Overige  

IEF 13353

Onderzoeksjournaliste hoeft beschuldigingen pedofilie niet offline te halen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 december 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8660 (Paradijs voor Pedo’s)
Mediarecht. (Geen) onrechtmatige perspublicaties. Social media. Rechtspraak.nl: Journaliste hoeft haar publicaties waarin zij beschuldigingen uit over seksueel misbruik van minderjarigen niet van het internet te verwijderen. Evenmin wordt het haar verboden in de toekomst dergelijke artikelen te publiceren. Dit heeft de voorzieningenrechter geoordeeld in een kort geding dat tegen de journaliste was aangespannen door de Nederlandse eigenaar van een hotel in Ghana.

3.1. [eiser] vordert – kort gezegd – en na wijziging van eis het volgende:
1. [journaliste] te verbieden om [eiser] nog langer in publicaties en/of in sociale media in verband te brengen met pedofilie, corruptie, bedreiging en/of andere misdrijven, zonder te beschikken over (een) vonnis(sen) waaruit een en ander blijkt, of bescheiden van het Openbaar Ministerie, waaruit blijkt dat [eiser] wordt vervolgd, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding;
2.    [journaliste] te gebieden om al haar publicaties in sociale media inzake de vermeende pedofilie, verkrachting, bedreigingen en/of andere misdrijven gepleegd door [eiser] te (doen) verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding;
3. [journaliste] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 10.000,- (of een ander in goede justitie vast te stellen bedrag) als voorschot op de door [eiser] geleden materiële en immateriële schadevergoeding;
4. [journaliste] te gebieden een rectificatie te plaatsen op haar blog, website en in sociale media, alsmede een persbericht uit te brengen met de navolgende tekst: (...)

4.5. (...) Van een journalist hoeft niet te worden verwacht dat hij – zoals in een strafrechtelijke procedure – wettig en overtuigend bewijs levert, zij het dat beschuldigingen niet lichtvaardig mogen worden gedaan. Dat laatste is hier niet het geval. Dat in dit kort geding wordt geoordeeld dat [journaliste] over voldoende feitenmateriaal beschikte om tot publicatie over te mogen gaan, betekent niet dat vaststaat dat [eiser] zich aan seksueel misbruik heeft schuldig gemaakt. De vraag of dit het geval was, kan en hoeft in dit kort geding niet te worden beantwoord.

4.8. Gezien de onder 4.7 weergegeven producties is de voorzieningenrechter ook hier van oordeel dat de beschuldigingen aan het adres van [eiser] zoals opgenomen in de artikelen van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 voldoende steun vonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Gezien de inhoud van deze producties wordt het voorshands niet lichtvaardig geacht om [eiser] corruptie en bedreiging te verwijten. In de gegeven omstandigheden mocht [journaliste] persoonlijk verslag doen van haar eigen ervaringen en van hetgeen zij heeft vernomen van haar contacten en bronnen. Zij mocht voorts vraagtekens plaatsen bij de veranderde opstelling van het Ghanese openbaar ministerie dat [eiser] eerst wel en daarna niet vervolgt, terwijl hiervoor naar haar mening geen duidelijke reden aanwezig is. [journaliste] mocht bovendien – ondanks de bezwaren hiertegen van [eiser] – in de bewuste artikelen opnemen dat het strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] zou zijn heropend. Uit de brief van 28 november 2013 (zie 3.2) die door [eiser] in het geding is gebracht valt immers af te leiden dat de sluiting van het strafrechtelijk heronderzoek tegen [eiser] is heroverwogen naar aanleiding van een petitie van [journalist B], een onderzoeksjournalist uit Ghana (productie 52 van [journaliste]). Dit is weliswaar niet hetzelfde als een heropening van het strafrechtelijk onderzoek, maar dit verschil wordt bij de beoordeling onvoldoende relevant geacht. Dit leidt dan ook wederom tot de conclusie dat de hiervoor onder 4.1 genoemde belangenafweging in het voordeel van [journaliste] uitvalt en dat ook de publicatie van de artikelen van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 niet onrechtmatig is jegens [eiser].

De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [journaliste] tot op heden begroot op € 1.658,00,

 

 

Op andere blogs:
Mediareport (Onderzoeksjournalist Sanne Terlingen wint kort geding van Limburgse miljonair)

IEF 13342

Onthouden van verspreiden uitlatingen over oud-patroon

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9444 (beschuldigen oud-patroon)
Day 183, Experiment 24: Relentlessly pursuing the secret of Dr. HouseIn het kort: Mediarecht. Onthouden van doen van uitlating. Bekrachtiging en uitbreiding van verbod om de oud-patroon (advocaat) publiekelijk te beschuldigen van dubieuze gedragingen en alcohol- en drugsmisbruik. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Appellante zal aanvullend worden veroordeeld tot het zich onthouden van verspreiding van uitlatingen gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij in haar e-mail.

3.5. Op 5 september 2012 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van smaad en laster. Deze aangifte bevat onder meer de volgende passage:
‘Direct diezelfde dag kreeg ik om 21.59 uur een mail verzonden door [appellante] met daarin allerlei tenlasteleggingen, dat ik een alcohol- en drugsverslaving zou hebben, contacten heb met de maffia, dat ik strikt persoonlijke en vertrouwelijke stukken naar buiten heb gebracht, dat ik post zou hebben geopend, gekopieerd en vernietigd. Het is allemaal lariekoek. Deze mail heeft zij verzonden naar de politie, toezicht advocatuur, de HOVJ, de AG, de deken en dus openlijk verspreid. Ik heb bij Meester P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten arrondissement Zwolle/Lelystad, geïnformeerd en hij heeft deze mail daadwerkelijk ontvangen. Ik ga ervan uit dat de rest deze mail dan ook heeft ontvangen.’
7.3. Nu het feitenmateriaal waarop [appellante] haar betwisting (dat zij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld) baseert, hetzelfde is als in dit kort geding, zal het hof zijn beslissing afstemmen op die van de bodemrechter in het vonnis van 30 oktober 2013. Daartoe is des te meer reden nu, zoals blijkt uit de door [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde producties 37 tot en met 41, alle tot nu toe door de Raad van Discipline te Zwolle-Lelystad c.q. het ressort Arnhem-Leeuwarden behandelde klachten tegen [geïntimeerde], betreffende de onderhavige beschuldigingen, ongegrond zijn verklaard. Een en ander impliceert dat de grieven in het principaal appel geen doel treffen, zodat het vonnis van de voorzieningenrechter in zoverre dient te worden bekrachtigd.
8.1 [geïntimeerde] heeft (als productie 42 bij zijn akte ter gelegenheid van het pleidooi) een column overgelegd van de journalist [journalist]. [journalist] geeft in die column aan dat hij contact heeft gehad met een advocate, door hem aangeduid als A., zulks naar aanleiding van een e-mail bericht van deze advocate aan Advocatie, een publieke nieuwssite over de advocatuur. Advocate A. vertelde hem een "wild verhaal" over haar voormalige werkgever advocaat B. Advocate A. betichtte advocaat B. van het witwassen van Braziliaans drugsgeld via zijn derdenrekening, het zich laten betalen in cocaïne en het gebruiken van drugs en drank onder werktijd, het zich onnodig grievend uitlaten over cliënten. Ook zou hij haar gedwongen hebben in rechte te liegen en post- en e-mailverkeer hebben gemanipuleerd. [journalist] geeft in zijn verklaring aan dat een collega (een journalist van de Volkskrant) door dezelfde advocate is benaderd, maar er uiteindelijk niets mee heeft gedaan omdat hij het verhaal niet "hard" had kunnen krijgen. Ook [journalist] is niet tot publicatie overgegaan.
Dictum
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het kort geding vonnis d.d. 5 oktober 2012, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] zich te onthouden van verspreiding van uitlatingen gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij die in haar e-mail bericht van 20 augustus 2012 heeft gedaan, meer in het bijzonder uitlatingen waarbij een verband wordt gelegd tussen [geïntimeerde], respectievelijk zijn praktijkvennootschap enerzijds en een alcohol- en/of drugsverslaving anderzijds, alsmede uitlatingen waarbij direct of indirect wordt gesteld of gesuggereerd dat [geïntimeerde] banden heeft met de Braziliaanse maffia, het drugscircuit, dan wel uitlatingen waarin hij beschuldigd wordt van het uiten van dreigementen richting [appellante] en/of haar familieleden, schending van het briefgeheim en/of valsheid in geschrifte en/of diefstal, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere overtreding van dit gebod;

Op andere blogs:
Advocatie (Hof: ex-advocate moet haar mond houden over voormalig patroon)

IEF 13332

Vintage Rolex via eBay nonconform namaak

Hof 's-Hertogenbosch 5 november 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5211 (Vintage horloge)
Rolex SubmarinerAls randvermelding. Non-conformiteit. Namaak. E-Commerce. Bewijs. Koop van een Vintage Rolex [modelnummer] horloge via e-Bay. Koper ontdekt na aflevering dat het om een namaak exemplaar gaat, ontbindt buitengerechtelijk en vordering terugbetaling koopprijs. Kantonrechter wijst vordering na bewijslevering af. Hof oordeelt dat koper – mede op grond in hoger beroep nader overgelegde stukken – het bewijs heeft geleverd middels foto's, brieven en rapporten van Rolex dat het een namaak horloge betreft en wijst vordering toe.

Geïntimeerde verweert zich door te stellen dat hij niet wist dat er sprake was van namaak, dat hij garantie heeft uitgesloten evenals terugname en reclamatie en dat appellant niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Deze verweren falen.

4.9. Volgens grief I b heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] niet in het bewijs is geslaagd. In het midden kan blijven of dit oordeel van de kantonrechter juist is. Het hoger beroep strekt immers mede tot herstel c.q. aanvulling/nuancering van de procedure in eerste aanleg. Thans wordt mede op grond van de in dit hoger beroep nader overgelegde stukken en de daarbij verstrekte nadere toelichting onderzocht of [appellant] geslaagd is in het bewijs.
[appellant] stelt dat hij het bewuste horloge heeft laten onderzoeken door Rolex en dat uit de brieven van Rolex blijkt dat het om een namaak exemplaar ging.
Aangezien [geïntimeerde] allereerst betwist dat het door Rolex onderzochte horloge hetzelfde horloge is als door hem aan [appellant] geleverd, wordt dit verweer eerst beoordeeld.

4.11. (...)
De door Rolex in deze briefwisseling genoemde nummers - modelnummer [modelnummer], serienummer [serienummer], de inscriptie “[servicenummer 2.]” – zijn duidelijk waarneembaar op de overgelegde foto’s van het door [geïntimeerde] aan [appellant] geleverde horloge evenals de hiervoor reeds genoemde twee krasjes voor het modelnummer. Het hof leidt uit de brieven van Rolex, gelezen in samenhang met de vraag van [appellant], af dat er geen Rolex horloge van het model [modelnummer] met het serienummer [serienummer] bestaat.
De conclusie is derhalve dat het door [geïntimeerde] geleverde Rolex horloge met modelnummer [modelnummer], serienummer [serienummer] en de inscriptie [servicenummer 2.], geen origineel Rolex horloge is maar een namaakexemplaar.

4.13.
[geïntimeerde] stelt allereerst dat de tekortkoming, de levering van een namaak Rolex, niet toerekenbaar is omdat hij niet wist dat het horloge namaak was.
Dit verweer faalt. [geïntimeerde] heeft als verkoper in te staan voor de door hem gedane mededelingen. Nu [geïntimeerde] in de advertentie duidelijk een origineel Rolex horloge te koop heeft aangeboden, dient hij ook een origineel horloge te leveren. Dat hij wellicht zelf niet wist dat het een namaak horloge was, is niet relevant.

4.14.
[geïntimeerde] stelt voorts dat hij het horloge niet hoeft terug te nemen – en dus ook de koopprijs niet hoeft terug te betalen – omdat in de advertentie staat dat garantie is uitgesloten evenals terugname en reclamatie.
Ook dit verweer faalt. De uitsluiting van garantie, terugname en reclamatie ziet niet op de levering van een non-conforme zaak, maar ziet op de werking van het horloge, loopt het of loopt het op tijd enz. Daarvoor verleent de verkoper geen garantie. Ook is indien de koper spijt heeft van de koop teruggave uitgesloten.
4.15.
Daarnaast stelt [geïntimeerde] dat [appellant] niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
Ook dit verweer gaat niet op. Volgens vaste jurisprudentie prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper boven de onderzoeksplicht van de koper. Aangezien [appellant] op grond van de mededelingen van [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat hij een origineel Rolex horloge kocht, hoefde hijzelf niet te onderzoeken of het een origineel horloge was.
Of [appellant] zulks volgens [geïntimeerde] heel eenvoudig had kunnen doen, is dan ook niet relevant. Overigens geldt dat [geïntimeerde] dit in zijn ogen eenvoudige onderzoek zelf had dienen te verrichten alvorens de advertentie met duidelijke bewoordingen op e-Bay te plaatsen. Dat [geïntimeerde] aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en [appellant] zijn onderzoeksplicht zwaar heeft verwaarloosd zoals in randnummer 26 van de memorie van antwoord wordt gesteld, is niet juist. Het is precies omgekeerd.

4.15.
Daarnaast stelt [geïntimeerde] dat [appellant] niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
Ook dit verweer gaat niet op. Volgens vaste jurisprudentie prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper boven de onderzoeksplicht van de koper. Aangezien [appellant] op grond van de mededelingen van [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat hij een origineel Rolex horloge kocht, hoefde hijzelf niet te onderzoeken of het een origineel horloge was.
Of [appellant] zulks volgens [geïntimeerde] heel eenvoudig had kunnen doen, is dan ook niet relevant. Overigens geldt dat [geïntimeerde] dit in zijn ogen eenvoudige onderzoek zelf had dienen te verrichten alvorens de advertentie met duidelijke bewoordingen op e-Bay te plaatsen. Dat [geïntimeerde] aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en [appellant] zijn onderzoeksplicht zwaar heeft verwaarloosd zoals in randnummer 26 van de memorie van antwoord wordt gesteld, is niet juist. Het is precies omgekeerd.

slotsom
4.20.
Uit al het voorgaande volgt dat de derde grief slaagt. Het tussenvonnis van 25 juli 2012 wordt bekrachtigd en het eindvonnis van 12 december 2012 wordt vernietigd. Daarmee herleeft het verstekvonnis van1 februari 2012. Zoals uit het bovenstaande blijkt, kan het verstekvonnis worden bekrachtigd met uitzondering van de toewijzing van de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten. Omwille van de duidelijkheid wordt hierna ook het verstekvonnis vernietigd en wordt, opnieuw rechtdoende, de vordering tot terugbetaling van de koopsom toegewezen en de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten afgewezen. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel van de eerste aanleg als van dit hoger beroep.
IEF 13346

Artikel met sensatiebeluste ondertoon en opruiend karakter onrechtmatig jegens dochter en echtgenote

Rechtbank 13 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7390 (fotostudio tegen Telegraaf)
Mediarecht. Fotostudio. Onrechtmatig artikel. Rechtspraak.nl: Op 7 april 2010 verschijnt een artikel in de Telegraaf onder de kop “[titel]” met als subkop: “[subtitel]”. Het artikel heeft betrekking op een fotostudio van een fotograaf uit Rotterdam. De voorzieningenrechter heeft in 2011 geoordeeld dat het artikel onrechtmatig is jegens de fotograaf, waarna de Telegraaf en de fotograaf een minnelijke regeling hebben getroffen.

In deze procedure verzoeken de dochter en de echtgenote van de fotograaf (althans de curator nu hun eenmanszaken failliet zijn), die beide een eenmanszaak dreven in dezelfde fotostudio, een verklaring voor recht dat De Telegraaf ook jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Het verweer van De Telegraaf dat het artikel niet onrechtmatig is jegens dochter en echtgenote omdat zij niet genoemd worden in het artikel en omdat het voor De Telegraaf niet voorzienbaar was dat zij daar werkzaamheden uitoefenden, wordt verworpen door de rechtbank. Het artikel bevat onjuistheden en wekt de suggestie dat er op de locatie van de fotostudio seksueel aanstootgevende handelingen worden verricht. De fotostudio wordt door het artikel op een sensatiebeluste ondertoon in een negatief daglicht geplaatst en heeft een opruiend karakter. Het was te verwachten dat er door het artikel negatieve reacties zouden volgen, hetgeen ook is gebeurd. De fotograaf en de dochter en echtgenote waren daardoor gedwongen om gedurende enige tijd het pand te verlaten. De normoverschrijding door de Telegraaf is daarmee ook jegens dochter en echtgenote onrechtmatig.

De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat dat De Telegraaf met het op 7 april 2010 verschenen artikel in de Telegraaf met de kop: ‘[titel]’, het op de website www.telegraaf.nl gepubliceerde artikel [subtitel]’ en het via www.telegraaf.mobi gepubliceerde bericht ‘[subtitel]’ onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1 + naam 2],
5.2. veroordeelt De Telegraaf tot vergoeding van de door [naam 1 + naam 2] geleden en nog te lijden schade zoals omschreven in rechtsoverweging 4.9., te betalen aan de curator, nader op te maken en te vereffenen bij staat,
5.3. veroordeelt De Telegraaf in de proceskosten aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op € 1.478,17,

IEF 13345

Voormalig filmdistributeur moet inning licentievergoeding staken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 december 2013, KG ZA 13-931 (AAA Entertainment tegen Cinemavault)
Contractenrecht. Films. Licentievergoeding. In het kort: AAA Entertainment is een productiemaatschappij en heeft de film The Seven of Daran - The Battle of Pareo Rock geproduceerd. Voor internationale distributie is een overeenkomst met Cinemavault gesloten. Cinemavault heeft recht op een sales fee van 15% van de licentievergoedingen. De overeenkomst wordt door AAA opgezegd en er moeten nog achterstallige betalingen worden betaald ad $107.950. Cinemavault wordt bevolen het distribueren van de film en het ontvangen van licentievergoedingen te staken. Ook moeten alle marketingmaterialen worden geretourneerd. Er wordt een bedrag van $55.585,50 toegewezen.

Leestips: 4.3, 4.4, 4.7 - 4.9.

IEF 13318

Royaltybelastingen - De band met de werktstaat VK en woonstaat Nederland

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1436 (X tegen Staatssecretaris van Financiën)
Zie eerder IEF12621. Royalty vergoeding uit octrooien. Inkomstenbelasting. Artikel 12 en 14 van het Belastingverdrag Nederland – Verenigd Koninkrijk. Geen royalty’s, maar inkomsten ter zake van zelfstandige arbeid. Nagekomen baten. Cassatie gegrond, (gedeeltelijke) vernietiging en de Hoge Raad doet de zaak zelf af door de aanslag te verminderen ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van €133.948.

Belanghebbende heeft voordat hij zijn onderzoekswerkzaamheden aan [A] aanving een verklaring ondertekend waarin hij afstand heeft gedaan van eventuele octrooien of patentrechten voortvloeiende uit zijn werk. [A] heeft nadat belanghebbende zijn werkzaamheden bij dat instituut had beëindigd, patenten verkregen voor uitvindingen die (deels) het resultaat waren van onderzoeksprojecten waarbij belanghebbende betrokken was.

Commercialisering van deze patenten heeft [A] aanleiding gegeven tot het, op onregelmatige basis, betalen van bedragen aan belanghebbende in de jaren 2000 en volgende. Belanghebbende werd per brief op de hoogte gesteld van de bedragen die hem werden toegekend. In de brieven worden de betalingen steeds aangemerkt als “Awards to inventors” of “ATI”. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslag ter zake van de zojuist bedoelde betalingen € 133.948 geteld bij belanghebbendes inkomen uit werk en woning.

3.5. (...) De band met de werkstaat het Verenigd Koninkrijk heeft tot gevolg dat de belastingheffing over die bate aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, maar staat niet eraan in de weg dat die bate op het tijdstip waarop deze wordt genoten door Nederland als woonstaat in het wereldinkomen wordt betrokken, onder toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals die is voorzien in artikel 22, lid 2, letters a en b, van het Verdrag voor dergelijke inkomsten.

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag met inachtneming van een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 195.380, in dier voege dat vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend over een bedrag van € 133.948,
IEF 13317

Geen uitputting bij handelen in strijd met kwaliteitsbeding

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1613 (Makro tegen Diesel)
P4243605Uitspraak mede ingezonden door Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.
Zie eerder IEF9158 en IEF10868.
Merkenrecht. Uitputting. Economische verbondenheid. In citaten: Hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro c.s. zich niet met vrucht op uitputting kunnen beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk hebben gepleegd (r.o. 3.2).

Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af. (r.o. 3.4.3)

De Hoge Raad verwerpt het beroep [anders: Conclusie AG].

3.4.2 (...) Als uitvloeisel van een en ander heeft het HvJEU vraag 2 als volgt beantwoord:
“Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.”

3.4.3 Het hof heeft (in rov. 13) geoordeeld dat de 1994-overeenkomst en 1994-machtiging inhouden dat, voordat Flexi Casual van het merk Diesel voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen en distribueren, zij de resultaten van de testverkopen eerst aan Diesel moet hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, en dat deze aldus een bepaling behelzen inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. In het licht van punt 22 en 23 van het Copad-arrest moet worden aangenomen dat een dergelijk beding een bepaling is als bedoeld in art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn, derhalve een beperking die – in de formulering van de beantwoording van vraag 2 in dat arrest: – ‘overeenkomt’ (Engels: ‘is included’, Frans: ‘correspond à’, Duits: ‘entspricht’) met een van de in art. 8 lid 2 bedoelde bepalingen, te weten een bepaling ‘inzake de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’. Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen, zoals het onderdeel wil, dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af.

3.4.4 Op dit alles stuiten de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 af. Onderdeel 2.1.1 bevat geen klachten.

3.6 Onderdeel 2.1.5 keert zich tegen rov. 11-15, voor zover het hof daarin uitleg heeft gegeven aan de 1994-overeenkomst en -machtiging, zonder acht te slaan op de Spaanse uitspraken en zonder Diesel te bevelen haar Spaanse procesdossier over te leggen. Geklaagd wordt dat het hof heeft miskend dat de arresten van het Hof van Appel te Valencia en het Tribunal Supremo tot bewijs kunnen strekken ten faveure van het standpunt van Makro c.s., nu daaruit blijkt dat Cosmos niet heeft gehandeld in strijd met contractuele bepalingen. Deze klacht faalt. De waardering van de bewijskracht van die uitspraken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel van het hof is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.

3.7 Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof (in rov. 3) ten onrechte heeft geoordeeld dat de Spaanse uitspraken in deze procedure alleen in zoverre een rol spelen dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht en klaagt dat het verlangen (van Makro c.s.) om overlegging door Diesel van haar procesdossier op de voet van art. 22 en 843a Rv niet is gehonoreerd. Deze klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Het hof kon, in het licht van hetgeen het (in rov. 3 en 17) had overwogen en van de volgens rov. 4 van het tussenarrest tot uitgangspunt te nemen feiten, zonder schending van enige rechtsregel, tot het in rov. 18 neergelegde oordeel komen dat voor een zodanig bevel geen grond bestond. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.

IEF 13316

Gesponsord en verricht onderzoek naar zware-keten antilichamen valt binnen de gereserveerde sector licentie

Rechtbank Den Haag 4 december 2013, HA ZA 12-1458 (Ablynx tegen Unilever, BAC IP)
Uitspraak mede ingezonden door Iris Kranenburg, Brinkhof.
Octrooirecht. Licenties. Uitleg 'gereserveerde sector'. Toepassing Belgisch/Nederlands recht. Niet toekomen aan 1162 Belgisch BW. Aanhouding wegens verbeterde specificatie proceskosten.

Ablynx is een in 2001 opgericht en sinds 2007 beursgenoteerd biofarmaceutisch bedrijf dat actief is in het onderzoek naar en de ontwikkeling van zogenaamde Nanobodies, een nieuwe klasse van therapeutische eiwitten met therapeutische werking die zijn afgeleid van de variabele domeinen van zogenaamde “zware-keten antilichamen” die voorkomen in kameelachtigen.

De “zware-keten antilichamen” en de variabele domeinen ervan zijn begin jaren ’90 ontwikkeld door de onderzoekers Prof. R. Hamers en Dr. C. Casterman, werkzaam aan de Vrije Universiteit Brussel (“VUB”). De octrooien van de VUB in Europa en de VS zijn gelicentieerd aan het Vlaams Interuniversitait Instituut voor Biotechnologie voor alle toepassingsterreinen, met uitzondering van de Gereserveerde Sector. Ablynx heeft volgens een overeenkomst een exclusieve wereldwijde sublicentie onder de Hamers-octrooien van het VIB verkregen. Gedaagden hebben van BAC een niet-exclusieve wereldwijde sublicentie verkregen voor de exploitatie van de Hamers-octrooien beperkt tot de Gereserveerde Sector (zie r.o. 2.5).

Unilever c.s. heeft een onderzoek in Bangladesh naar het gebruik van ARP1 (een VHH gericht tegen het rotavirus) bij kinderen gesponsord. Uit de correspondentie blijkt dat Unilever haar beperkte licentie begreep en geen inbreuk maakt.

De rechtbank kan in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte voedingsproducten worden toegevoegd. Aangezien de overeenkomsten geen onduidelijkheid laten, komt artikel 1162 Belgische BW (uitleg beding ten nadele van degene die de licentie heeft bedongen) niet aan de orde.

Unilever wordt in de gelegenheid gesteld een verbeterde specificatie van proceskosten in te dienen. De beslissing wordt aangehouden.

4.1. Partijen twisten over de vraag hoe naar het toepasselijke Belgische recht de in 2.5 omschreven licentie, en met name hoe de term “Gereserveerde Sector” moet worden uitgelegd en of daaronder voedingsmiddelen of -additieven met een geneeskrachtige werking vallen. (...)

4.2. Naar Belgisch recht geldt wel – althans zo is door mr. Vandermeulen ter zitting aangegeven – dat mocht na toepassing van voormelde uitleg volgens het zogenaamde Haviltex-criterium nog altijd onduidelijkheid bestaan, volgens artikel 1162 van het Belgische Burgerlijke Wetboek het beding ten nadele wordt uitgelegd van degene die de licentie heeft bedongen (in dit geval: Unilever c.s.).

4.3. De rechtbank is met Unilever c.s. van oordeel dat bij toepassing van de hiervoor onder 4.1 vermelde maatstaf geen sprake is van (dreigend) handelen buiten de verleende licentie, waartoe de volgende omstandigheden redengevend zijn. Hierbij wordt er met Ablynx van uitgegaan dat het doel van het onderzoek van Unilever c.s. is om op enig moment VHH’s toe te voegen aan een verpakt voedingsmiddel, bijvoorbeeld VHH’s gericht tegen het rotavirus aan verpakte rijst.(...)
4.5. Hierbij komt dat bij de cosmetische producten onder iii) genoemd nadrukkelijk wel zijn uitgezonderd die producten die medisch georiënteerd zijn. Door het ontbreken van die uitzondering bij verpakte voedingsproducten zal de kennelijk destijds bij Unilever c.s. levende gedachte dat bij voedingsproducten geen enkele restrictie bestond, nader voeding zijn gegeven. In dit kader is niet zonder belang dat Unilever c.s. onbestreden heeft gesteld dat VUB de betreffende tekst heeft opgesteld met – evenzeer onbestreden – deskundige juridische bijstand.(...)

4.6. Aan het voorgaande doet niet af dat – zo al juist, hetgeen Unilever c.s. uitvoerig heeft betwist – de eventueel op enig moment naar aanleiding van het onderzoek in Bangladesh door VHsquared of Unilever c.s. te verhandelen voedingsmiddelen met daaraan toegevoegd VHH’s werkzaam tegen het rotavirus, vergunningplichtig zouden zijn in het kader van de geneesmiddelenwetgeving omdat deze onder de in die wetgeving gehanteerde definitie van geneesmiddel zouden vallen. In de licentieovereenkomst wordt immers ten aanzien van de Gereserveerde Sector niet verwezen naar die regelgeving en evenmin blijkt dit enige rol te hebben gespeeld bij de onderhandelingen van partijen. Laat staan dat voldoende duidelijk wordt aangegeven dat daar, zoals Ablynx bepleit, de cesuur zou liggen voor het onderscheid in de door VUB verleende licentie waar het verpakte voedingsproducten betreft. Reden te minder om dit aan te nemen is het reeds hiervoor overwogen gebrek aan enige verwijzing naar (niet) medische toepassingen bij verpakte voedingsproducten, terwijl dit wel bij cosmetische producten is opgenomen.

4.7. Evenmin kan de rechtbank in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte voedingsproducten worden toegevoegd.

Proceskosten
4.14. Hoewel de rechtbank als hoofdregel in verband met een goede proceseconomie op dit punt geen nadere stukkenwisseling toestaat, moet zij onderkennen dat in deze zaak sprake is van een enigszins omvangrijker specificatie dan in de zaak door deze rechtbank beslist op 13 juni 20122. Bovendien heeft Unilever c.s. een – als gezegd, onvoldoende –reden aangevoerd waarom zij niet meer heeft gespecificeerd. Onder deze specifieke omstandigheden acht de rechtbank het opportuun Unilever c.s. in de gelegenheid te stellen, zoals zij subsidiair heeft verzocht, een verbeterde specificatie van haar kosten in het tweede incident en in de hoofdzaak in te dienen, waarop Ablynx vervolgens kan reageren, waarna zal worden beslist. De beslissing zal dan ook in zijn geheel worden aangehouden.
IEF 13303

Partijvoorzitter PvdA geen grens overschreden jegens Europarlementariër

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7922 (Europarlementariër Merkies tegen PvdA)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: De voorzieningenrechter heeft vandaag de vorderingen van Europarlementariër Judith Merkies tegen de PvdA en partijvoorzitter Spekman, afgewezen. Merkies had rectificatie geëist van uitlatingen die Spekman deed in het Radioprogramma Tros Kamerbreed en in een e-mail aan de partijleden. Spekman zei daarin dat het partijbestuur Merkies aanrekent dat zij geen prioriteit heeft gegeven aan terugbetaling van een deel de dagvergoedingen van het Europarlement, waartoe zij als inwoonster van Brussel volgens een interne Gedragscode van de PvdA verplicht is, en dat dit een rol heeft gespeeld bij de beslissing haar niet als kandidaat toe te laten voor het lijsttrekkerschap. Merkies vindt de kritiek onterecht, omdat de Commissie Naleving Gedragscode onlangs nog heeft geoordeeld dat zij conform de regels en integer heeft gehandeld. Volgens de rechter neemt dat niet weg dat de handelwijze van Merkies, die als politica een dikkere huid moet hebben dan een ‘gewone’ burger, mag worden bekritiseerd. De partijvoorzitter heeft daarbij geen grenzen overschreden.

2.16. Op 24 oktober 2013 heeft de Beroepscommissie het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard en geoordeeld dat het partijbestuur in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat [eiseres] niet voldoet aan het profiel van lijsttrekker en dat zij dus niet als kandidaat-lijsttrekker moet worden toegelaten.

2.17. Op 25 oktober 2013 heeft [eiseres] de volgende tekst (voor zover hier van belang) op haar website geplaatst: “Einde kandidaatstelling als lijsttrekker PvdA Europees parlement. Het partijbestuur heeft mij laten weten mij niet toe te laten tot de interne ledenraadpleging voor het lijsttrekkerschap van de PvdA bij de Europese verkiezingen. Doorslaggevend bij de beslissing is de negatieve visie van het partijbestuur op de samenwerking binnen de huidige eurodelegatie. Mij is duidelijk geworden, dat hierachter de uitdrukkelijke wens schuil gaat om schoon schip te maken en te komen met een geheel nieuwe delegatie. (…) Het mag duidelijk zijn dat ik de beslissing van het partijbestuur ten zeerste betreur. (…) Binnen de huidige reglementen zijn zulke selectiebesluiten een bevoegdheid van het partijbestuur. Ik zal mij dan ook neerleggen bij deze beslissing. Uiteraard blijf ik voor mijn partij beschikbaar als kandidaat voor een volgende termijn. Recente mediaberichten rondom de naleving van de interne PvdA gedragscode voor leden van het Europees Parlement hebben niet geleid tot dit besluit van het partijbestuur. Immers, de Commissie Naleving Gedragscode, binnen de PvdA belast met het toezicht op deze door de PvdA vrijwillig opgemaakte regels, heeft reeds in haar verslag en in de toelichting hierop aangegeven dat ik integer en in overeenstemming met de afgesproken gedragsregels heb gehandeld.”

4.3. De uitlatingen waartegen [eiseres] zich verzet, zijn uitlatingen over haar functioneren als politicus, althans uitlatingen die daar in elk geval mee samenhangen. Zij zullen dan ook in die context worden bezien. [gedaagde 2] heeft daarbij terecht aangevoerd dat uitgangspunt is dat een politicus over een dikkere huid zal moeten beschikken dan een (anonieme) ‘gewone’ burger, aangezien de politiek bij uitstek een terrein is dat het algemeen belang raakt en waarbij debatten in de openbaarheid worden gevoerd. Politici dienen er daarom op bedacht te zijn dat zij publiekelijk op hun handel en wandel worden aangesproken en verantwoording dienen af te leggen. Stevige kritiek, ook in de media, zullen zij in beginsel dan ook moeten (kunnen) verduren. Daarbij is van belang dat politici ook meer dan gewone burgers in de gelegenheid zijn om (via de media) in het openbaar hun weerwoord te laten klinken. Ook [eiseres] heeft van die gelegenheid, zo blijkt uit diverse nieuwsberichten (zoals genoemd in 2.24), gebruik gemaakt.

4.4. Voorts is van belang dat de uitlatingen die [eiseres] gerectificeerd wenst te zien, zijn aan te merken als waardeoordelen en niet als feitelijke constateringen. Op zichzelf staat het een ieder vrij een waardeoordeel te geven, wat echter niet wegneemt dat ook een dergelijk oordeel onrechtmatig kan zijn, bijvoorbeeld als dit een ernstige beschuldiging bevat die geen steun vindt in de feiten.

4.5. [eiseres] heeft met name bezwaar tegen de uitingen van [gedaagde 2] over de wijze waarop zij is omgegaan met de terugbetaling van (2/3e van) de door haar ontvangen dagvergoedingen van het Europees Parlement, omdat daarbij ten onrechte de suggestie zou zijn gewekt dat zij niet integer is en heeft gesjoemeld met declaraties.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 13294

Wurgcontracten - Waarom artiesten soms de slaven van beroemdheid zijn

M.T.M. Koedooder, WURGCONTRACTEN - Waarom artiesten soms de slaven van beroemdheid zijn, in: Jonge Balie-bundel* ‘Recht: kunst of kunde’.
Bijdrage ingezonden door Margriet Koedooder, De Vos & Partners.
De huidige, succesvolle televisietalentenshows waren aanvankelijk bedoeld om nieuw talent aan te boren. Bekende artiesten coachen onbekend talent, dat was de formule. Maar inmiddels blijken deze shows steeds vaker mede een etalage voor al ontdekt talent dat weer in de vergetelheid is geraakt. Karl Michael, een halve finalist in The Voice UK 2013, is daar een voorbeeld van. Na al eerder twee platencontracten te hebben gehad en te hebben meegezongen op een Bruno Mars-opname, sleet hij zijn dagen als glazenwasser. The Voice geeft zijn doodgebloede carrière een nieuwe impuls. Zelfs wereldberoemde artiesten als Shakira en Will.i.am doen tegenwoordig graag mee als coach. Het geeft hun de gelegenheid om voor een massaal publiek zichzelf en hun producten te promoten. Doordat het kijkerspubliek een liedje moet downloaden en massaal moet stemmen om een kandidaat te laten winnen, bereikt een onbekende artiest in de Top 3 meestal direct een hoge positie in de diverse hitparades, waaronder de iTunes-top 10. Talentenshows zijn ‘big business’ geworden, maar vooral voor de producent en eigenaar. De kandidaten zijn daar slechts een onderdeel van. Hetgeen goed blijkt uit de door hun getekende contracten. Gaat het hierbij om wurgcontracten?

Dit artikel is ingekort, lees hier de volledige bijdrage.

Toekomst TV-shows
Terug naar de Reality TV-shows, zoals The Voice. Gaan deze talentenprogramma’s op termijn wellicht aan hun eigen succes ten onder? Er zijn inmiddels zoveel programma’s geweest, dat voor de winnaars steeds vaker geen succesvolle carrière in de muziek blijkt te zijn weggelegd. Er zijn inmiddels veel meer ex-deelnemers dan er plaatsen zijn voor nieuwe supersterren. Idols is inmiddels gestopt met het aanbieden van een gegarandeerd platencontract aan de als nummer 2 geëindigde deelnemer van een serie programma’s. In andere shows staat geen resultaatsverplichting meer opgenomen als het gaat om de winnaar, maar een voorzichtige inspanningsverplichting. En wie kent Jermaine Paul, de 2012-winnaar van The Voice in Amerika? Een wurgcontract is niet veel waard, als de kijkcijfers sterk dalen en het programma daardoor van de buis wordt gehaald. Steeds vaker gaat de publiciteit rond de programma’s niet meer over de zoektocht naar een nieuwe superartiest, maar staan vooral de superartiesten/coaches zelf in de schijnwerpers. Dat is een teken aan de wand. Is het eerste album van een winnaar minder succesvol dan gehoopt, dan laat de platenmaatschappij de artiesten al weer snel ‘vallen’. De opties worden niet opgenomen, de artiest zoekt het verder maar uit. De zucht naar beroemdheid zal wel altijd blijven bestaan, maar voor een langdurige carrière is meer nodig.

Margriet Koedooder
*Jonge Balie Congres