] heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 maart 2012 de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak zelf afgedaan. Hij heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de hiervoor bedoelde aanvullende feiten.

4.1.
[A] legt aan de vordering ten grondslag dat[B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het zonder haar toestemming openbaren van foto's en filmpjes die slechts voor privé-doeleinden waren gemaakt. Hij heeft deze foto's en films, althans een deel daarvan, gedeeld met vrienden op MSN en op YouTube geplaatst. Hij heeft hiermee haar persoonlijke levenssfeer en goede naam en eer aangetast. Als gevolg hiervan heeft [A] ernstige psychische schade geleden, als gevolg waarvan zij zich onder psychologische behandeling heeft moeten stellen. Bovendien heeft [A] haar carrière - zij was ten tijde van het gebeuren een van de televisie en de geschreven media bekende persoon - door de aantasting van haar goede naam vroegtijdig moeten beëindigen. Volgens [A] staat in deze zaak vast[B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat de feiten in een onherroepelijk strafvonnis bewezen zijn verklaard, hetgeen op grond van art. 161 Rv in een civiele procedure dwingend bewijs oplevert.

4.3.3.
Op grond van de verklaringen die ten overstaan van de politie zijn afgelegd moet worden vastgesteld dat[B] destijds heeft erkend dat hij het meergenoemde filmpje van een naakte [A] in bad op YouTube heeft gezet alsmede dat hij verschillende naaktfoto's van [A] in gedeelde MSN-mappen heeft geplaatst.[B] heeft daarnaast erkend dat hij via een onbeveiligde internetverbinding toegang tot dit foto- en filmmateriaal heeft gekregen en het filmpje en de foto's zonder toestemming van [A] op internet heeft gezet respectievelijk in gedeelde MSN-mappen heeft geplaatst.[B] heeft evenwel betwist dat hij de in geding zijnde foto's op internet heeft gezet. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling van het geschil dan ook vanuit dat[B] het filmpje op YouTube heeft gezet en naaktfoto's van [A] via MSN met anderen heeft gedeeld. Van andere filmpjes dan het in rechtsoverweging 2.9. en verder bedoelde filmpje blijkt niet uit de gedingstukken, zodat het ervoor wordt gehouden dat[B] niet ook andere films op internet heeft geplaatst. Reeds om die reden bestaat er geen aanleiding om van [A] te vergen dat zij concreter wordt in de omschrijving van dit handelen van[B]. Uit de eigen verklaring van[B] blijkt immers dat hij weet om welk filmpje het gaat. Voor wat betreft de foto's die via MSN openbaar zijn gemaakt is de rechtbank evenmin van oordeel dat [A] hierover meer zou hebben moeten stellen dan zij heeft gedaan. Uit de gedetailleerde verklaring die[B] bij de politie heeft afgelegd blijkt dat hij ook weet om welke foto's het (globaal) gaat en heeft hij zoals overwogen ook erkend dat hij deze foto's via MSN toegankelijk heeft gemaakt voor derden. Voor zover[B] heeft bedoeld aan te voeren dat hij door het achterwege laten van een specifieke beschrijving van de foto's in deze civiele procedure in zijn verdediging is geschaad wordt dit verweer verworpen. Bij[B] moet, gelet op het vorenstaande, voldoende bekend worden verondersteld op welke foto's [A] doelt als zij hem verwijt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door deze foto's via MSN met anderen te delen.

4.3.4.
Voor zover het om de erkende openbaarmakingen gaat (zie de vorige rechtsoverweging) is de rechtbank van oordeel dat[B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Immers,[B] heeft zonder toestemming van [A] een filmpje op internet gezet en foto's via MSN met anderen gedeeld waarop [A] naakt te zien is. Dit beeld- en fotomateriaal is bovendien illegaal door[B] van de privécomputer van [A] (en/of [C]) naar zijn eigen computer gekopieerd.[B] heeft door aldus te handelen [A] in haar goede naam en eer aangetast en een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Aan de vereisten voor een onrechtmatige daad is dan ook voldaan. Een en ander geldt temeer nu vaststaat dat [A] destijds een bekende televisiepersoonlijkheid was en derhalve bekend was bij het grote publiek. Overigens stelt de rechtbank vast dat[B] ook niet (gemotiveerd) heeft betwist dat dit handelen van hem onrechtmatig jegens [A] is.

4.3.5.
Voor wat betreft de bewering van [A] dat[B] ook degene is geweest die de foto's op internet heeft geplaatst, stelt de rechtbank vast dat[B] dit reeds bij de politie heeft weersproken en dat [A] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat hij degene is geweest die dit heeft gedaan. Nu [A] evenmin heeft onderbouwd waarom[B] desondanks aansprakelijk kan worden gehouden voor de verspreiding van de foto's op internet, bestaat er in zoverre geen grond om ook op dit punt onrechtmatig handelen aan de zijde van[B] aan te nemen.

4.4.1.
Het vorenstaande brengt mee dat[B] (uitsluitend) aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden door het plaatsen van het filmpje op YouTube en het delen van naaktfoto's op MSN met derden. De rechtbank stelt vast dat [A] zowel vergoeding van vermogensschade wenst als vergoeding van schade dat uit onder nadeel bestaat. Voor wat betreft dat laatste gaat het haar zowel om schade als gevolg van de inbreuk op een recht als om de vergoeding van leed. Zij heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd en daarnaast betaling van een voorschot van € 30.000,00 gevorderd.[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat [A] de (hoogte van de) schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd en heeft voorts betwist dat eventuele schade in een causaal verband staat tot zijn (onrechtmatig) handelen. Hij heeft in dit verband onder meer opgemerkt dat op internet(fora) een zeer groot aantal foto's van [A] te vinden is, waarop zij in gewaagde poses is afgebeeld. Niet zelden zijn deze foto's erotiserend van aard. Deze foto's zijn geplaatst door gebruiker "Ikku", hetgeen de internet/fora-naam is van [C], aldus nog steeds[B].

4.4.2.
Voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. In de hoofdprocedure hoeft dus niet méér te worden gesteld en, indien nodig, aangetoond dan is vereist voor het aannemelijk kunnen achten van de mogelijkheid van schade (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1519). De rechtbank leidt uit de stellingen van [A] af dat zij er bewust voor heeft gekozen om het debat over (de omvang van) de schade uit te stellen tot de schadestaatprocedure. Op zichzelf bezien is dit dus toegestaan, maar dit laat onverlet dat - zie hiervoor - op de eisende partij de verplichting rust om te stellen en zo nodig aan te tonen dat de mogelijkheid van schade bestaat. Los daarvan vordert [A] in dit geding ook een voorschot op de schade, zodat in ieder geval voldoende moet zijn aangetoond dat de schade meer bedraagt dan het gevorderde voorschot. De rechtbank is van oordeel dat [A] heeft nagelaten om de (hoogte van de) schade en het causaal verband met het onrechtmatig handelen van[B] (bestaande uit het plaatsen van het filmpje op YouTube en het delen van de foto's via MSN) voldoende te onderbouwen voor zover het om de gevorderde vergoeding van vermogensschade en smartengeld gaat. [A] heeft in dit verband enkel een verklaring van GZ-psycholoog De Mönnink overgelegd. De door hem beschreven schade ziet echter - zo begrijpt de rechtbank - kennelijk vooral op nieuwe "uploads" van de foto's, waarvoor zoals hiervoor overwogen geen aansprakelijkheid bij[B] kan worden aangenomen. Bovendien kan hieruit in het geheel niet worden afgeleid dat [A] (ook) vermogensschade heeft geleden. Voor wat betreft de vergoeding voor de inbreuk op een recht heeft te gelden dat reeds de enkele inbreuk een recht op vergoeding van schade geeft. Om vast te kunnen stellen welk bedrag toewijsbaar is, dient evenwel voldoende duidelijk te zijn wat de ernst van de inbreuk is. In dit geding is dat onvoldoende toegelicht.
4.4.3.
De rechtbank ziet aanleiding om [A] in de gelegenheid te stellen om bij akte de omvang van de inbreuk op het recht, de schade, de hoogte daarvan en voor zover nodig het causaal verband nader te onderbouwen nu in dit vonnis is geoordeeld dat [B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld.
IEF 13357

Geen rectificatie noch spreekverbod oud-medewerkers christelijke leefgemeenschap

Rechtbank Overijssel 20 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3376 / 3377 (Stichting De Terebint I en II)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Arbeidsrecht - geheimhouding. De Terebint is een christelijke leefgemeenschap, die hulp biedt aan mensen met persoonlijke kwesties en levensproblemen. [eiseres] is sinds jaar en dag bestuurder van De Terebint. Gedaagde I is omstreeks 1981 als cliënt gaan wonen bij De Terebint en in 2008 in dienst getreden met een geheimhoudingsbeding, deze is overeekomst is per januari 2012 opgezegd. Gedaagde II is in dienst van De Terebint pleegouder geweest. Gedaagden hebben medewerking verleend aan een reeds uitgezonden reportage van het EO-programma “De Vijfde Dag”. Naast gedaagden zijn zes andere oud-bewoners dan wel oud medewerkers aan het woord geweest.

De kort gedingrechter oordeelt dat oud-medewerkers van de christelijke leefgemeenschap De Terebint hun uitlatingen niet hoeven te rectificeren en legt hen geen spreekverbod op. De vorderingen tot schadevergoedingen van ruim €100.000 en €90.000 euro wijst de rechter af.

In 3376:

4.12. De Terebint c.s. heeft de vorderingen sub c en d kennelijk gegrond op aansprakelijkheid uit zowel onrechtmatige daad als overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst.

4.14. Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd uit hoofde van overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat in de arbeidsovereenkomst tussen De Terebint en [gedaagde] een geheimhoudingsbeding is opgenomen. De Terebint heeft zich op het standpunt gesteld dat een redelijke uitleg van het geheimhoudingsbeding meebrengt dat het ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat in het geheimhoudingsbeding niet is opgenomen dat het beding ook doorwerkt na het einde van de arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen over de uitleg van het geheimhoudingsbeding, waarvoor nadere bewijsvoering nodig is. Daarvoor leent een kort geding zich naar zijn aard niet.
Voorzover er vanuit dient te worden gegaan dat het geheimhoudingsbeding ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, heeft De Terebint, gezien de stelling van [gedaagde], onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van [gedaagde] zien op de arbeidsperiode 2008-2011. Tevens heeft De Terebint slechts in zijn algemeenheid aangegeven dat de uitlatingen van [gedaagde] in strijd met het geheimhoudingsbeding zijn; zij heeft echter nagelaten aan te geven welke specifieke uitlating daarmee strijdig is.
4.15. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van overtreding van het geheimhoudingsbeding zodat de vordering uit schadevergoeding zal worden afgewezen.

In 3377:

4.14. Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd uit hoofde van overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen. Door De Terebint is een arbeidsovereenkomst overgelegd die niet is ondertekend. Volgens [gedaagde] is deze arbeidsovereenkomst nooit door hem ondertekend, aangezien hij het niet eens was met de gang van zaken op De Loot en met de inhoud van deze overeenkomst. De Terebint heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er tussen haar en [gedaagde] een geheimhoudingsbeding is overeengekomen. De stellingen van De Terebint dat het geheimhoudingsbeding toch geldt omdat [gedaagde] daartegen niet geprotesteerd heeft dan wel omdat [gedaagde] naar het beding gehandeld heeft, zijn onbegrijpelijk.

IEF 13354

Citeren uit dagboek moeder Marianne Vaatstra auteursrechtelijk niet toegestaan

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 18 december 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:12499 (Dagboek moeder Marianne Vaatstra)
Auteursrecht. Citaatrecht. Onrechtmatige publicaties. Dagboek moeder Marianne Vaatstra. Eiseres, de moeder van Marianne Vaatstra, hield tussen diens moord in mei 1999 en de arrestatie in november 2012 van Jasper S. een dagboek bij. Gedaagden hadden dat dagboek in handen gekregen en waren van plan passages daaruit op te nemen in een door hen te schrijven boek. Vordering van eiseres tot publicatie van (passages uit) haar dagboek in dat boek wordt toegewezen.

Het dagboek is een auteursrechtelijk beschermd werk. Aan eiseres, als maker van dat werk, komt het uitsluitend recht toe om het dagboek openbaar te maken en te verveelvoudigen. Eiseres heeft geen toestemming verleend voor de door gedaagden gewenste publicatie van (passages uit) het dagboek. Dat eiseres niet heeft geprotesteerd tegen eerdere openbaarmakingen daarvan op de website van gedaagde en gebruik van de inhoud in toespraken, impliceert nog geen toestemming tot publicatie in een boek. De publicatie van dat boek als zodanig is weliswaar toegestaan, maar het weergeven van (citaten uit) het dagboek van eiseres is dat niet.

Volgt toewijzing van daarop gerichte vorderingen en afwijzing van het anderszins gevorderde (straat- en contactverbod, voorschot op schadevergoeding) wegens gebrek aan deugdelijke onderbouwing.

[eiseres] is maker
4.6. Dat [eiseres] de auteur van het dagboek is, staat buiten kijf. Tegenover betwisting hebben [gedaagden] niet aannemelijk gemaakt dat de latere, getypte en digitale, versies in zodanige mate van de handgeschreven versie verschillen dat ze (niet als ongeautoriseerde verveelvoudigingen maar) als zelfstandige werken moeten worden beschouwd, zodat [eiseres] voorshands als de maker van alles versies moet worden beschouwd. Het is dan ook [eiseres] die het auteursrecht op deze versies heeft.

Geen toestemming
4.8. [eiseres] heeft dit bestreden. Volgens haar impliceert het feit dat zij uit het dagboek heeft geciteerd of doen citeren in enkele toespraken en dat zij op de hoogte was van het gebruik van passages daaruit op de website van [gedaagde sub 1] nog niet dat zij toestemming heeft gegeven voor publicatie van het dagboek, of van passages daaruit, in een door [gedaagden] uit te geven boek. Van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toestemming voor gebruik van (passages uit) haar dagboek als voorgenomen, in een uit te geven boek, is geen sprake geweest. Integendeel: [gedaagde sub 1] heeft in de uitzending van het radio-programma ‘Talk to Myra’ zelf laten weten dat [eiseres] hem telefonisch gezegd heeft “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”.

4.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] geen toestemming verleend voor de door [gedaagden] gewenste publicatie van (passages uit) het dagboek. Indien en voor zover in de terbeschikkingstelling van het dagboek door [eiseres] aan [naam vriendin] al een toestemming tot openbaarmaking daarvan zou liggen besloten, omvat die niet ook de toestemming tot publicatie daarvan in een boek. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] niet heeft bestreden dat hij in de uitzending van het radio-programma ‘Talk to Myra’ heeft laten weten dat [eiseres] hem telefonisch gezegd heeft “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”.

4.11. Voor zover in het betoog van [gedaagden] besloten ligt dat zij de in het boek op te nemen passages niet ontlenen aan het dagboek, maar aan andere werken, te weten de door [eiseres] zelf gehouden kersttoespraak én de namens haar door [naam vriendin] uitgesproken speech in Den Haag, faalt dat betoog eveneens. [gedaagden] hebben ter zitting aangegeven dat de toespraken in opdracht en met medewerking van [eiseres] en onder gebruikmaking van (passages uit) haar dagboek zijn vervaardigd. Naar uit de toelichting van [gedaagden] ter zitting volgt, waren die toespraken bedoeld om de gedachten van [eiseres] te verwoorden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rust het auteursrecht op beide toespraken onder die omstandigheden bij [eiseres]. Dat de toespra(a)k(en) zijn geschreven c.q. geredigeerd door [gedaagde sub 1] en/of [naam kennis] doet daaraan niet af. Op grond van artikel 6 Aw wordt degene naar wiens ontwerp en onder wiens leiding en toezicht een werk tot stand is gebracht als de maker van dat werk aangemerkt.

Geen citaatrecht
Voor zover het beroep op het citaatrecht ziet op ontlening van citaten aan het dagboek zelf, veronderstelt het ingevolge artikel 15a lid , aanhef en sub 1 Aw een voorafgaande rechtmatige openbaarmaking. Daarvan is hier hooguit sprake voor zover het de twee toespraken betreft. Gegeven de aard van die openbaarmaking – een toespraak, niet een gedrukte publicatie – en het tijdstip daarvan – toen een dader van de moord nog niet was gevonden – kan het publiceren van (naar aan te nemen valt) aanzienlijke delen van deze toespraken in de context van een boek, dat blijkens de titel gewijd is aan het dagboek van [eiseres], zonder daartoe verkregen toestemming niet met een beroep op het citaatrecht worden gerechtvaardigd.
4.12. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagden] geen toestemming heeft voor openbaarmaking van (passages uit) het dagboek ten behoeve van publicatie daarvan in het uit te geven boek van [gedaagden], zodat de vorderingen – voor zover die gericht zijn op een verbod daarvan – als volgt toewijsbaar zijn.

De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle bij [gedaagden] in bezit zijnde (papieren en digitale versies van) het dagboek aan (de raadsman van) [eiseres] in persoon te overhandigen onder afgifte van een ontvangstbewijs,
5.2. verbiedt [gedaagden] om de inhoud van het dagboek, danwel delen daarvan, op enigerlei wijze te openbaren, en beveelt om de reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website www.rechtiskrom.wordpress.com te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
5.3. beveelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ieder artikel, bericht of melding waaruit het voornemen blijkt om de inhoud van het dagboek, danwel delen daarvan, te openbaren van de website www.rechtiskrom.wordpress.com te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
5.4. beveelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, bovenaan op de ‘homepage’ van de website www.rechtiskrom.wordpress.com, met lettertype Times New Roman, grootte 11, althans duidelijk leesbaar, melding te maken van de inhoud van dit vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden,

Op andere blogs:
Recht is krom (Geen verbod op uitgifte boek “Het verboden dagboek van Maaike Vaatstra”, geen 50.000 euro smartengeld, geen verbod op facebook page, geen contactverbod)

IEF 13353

Onderzoeksjournaliste hoeft beschuldigingen pedofilie niet offline te halen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 december 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8660 (Paradijs voor Pedo’s)
Mediarecht. (Geen) onrechtmatige perspublicaties. Social media. Rechtspraak.nl: Journaliste hoeft haar publicaties waarin zij beschuldigingen uit over seksueel misbruik van minderjarigen niet van het internet te verwijderen. Evenmin wordt het haar verboden in de toekomst dergelijke artikelen te publiceren. Dit heeft de voorzieningenrechter geoordeeld in een kort geding dat tegen de journaliste was aangespannen door de Nederlandse eigenaar van een hotel in Ghana.

3.1. [eiser] vordert – kort gezegd – en na wijziging van eis het volgende:
1. [journaliste] te verbieden om [eiser] nog langer in publicaties en/of in sociale media in verband te brengen met pedofilie, corruptie, bedreiging en/of andere misdrijven, zonder te beschikken over (een) vonnis(sen) waaruit een en ander blijkt, of bescheiden van het Openbaar Ministerie, waaruit blijkt dat [eiser] wordt vervolgd, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding;
2.    [journaliste] te gebieden om al haar publicaties in sociale media inzake de vermeende pedofilie, verkrachting, bedreigingen en/of andere misdrijven gepleegd door [eiser] te (doen) verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding;
3. [journaliste] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 10.000,- (of een ander in goede justitie vast te stellen bedrag) als voorschot op de door [eiser] geleden materiële en immateriële schadevergoeding;
4. [journaliste] te gebieden een rectificatie te plaatsen op haar blog, website en in sociale media, alsmede een persbericht uit te brengen met de navolgende tekst: (...)

4.5. (...) Van een journalist hoeft niet te worden verwacht dat hij – zoals in een strafrechtelijke procedure – wettig en overtuigend bewijs levert, zij het dat beschuldigingen niet lichtvaardig mogen worden gedaan. Dat laatste is hier niet het geval. Dat in dit kort geding wordt geoordeeld dat [journaliste] over voldoende feitenmateriaal beschikte om tot publicatie over te mogen gaan, betekent niet dat vaststaat dat [eiser] zich aan seksueel misbruik heeft schuldig gemaakt. De vraag of dit het geval was, kan en hoeft in dit kort geding niet te worden beantwoord.

4.8. Gezien de onder 4.7 weergegeven producties is de voorzieningenrechter ook hier van oordeel dat de beschuldigingen aan het adres van [eiser] zoals opgenomen in de artikelen van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 voldoende steun vonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Gezien de inhoud van deze producties wordt het voorshands niet lichtvaardig geacht om [eiser] corruptie en bedreiging te verwijten. In de gegeven omstandigheden mocht [journaliste] persoonlijk verslag doen van haar eigen ervaringen en van hetgeen zij heeft vernomen van haar contacten en bronnen. Zij mocht voorts vraagtekens plaatsen bij de veranderde opstelling van het Ghanese openbaar ministerie dat [eiser] eerst wel en daarna niet vervolgt, terwijl hiervoor naar haar mening geen duidelijke reden aanwezig is. [journaliste] mocht bovendien – ondanks de bezwaren hiertegen van [eiser] – in de bewuste artikelen opnemen dat het strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] zou zijn heropend. Uit de brief van 28 november 2013 (zie 3.2) die door [eiser] in het geding is gebracht valt immers af te leiden dat de sluiting van het strafrechtelijk heronderzoek tegen [eiser] is heroverwogen naar aanleiding van een petitie van [journalist B], een onderzoeksjournalist uit Ghana (productie 52 van [journaliste]). Dit is weliswaar niet hetzelfde als een heropening van het strafrechtelijk onderzoek, maar dit verschil wordt bij de beoordeling onvoldoende relevant geacht. Dit leidt dan ook wederom tot de conclusie dat de hiervoor onder 4.1 genoemde belangenafweging in het voordeel van [journaliste] uitvalt en dat ook de publicatie van de artikelen van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 niet onrechtmatig is jegens [eiser].

De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [journaliste] tot op heden begroot op € 1.658,00,

 

 

Op andere blogs:
Mediareport (Onderzoeksjournalist Sanne Terlingen wint kort geding van Limburgse miljonair)

IEF 13342

Onthouden van verspreiden uitlatingen over oud-patroon

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9444 (beschuldigen oud-patroon)
Day 183, Experiment 24: Relentlessly pursuing the secret of Dr. HouseIn het kort: Mediarecht. Onthouden van doen van uitlating. Bekrachtiging en uitbreiding van verbod om de oud-patroon (advocaat) publiekelijk te beschuldigen van dubieuze gedragingen en alcohol- en drugsmisbruik. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Appellante zal aanvullend worden veroordeeld tot het zich onthouden van verspreiding van uitlatingen gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij in haar e-mail.

3.5. Op 5 september 2012 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van smaad en laster. Deze aangifte bevat onder meer de volgende passage:
‘Direct diezelfde dag kreeg ik om 21.59 uur een mail verzonden door [appellante] met daarin allerlei tenlasteleggingen, dat ik een alcohol- en drugsverslaving zou hebben, contacten heb met de maffia, dat ik strikt persoonlijke en vertrouwelijke stukken naar buiten heb gebracht, dat ik post zou hebben geopend, gekopieerd en vernietigd. Het is allemaal lariekoek. Deze mail heeft zij verzonden naar de politie, toezicht advocatuur, de HOVJ, de AG, de deken en dus openlijk verspreid. Ik heb bij Meester P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten arrondissement Zwolle/Lelystad, geïnformeerd en hij heeft deze mail daadwerkelijk ontvangen. Ik ga ervan uit dat de rest deze mail dan ook heeft ontvangen.’
7.3. Nu het feitenmateriaal waarop [appellante] haar betwisting (dat zij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld) baseert, hetzelfde is als in dit kort geding, zal het hof zijn beslissing afstemmen op die van de bodemrechter in het vonnis van 30 oktober 2013. Daartoe is des te meer reden nu, zoals blijkt uit de door [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde producties 37 tot en met 41, alle tot nu toe door de Raad van Discipline te Zwolle-Lelystad c.q. het ressort Arnhem-Leeuwarden behandelde klachten tegen [geïntimeerde], betreffende de onderhavige beschuldigingen, ongegrond zijn verklaard. Een en ander impliceert dat de grieven in het principaal appel geen doel treffen, zodat het vonnis van de voorzieningenrechter in zoverre dient te worden bekrachtigd.
8.1 [geïntimeerde] heeft (als productie 42 bij zijn akte ter gelegenheid van het pleidooi) een column overgelegd van de journalist [journalist]. [journalist] geeft in die column aan dat hij contact heeft gehad met een advocate, door hem aangeduid als A., zulks naar aanleiding van een e-mail bericht van deze advocate aan Advocatie, een publieke nieuwssite over de advocatuur. Advocate A. vertelde hem een "wild verhaal" over haar voormalige werkgever advocaat B. Advocate A. betichtte advocaat B. van het witwassen van Braziliaans drugsgeld via zijn derdenrekening, het zich laten betalen in cocaïne en het gebruiken van drugs en drank onder werktijd, het zich onnodig grievend uitlaten over cliënten. Ook zou hij haar gedwongen hebben in rechte te liegen en post- en e-mailverkeer hebben gemanipuleerd. [journalist] geeft in zijn verklaring aan dat een collega (een journalist van de Volkskrant) door dezelfde advocate is benaderd, maar er uiteindelijk niets mee heeft gedaan omdat hij het verhaal niet "hard" had kunnen krijgen. Ook [journalist] is niet tot publicatie overgegaan.
Dictum
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het kort geding vonnis d.d. 5 oktober 2012, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] zich te onthouden van verspreiding van uitlatingen gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij die in haar e-mail bericht van 20 augustus 2012 heeft gedaan, meer in het bijzonder uitlatingen waarbij een verband wordt gelegd tussen [geïntimeerde], respectievelijk zijn praktijkvennootschap enerzijds en een alcohol- en/of drugsverslaving anderzijds, alsmede uitlatingen waarbij direct of indirect wordt gesteld of gesuggereerd dat [geïntimeerde] banden heeft met de Braziliaanse maffia, het drugscircuit, dan wel uitlatingen waarin hij beschuldigd wordt van het uiten van dreigementen richting [appellante] en/of haar familieleden, schending van het briefgeheim en/of valsheid in geschrifte en/of diefstal, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere overtreding van dit gebod;

Op andere blogs:
Advocatie (Hof: ex-advocate moet haar mond houden over voormalig patroon)

IEF 13332

Vintage Rolex via eBay nonconform namaak

Hof 's-Hertogenbosch 5 november 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5211 (Vintage horloge)
Rolex SubmarinerAls randvermelding. Non-conformiteit. Namaak. E-Commerce. Bewijs. Koop van een Vintage Rolex [modelnummer] horloge via e-Bay. Koper ontdekt na aflevering dat het om een namaak exemplaar gaat, ontbindt buitengerechtelijk en vordering terugbetaling koopprijs. Kantonrechter wijst vordering na bewijslevering af. Hof oordeelt dat koper – mede op grond in hoger beroep nader overgelegde stukken – het bewijs heeft geleverd middels foto's, brieven en rapporten van Rolex dat het een namaak horloge betreft en wijst vordering toe.

Geïntimeerde verweert zich door te stellen dat hij niet wist dat er sprake was van namaak, dat hij garantie heeft uitgesloten evenals terugname en reclamatie en dat appellant niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Deze verweren falen.

4.9. Volgens grief I b heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] niet in het bewijs is geslaagd. In het midden kan blijven of dit oordeel van de kantonrechter juist is. Het hoger beroep strekt immers mede tot herstel c.q. aanvulling/nuancering van de procedure in eerste aanleg. Thans wordt mede op grond van de in dit hoger beroep nader overgelegde stukken en de daarbij verstrekte nadere toelichting onderzocht of [appellant] geslaagd is in het bewijs.
[appellant] stelt dat hij het bewuste horloge heeft laten onderzoeken door Rolex en dat uit de brieven van Rolex blijkt dat het om een namaak exemplaar ging.
Aangezien [geïntimeerde] allereerst betwist dat het door Rolex onderzochte horloge hetzelfde horloge is als door hem aan [appellant] geleverd, wordt dit verweer eerst beoordeeld.

4.11. (...)
De door Rolex in deze briefwisseling genoemde nummers - modelnummer [modelnummer], serienummer [serienummer], de inscriptie “[servicenummer 2.]” – zijn duidelijk waarneembaar op de overgelegde foto’s van het door [geïntimeerde] aan [appellant] geleverde horloge evenals de hiervoor reeds genoemde twee krasjes voor het modelnummer. Het hof leidt uit de brieven van Rolex, gelezen in samenhang met de vraag van [appellant], af dat er geen Rolex horloge van het model [modelnummer] met het serienummer [serienummer] bestaat.
De conclusie is derhalve dat het door [geïntimeerde] geleverde Rolex horloge met modelnummer [modelnummer], serienummer [serienummer] en de inscriptie [servicenummer 2.], geen origineel Rolex horloge is maar een namaakexemplaar.

4.13.
[geïntimeerde] stelt allereerst dat de tekortkoming, de levering van een namaak Rolex, niet toerekenbaar is omdat hij niet wist dat het horloge namaak was.
Dit verweer faalt. [geïntimeerde] heeft als verkoper in te staan voor de door hem gedane mededelingen. Nu [geïntimeerde] in de advertentie duidelijk een origineel Rolex horloge te koop heeft aangeboden, dient hij ook een origineel horloge te leveren. Dat hij wellicht zelf niet wist dat het een namaak horloge was, is niet relevant.

4.14.
[geïntimeerde] stelt voorts dat hij het horloge niet hoeft terug te nemen – en dus ook de koopprijs niet hoeft terug te betalen – omdat in de advertentie staat dat garantie is uitgesloten evenals terugname en reclamatie.
Ook dit verweer faalt. De uitsluiting van garantie, terugname en reclamatie ziet niet op de levering van een non-conforme zaak, maar ziet op de werking van het horloge, loopt het of loopt het op tijd enz. Daarvoor verleent de verkoper geen garantie. Ook is indien de koper spijt heeft van de koop teruggave uitgesloten.
4.15.
Daarnaast stelt [geïntimeerde] dat [appellant] niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
Ook dit verweer gaat niet op. Volgens vaste jurisprudentie prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper boven de onderzoeksplicht van de koper. Aangezien [appellant] op grond van de mededelingen van [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat hij een origineel Rolex horloge kocht, hoefde hijzelf niet te onderzoeken of het een origineel horloge was.
Of [appellant] zulks volgens [geïntimeerde] heel eenvoudig had kunnen doen, is dan ook niet relevant. Overigens geldt dat [geïntimeerde] dit in zijn ogen eenvoudige onderzoek zelf had dienen te verrichten alvorens de advertentie met duidelijke bewoordingen op e-Bay te plaatsen. Dat [geïntimeerde] aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en [appellant] zijn onderzoeksplicht zwaar heeft verwaarloosd zoals in randnummer 26 van de memorie van antwoord wordt gesteld, is niet juist. Het is precies omgekeerd.

4.15.
Daarnaast stelt [geïntimeerde] dat [appellant] niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
Ook dit verweer gaat niet op. Volgens vaste jurisprudentie prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper boven de onderzoeksplicht van de koper. Aangezien [appellant] op grond van de mededelingen van [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat hij een origineel Rolex horloge kocht, hoefde hijzelf niet te onderzoeken of het een origineel horloge was.
Of [appellant] zulks volgens [geïntimeerde] heel eenvoudig had kunnen doen, is dan ook niet relevant. Overigens geldt dat [geïntimeerde] dit in zijn ogen eenvoudige onderzoek zelf had dienen te verrichten alvorens de advertentie met duidelijke bewoordingen op e-Bay te plaatsen. Dat [geïntimeerde] aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en [appellant] zijn onderzoeksplicht zwaar heeft verwaarloosd zoals in randnummer 26 van de memorie van antwoord wordt gesteld, is niet juist. Het is precies omgekeerd.

slotsom
4.20.
Uit al het voorgaande volgt dat de derde grief slaagt. Het tussenvonnis van 25 juli 2012 wordt bekrachtigd en het eindvonnis van 12 december 2012 wordt vernietigd. Daarmee herleeft het verstekvonnis van1 februari 2012. Zoals uit het bovenstaande blijkt, kan het verstekvonnis worden bekrachtigd met uitzondering van de toewijzing van de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten. Omwille van de duidelijkheid wordt hierna ook het verstekvonnis vernietigd en wordt, opnieuw rechtdoende, de vordering tot terugbetaling van de koopsom toegewezen en de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten afgewezen. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel van de eerste aanleg als van dit hoger beroep.
IEF 13346

Artikel met sensatiebeluste ondertoon en opruiend karakter onrechtmatig jegens dochter en echtgenote

Rechtbank 13 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7390 (fotostudio tegen Telegraaf)
Mediarecht. Fotostudio. Onrechtmatig artikel. Rechtspraak.nl: Op 7 april 2010 verschijnt een artikel in de Telegraaf onder de kop “[titel]” met als subkop: “[subtitel]”. Het artikel heeft betrekking op een fotostudio van een fotograaf uit Rotterdam. De voorzieningenrechter heeft in 2011 geoordeeld dat het artikel onrechtmatig is jegens de fotograaf, waarna de Telegraaf en de fotograaf een minnelijke regeling hebben getroffen.

In deze procedure verzoeken de dochter en de echtgenote van de fotograaf (althans de curator nu hun eenmanszaken failliet zijn), die beide een eenmanszaak dreven in dezelfde fotostudio, een verklaring voor recht dat De Telegraaf ook jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Het verweer van De Telegraaf dat het artikel niet onrechtmatig is jegens dochter en echtgenote omdat zij niet genoemd worden in het artikel en omdat het voor De Telegraaf niet voorzienbaar was dat zij daar werkzaamheden uitoefenden, wordt verworpen door de rechtbank. Het artikel bevat onjuistheden en wekt de suggestie dat er op de locatie van de fotostudio seksueel aanstootgevende handelingen worden verricht. De fotostudio wordt door het artikel op een sensatiebeluste ondertoon in een negatief daglicht geplaatst en heeft een opruiend karakter. Het was te verwachten dat er door het artikel negatieve reacties zouden volgen, hetgeen ook is gebeurd. De fotograaf en de dochter en echtgenote waren daardoor gedwongen om gedurende enige tijd het pand te verlaten. De normoverschrijding door de Telegraaf is daarmee ook jegens dochter en echtgenote onrechtmatig.

De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat dat De Telegraaf met het op 7 april 2010 verschenen artikel in de Telegraaf met de kop: ‘[titel]’, het op de website www.telegraaf.nl gepubliceerde artikel [subtitel]’ en het via www.telegraaf.mobi gepubliceerde bericht ‘[subtitel]’ onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1 + naam 2],
5.2. veroordeelt De Telegraaf tot vergoeding van de door [naam 1 + naam 2] geleden en nog te lijden schade zoals omschreven in rechtsoverweging 4.9., te betalen aan de curator, nader op te maken en te vereffenen bij staat,
5.3. veroordeelt De Telegraaf in de proceskosten aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op € 1.478,17,

IEF 13345

Voormalig filmdistributeur moet inning licentievergoeding staken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 december 2013, KG ZA 13-931 (AAA Entertainment tegen Cinemavault)
Contractenrecht. Films. Licentievergoeding. In het kort: AAA Entertainment is een productiemaatschappij en heeft de film The Seven of Daran - The Battle of Pareo Rock geproduceerd. Voor internationale distributie is een overeenkomst met Cinemavault gesloten. Cinemavault heeft recht op een sales fee van 15% van de licentievergoedingen. De overeenkomst wordt door AAA opgezegd en er moeten nog achterstallige betalingen worden betaald ad $107.950. Cinemavault wordt bevolen het distribueren van de film en het ontvangen van licentievergoedingen te staken. Ook moeten alle marketingmaterialen worden geretourneerd. Er wordt een bedrag van $55.585,50 toegewezen.

Leestips: 4.3, 4.4, 4.7 - 4.9.

IEF 13318

Royaltybelastingen - De band met de werktstaat VK en woonstaat Nederland

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1436 (X tegen Staatssecretaris van Financiën)
Zie eerder IEF12621. Royalty vergoeding uit octrooien. Inkomstenbelasting. Artikel 12 en 14 van het Belastingverdrag Nederland – Verenigd Koninkrijk. Geen royalty’s, maar inkomsten ter zake van zelfstandige arbeid. Nagekomen baten. Cassatie gegrond, (gedeeltelijke) vernietiging en de Hoge Raad doet de zaak zelf af door de aanslag te verminderen ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van €133.948.

Belanghebbende heeft voordat hij zijn onderzoekswerkzaamheden aan [A] aanving een verklaring ondertekend waarin hij afstand heeft gedaan van eventuele octrooien of patentrechten voortvloeiende uit zijn werk. [A] heeft nadat belanghebbende zijn werkzaamheden bij dat instituut had beëindigd, patenten verkregen voor uitvindingen die (deels) het resultaat waren van onderzoeksprojecten waarbij belanghebbende betrokken was.

Commercialisering van deze patenten heeft [A] aanleiding gegeven tot het, op onregelmatige basis, betalen van bedragen aan belanghebbende in de jaren 2000 en volgende. Belanghebbende werd per brief op de hoogte gesteld van de bedragen die hem werden toegekend. In de brieven worden de betalingen steeds aangemerkt als “Awards to inventors” of “ATI”. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslag ter zake van de zojuist bedoelde betalingen € 133.948 geteld bij belanghebbendes inkomen uit werk en woning.

3.5. (...) De band met de werkstaat het Verenigd Koninkrijk heeft tot gevolg dat de belastingheffing over die bate aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, maar staat niet eraan in de weg dat die bate op het tijdstip waarop deze wordt genoten door Nederland als woonstaat in het wereldinkomen wordt betrokken, onder toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals die is voorzien in artikel 22, lid 2, letters a en b, van het Verdrag voor dergelijke inkomsten.

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag met inachtneming van een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 195.380, in dier voege dat vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend over een bedrag van € 133.948,
IEF 13317

Geen uitputting bij handelen in strijd met kwaliteitsbeding

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1613 (Makro tegen Diesel)
P4243605Uitspraak mede ingezonden door Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.
Zie eerder IEF9158 en IEF10868.
Merkenrecht. Uitputting. Economische verbondenheid. In citaten: Hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro c.s. zich niet met vrucht op uitputting kunnen beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk hebben gepleegd (r.o. 3.2).

Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af. (r.o. 3.4.3)

De Hoge Raad verwerpt het beroep [anders: Conclusie AG].

3.4.2 (...) Als uitvloeisel van een en ander heeft het HvJEU vraag 2 als volgt beantwoord:
“Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.”

3.4.3 Het hof heeft (in rov. 13) geoordeeld dat de 1994-overeenkomst en 1994-machtiging inhouden dat, voordat Flexi Casual van het merk Diesel voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen en distribueren, zij de resultaten van de testverkopen eerst aan Diesel moet hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, en dat deze aldus een bepaling behelzen inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. In het licht van punt 22 en 23 van het Copad-arrest moet worden aangenomen dat een dergelijk beding een bepaling is als bedoeld in art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn, derhalve een beperking die – in de formulering van de beantwoording van vraag 2 in dat arrest: – ‘overeenkomt’ (Engels: ‘is included’, Frans: ‘correspond à’, Duits: ‘entspricht’) met een van de in art. 8 lid 2 bedoelde bepalingen, te weten een bepaling ‘inzake de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’. Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen, zoals het onderdeel wil, dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af.

3.4.4 Op dit alles stuiten de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 af. Onderdeel 2.1.1 bevat geen klachten.

3.6 Onderdeel 2.1.5 keert zich tegen rov. 11-15, voor zover het hof daarin uitleg heeft gegeven aan de 1994-overeenkomst en -machtiging, zonder acht te slaan op de Spaanse uitspraken en zonder Diesel te bevelen haar Spaanse procesdossier over te leggen. Geklaagd wordt dat het hof heeft miskend dat de arresten van het Hof van Appel te Valencia en het Tribunal Supremo tot bewijs kunnen strekken ten faveure van het standpunt van Makro c.s., nu daaruit blijkt dat Cosmos niet heeft gehandeld in strijd met contractuele bepalingen. Deze klacht faalt. De waardering van de bewijskracht van die uitspraken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel van het hof is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.

3.7 Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof (in rov. 3) ten onrechte heeft geoordeeld dat de Spaanse uitspraken in deze procedure alleen in zoverre een rol spelen dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht en klaagt dat het verlangen (van Makro c.s.) om overlegging door Diesel van haar procesdossier op de voet van art. 22 en 843a Rv niet is gehonoreerd. Deze klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Het hof kon, in het licht van hetgeen het (in rov. 3 en 17) had overwogen en van de volgens rov. 4 van het tussenarrest tot uitgangspunt te nemen feiten, zonder schending van enige rechtsregel, tot het in rov. 18 neergelegde oordeel komen dat voor een zodanig bevel geen grond bestond. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.