DOSSIERS
Alle dossiers

Executiegeschil  

IEF 12137

Geen tenuitvoerlegging van dwangsommen onder last van een dwangsom

Vzr. Rechtbank Arnhem 12 november 2012, LJN BY6186 (Nedac Sorbo B.V. tegen De Bever B.V.)

Executievonnis. Dwangsommen. In navolging van IEF 11527, over het reinigingsmiddel BLUE WONDER waar een licentieovereenkomst eindigend is. De Bever geeft bekendheid aan de haar te lanceren producten door een oranje actiesticker op de bestaande flessen te plakken.

Rechtspraak.nl:
Executiegeschil over dwangsommen. In een executiegeschil als het onderhavige, waarin de vraag moet worden beantwoord of er dwangsommen zijn verbeurd, moet de voorzieningenrechter onderzoeken of de in het veroordelend vonnis door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht.

Daarbij heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door die rechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Hij dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Deze uitleg dient plaats te vinden met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid.

De veroordeling strekt ertoe dat De Bever inzicht wordt verschaft via welke kanalen Nedac Sorbo de uitingen over de promotieactie openbaar heeft gemaakt, met de accountantsverklaring heeft zij hieraan voldaan. De voorzieningenrechter verbiedt De Bever om dwangsommen ten uitvoer te leggen, onder last van een dwangsom.

4.6.  Volgens De Bever voldoet de afgegeven accountantsverklaring niet aan het in rov. 7.3 van het vonnis van 28 juni 2012 neergelegde gebod. Het assurance-rapport bevat slechts een overzicht van de verschillende soorten uitingen op verpakkingsmaterialen en op internet met betrekking tot de promotieactie, terwijl, zo stelt De Bever, uit de veroordeling in rov. 7.3 volgt dat Nedac Sorbo opgave had moeten doen van het aantal gedane uitingen in het kader van de promotieactie, waaronder het aantal in omloop gebrachte Blue Wonder-producten met actiesticker en niet van de soorten uitingen om informatie te verkrijgen over de omvang van de gepleegde inbreuk.

4.7. (...) Deze veroordeling strekt enkel ertoe dat De Bever inzicht wordt verschaft op welke manieren, via welke kanalen, Nedac Sorbo de uitingen over de promotieactie openbaar heeft gemaakt, en aan die informatieplicht heeft Nedac Sorbo met de hiervoor genoemde accountantsverklaring naar behoren voldaan.

4.8.  De conclusie is dan ook dat Nedac Sorbo op deugdelijke wijze aan de veroordeling in 7.3 van het vonnis van 28 juni 2012 heeft voldaan, zodat zij uit dien hoofde geen dwangsommen heeft verbeurd. (...) De Bever zal daartoe worden veroordeeld op straffe van verbeurte van een dwangsom.

5.2.  veroordeelt De Bever om aan Nedac Sorbo een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
IEF 12102

Gewraakt artikel van Quote is drie jaar niet opvraagbaar geweest

Vzr. Rechtbank Amsterdam 6 december 2012, LJN BZ0554 (Hearst Magazines Netherlands tegen Bouwhuis)

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV.

Executievonnis. Gewraakt (onrechtmatig) artikel drie jaar niet opvraagbaar geweest. Technische fout. Relatief korte duur. Beperkte kring van personen. Van een (journalistiek) medium kan niet worden verlangd dat zij gepubliceerde artikelen - ook al zijn die door een rechter onrechtmatig bevonden - voor altijd uit haar archieven wist.

Quote is in een kort geding uit 2009 bevolen tot het gestaakt houden van de publicatie met twee titels "Hans Wiegel betrokken bij vastgoedfraude van Bouwstate" en "Hans Wiegel betrokken bij dubieuze praktijken Bouwstate". Tevens is rectificatie op quotenet.nl bevolen. Nu blijkt in november 2012 dat na het invoeren van zoektermen "Johan Bouwhuis" of "Wiegel" op de site dat het artikel "Update: Hans Wiegel betrokken bij dubieuze praktijken Bouwstate" verschijnt.

Recentelijk is opnieuw aandacht besteed aan Bouwhuis, vanwege nieuwe ontwikkelingen. Het aantal opvragingen van het artikel op 20, 21, 22 en 23 november is respectievelijk 9, 37, 2 en 7 keer. Dat het (oude) artikel tijdelijk opvraagbaar is geweest, komt door een technische fout. Op 4 november 2012 heeft Quote haar nieuwe website gelanceerd en de oude artikelen zijn vervolgens in delen overgezet naar het archief, een instelling bij het gewraakte artikel is verloren gegaan. Op die dag heeft de zoekmachine Google het in haar cache opgeslagen.

Als van een artikel (op eenvoudige wijze) kennis genomen kan worden, zijn er dwangsommen verbeurd. Echter van een (journalistiek) medium kan niet worden verlangd dat zij artikelen voor altijd uit haar archieven wist, waardoor die artikelen ook niet meer voor intern gebruik toegankelijk zouden zijn. Het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat sprake is geweest van een technische fout, waardoor het artikel korte tijd weer opvraagbaar is geweest, leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van enig bewust of actief handelen van Quote gericht op het overtreden van het bevel uit het vonnis. Bij het lanceren van haar nieuwe website heeft Quote niet moeten controleren of het artikel weer opvraagbaar was. Voor een dergelijke controle bestond, zeker drie jaar na dato, voor Quote geen aanleiding. Er zijn in dit geval geen dwangsommen verbeurd.

In interessante overweging:

4.6. Vervolgens zal worden beoordeeld (...) of Quote met de handelingen die zij al dan niet heeft verricht ter uitvoering van het vonnis van 5 november 2009 dwangsommen heeft verbeurd. Bij deze beoordeling is het van belang dat Quote aanvankelijk (in november 2009) te goeder trouw uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Het artikel is vervolgens drie jaar niet opvraagbaar geweest via de website van Quote. Voorshands heeft Quote voldoende aannemelijk gemaakt dat het artikel in november 2012 enige tijd opvraagbaar is geweest als gevolg van een technische fout. Bovendien is aannemelijk dat die opvraagbaarheid van relatief korte duur is geweest en dat het aantal opvragingen beperkt is gebleven (en grotendeels in de kring van personen rondom Bouwhuis heeft plaatsgevonden). (...) Bouwhuis heeft aangevoerd dat het nog maar de vraag is of in dit geval sprake is geweest van een technische fout en gesuggereerd dat de opvraagbaarheid van het artikel in november 2012 samenhing met de hernieuwde aandacht van Quote voor zijn persoon, maar hij slaagt er niet in dit voldoende aannemelijk te maken. Ook heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het artikel al op 29 oktober 2912 opvraagbaar was en dat er dus geen verband kan bestaan tussen de opvraagbaarheid van het artikel en het lanceren van de nieuwe website van Quote op 4 november 2012. Uit het proces-verbaal van constatering van 21 november 2012 blijkt immers niet dat het artikel op 29 oktober 2012 reeds opvraagbaar was en Bouwhuis heeft ter zetting verklaard dat hij zelf pas op 20 november 2012 heeft ontdekt dat het artikel opvraagbaar was. (...) Het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat sprake is geweest van een technische fout, waardoor het artikel korte tijd weer opvraagbaar is geweest, leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van enig bewust of actief handelen van (medewerkers van) Quote dat erop was gericht het bevel zoals opgenomen in het vonnis van 5 november 2009 te overtreden. Quote heeft dan ook redelijkerwijs voldoende inspanning en zorgvuldigheid betracht om dit vonnis na te komen. Onjuist is het standpunt van Bouwhuis dat Quote het desbetreffende artikel had moeten wissen van haar server en dat zij hoe dan ook, door dit na te laten, onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Van een (journalistiek) medium als Quote kan niet worden verlangd dat zij in het verleden gepubliceerde artikelen - ook al zijn die door een rechter onrechtmatig bevonden - voor altijd uit haar archieven wist, waar die artikelen ook niet meer voor intern gebruik toegankelijk zouden zijn. Eveneens onjuist is het standpunt van Bouwhuis dat Quote bij het lanceren van haar nieuwe website had moeten controleren of het gewraakte artikel niet weer opvraagbaar was. Voor een dergelijke controle bestond, zeker drie jaar na dato, voor Quote geen aanleiding.

Lees de uitspraak zaaknr. 530886 / KG ZA 12-1618 SP/MV, LJN BZ0554.

Op andere blogs:
MediaReport (Quote verbeurt geen miljoen euro aan dwangsommen)

IEF 11990

Staken tenuitvoerlegging en schorsing vanwege de penibele financiële situatie

Vzr. Rechtbank Breda 31 oktober 2012, zaaknummer 255510 / KG ZA 12-572 (Beckers Benelux BV tegen JMQ Trading)

Tussenvonnis in incident ex artikel 23 Rv. Verzoek tot staken van het vonnis 22 augustus [IEF 11691], omdat JMQ misbruik maakt van het procesrecht, omdat zij zich niet langer gebonden acht aan haar toezegging inzake het uitwinnen van de gelegde beslagen.

3.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat partijen over en weer van elkaar redelijkerwijs mochten verwachten dat de gelegde beslagen niet zouden worden uitgewonnen totdat er over de rechtmatigheid van de executie van het vonnis zou zijn beslist. Dit geldt temeer nu die toezegging is gedaan in reactie op een verzoek van Beckers om een status quo situatie te creëren totdat er beslist is over de rechtmatigheid van de executie van het vonnis. Nu de zaak door de voorzieningenrechter te Den Haag in de stand waarin deze zich bevindt is verwezen naar de voorzieningenrechter te Breda en een inhoudelijk vonnis nog niet is gewezen, in nog niet beslist over de rechtmatigheid van de executie en dient JMQ zich te houden aan haar toezegging. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

Vzr. Rechtbank Breda 8 november 2012, zaaknummer 255510 / KG ZA 12-572 (Beckers Benelux BV tegen JMQ Trading)

Executiegeschil na de doorverwijzing van Rechtbank 's-Gravenhage. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat in het vonnis van 22 augustus 2012 aan Beckers geen proceskosten conform artikel 1019h Rv zijn toegekend niet is aan te merken als een kennelijk juridische misslag. De rechtbank heeft de stellingen van JMQ omtrent een inbreuk op het octrooirecht van ondergeschikte betekenis geoordeeld. 

Of JMQ mag executeren zonder de beslissing in hoger beroep (tegen het tussenvonnis inzake de proceskostenveroordeling), is door Beckers vrees geuit dat JMQ niet in staat zal zijn het bedrag aan Beckers te betalen indien zij in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld. Die vrees lijkt terecht, nu JMQ geen aanvaardbare verklaring geeft voor het niet tijdig indienen van de jaarstukken over meerdere jaren. De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 augustus [IEF 11691].

4.4. (...) Daar komt bij dat JMQ geen bedrijfsactiviteiten meer verricht en geen inzicht heeft verschaft in haar financiële positie. Ook heeft JMQ nog opgemerkt dat zij geen geld had om eerder tegen Beckers te procederen en jaren heeft moeten sparen voor een oorlogskas.
Gelet op de penibele financiële situatie van JMQ, als hierboven geschetst, is de vrees gerechtvaardigd dat, indien Beckers thans betaalt aan JMQ en zij in hoger beroep alsnog in het gelijk wordt gesteld, het door Beckers voldane bedrag niet meer door haar kan worden teruggehaald omdat JMQ de ontvangen gelden inmiddels heeft moeten uitkeren aan haar schuldeisers.
Een belangenafweging dient in het voordeel van Beckers uit te vallen, omdat het belang van Beckers om zekerheid te verkrijgen voor een eventuele terugbetaling zwaarder dient te wegen dan het belang van JMQ om het vonnis te executeren zonder de beslissing in hoger beroep af te wachten.
IEF 11966

Archief schonen van websites zoals Google valt daar niet onder

Hof 's-Hertogenbosch 23 oktober 2012, LJN BY2074 (Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie C.V. tegen Pontifix)

In't kort:
Executiegeschil over de vraag of dwangsommen zijn verbeurd. Na uitleg van het verbod conform de regel uit HR 5 april 2002, LJN AD8183 (Euromedica tegen MSD) oordeelt het hof dat het verbod niet is overtreden. Een redelijke uitleg van het verbod – tot het gebruik van handelsnamen – brengt mee dat het verbod zich beperkt tot het niet gebruiken van de handelsnamen; het “archief schonen” van websites zoals Google valt daar niet onder. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (zie eerder op IE-Forum).

4.14. Het hof is van oordeel dat op de grond van de omstandigheden, dat
a) Pontifix en/of [geintimeerde sub 2.] enkel is verboden het gebruik van de handelsnamen voort te zetten,
b) [appellanten c.s.] tijdens de procedure, die leidde tot het verbod, niet aan de orde heeft gesteld dat onder het verbod ook moest worden begrepen het actief schonen van websites op het internet en
c) [geintimeerde sub 2.] het verbod ook niet in die zin heeft opgevat,
niet kan worden gezegd dat in ernst niet kan worden betwijfeld dat deze handelingen, het actief schonen van het internet, onder het opgelegde verbod zijn begrepen.
Een redelijke uitleg van het verbod brengt dan ook mee dat het verbod zich beperkt tot het niet gebruiken van de handelsnamen door Pontifix c.q. [geintimeerde sub 2.] zelf. Het actief schonen van websites zoals Google valt daar dus niet onder.
Dit leidt ertoe dat geen dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Pontifix c.s. tot opheffing van de ten laste van [appellanten c.s.] gelegde beslagen op juiste en deugdelijke gronden opgeheven.

Op andere blogs:
DomJur 2012-907 (Hof: TAN C.V. - Pontifix B.V.)
Internetrechtspraak (Hof 's-Hertogenbosch 23 oktober 2012 (actief schonen van Google))

IEF 11928

Parlementaire geschiedenis breekt met bevoegdheidsregeling executiegeschillen

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 23 oktober 2012, zaaknr. 426550 / KG ZA 12-957 (Beckers Benelux tegen JMQ Trading)

Executiegeschil. Bevoegdheid na IEF 11165 en IEF 11691. De rechtbank verklaart zich relatief onbevoegd om van het geschil kennis te nemen omdat de gedaagde, JMQ, niet is gevestigd in het arrondissement 's-Gravenhage.

Ingevolge artikel 438 lid 1 Rv worden geschillen die in verband met een executie rijzen, gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden. Blijkens de parlementaire geschiedenis breekt deze bevoegdheidsregeling met het voorheen bestaande stelsel waar als hoofdregel had te gelden dat de rechter wiens uitspraak geëxecuteerd wordt, ook de bevoegde gewone rechter is ten aanzien van geschillen betreffende executie. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank Breda.

4.1. JMQ heeft de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om van het geschil kennis te nemen bestreden. De exceptie slaagt. Ingevolge artikel 438 lid 1 Rv worden geschillen die in verband met een executie rijzen, gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat, tot het verkrijgen van een voorziening bij voorraad, het geschil ook kan worden gebracht in kort geding bij de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank. Blijkens de parlementaire geschiedenis breekt deze bevoegdheidsregeling met het voorheen bestaande stelsel waar als hoofdregel had te gelden dat de rechter wiens uitspraak geëxecuteerd wordt, ook de bevoegde gewone rechter is ten aanzien van geschillen betreffende executie.1

4.2. Nu JMQ is gevestigd in Oudenbosch, gemeente Halderberge, niet zijnde gelegen in het arrondissement ‘s-Gravenhage, kan de relatieve bevoegdheid van deze voorzieningenrechter niet op artikel 438 lid 2 jo. artikel 438 lid 1 jo. artikel 99 Rv zijn gebaseerd. Naar JMQ met juistheid en overigens onweersproken heeft aangevoerd kan de relatieve bevoegdheid ook niet worden gebaseerd op een van de andere in artikel 438 lid 1 Rv genoemde gronden.

IEF 11853

Verwijderen van server ongeclausuleerd en voldoende duidelijk

Hof 's-Hertogenbosch 9 oktober 2012, HD 200.097.067 (Lovin' Enterprises Inc. DBA Dreamgirl International tegen Benstout)

Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Executievonnis. In de serie Dreamgirl/benstout-uitspraken. Benstout is bij KG-vonnis veroordeeld om auteursrechtinbreuk  op de rechten van Dreamgirl te staken. Het hof is van oordeel dat het gebod de foto's te verwijderen van de server ongeclausuleerd en voldoende duidelijk is en niet kan worden betwijfeld dat het op de server aanwezig hebben een inbreuk behelst. Het is door Benstout onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de foto's op de aparte database niet zichbaar zijn geweest voor het publiek. Het onderhavige executiegeschil heeft nog slechts betrekking op de vraag of Benstout heeft voldaan aan de reeds gegeven geboden, die op een in het Vonnis neergelegd oordeel omtrent auteursrechtelijke beschermwaardigheid en onrechtmatigheid zijn gebaseerd.

In citaten:

 

4.12. Naar het oordeel van het hof is het door de voorzieningenrechter geformuleerde gebod om de foto's als in r.o. 5.1 van het Vonnis omschreven van de server te verwijderen ongeclausuleerd en voldoende duidelijk, zodat - anders dan Benstout betoogt - in ernst niet kan worden betwijfeld dat het op de server aanwezig hebben van die foto's in beginsel een inbreuk op dit gebod behelst.

Het hof verwerpt het verweer van Benstout dat als doel van het vonnis slechts heeft te gelden dat Benstout de foto's van Dreamgirl niet meer mag tonen op zijn eigen website of in een andere webwinkel. (...) Zou de bedoeling van het Vonnis zo beperkt zijn als door Benstout bepleit, dan is immers niet in te zien waarom het Vonnis naast het gebod de foto's van de website te verwijderen een afzonderlijk

Het hof is overigens bovendien van oordeel dat Benstout onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de foto's op de aparte database niet zichbaar zijn geweest voor het publiek. Benstout heeft immers erkend dat 'mijn webwinkel' en link bevatte waardoor de foto's nog wel voor het publiek zichbaar waren, terwijl ook uit de door Dreamgirl c.s. overlegde processen-verbaal blijkt dat de foto's gedurende de daarin vermelde dagen voor de deurwaarder zichtbaar zijn geweest. Dat daartoe een specifieke link moest worden gebruikt doet daaraan niet af, nog daargelaten de - met stukken onderbouwde - stellingen van Dreamgirl dat de foto's ook zonder die link, via Google konden worden gevonden. Onbetwist is voorts dat Benstout de server niet aan beperkingen (zoals een bepaalde toegangscode) heeft onderworpen, zodat voorshands wordt aangenomen dat de foto's via de servers raadpleegbaar waren.

4.14 Het hof verwerpt het betoog van Benstout (...) dat de foto's van Dreamgirl c.s. geen auteursrechtelijk bescherming verdienen. Aan de executierechter ligt immers deze vraag niet ter beoordeling voor. Het onderhavige executiegeschil heeft nog slechts betrekking op de vraag of Benstout heeft voldaan aan de reeds gegeven geboden, die op een in het Vonnis neergelegd oordeel omtrent auteursrechtelijke beschermwaardigheid en onrechtmatigheid zijn gebaseerd.

IEF 11804

Een ingesleten patroon bij advocaten en rechters

Hof 's-Hertogenbosch 11 september 2012, LJN BX8701 (Art & Allposters International tegen Stichting Pictoright)

Mede ingezonden door Peter Claassen en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD.

In navolging van IEF 10737 (dit hof) en IEF 9106. Auteursrecht. Pictoright. Persoonlijkheidsrechten. Uitputtingsleer. 12b Aw. Nieuwe exploitatiemogelijkheid. Middels een chemisch procedé worden afbeeldingen van o.a. de kunstenaars Matisse, Picasso, Miro van een poster (waarvoor licentie) overgezet op een canvasdrager. Het Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er sprake is van een nieuwe exploitatiemogelijkheid en dus een inbreuk op auteursrechten.

‘Onmogelijkheid’ in de zin van art. 611d lid 1 Rv; Is het mogelijk om aan de veroordeling om een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te verstrekken te voldoen? De voormelde veroordeling behelst volgens Allposters een zeer omvangrijke en complexe opdracht waaraan binnen een zeer korte tijd voldaan moet worden en waarbij zij afhankelijk is van de medewerking van derden, te weten registeraccountants. Zowel Deloitte als Ernst & Young hebben de opdracht van Allposters geweigerd. Het probleem met de uitvoering was (eigenlijk uitsluitend) gelegen in het woord “gecontroleerd”. In de accountancy-wereld is dit een zware term waarbij een bijzonder hoge mate van zekerheid/assurance verlangd wordt; een mate van zekerheid waarvan de accountants hebben gezegd dat zij dat in dit geval niet kunnen bieden.

Ambthalve is het hof bekend met een opgave vordering in het IE als hier is toegewezen. Het instellen en het toewijzen van de vordering zou kunnen berusten op een ingesleten patroon bij advocaten en rechters. Het hof kan niet uitsluiten dat in verband met gewijzigde regelgeving en/of gedragscodes of protocollen in de branche van registeraccountants een dergelijke vordering thans niet meer aansluit bij de huidige praktijk in deze branche. Om dit te kunnen beoordelen heeft het hof behoefte aan voorlichting door een deskundige. Het hof acht een registeraccountant daartoe de meest aangewezen persoon.

6.4. Allposters heeft aan deze vordering onder meer ten grondslag gelegd dat (in ieder geval op dit moment) sprake is van een onmogelijkheid om te voldoen aan de hiervoor opgenomen veroordeling tot het verstrekken van een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave. De voormelde veroordeling behelst volgens Allposters een zeer omvangrijke en complexe opdracht waaraan binnen een zeer korte tijd voldaan moet worden en waarbij zij afhankelijk is van de medewerking van derden, te weten registeraccountants. Zowel Deloitte als Ernst & Young hebben de opdracht van Allposters geweigerd, waardoor het niet zinvol was een andere registeraccountant in te schakelen, aldus Allposters. Daarnaast stelt Allposters dat zij ook al vanaf de eerste aanleg telkens te kennen heeft gegeven dat de door Pictoright gevorderde wijze van rekening en verantwoording en de daaraan gekoppelde termijn niet haalbaar zouden zijn. Hieruit blijkt volgens Allposters dat zij zichzelf welbewust in een positie heeft willen brengen dat zij kon voldoen aan een mogelijke veroordeling tot rekening en verantwoording. Allposters stelt dat zij alle zorgvuldigheid en inspanning heeft betracht die in redelijkheid van haar verlangd mag worden om te voldoen aan genoemde veroordeling, maar dat dit door de weigering van voornoemde registeraccountants (nog) niet mogelijk is. Daardoor is er volgens Allposters sprake van (tijdelijke) onmogelijkheid in de zin van art. 611d Rv, die maakt dat er reden is voor opheffing, opschorting of vermindering van de dwangsom.

6.7.3. Allposters heeft aan de hand van brieven van Deloitte en Ernst & Young en een opinie van [registeraccountant A] (producties 6, 8, 9, 10 en 12) haar stelling onderbouwd dat een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van de gevraagde gegevens te verstrekken onmogelijk is, omdat registeraccountants niet bereid zijn een controleverklaring met de daarbij behorende redelijke mate van zekerheid af te geven. Pictoright betwist gemotiveerd dat sprake is van ‘onmogelijkheid’ in de zin van art. 611d Rv en voert daarbij onder meer aan dat de veroordeling sub III van het arrest van 3 januari 2012 van dit hof gebruikelijk is en regelmatig wordt toegewezen.

6.7.4. Het is het hof ambtshalve bekend dat een vordering tot het verstrekken van een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave in intellectuele eigendomszaken gebruikelijk is, als ook dat het gebruikelijk is dat een dergelijke vordering bij een geconstateerde inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht wordt toegewezen. Dat laat onverlet dat het instellen van een dergelijke vordering, evenals de toewijzing daarvan, zou kunnen berusten op een ingesleten patroon bij advocaten en rechters. Het hof kan niet uitsluiten dat in verband met gewijzigde regelgeving en/of gedragscodes of protocollen in de branche van registeraccountants een dergelijke vordering thans niet meer aansluit bij de huidige praktijk in deze branche. Om dit te kunnen beoordelen heeft het hof behoefte aan voorlichting door een deskundige. Het hof acht een registeraccountant daartoe de meest aangewezen persoon.

IEF 11774

Verrekening dwangsommen met royalty-vergoeding

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 september 2012, zaaknr. 524143 / KG ZA 12-1153 HJ/NLA (Emryss B.V. tegen X) hersteld

Uitspraak ingezonden door Keetje IJff, IJff advocaten.

Executie-kort geding na IEF 11632 (HandelsRb Namen, België), IEF 10164 (Rb Amsterdam). Verrekening dwangsommen met royalty-vergoeding uit boekpublicaties. Emryss vordert opheffing van het executoriaal beslag op roerende zaken, betaling van €100.000 aan verbeurde dwangsommen en verrekening met de royaltyvergoeding. Bij verkoop van beslagen zaken, die is door X aangezegd, kan Emryss haar  bedrijfsvoering  niet meer voortzetten.

Nu over de verbeurte van dwangsommen door X in de bodemprocedure is beslist, maar dit niet heeft geleid tot opheffing van de beslagen, vordert Emryss de betaling van €100.000 aan de verbeurde dwangsommen. Het beroep van Emryss op opschorting in verband met een tegenvordering wordt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, succevol omgezet in een beroep op verrekening van de door X verbeurde dwangsommen met de royalty-aanspraken van X. De wederzijdse vorderingen gaan hierdoor teniet. Aangezien grond voor de vordering waarvoor X het executoriaal beslag op de roerende zaken van Emryss heeft doen leggen door verrekening teniet is gegaan, heft de voorzieningenrechter het beslag op.

4.7. (...) Nu X aan het kort gedingvonnis van 8 september 2011 aanspraak ontleent op betaling van royalties en door Emryss onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de hoogte van deze aanspraak correspondeert met een ander bedrag - laat staan welk ander bedrag - dan EUR 23.165,61 waarvoor X het executoriaal beslag op de roerende zaken van Emryss heeft doen leggen, zoals hiervoor weergegeven onder 2.4, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de wederzijdse vorderingen teniet gaan tot een bedrag van EUR 23.165,61. Nu inmiddels is gebleken dat uit het bankbeslag een bedrag van EUR 2.613,99 aan de deurwaarder is overgemaakt, neemt de voorzieningenrechter aan dat dit bedrag aan X zal worden doorbetaald, zodat dit op zijn royaltyvordering in mindering moet worden gebracht; per saldo bedrag deze EUR 20.511,62.

4.8. (...) Een mogelijk restitutierisico op dit punt dient gezien het feit dat X door zijn eigen gedragingen over zich heeft afgeroepen dat dwangsommen verbeurd werden, voor rekening van X zelfs te blijven. Reeds om diezelfde reden gaat een beroep  op matiging van dwangsommen niet op. Voor het onthouden van een uitvoerbaar  bij voorraadverklaring aan de veroordeling is onvoldoende reden.

4.9. Aangezien de vordering waarvoor X het executoriaal beslag op de roerende zaken van Emryss heeft doen leggen door verrekening teniet is gegaan, is er voor deze beslaglegging geen grond meer. De voorzieningenrechter zal het beslag dan ook opheffen.
IEF 11680

In de vordering tot staking, ligt schorsing besloten

Vzr. Rechtbank Arnhem 16 augustus 2012, LJN BX4908 (Lusaro b.v. c.s. tegen Tonli beheer b.v.)

Samenwerkingsovereenkomst. Vordering tot opheffing van het gelegde executoriale derdenbeslag en staking executie van de vonnissen van 16 mei 2011 [red. IEF 9796] en 13 juni 2012.

Bij vonnis in kort geding van 16 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter eiser veroordeeld tot teruggave aan Lusaro van (het chassis van) de lichtgewicht caravan op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vordering tot voorzetting van de samenwerkingsovereenkomst, omdat deze niet rechtsgeldig zou zijn beëindigd, heeft de voorzieningenrechter afgewezen.

Bij eindvonnis: De samenwerkingsovereenkomst is niet rechtsgeldig ontbonden of opgezegd en eiser wordt veroordeeld tot nakoming. De (afzonderlijk) gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat het ter beschikking stellen van de neuswielmodule wordt beschouwd als een element van de voortzetting van de samenwerking, waartoe [eiser] c.s. reeds op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld. Gezien het feit dat aan deze veroordeling (aparte dwangsom voor niet ter beschikking stellen van de neuswielmodule) niet separaat een dwangsom is verbonden, is gezien het enkele feit dat de neuswielmodule nog niet is teruggegeven niet per se een dwangsom verbeurd. Dit aspect dient te worden betrokken bij de vraag of aan de veroordeling tot voortzetting van de samenwerking is voldaan.

Het feitencomplex zorgt er voor dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter er onvoldoende zekerheid bestaat dat er tot op heden dwangsommen zijn verbeurd. Dit leidt er toe dat de executie van het vonnis zal worden geschorst. Weliswaar heeft [eiser] c.s. geen schorsing maar staking van de executie gevorderd, maar in de vordering tot staking ligt het mindere, schorsing, besloten. Voor een bevel tot staking van de executie bestaat anderzijds namelijk ook onvoldoende grond. Het is niet zo evident dat er geen dwangsommen zijn verbeurd dat [gedaagde] c.s. alleen al op grond daarvan misbruik van bevoegdheid maken door de executoriale beslagen te handhaven. Het onder de Provincie Gelderland gelegde derdenbeslag worden opgeheven.

4.14.  Er staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter met onvoldoende mate van zekerheid vast dat een bodemrechter zal oordelen dat [eiser] c.s. met de door hem verrichte handelingen niet aan het gebod tot voortzetting van de samenwerkingsovereenkomst heeft voldaan en daarom dwangsommen heeft verbeurd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. In het vonnis van 13 juni 2012 is overwogen (ro. 3.6.) dat de partijen zich zullen moeten bezinnen op de vraag hoe uitvoering kan worden gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst ‘Lusaro 2, voortzetting van Lusaro 1’ nu het subsidiebesluit van 9 september 2010 is gewijzigd door dat van 9 juni 2011. [eiser] c.s. heeft gesteld dat verdere samenwerking slechts mogelijk is indien de subsidieverstrekkende autoriteit daar haar medewerking aan verleent. Die stelling is niet gemotiveerd betwist zijdens [gedaagde] c.s., sterker nog, deze heeft verklaard dat het in 2010 aan hem verstrekte voorschot was verbruikt en daarmee in wezen bevestigd dat aanvullende subsidie zou dienen te worden verstrekt. Dat [eiser] c.s. voorstelt zich te richten op een wijzigingsverzoek aan de Management Autoriteit is in dat licht voorstelbaar. Met [gedaagde] c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van mening dat het aan [eiser] is om nadere informatie over de stand van zaken in het project te verstrekken, althans meer informatie dan het overzicht van 13 juli 2012, doch het gegeven dat [eiser] c.s. deze informatie nog niet heeft verstrekt, is onvoldoende voor het oordeel dat [eiser] c.s. in ernst niet kon betwijfelen dat wat hij deed onvoldoende was. Daarbij wordt tevens in overweging genomen dat een veroordeling tot voortzetting van de samenwerking in zekere mate een duurkarakter heeft, dat duidelijk is dat voor effectuering van de samenwerking nog nader overleg tussen de partijen nodig was, dat de bestreken periode de zomerperiode betreft waarin zowel de advocaat van [gedaagde] c.s. als die van [eiser] c.s. als [eiser] zelf met vakantie gingen en dat de eerste bespreking – van 9 juli 2012 – in ieder geval in overleg met de advocaat van [gedaagde] c.s. op die datum is gepland.

4.15.  Een en ander leidt er toe dat naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zekerheid bestaat dat er tot op heden dwangsommen zijn verbeurd. Dit leidt er toe dat de executie van het vonnis zal worden geschorst. Weliswaar heeft [eiser] c.s. geen schorsing maar staking van de executie gevorderd, maar in de vordering tot staking ligt het mindere, schorsing, besloten. Voor een bevel tot staking van de executie bestaat anderzijds namelijk ook onvoldoende grond. Het is niet zo evident dat er geen dwangsommen zijn verbeurd dat [gedaagde] c.s. alleen al op grond daarvan misbruik van bevoegdheid maken door de executoriale beslagen te handhaven.

4.16.  De schorsing van de executie van de dwangsommen zal in zoverre worden toegewezen, dat schorsing van de executie van de dwangsommen tot en met de datum van dit vonnis zal worden bevolen. Voor een verdergaande veroordeling voor wat betreft de toekomst bestaat geen grond. Voor een veroordeling op straffe van een dwangsom is geen aanleiding. Aangenomen moet worden dat dit vonnis voldoende waarborg vormt dat de executerend deurwaarder alvorens daarover in een bodemprocedure is beslist niet tot executie van dwangsommen tot en met de datum van dit vonnis over zal gaan.

Beslag
4.17. Dan de vordering tot opheffing van de beslagen. Het beslag onder de provincie Gelderland zal worden opgeheven, aangezien namens [gedaagde] c.s. ter zitting is verklaard dat hij gezien het belang van ook [gedaagde] c.s. bij de voortgang van het project met opheffing daarvan kan instemmen. Weliswaar is zijdens [gedaagde] c.s. gesteld dat hij dan de voorkeur zou geven aan een geclausuleerde opheffing (alleen voor de vorderingen op de provincie die betrekking hebben op het project Lusaro II), maar ook met algehele opheffing kon hij instemmen, zo heeft de voorzieningenrechter begrepen. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat [gedaagde] c.s. geen misbruik van bevoegdheid maakt, is voor de opheffing van de overige beslagen geen grond. Dat [eiser] c.s. daardoor zwaar in hun belang worden getroffen en dat de voortgang van het project daardoor in gevaar komt – zoals zij stellen – maakt op zich niet dat [gedaagde] c.s. misbruik van bevoegdheid maakt.

IEF 11671

De onderkant afgeknipt, dus geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Arnhem 26 juli 2012, LJN BX4571 (Angro Hosiery B.V. tegen Bonnie Doon Europe)

Executiegeschil na IEF 7040 en IEF 10972; vraag of dwangsommen zijn verbeurd.

Zowel Angro als Bonnie Doon zijn actief op het gebied van beenmode. Bonnie Doon heeft in 2007 de “Exquisite Legging” op de markt gebracht, een voetloze maillot die aan de onderzijde is voorzien van kant, een strikje en een inkeping. Angro vordert een verbod op het nemen van executiemaatregelen en krijgt deze.

In het eindvonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 februari 2012, waarin onder 3.4 het in geschil zijnde bevel is opgenomen, valt niet te lezen dat de rechter toen heeft vastgesteld dat Angro daadwerkelijk inbreukmakende leggings in voorraad had.

Vooruitlopend op terugzending naar China is van deze leggings in 2010 in opdracht van Angro de onderkant, dat wil zeggen het deel waar zich het kant, het strikje en de inkeping bevond, afgeknipt. Bonnie Doon heeft niet betwist dat, als de onderkant van de leggings op deze wijze is afgeknipt, de leggings niet langer zijn te beschouwen als inbreukmakende producten, maar zij heeft betwist dat de onderkant van de leggings (tijdig) is afgeknipt.

De bewijslast van haar stelling dat de onderkant van de leggings reeds was afgeknipt voor het wijzen van het vonnis van 29 februari 2012 en dat zij toen al geen inbreukmakende leggings meer in voorraad had, ligt bij Angro. Dat betekent dat in het kader van deze procedure moet worden nagegaan of voldoende aannemelijk is dat Angro de onderkant van de leggings tijdig heeft laten afknippen.

8. Ter toelichting op haar primaire stelling heeft Angro gesteld dat zij na het (hiervoor onder 1.2 weergegeven) vonnis van de voorzieningenrechter van 4 september 2008, waarin geen bevel tot afgifte tot vernietiging is neergelegd, de toen aanwezige voorraad, waaronder de van klanten retour ontvangen inbreukmakende leggings in september 2009 heeft teruggestuurd naar China om te laten beoordelen of het mogelijk was die leggings zodanig te vermaken dat zij geen inbreuk meer zouden opleveren op de intellectuele eigendomsrechten van Bonnie Doon. Vooruitlopend daarop is van deze leggings in 2010 in opdracht van Angro door de fabrikant van de leggings, Luoman, de onderkant, dat wil zeggen het deel waar zich het kant, het strikje en de inkeping bevond, afgeknipt. Bonnie Doon heeft niet betwist dat, als de onderkant van de leggings op deze wijze is afgeknipt, de leggings niet langer zijn te beschouwen als inbreukmakende producten, maar zij heeft betwist dat de onderkant van de leggings (tijdig) is afgeknipt.

9. De bewijslast van haar stelling dat de onderkant van de leggings reeds was afgeknipt voor het wijzen van het vonnis van 29 februari 2012 en dat zij toen al geen inbreukmakende leggings meer in voorraad had, ligt bij Angro. Dat betekent dat in het kader van deze procedure moet worden nagegaan of voldoende aannemelijk is dat Angro de onderkant van de leggings tijdig heeft laten afknippen. Ter staving van haar stelling heeft Angro verwezen naar het (hiervoor onder 1.4 weergegeven) overleg dat daarover met [betrokkene 2], de agent van Angro in China, in november 2009 heeft plaatsgevonden. Verder heeft zij verwezen naar het hiervoor onder 1.8 geciteerde “Records of Inquiry” en naar een eerdere e-mail van [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] van 3 mei 2012 (onder 1.7 weergegeven). Op grond van deze bescheiden kan weliswaar niet onomstotelijk worden vastgesteld dat Angro de leggings tijdig heeft laten afknippen, maar daaruit volgt wel dat de voorraad in 2009 is verscheept naar China, wat Bonnie Doon overigens ook niet heeft betwist, en dat over het vermaken van de geretourneerde leggings door Angro met haar agent in China is gesproken. Verder kan op grond van het verslag van de Chinese advocaten en de daaraan gehechte foto’s voorshands worden afgeleid dat door de fabrikant, Luoman, op enig moment de onderkant van een aantal inbreukmakende leggings is afgeknipt. Daarmee heeft Angro haar voormelde stelling voorshands zodanig aannemelijk gemaakt dat thans niet met voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat Angro het bevel tot afgifte van inbreukmakende leggings heeft overtreden. Dat niet helemaal duidelijk is geworden waarom Angro al op een moment dat zij daartoe nog niet verplicht was, tot het afknippen van de onderkant van de leggings is overgegaan vooruitlopend op vermaking van de leggings, is onvoldoende voor een ander oordeel, nu niet kan worden vastgesteld dat de verklaring van [betrokkene 1], bestuurder van Angro, daarover ongeloofwaardig is.

10. De conclusie is dat reeds op grond van de primaire stelling van Angro de onder 2.b. gevorderde schorsing van de executie van het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 februari 2012 toewijsbaar is. (...)

Dictum (...) schorst de executie door Bonnie Doon van het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 februari 2012, voor zover het betreft de dwangsommen waarvan de executie door Bonnie Doon is aangezegd bij exploot van 25 mei 2012, waarbij is aangezegd dat dwangsommen zijn verbeurd wegens overtreding van het bevel tot afgifte ter vernietiging van inbreukmakende leggings, en verbiedt Bonnie Doon opnieuw executiemaatregelen te treffen ter zake van overtreding door Angro van bedoeld bevel tot afgifte, een en ander totdat bij eindvonnis in een bodemprocedure zal zijn beslist over de onderhavige vordering van Bonnie Doon,