DOSSIERS
Alle dossiers

Proceskostenveroordeling (bijzondere uitspraken)  

IEF 10013

Inderdaad nodeloos

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 08-3150 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic Holding B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van IEF 9980 e.a.. Bodemvonnis. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT  en Espacenet). Vordering tot vernietiging van octrooi is ingetrokken, rest enkel nog proceskostenveroordeling. Inno Nautic in ¨proceskosten veroordeeld

 4.6. Nu er aldus vanuit moet worden gegaan dat de kosten in de procedure tegen Inno Nautic inderdaad nodeloos zijn gemaakt, dient Inno Nautic in die kosten te worden veroordeeld.

 

4.7. De opgegeven en gespecificeerde proceskosten belopen een bedrag van (€ 8.833,50 ex 19% BTW + € 2.548,00 =) € 13.059,87 en zien zowel op de doorgehaalde procedure tegen Entre Deux als op die tegen Inno Nautic, zo is ter zitting gebleken.3 De kosten van de procedure tegen Entre Deux kunnen echter niet ten
laste van Inno Nautic worden gebracht. De in dit verband ter comparitie gedane andersluidende stelling van Vetus daarbij betogend dat zij met name veel tijd heeft moeten besteden aan het voeren van verweer in de reconventionele procedure, welke volgens Vetus door Entre Deux slechts als gevolg van een gebrekkige communicatie met Inno Nautic was ingesteld, wordt als niet onderbouwd verworpen.

4.8. Tegen de hoogte daarvan heeft Inno Nautic uitsluitend ten aanzien van het deel van de advocaatkosten (de post van € 2.548,00) aangevoerd dat deze exorbitant zouden zijn, doch dit vermag de rechtbank niet in te zien. Genoemde kosten komen, gelet op de aard van de procedure en de blijkens de specificatie verrichtte werkzaamheden, redelijk en evenredig voor, zodat het bezwaar van Inno Nautic wordt verworpen.

4.9. Vetus heeft desgevraagd ter comparitie niet kunnen aangeven welk deel van het in totaal gevorderde bedrag betrekking heeft op de procedure tegen Inno Nautic, zodat de rechtbank de helft daarvan daaraan zal toerekenen, i.e. een bedrag van € 6.529,94.

IEF 10009

Welkom in de Buurt

Vrz. Rechtbank Utrecht 27 juli 2011, KG ZA 11-591 (Buurt & Co B.V. tegen Miec Marketing c.s.)

Met dank aan Jacqueline Schaap en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht op vormgeving, maar ook op bedrijfsmatig karakter van format "BuurtKadoos". Groot aantal nevenvorderingen.

Buurt & Co ontwikkelt verkoopformat BuurtKadoos-format met als slogan: 'Welkom in de Buurt'. De Buurtkadoos wordt per post aan nieuwe bewoners in een bepaalde regio gezonden en bevat vouchers van ondernemers, een middel om te adverteren en te acquireren (r.o. 2.1). Miec Marketing komt met de Welkom in Onze Buurt (WIOB)-format. Inbreuk? Ja, geen andere totaalindruk, relatief kleine, voor het publiek niet in het oogspringende afwijkingen.

Afgewezen: retourneren materiaal, voorschot schadevergoeding en/of winstafdracht, maar toegewezen: Staken inbreuk, mbt registeraccountant: moet MIEC opgave doen van alle door hen met het WIOB-format gesloten overeenkomsten, vernietigen WIOB-materiaal door deurwaarder, dwangsommen. Bijzondere proceskostenveroordeling: Eenvoudig kort geding tot maximaal €6.000 wordt als redelijk en evenredig aangemerkt op grond van de leidraad indicatietarieven. Gemengde grondslag, aldus 60% conform 1019h Rv.

Vormgeving 4.3. Tussen partijen staat tevens vast dat Miec Marketing c.s. met de WIOB-doos (zie afbeelding 6 tot en met 10) inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op de BuurtKadoos, nu zijn nagenoeg alle auteursrechtelijk beschermde trekken heeft overgenomen in die mate dat van een zelfde totaalindruk gesproken kan worden.

Format als geheel 4.4. Buurt & Co stelt dat niet alleen de vormgeving, maar ook het format als geheel betreffende de BuurtKadoos een auteursrechtelijk beschermd werk is, nu het een uitgewerkt concept betreft  (...):
- geheel gratis en zonder enige verplichting een doos met aanbiedingen van ondernemers uit de buurt voor nieuwe bewoners in de buurt (welkom in de buurt);
- aanbiedingen in vier verschillende categorieën die in vier verschillende kleuren zijn aangegeven;
- postcode-/regio-indeling;
- aanbiedingskaartjes met geografische locatie van de ondernemer op de achterzijde;
- betaling door de ondernemer per afgeleverde doos aan de bewoner in plaats van een abonnement of andere vorm van betaling;
- voor de ondernemer een contract met 12 verzendperiodes die pas ingaan op het moment dat de doos "vol" is en niet op het moment van ondertekening van de overeenkomst. Beoordeeld moet daarom worden of díe combinatie van elementen - waarbij ál de genoemde elementen en uitsluitend díe elementen aanwezig zijn - auteursrechtelijk beschermd is. Of deze combinatie van elementen gecombineerd met andere elementen of waarbij elementen zijn weggelaten auteursrechtelijk beschermd is, zal - in voorkomende gevallen - afzonderlijk beoordeeld dienen te worden. Daarvoor is in dit geding geen plaats.

4.6. De voorzieiningenrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het BuurtKadoos-format, als uitgewerkt concept, op zichzelf in aanmerking zou kunnen komen voor auteursrechtelijke bescherming. Dit zal het geval zijn als het format, hoewel het een aantal reeds algemeen bekende elementen bevat, door de wijze waarop die bekende elementen uitgewerkt zijn, samengebracht en gecombineerd met een geheel eigen element een eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Nu Buurt & Co in de onder 4.4. genoemde opsomming bekende (marketing)elementen combineert met de (auteursrechtelijke beschermde) vormgevingselementen van de BuurtKadoos, draagt deze combinatie van elementen - waarbij al de genoemde elementen en uitsluitend die elementen aanwezig zijn - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een eigen oorspronkelijk karakter en hat persoonlijk stempel van de maker en is dus sprake van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 (...) Nu het hanteren van een (al dan niet) afwijkende postcode-/refio-indeling en de koppeling met "Groupon" - voorhands oordelend - relatief kleine, voor het publiek niet in het oogspringende afwijkingen van het onder 4.4 beschreven format zijn, welke niet tot een andere totaalindruk leiden, is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat Miec Marketing c.s. met haar WIOB-format inbreuk (heeft ge)maakt op de auteursrechten van Buurt & Co.

4.8. (…) aannemelijk is dat Miac Marketing c.s. het gebruik van dc WIOB-doos (nog) niet (volledig) heeft gestaakt. De onder 1 en 2 gevorderde geboden (zie 3.1) worden door de voorzieningenrechter verstaan als één gebod tot staken en gestaakt houden van de thans aan de orde zijnde inbreuk door Miec Marketing c.s. op de onder 4.2 weergegeven vormgeving en het onder 4.4. weergegeven format en tot het onthouden van zodanig, ander daarop inbreukmakend gebruik.

4.9 Nu door Miec Marketing is erkend dat zij (allen) inbreuk hebben gemaakt. op de auteursrechten die rusten up de vormgeving van de BuurtKadoos en zij ten aanzien van de inbreuk op het BuurtKadoos-format niet hebben betwist dat zij hier (allen) een bepalende rol in hebben gespeeld, worden de vorderingen van BuurtKadoos , voor zover deze vorderingen worden toegewezen, ten aanzien van alle gedaagden toegewezen.

IEF 9976

Relatie krant-hergebruiker

Rechtbank Dordrecht 20 juli 2011, LJN BR2517 (Cozzmoss B.V. tegen Belangen Vereniging Funderings Problematiek)

In de Cozzmoss-serie. Auteursrecht krantenartikelen. Mondelinge toestemming overname. Persexceptie. Citaatrecht. Vergoeding, geen verdubbelen NVJ vanwege geen aanwezige krant-journalist relatie.

Cozzmoss vordert schadevergoeding wegens overname van krantenartikelen op website van gedaagde. Krantenartikelen zijn oorspronkelijke werken. Bewijsopdracht in verband met verweer dat toestemming is verleend. Beroep op persexceptie en citaatrecht verworpen. Onvoldoende gesteld om verdubbeling van vergoeding voor hergebruik toe te wijzen.

Persexceptie 4.10.  Wellicht dat de website van BVFP óók gericht is op digitale nieuwsvoorziening, zoals BVFP aanvoert, maar het deel van die website waarop het hiervoor omschreven archief stond vervulde naar het oordeel van de rechtbank niet eenzelfde functie als een dag-, nieuws- of weekblad, maar de functie van archief. Anders dan BVFP aanvoert is het knipselkranten-arrest (HR 10 november 1995, LJN ZC1875) niet zonder meer van toepassing op een digitale knipselkrant, laat staan op een archief zoals dat van BVFP. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. De parlementaire geschiedenis van die wet biedt steun aan het oordeel dat een digitaal archief als dat van BVFP niet van de wettelijke beperking kan profiteren. Zo heeft de regering naar aanleiding van die uitbreiding onder meer opgemerkt “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39).

4.11.  Zelfs als de website van BVFP wel als “medium dat eenzelfde functie vervult” zou moeten worden beschouwd, kan het beroep van BVFP op artikel 15 Auteurswet niet slagen. Tijdens de comparitie werd duidelijk dat BVFP zelf de artikelen hoofdzakelijk als achtergrondinformatie beschouwt; niet als nieuwsberichten. De rechtbank sluit zich op basis van een beschouwing van de artikelen en op basis van hetgeen volgens normaal spraakgebruik onder nieuws moet worden verstaan, bij die kwalificatie van BVFP aan. Hier en daar zit er wellicht een nieuwsbericht tussen, maar in overwegende mate gaat het om achtergrondinformatie en soms opinie.

4.12.  Overname daarvan is niet toegelaten als de kranten een auteursrechtvoorbehoud hebben gemaakt. Dat hebben zij gedaan. Cozzmoss heeft dat gesteld en wat drie kranten betreft onderbouwd (productie 7 bij dagvaarding). BVFP betwist deze stelling op zichzelf niet, maar zij voert aan dat een algemeen voorbehoud onvoldoende is en dat het voorbehoud bij elk artikel moet zijn geplaatst. Dit slaagt niet. Het moet de gebruiker duidelijk kunnen zijn dat een voorbehoud is gemaakt, maar wat de plaats betreft worden geen bijzondere eisen gesteld (vgl. eerdergenoemde wet MvT p. 40).   

Citaatrecht 4.13.  Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van citeren zoals bedoeld in artikel 15a Auteurswet. BVFP legde immers een uitgebreid archief aan van artikelen. Het aanleggen en toegankelijk houden van een archief is iets anders dan citeren.
Voor zover dit wel als citeren moet worden beschouwd geldt dat het niet in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Veeleer moet worden geconcludeerd dat de artikelen een zelfstandige (archief)functie binnen de website hebben vervuld (vgl. HR 22 juni 1990, LJN AD1160). Dat de artikelen hetzelfde onderwerp hadden (funderingsproblematiek) als waarover BVFP het publiek via haar website wil informeren, doet niets af aan deze conclusie. Een uitgebreid duurzaam archief met complete artikelen kan ook niet worden beschouwd als persoverzicht als bedoeld in lid 2 van artikel 15a Auteurswet.

Verklaring van recht, verbod 4.16.   De verklaring van recht kan dan worden toegewezen. Het gevorderde verbod met dwangsom zal echter worden afgewezen, omdat BVFP direct na sommatie het hele archief heeft verwijderd (productie 2 bij conclusie van antwoord), zij tijdens de comparitie ondubbelzinnig heeft toegezegd niet nogmaals inbreuk te zullen maken en er geen aanleiding is om aan die toezegging te twijfelen.

Schadevergoeding 4.22.  Cozzmoss stelt dat een verdubbeling van het conform de tarieven voor hergebruik berekende bedrag op zijn plaats is. Van Cozzmoss mag worden verwacht dat zij voldoende stelt om aan te kunnen nemen dat sprake is van een hogere schade dan de gederfde gebruiksvergoeding. Anders komt de verdubbeling neer op een boete, in plaats van schadevergoeding. Voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Auteurswet geen plaats.

4.23.  Het enkele feit dat het auteursrecht is geschonden/aangetast is onvoldoende. De daardoor veroorzaakte schade wordt in een geval als dit - waarin de rechthebbenden toestemming voor hergebruik tegen betaling plegen te geven - immers volledig gecompenseerd door de redelijke gebruiksvergoeding. Hetzelfde geldt voor de stelling van Cozzmoss dat de traffic naar de websites van de kranten is afgenomen. De rechtbank neemt wel aan dat de kranten extra schade lijden omdat zij door hergebruik zonder toestemming feitelijke zeggenschap verliezen, omdat het gebruik op het internet een grote vlucht kan nemen, en dat de kranten daardoor exploitatiemogelijkheden verliezen. Deze schade kan niet nauwkeurig worden begroot. Daarom schat de rechtbank de daardoor veroorzaakte schade op 25% van de redelijke gebruiksvergoeding.

4.24.  Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ kan in dit geval geen betekenis worden toegekend, nu BVFP daar niet aan is gebonden en die voorwaarden betrekking hebben op de relatie krant-journalist, niet op de relatie krant-hergebruiker.

Beslissing
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 3 augustus 2011 om Cozzmoss in de gelegenheid te stellen bij akte opgave te doen van het tarief dat de NRC hanteert voor hergebruik;

draagt BVFP op om te bewijzen, desgewenst door middel van getuigen, dat zij in 2002 mondeling toestemming heeft gekregen van de Volkskrant, Trouw, NRC en Sdu om voortaan artikelen betreffende funderings- en grondwater problematiek op haar website www.platformfundering.nl te plaatsen;

IEF 9973

Bevoegde buitenlandse rechter

Hof 's-Gravenhage 12 juli 2011, LJN BR1364 (Yellow Page Marketing B.V. tegen Yell Limited)

Merkenrecht. Internationaal privaatrecht. Art. 22 sub 4 EEX-Verordening is niet van toepassing in het kader van voorlopige maatregelen. GAT-LuK-doctrine (IEF 2333) brengt niet mee dat rechter inbreukbevoegdheid verliest.

Art. 1019h Rv is ook van toepassing wanneer in een procedure de vraag aan de orde is of inbreuk wordt gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht in een andere EU-lidstaat.) geldt voor alle industriële-eigendomsrechten die worden genoemd in art. 22 sub 4 EEX-Verordening. GAT-LuK-doctrine brengt niet mee dat rechter inbreukbevoegdheid verliest. Art. 1019h Rv is ook van toepassing wanneer in een procedure de vraag aan de orde is of inbreuk wordt gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht in een andere EU-lidstaat.

Artikel 22 sub 4 EEX-Verordening

4.3  De vorderingen van Yell zijn primair gebaseerd op inbreuk op haar merkrechten in het Verenigd Koninkrijk. YPM voert het verweer dat deze merkrechten nietig zijn. Daarmee rijst de vraag of en in hoeverre aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit hoofde van artikel 2 EEX-Verordening afbreuk wordt gedaan door de exclusieve-bevoegdheidsregel van artikel 22 sub 4 EEX-Verordening. Volgens deze bepaling zijn, kort gezegd, de gerechten van de lidstaat van deponering of registratie exclusief bevoegd om te oordelen over de geldigheid van industriële-eigendomsrechten. In zijn arrest van 13 juli 2006, C-4/03, NJ 2008, 78 (GAT/LuK) heeft het Europese Hof van Justitie enige nadere uitleg gegeven over (de inhoudelijk identieke voorganger in het EEX-Verdrag van) deze bepaling. Het Hof besliste dat, indien in een octrooi-inbreukprocedure de geldigheid wordt betwist van het ingeroepen octrooi – ongeacht of dat bij wege van verweer of van een (reconventionele) vordering geschiedt – de onderhavige exclusieve-bevoegdheidsregel toepassing dient te vinden. De Hoge Raad heeft deze ‘GAT/LuK-regel’ nader uitgewerkt in zijn arrest van 30 november 2007, NJ 2008, 77 (Roche/Primus II).

4.4  In dit verband overweegt het hof om te beginnen dat – anders dan Yell betoogt – de GAT/LuK-regel ook van toepassing is in de merkenrechtelijke context; hij geldt niet alleen ten aanzien van octrooien, maar ook ten aanzien van de andere in artikel 22 sub 4 bedoelde industriële-eigendomsrechten. De overwegingen die aan de GAT/LuK-regel ten grondslag liggen (zoals die zijn weergegeven in het GAT/LuK-arrest en nader zijn gepreciseerd in HvJ EU 12 mei 2011, C-144/10, rov. 46 (Berliner Verkehrsbetriebe)), gelden immers au fond evenzeer ten aanzien van de andere in artikel 22 sub 4 bedoelde industriële-eigendomsrechten. Deze opvatting vindt ook steun in artikel 22 sub 4 van het Lugano II-Verdrag (PbEU 2007, L339/3). In deze bepaling is het GAT/LuK-arrest immers verwerkt (door toevoeging van de woorden “ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen”) zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende in deze bepaling bedoelde industriële-eigendomsrechten. Een identieke wijziging is ook voor artikel 22 sub 4 EEX-Verordening voorgesteld (Commissiedocument COM(2010)748).

4.5  Voorts moet worden vastgesteld dat – anders dan YPM betoogt – de enkele betwisting van de geldigheid van een merkrecht niet meebrengt dat de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid ter zake van de inbreukvorderingen verliest. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij vonnis van 22 december 2010 in de zaak Solvay/Honeywell (LJN BP6970) een prejudiciële vraag van deze strekking aan het Hof van Justitie gesteld (aldaar aanhangig met zaaknummer C-616/10). Zolang het Hof van Justitie niet anders beslist, dient op grond van HR 30 november 2007, NJ 2008, 77 (Roche/Primus II) te worden aangenomen dat de enkele omstandigheid dat een nietigheidsverweer wordt gevoerd, niet meebrengt dat de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid ter zake van de inbreukvorderingen verliest. Vgl., in dezelfde zin, het toelichtende Rapport van F. Pocar bij het Lugano II-Verdrag, toelichting op artikel 22 sub 4 (PbEU 2009, C319/27). In die situatie staat het de rechter vrij, zo heeft de Hoge Raad beslist, om de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter omtrent de geldigheid van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht, doch alleen indien de eisende partij dat wenst; indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechter de vordering af te wijzen.

IEF 9972

In het licht daarvan

Hof ’s-Gravenhage 19 juli 2011, LJN BR3052 (M. h.o.d.n. Connect tegen KSI Gastronomiezubehör GmbH)

Met dank aan Diederik Stols, Boekx advocaten. Eindarrest in navolging van IEF 9155 en IEF 8581.

 Auteursrecht op horeca-sfeerlampen. Hof hield zaak aan om partijen de gelegheid te geven zich uit te laten over de mogelijkheid van het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (art. 3.29 jo 3.8 lid 2 BVIE), hier is naar oordeel van partijen geen sprake van, wel fictief makerschap ex artikel 8 Aw. Inbreuk op auteursrecht KSI. Door het gebruik van verwarringwekkende nummering van de navullingen is er sprake van slaafse nabootsing; iedere verkoop door appelant is is een vulling minder voor KSI. Schadeberekening.

Berekening van de schade: "Omdat partijen beide wensen dat het hof de zaak zelf afdoet, heeft het hof de draad opgepakt waar de rechtbank met haar deelvonnis van 23 juli 2008 was gebleven, te weten de begroting van de schadevergoeding" (r.o. 1), en omdat "50% van de door [appellant] in de periode van 15 maart 2005 tot 31 augustus 2007 verkochte vullingen moet worden toegerekend aan het gebruik van de verwarring wekkende type-aanduiding."

Schadevergoeding: "in totaal € 53.493,-, te weten € 5.000,- terzake van de inbreuk makende lampen en € 48.493,- terzake van de nagebootste vullingen" (r.o. 32).  1019h Rv proceskosten: "Van de overige kosten zal het hof 30% volledig toewijzen, te vermeerderen met 70% van het toepasselijke liquidatietarief" (r.o. 34).

12. Het argument van M.. dat KS1 geen schade kan hebben geleden, omdat zijzelf niet actief was op de Nederlandse markt gaat niet op. KSI lverede immers aan Nederlandse distributeurs, waarvan hij er één was. (…) Voor zover KI minder aan haar Nederlandse distributeurs heeft kunnen verkopen doordat M. nagebootste vullingen op de markt bracht, lijdt zij schade.

15. (…) Wanneer M.. stelt dat klanten de vullingen uitsluitend vanwege hun vaste relatie met hem bestelden en niet (mede) omdat zij dachten dat het (zoals gebruikelijk) om KSI- vullingen ging, dient hij dat (voor zover het gaat om schadebegroting door winstafdracht) aannemelijk te maken (HR 18 juni 2010, LJN BL 9662), respectievelijk die stelling nader te adstrueren, hetgeen hij onvoldoende heeft gedaan.

17. Op grond van het voorgaande staat in elk geval vast dat KSI schade heeft geleden door het onrechtmatig geoordeelde handelen van M., in het bijzonder door de verkoop van verwarringwekkende vullingen. Wat betreft de inbreukmakende lampen heeft te gelden dat M. tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.13 van haar vonnis, dat aannemelijk is dat KSI door het gebruik van afbeeldingen daarvan door M. enige schade heeft geleden, in het geheel geen grief gericht, zodat ook op dat punt het bestaan van enige schade uitgangspunt is.

22. De brief van 22 september 2005 is verzonden nadat KSI de beschikking kreeg over de klantenlijst van M. Aangenomen moet dus worden dat de brief de klanten van M. heeft bereikt. De inhoud van de brief is evenwel minder expliciet dan die van 12 april 2005. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat daarmee elke mogelijke (resterende) verwarring omtrent de herkomst van de vullingen bij alle klanten van M. is weggenomen.

23. Het in de rov. 19 tot en met 22 overwogene in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat 50% van de door M. in de periode van 15 rnaart 2005 tot 31 augustus 2007 verkochte vullingen moet worden toegerekend aan het gebruik van de verwarringwekkende type-aanduiding.

28. KSI gaat ervan uit dat zij voor iedere Karl Sauer-vuiling die M. (het hof begrijpt: als gevolg van de verwarringwekkende nummering) verkocht een vulling minder heeft verkocht. M. betwist dat. Behalve op de reeds besproken omstandigheden, wijst hij erop dat er nog andere aanbieders op de markt waren, zoals Candola. KSI heeft dat op zichzelf niet weersproken. In het licht daarvan heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, wanneer M. de gewraakte vullingen niet had aangeboden, de afnemers hun vullingen alle bij KSI zouden hebben gekocht. (…) Het voorgaande in aanmerking nemend schat het hof de kans dat, wanneer M. de betreffende vullingen niet zou hebben aangeboden, KSI deze zou hebben verkocht, op 50%.

31.  Wat betreft de schade als gevolg van het gebruik van inbreukmakende lampen, overweegt het hof als volgt. Schade als gevolg van de verkoop daarvan in de periode na 15 maart 2005 is niet aannemelijk geworden. KSI maakt in haar akte aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van het gebruik van afbeeldingen van de lampen op de website van [appellant]. [appellant] betwist niet dat de betreffende lampen, in elk geval tot op het moment waarop KSI haar akte nam, derhalve eind 2010, op zijn website hebben gestaan. Zijn verweer dat KSI geen objectieve cijfermatige aanknopingspunten heeft aangeleverd op basis waarvan de schade kan worden vastgesteld, is op zichzelf juist. Echter, in dit soort gevallen, waarin de inbreuk bestaat uit het plaatsen van afbeeldingen van inbreuk makende producten op (de homepage) van een website, is de schade naar zijn aard niet goed te objectiveren. Het betoog van [appellant] dat in dergelijke gevallen bij de vaststelling van de schade moet worden aangeknoopt bij door de inbreukmaker bespaarde investeringen en dat daarvan in dit geval geen sprake is, omdat hij degene is geweest die zich inspanningen heeft getroost om foto’s van de lampen te (doen) maken en op zijn site te plaatsen, snijdt geen hout. Immers, dat sluit nog niet uit dat KSI schade kan hebben geleden doordat (potentiële) klanten zijn afgegaan op de afbeeldingen van de lampen en daardoor zijn bewogen bij [appellant] te kopen en dat KSI daardoor klandizie heeft gemist. Het hof zal deze schade schatten op een bedrag van € 5.000,-.

32. Het voorgaande leidt tot dc conclusie dat aan KSI zal worden toegewezen een bedrag van in totaal € 53.493,-, te weten € 5.000; terzake van de inbreuk makende lampen en €48.493; terzake van de nagebootste vullingen.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / opgeschoonde pdf)

IEF 9968

Mogelijkheden voor een gebruiker

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juli 2011, HA ZA 10-372 (Aerodata tegen Mzoem c.s. en Stichting Groene Hart)

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Licentie beeldmateriaal Google Earth software strekt niet uit tot gebruik van beeldmateriaal daaruit. Mzoem slaagt niet in bewijzen dat licentie gebruik van luchtfoto's in folders Stichting Groene Hart toestaat.

Aerodata produceert aardobservatiebeelden (luchtfoto's), een deel kan via Google Earth geraadpleegd worden door licentieovereenkomst met Google. Door opname in één geheel, vallen geen individuele opnames te onderscheiden. Mzoem reclamebureau heeft in opdracht van Stichting Groene Hart folder ontworpen met gebruikmaking van luchtfoto's. Licentie Google Earth Pro software.

 Beroep op fair use-bepalingen uit licentie wordt verworpen. Foto's zijn voorzien van copyright notice van Aerodata en het auteursrecht van derden wordt in de Permission Guidelines van Google Earth ook expliciet genoemd. Van goede trouw is geen sprake: afgaan op algemene (technische) informatie zonder zich vooraf van de licentievoorwaarden te vergewissen, is een omstandigheid die voor risico van gedaagden dient te blijven. 

Winstderving, schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. €325 per luchtfoto en 300% additionele vergoeding. Nu Aerodata geen proceskosten ex artikel 1019h Rv heeft gevorderd, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het liquidatietarief.

Licentievoorwaarden 4.12. De toepasselijke licentievoorwaarden zijn door Mzoem c.s. niet in het geding gebracht. De wel overgelegde ‘Use of Software terms and Conditions’ van Google, hiervoor vermeld onder 2.16, zien op gebruik van software en niet op gebruik van het middels deze software van de website Google Earth te downloaden beeldmateriaal, zodat daaruit evenmin toestemming voor gebruik van het beeldmateriaal kan worden afgeleid.

4.13. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat uit de door Mzoem c.s. overgelegde stukken niet blijkt dat Mzoem c.s. op grond van de Google Earth Pro licentie toestemming had van Google om de luchtfoto’s te gebruiken voor de folders.

4.15. Mzoem c.s. stelt te zijn afgegaan op de tekst van de website hiervoor vermeld onder 2.7. Naar het oordeel van de rechtbank bevat die tekst echter slechts algemene informatie over (technische) mogelijkheden voor een gebruiker van Google Earth Pro. Dat Mzoem c.s. stelt te zijn afgegaan op deze informatie zonder zich vooraf van de licentievoorwaarden te vergewissen, is een omstandigheid die voor risico van Mzoem c.s. dient te blijven.

Schadevergoeding 4.26. Voor het begroten van de schade wegens het zonder toestemming openbaar maken van de luchtfoto’s knoopt de rechtbank aan bij de vergoeding die Aerodata bedongen zou kunnen hebben, indien haar toestemming voor het gebruik van de luchtfoto’s zou zijn gevraagd (de gederfde licentievergoeding). Aerodata heeft onweersproken gesteld dat zij een vergoeding van € 325,-- per luchtfoto zou hebben kunnen bedingen. Het verweer van Mzoem c.s. dat zij inmiddels 26 vergelijkbare luchtfoto’s van een derde heeft verkregen tegen een vergoeding van € 2.300,-- zodat bij dit bedrag dient te worden aangeknoopt, faalt. Uitgegaan dient te worden van de door Aerodata geleden schade en niet bestreden is dat haar gebruikelijke tarief voor gebruik van een foto door een derde in vergelijkbare gevallen € 325,-- bedraagt. De rechtbank wijst dan ook een bedrag van € 13.000,-- (40 x € 325,--) aan gederfde licentievergoeding toe.

Additionele schade 4.27. Voor toekenning van de door Aerodata gevorderde additionele vergoeding van 300% van haar gebruikelijke vergoeding voor het publiceren zonder toestemming en zonder naamsvermelding zoals volgens haar in de fotografie branche gebruikelijk is, bestaat geen ruimte. Dat een dergelijke richtlijn in de fotografie branche wordt toegepast heeft Aerodata onvoldoende nader onderbouwd en er bestaat evenmin een wettelijke grondslag voor het opleggen van een dergelijke verhoging, die naar het oordeel van de rechtbank het karakter van een boete heeft.

Schade naamsvermelding 4.28. Dit betekent niet dat Aerodata geen recht heeft op vergoeding van schade die zij heeft geleden door het niet vermelden van haar naam. Aerodata heeft een economisch belang bij een naamsvermelding, in verband met het vergroten van haar naamsbekendheid en het binnenhalen van eventuele nieuwe opdrachten. Tot de geleden schade draagt bij dat plaatsing van een foto zonder naamsvermelding de kans vergroot dat ook derden de foto zonder betaling van een licentievergoeding zullen gebruiken. De rechtbank begroot de schade wegens het ontbreken van een naamsvermelding, rekening houdend met deze omstandigheden ex aequo et bono op een bedrag van € 6.500,--

IEF 9935

Gebruik foto zonder toestemming rechthebbende

Rechtbank Breda 6 juli 2011, team kanton, zaaknr. 655466 CV (Van Hasselt tegen de J. en het CDA).

Met dank aan Kitty van Boven, i-ee. Auteursrecht. Gebruik foto zonder toestemming van auteursrechthebbende. Gedaagden erkennen onrechtmatig gebruik. Vordering tot betaling schadevergoeding toegewezen. Gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Het staat Van Hasselt vrij om gemachtigde in te schakelen, deze kosten zijn redelijk en evenredig en billijkheid verzet zich niet tegen toewijzing. 

3.6 (...) De J. en het CDA voeren aan dat zij deze proceskosten echter voor rekening en risico van Van Hasselt dienen te komen, omdat hij degene is die direct een gemachtigde heeft ingeschakeld in plaats van eerst in overleg met de J. en het CDA te treden. Zij stellen verder dat als Van Hasselt zelf met hen in overleg was getreden zij wel tot een regeling waren gekomen. Het voorgaande is echter geen argument om de proceskosten af te wijzen, dan wel te matigen. Het staat Van Hasselt immers vrij om direct een gemachtigde in te schakelen. Daarbij wordt opgemerkt dat zowel de J. en het CDA na de eerste sommatiebrieven van de zijde van de gemachtigde niet hebben erkend dat er sprake was van een inbreuk op het auteursrecht en ook niet bereid waren om tot betaling van schadevergoeding over te gaan, zodat hierover verder is gecorrespondeerd.

Lees het gehele vonnis hier (pdf)

IEF 9913

Onjuistheid of onvolledigheid

Vrz. Rechtbank Amsterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-591 WT/MB (Mills Brothers B.V. & The Sting tegen V.I.P. Denim B.V., Yilmaz Tahsin Karadeniz en Gull Trading B.V.)

Met dank aan Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD advocaten en notarissen.

Merkenrecht. Auteursrecht op kleding/overhemden. Gevraagd Ex parte bevel 1019e Rv eerder afgewezen. Handelsregisterwet. Geen staking van inbreuk terwijl dit wel is aangekondigd. Geen betwisting auteurs- en merkenrechten eisers, evenmin auteursrechtelijke beschermde trekken onweersproken. Verweer: ontwerp is van leverancier te Turkije. VIP Demin krijgt algemeen verbod. Gull Trading verbod voor genoemde ontwerpen en het merk STANGATA, matiging van dwangsommen. Vorderingen Karadeniz afgewezen omdat voldoende aannemelijk werd geacht dat deze niet exploitant van winkel (en daarmee inbreukmakende overhemden) was.

Nevenvorderingen: verstrekken van opgave - toegewezen jegens VIP Denim, niet jegens Gull Trading omdat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat het om een eenmalige gebeurtenis gaat. Vernietiging van kleding toegewezen. Weigering schadevoorziening in kort geding.

 

4.10 (...) De enkele omstandigheid dat Karadeniz aanspraak kan maken op een deel van de winst bij wijze van vergoeding voor de (onder-)huur, maakt niet dat hij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de inbreukmakende producten in de door hem verhuurde winkel. Ook de omstandigheid dat hij de gegevens bij de Kamer van Koophandel pas in een laat stadium in overeenstemming heeft gebracht met de feitelijke situatie, creërt een dergelijke aansprakelijkheid niet, anders dan Mills Brothers c.s. heeft betoofd, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Handelsregisterwet. Artikel 25 ziet weliswaar op de situatie dat degene die verplicht is tot registratie van bepaalde gegevens zich niet kan beroepen op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan als een derde daarvan onkundig was, maar creëert geen aansprakelijkheid van de nalatige registrant, als die er op zichzelf niet is. (...) maar deze enkele registratie brengt als zodanig geen aansprakelijkheid mee voor in deze vestiging gepleegde inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (...).

IEF 9912

Afhankelijke volgconclusies

Rechtbank 's-Gravenhage 6 juli 2011, HA ZA 10-2069 (Toll Collect GmbH tegen Papst Licensing GmbH & Co)

Even voor jezelf lezen. Octrooirecht. EP 802 513 Inrichting voor het heffen van tol voor gebruik van wegen. Duitse onderneming in opdracht van de Duitse overheid een elektronisch systeem en inning van tol voor vrachtwagens op Duitse wegen. Terminals in Nederland en andere landen die grenzen aan Duitsland. Vernietiging Nederlands Octrooi, reconventionele vordering: staken van inbreuk. Hulpverzoek. Conclusies beogen oplossing voor afgifte me behulp van technische effect, volgende conclusies 39 - 42 van eerste conclusie afhankelijk en geldig. Conclusie 43 niet nieuw of inventief, afhankelijke volgconclusie, echter wel nietig. Inbreuk: onweersproken toegewezen met termijn om zich naar dat verbod te richten.

Hulpverzoek 4.4. In het algemeen is een hulpverzoek dat pas bij pleidooi wordt gedaan tardief, omdat het de wederpartij schaadt in haar mogelijkheid tot verweer. Van strijd met de goede  procesorde is in dit geval echter geen sprake omdat de gedeeltelijke afstand door Papst is gedaan, althans inhoudelijk is medegedeeld, bij conclusie van antwoord in conventie en Toll Collect zich daarover bij haar conclusie van antwoord in reconventie al heeft kunnen uitlaten. Toll Collect heeft, gelet op het door haar gevoerde verweer, de afstand ook opgevat als een hulpverzoek, omdat zij daarop heeft gereageerd als ware het een hulpverzoek en heeft aangegeven waarom ook die conclusies nietig zijn in haar optiek. De rechtbank zal dan ook in het navolgende uitgaan van de conclusies zoals zij luiden na afstand – aan te merken als hulpverzoek - een en ander met de voorgestelde nieuwe nummering.

Geldigheid 4.31. Wat betreft de conclusie 39 tot en met 42 wordt door Toll Collect de geldigheid betwist met niet meer of andere argumenten dan hiervoor besproken. Deze slagen alleen al niet, omdat Toll Collect ook met betrekking tot deze volgconclusies niet heeft aangegeven dat en waarom in deze volgconclusies telkens in de tegengehouden stand van de techniek duidelijk en ondubbelzinnig ook alle kenmerken van in ieder geval ook conclusie 1 zouden worden geopenbaard. Voor zover Toll Collect heeft willen betogen dat deze conclusies inventiviteit ontberen omdat met de geclaimde maatregelen geen enkel technisch probleem wordt opgelost, wordt dat betoog verworpen. Met de maatregelen van conclusie 1 wordt in ieder geval een oplossing geboden voor geautomatiseerde afgifte van een tolbewijs met behulp van technische middelen. Die maatregelen hebben dus op zijn minst enig technisch effect. Hetzelfde geldt dan voor conclusies 39 tot en met 42, die alle van conclusie 1 afhankelijk zijn. De conclusies 38 tot en met 42 zijn derhalve gelet op het voorgaande geldig te achten.

4.32. De geldigheid van conclusie 43 is bestreden (zie dagvaarding onder 182 e.v.) omdat volgens Toll Collect de door het octrooi geclaimde inrichtingen al bekend waren uit de stand van de techniek en het gebruik van een bekende inrichting niet nieuw kan zijn dan wel niet inventief is. Papst heeft betoogd dat conclusie 1 nieuw en inventief is en dat de afhankelijke volgconclusies, waaronder conclusie 43, dat dus ook zijn. Nu conclusies 1 tot en met 24 nietig worden geoordeeld, moet gelet op de standpunten van partijen worden geoordeeld dat ook conclusie 43 nietig is voor zover deze van conclusies 1 tot en met 24 afhankelijk is.

Inbreuk 4.38. Verder verweer tegen de gestelde inbreuk op conclusie 38, voor zover afhankelijk van conclusie 1, is door Toll Collect niet gevoerd. Het in reconventie gevorderde verbod dient derhalve al op deze grond te worden toegewezen met dien verstande dat Toll Collect een korte termijn gegund moet worden om zich naar dat verbod te richten. Naar Papst ter zitting heeft verduidelijkt, is het gevorderde verbod voorts beperkt tot Nederland. Anders dan Toll Collect meent is in het kader van dit geschil voldoende duidelijk wat moet worden verstaan onder ‘inrichting’ en is ‘gebruik van de inrichting’ een voorbehouden handeling die kan worden verboden. Voor zover Papst met gebruik van het ‘tolheffingsysteem’ iets anders
bedoelt dan gebruik van de inrichting, is niet duidelijk dat dergelijk gebruik kan worden verboden. Dit deel van het gevorderde verbod is niet toewijsbaar. De op te leggen dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag per dag dat het inbreukverbod niet wordt nageleefd, als door Toll Collect bepleit, zulks ter voorkoming van onnodige executiegeschillen. Met deze aanpassing wordt de hoogte van de dwangsom, anders dan Toll Collect betoogt, niet disproportioneel en onredelijk hoog geacht. Voorts is niet is in te zien welk belang Papst heeft bij de naast het inbreukverbod gevorderde verklaring voor recht. Die vordering wordt afgewezen.

Proceskosten 4.44. Volgens opgave van Papst bedragen de proceskosten voor conventie en reconventie tezamen € 154.946,62. Nu partijen niet hebben gesteld dat anders verdeeld zou moeten worden, wordt de helft van dit bedrag toegerekend aan de reconventie.

IEF 9911

Geen enkele kans van slagen

Rechtbank 's-Gravenhage 6 juli 2011 HA ZA 10-3016 (Martin Stolze B.V. tegen Willburg projecten b.v.)

Even voor jezelf lezen. Stukgelopen samenwerking. Onrechtmatig handelen. Slaafse nabootsing transportbanden. Functioneel en gebruikseisen van een transportband. Met specifieke maat en koppeldelen is er de facto onderscheid van het Umfeld, daarmee nog geen onderscheidend vermogen. Opheffing derdenbeslag. Afwijzing vorderingen in conventie. Reconventionele vordering Geen toewijzing vorderingen obv misbruik van procesrecht. (meer illustraties in vonnis)

Umfeld 4.8. Willburg heeft gemotiveerd betwist dat de Easy Max een eigen positie in de markt inneemt, stellende dat de Easy Max zich niet aanmerkelijk onderscheidt van andere tot het zogenoemde ‘Umfeld’ behorende transportbanden, die veelal dezelfde uiterlijke kenmerken vertonen vanwege de noodzaak om aan bepaalde functionele- en gebruikseisen te voldoen. Willburg heeft onder meer de volgende afbeeldingen van andere transportbanden overgelegd:

Slaafse nabootsing 4.10. De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt. Het uiterlijk van een transportband wordt hoofdzakelijk bepaald door de eindloze band waarop de producten worden getransporteerd en het frame waarop deze eindloze band is bevestigd, welk frame al dan niet steunt op een aantal beugels. Uit de hiervoor weergegeven afbeeldingen en dan met name uit de eerste twee afbeeldingen waarop transportbanden van Wevab, Stolze, Javo en Willburg naast elkaar zijn afgebeeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de groengekleurde eindloze band en het aluminiumkleurige frame van de Easy Max zich niet aanmerkelijk onderscheidt van de andere op de markt aangeboden transportbanden. Daarbij merkt de rechtbank op dat van de 7 afgebeelde transportbanden van verschillende fabrikanten 4 transportbanden, waaronder de Easy Max, zijn uitgerust met een groen gekleurde eindloze transportband.

4.14. Bij het overnemen van deze elementen, die naar het oordeel van de rechtbank weinig in het oog springend zijn en derhalve niet of nauwelijks bijdragen aan het onderscheidende positie van de Stolze transportband op de markt, heeft Willburg bovendien voldoende afstand genomen van het uiterlijk van de Stolze transportband door deze niet in groen, maar in zwart uit te voeren. De uitvoering in zwart van de transportband van Willburg voldoet ook aan hetgeen partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. Partijen verschillen van mening of deze overeenkomst alleen ziet op transportbanden met een opsteekmotor (standpunt Stolze) of ook op transportbanden met motor onder de band (standpunt Willburg). Wat daarvan zij, in elk geval volgt uit die overeenkomst wel dat partijen destijds kennelijk van mening waren en zijn overeengekomen dat toepassing van een verschillende kleur door Willburg zou zorgen voor voldoende duidelijk onderscheid ten opzichte van de door Stolze verhandelde transportband.

Misbruik procesrecht / proceskosten 4.20. Uit het feit dat de vorderingen van Stolze in conventie zijn afgewezen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs dat het voor Stolze op voorhand volkomen duidelijk was of had moeten zijn dat haar vorderingen geen enkele kans van slagen hadden zoals door Willburg is gesteld. Stolze heeft dit ook gemotiveerd betwist met haar stelling dat zij een oordeel van zowel een advocaat als een octrooigemachtigde heeft gevraagd voordat zij de procedure is gestart, waaruit volgens Stolze tevens volgt dat zij de procedure niet is gestart met als enig doel het frustreren van de gerechtvaardigde bedrijfsvoering van Willburg. Daar heeft Willburg niets tegenover gesteld, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting door Stolze wel mocht worden verwacht. De vordering van Willburg tot betaling van de daadwerkelijke kosten van de procedure komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.