Conclusie AG HvJ EU 20 juni 2017, IEF 16882; ECLI:EU:C:2017:479 (Hansruedi Raimund tegen Michaela Aigner) Zie eerder IEF 16230. Uniemerk – Verhouding tussen een vordering wegens inbreuk en een reconventionele vordering tot nietigverklaring”. Gaat om Uniemerk BAUCHERLWÄRMER.
Conclusie:
93. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de door het Oberste Gerichtshof gestelde vragen te beantwoorden als volgt:
„1) Artikel 99, lid 1, van verordening nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer een reconventionele vordering strekkende tot nietigverklaring van het Uniemerk op grond van de kwade trouw van de merkhouder bij inschrijving ervan is ingesteld, de rechter die kennis neemt van de hoofdvordering wegens inbreuk op dat merk deze bij exceptie opgeworpen nietigheidsgrond niet kan toewijzen tot uitspraak is gedaan op de reconventionele vordering.
2) De rechtbank voor het Uniemerk kan de vordering wegens merkinbreuk afwijzen op grond van de kwade trouw van de aanvrager van dat merk, wanneer minstens tegelijkertijd de reconventionele vordering strekkende tot nietigverklaring van dat merk op dezelfde grond wordt toegewezen. Het Unierecht verplicht deze rechtbank niet om voor de beslechting van de vordering wegens inbreuk te wachten totdat de beslissing over de reconventionele vordering definitief is geworden, maar verzet zich evenmin daartegen.”