DOSSIERS
Alle dossiers

Proceskostenveroordeling (bijzondere uitspraken)  

IEF 10387

Steunband, kleefband en positionneur

Hof 's-Gravenhage 18 oktober 2011, KG ZA 10-1057 (Indorato-Servicos & Gestao LDA Funchal en Great Lengths International tegen Euro Hair c.s. en Balmain Hair c.s.)

In navolging van IEF 9182 (Vzr.) en IEF 8835 (Rb). Octrooirecht. Indorato Servicos is houdster van EP 1 411 789 werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van haarextensies. Geen inbreuk door Balmain Hair op het door de in EP omschreven vallende beschermingsomvang, er kan dus voorbij worden gegaan aan het nietigheidsverweer.

Hof veroordeelt Indorata in de proceskosten ex 1019h Rv ad €53.360,91 en daaronder inbegrepen de nakosten. Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten

14. De postionneur van de Balmain-inrchting wordt aan het hoofdhaar vastgezet. De 'steunband'/folie van Balmain bevindt zich in de positionneur en wordt daardoor omsloten. Indien al zou moet worden aangenomen dat de 'steunband' van Balmain een kleefkant heeft, zoals Indorate stelt maar Balmain betwist dan kan die - naar Indorata onderkent in punt 12 van het appelexploit - in ieder geval niet de functie hebben om de steunband aan het hoofdhaar te fixeren, maar hooguit de functie om de extensies aan de steunband te bevestigen. Het Balmain-systeem heeft dus geen 'kleefkant' als omschreven in conclusie 14 van EP 789

15. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen op basis van een enigszins andere redenering. Aan de vaststelling dat de kleefband tevens de hoofdhaarfixeerfunctie heeft, heeft zij de gevolgtrekking verbonden dat de steunband over een groter oppervlak dan ter plaatse van de haarextensies klevend moet zijn. Aan deze eis is, aldus de voorzieningenrechter, in het Balmain-systeem niet voldaan. In ha a r 'conclusie van eis' in hoger beroep (onder 10 en 14) heeft Indorata betoogd dat op de steunband van het Balmain-systeem een coating aanwezig is die kleverig wordt bij een temperatuur van 170 oe en dat deze kleefkant zich, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, wel degelijk uitstrekt buiten de contactpunten tussen de steunband en de uiteinden van de haarextensies. Balmain heeft betwist dat haar coating een kleefmiddel is (punt 45 MvAlMvG-inc). In haar systeem worden, zo stelt BalmaÎn, de haarextensies aan de steunband geplakt door' middel van lijm die op de bevestigingsmiddelen is aangebracht, en niet door kleefstof aan de steunband. Wat hier verder van zij, genoemde nieuwe stelling van Indorata in haar 'conclusie van e i s ' in hoger beroep kan haar niet baten omdat daarmee onaangetast blijft dat in het Balmain-systeen de steunband met (beweerde) kleefkant door de positionneur wordt omsloten, zodat die kleefkant niet de functie vervult (of kan vervullen) om de steunband aan het hoofdhaar vast te zetten.

19. AI het voorgaande brengt met zich dat het systeem van Balmain niet onder de beschenningsomvang van conclusie L4 van EP 789 valt, en evenmin onder de beschermingsomvang van de daarvan afhankelijke conclusies 15, 16, 19,21 en/of 23. Derhalve zijn de vorderingen van Indorata niet toewijsbaar en kunnen haar grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Aan de beoordeling van het incidenteel appel komt het hof niet toe nu dit is door Balmain is ingesteld onder de niet vervulde voorwaarde dat een of meer van de grieven van Indorarata slagen

IEF 10364

Hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming

HvJ EU 18 oktober 2011, zaak C-406/09 (Realchemie tegen Bayer CropScience AG)

In navolging van IEF 8276 (HR) en IEF 9580 (Concl. A-G) en commentaar IEF 9579 .

Proceskosten. HvJ EU wijkt af van de conclusie van A-G Mengozzi. Verordening (EG) nr. 44/2001 Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen. De uitleg van het Begrip ‚burgerlijke en handelszaken’ inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissing waarbij geldboete wordt opgelegd. Richtlijn 2004/48/EG Intellectuele eigendomsrechten. Inbreuk op IE-rechten in exequaturprocedure, maatregelen, procedures en rechtsmiddelen en daaraan verbonden gerechtskosten.

Vragen

1) Moet het begrip ‚burgerlijke en handelszaken’ in artikel 1 [van verordening nr. 44/2001] aldus worden uitgelegd dat deze verordening ook van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die een veroordeling tot betaling van ‚Ordnungsgeld’ op grond van § 890 ZPO inhoudt?
2) Moet artikel 14 van [richtlijn 2004/48] aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op een exequaturprocedure met betrekking tot
a) een in een andere lidstaat gegeven beslissing over een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht;
b) een in een andere lidstaat gegeven beslissing waarbij een dwangsom dan wel boete is opgelegd wegens overtreding van een verbod tot inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht;
c) in een andere lidstaat gegeven kostenbeslissingen die voortbouwen op de sub a en b genoemde beslissingen?

Het Hof (Grote Kamer) verklaart voor recht

1)      Het begrip „burgerlijke en handelszaken” in artikel 1 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet in die zin worden uitgelegd dat deze verordening van toepassing is op de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke instantie die een veroordeling tot betaling van een geldboete bevat teneinde een op het gebied van burgerlijke en handelszaken gegeven rechterlijke beslissing te doen nakomen. (zie r.o. 35-44)

2)      De kosten die zijn verbonden aan een in een lidstaat ingeleide exequaturprocedure waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die in een andere lidstaat is gegeven in het kader van een procedure tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht, vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. (zie r.o. 45-50)

In citaten

42      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt weliswaar dat de bij de beschikking van het Landgericht Düsseldorf uit hoofde van § 890 ZPO aan Realchemie opgelegde geldboete in geval van tenuitvoerlegging niet moet worden betaald aan een particulier maar aan de Duitse Staat, dat de geldboete niet wordt geïnd door een particulier of in diens naam, maar van overheidswege, en dat de daadwerkelijke inning wordt verricht door de autoriteiten van het Duitse gerecht. Deze bijzondere aspecten van de Duitse executieprocedure kunnen echter niet worden geacht beslissend te zijn voor de aard van het recht van tenuitvoerlegging. De aard van dat recht is immers afhankelijk van de aard van het subjectieve recht waarvan de schending de grond voor het gelasten van de tenuitvoerlegging vormt, te weten in casu het recht van Bayer op exclusieve exploitatie van de door haar octrooi beschermde uitvinding, dat zonder twijfel tot de burgerlijke en handelszaken in de zin van artikel 1 van verordening nr. 44/2001 valt.

43      Wat ten slotte de door de Nederlandse regering opgeworpen vraag betreft, volgens welke procedurevoorschriften de nationale rechter de beslissingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn ten uitvoer moet leggen, moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter op dit punt geen vragen heeft gesteld. Daarop hoeft bijgevolg niet te worden beslist.

44      Gelet op het voorgaande dient dus op de eerste vraag te worden geantwoord dat het begrip „burgerlijke en handelszaken” in artikel 1 van verordening nr. 44/2001 in die zin moet worden uitgelegd dat deze verordening van toepassing is op de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke instantie die een veroordeling tot betaling van een geldboete bevat teneinde een op het gebied van burgerlijke en handelszaken gegeven rechterlijke beslissing te doen nakomen.

(...)

48      Wat artikel 14 van richtlijn 2004/48 betreft, deze bepaling bedoelt het niveau van de bescherming van de intellectuele eigendom te versterken door te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van zijn rechten een gerechtelijke procedure in te stellen.

49      Een uitlegging van deze bepaling in die zin dat zij tevens van toepassing is op een exequaturprocedure en op beslissingen omtrent de daaraan verbonden kosten, is dus in overeenstemming zowel met het algemene doel van richtlijn 2004/48, te weten de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten teneinde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming van de intellectuele eigendom in de interne markt te waarborgen, als met het specifieke doel van deze bepaling, te weten te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van zijn intellectuele-eigendomsrechten een gerechtelijke procedure in te stellen. Overeenkomstig die doelen moet in het algemeen de pleger van de inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten alle financiële gevolgen van zijn handelwijze dragen.

IEF 10358

Van die bevoegdheid gebruik maakt

Hof Arnhem, zittingsplaats Leeuwarden 18 oktober 2011, LJN BT8511 (appellant & De Culinaire Makelaar B.V. tegen Bi-Wear clothing company B.V.)

In navolging van IEF 9616. Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht ex 7 Aw, gezagsverhouding aanwezig. Proceskostenveroordeling en bevoegdheidsmarge van de rechter. Incidentele grief proceskosten.

Voor het aannemen van een gezagsverhouding is voldoende dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen met betrekking tot het te verrichten werk te geven. Het is niet noodzakelijk dat de werkgever in feite van die bevoegdheid gebruik maakt (vgl. HR, 7 februari 2001, LJN: AA9845).

Beoordelingsmarge van de rechter met betrekking tot een veroordeling in de proceskosten ex 1019h Rv. Nihilstelling zonder onderbouwing van proceskosten blijkt juist.  Incidentele grief dat rechter niet bevoegd is tot compensatie, terwijl het ging om kostenveroordeling ex 1019h Rv faalt. Dit omdat in hoger beroep auteursrechtelijk alsnog in't ongelijk is gesteld. Ieder draagt eigen kosten van hoger beroep.

Gezagsverhouding
2.5 De enkele omstandigheid dat [ontwerper] bestuurder en aandeelhouder is van Robia Holding B.V. , die op zijn beurt aandeelhouder en bestuurder is van Bi-Wear, staat er niet aan in de weg dat tussen Bi-Wear en [ontwerper] met betrekking tot met de door haar voor Bi-Wear verrichte ontwerpwerkzaamheden een gezagsverhouding aanwezig is. Anders dan De Culinaire Makelaar betoogt, is voor het aannemen van een gezagsverhouding voldoende dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen met betrekking tot het te verrichten werk te geven. Het is niet noodzakelijk dat de werkgever in feite van die bevoegdheid gebruik maakt (vgl. HR, 7 februari 2001, LJN: AA9845). Uit de als productie 18 overgelegde schriftelijke verklaring, waarvan de betrouwbaarheid niet wordt betwist, blijkt dat Bi-Wear de bevoegdheid had dergelijke aanwijzingen aan [ontwerper] te geven. In het gegeven geval, waarbij werkgever en werknemer bevestigen dat de werkgever deze bevoegdheid heeft, hecht het hof meer waarde aan de overgelegde verklaring dan de (blote) stelling van De Culinaire Makelaar dat de werkgever deze bevoegdheid niet hadart. 1019h RV. Incidentele grief

Appellant over proceskosten

2.10 [appellant 1] stelt dat een deel van de door zijn advocaat en de advocaat van De Culinaire Makelaar gemaakte proceskosten verband houden met het door de voorzieningenrechter toegewezen verweer dat [appellant 1] met de inbreuk niets van doen had. Volgens [appellant 1] bedragen deze kosten minimaal 25% van de totale door de advocaat van de Culinaire Makelaar en [appellant 1] gefactureerde proceskosten. De vordering wordt door Bi-Wear gemotiveerd betwist.

2.11  Met Bi-Wear is het hof van oordeel dat het, op de voet van artikel 1019h Rv., op de weg van [appellant 1] had gelegen zijn vordering nader te onderbouwen, in het bijzonder het door hem geschatte percentage van de tijd die door zijn advocaat aan zijn verweer is besteed, vergezeld van een gespecificeerde opgave van de gevorderde kosten. Nu [appellant 1] zijn vordering op dit punt in het geheel niet heeft onderbouwd, is het - anders dan [appellant 1] stelt - juist dat de voorzieningenrechter de proceskosten van [appellant 1] op nihil heeft gesteld.

Incidentele grief 2.15 De incidentele grief van Bi-Wear houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd in de zin dat De Culinaire Makelaar slechts de helft van de kosten van Bi-Wear dient te vergoeden. Volgens Bi-Wear had de voorzieningenrechter, nu het hier ging om een kostenveroordeling in de zin van 1019h Rv., niet de bevoegdheid de kosten te compenseren.

2.16 Het hof kan Bi-Wear hierin niet volgen. De toepasselijkheid van artikel 1019h Rv. tast de beoordelingsmarge van de rechter met betrekking tot een veroordeling in de proceskosten immers niet aan. Dat de rechter de bevoegdheid heeft een weersproken vordering te matigen volgt ook uit (de tekst van) artikel 1019h Rv. waarin is bepaald dat alleen die proceskosten voor vergoeding in aanmerking die "redelijk en evenredig" zijn en alleen voor zover de billijkheid zich daartegen niet verzet. Deze bevoegdheid volgt tevens uit artikel 237 Rv.een gespecificeerde opgave van de gevorderde kosten. Nu [appellant 1] zijn vordering op dit punt in het geheel niet heeft onderbouwd, is het -anders dan [appellant 1] stelt -juist dat de voorzieningenrechter de proceskosten van [appellant 1] op nihil heeft gesteld.

Lees het arrest hier (LJN BT8511 / pdf).

IEF 10318

Eveneens een continuïteitsverklaring

Rechtbank Almelo 5 oktober 2011, LJN BT7211 (Shetland Pony Park Slagharen B.V. tegen gedaagde)

Auteursrecht broncode. Opdrachtgeversauteursrecht. Bewijs. Incidentele vordering.

Gedaagde is sinds jaren ´80 werknemer en betrokken bij automatisering. De auteursrechten van de door hem vervaardigde software in opdracht van Slagharen zijn nooit aan Slagharen overgedragen. Dus van onbevoegd toegang verschaffen tot email, LinkedIn en Twitter accounts is geen sprake, en voor zover hij dat deed is dat in opdracht.

Betwisting van auteursrecht overtuigt niet, stukken (continuïteitsverklaringen) waarin staat: "heeft voor u programmatuur ontwikkeld dat gemaakt is in Windev/Webdev/Winde Mobile for Windows. (….) De broncode is eigendom van Attractiepark Slagharen.". Veroordeling volgt.

De incidentele vordering ex 843a Rv betreft vertrouwelijke en concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens (email) is voldoende duidelijk, concreet en specifiek omschreven. Met dwangsommen €10.000 / dag(deel) met maximum van €200.000. Proceskostenuitspraak aangehouden tot eindvonnis

2.5. Uit die feiten, zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 1.1., komt duidelijk naar voren dat [gedaagde] bij herhaling en op verschillende manieren heeft gehandeld in strijd met de elementaire zorgvuldigheid die Slagharen van hem als haar ICT-functionaris/systeembeheerder mocht verwachten, met name door actief te bewerkstelligen dat evident vertrouwelijke, en daarom met wachtwoorden en dergelijke beveiligde gegevens, zowel van zakelijke als van persoonlijke aard, in handen kwamen of konden komen van onbevoegden, als gevolg waarvan een aanzienlijke kans ontstond dat van die gegevens misbruik werd gemaakt, waardoor aan Slagharen en/of aan haar medewerkers aanmerkelijke schade kon worden toegebracht. Die onzorgvuldigheid beschouwt de rechtbank als zowel een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] uit hoofde van de tussen hem en Slagharen bestaande contractuele relatie, als een jegens Slagharen onrechtmatige daad.

2.6. De rechtbank verwerpt de overigens door [gedaagde] gevoerde verweren als volgt. [gedaagde] betwist de stelling van Slagharen, dat Slagharen het auteursrecht heeft op de door [gedaagde] in opdracht van Slagharen geschreven software. Die betwisting overtuigt echter niet, gezien de volgende door Slagharen overgelegde stukken:
- Een brief (een zgn. ‘continuïteitsverklaring’) d.d. 21 februari 2005 van [gedaagde] aan Slagharen, onder meer inhoudende: “[K-B] automatisering heeft voor u programmatuur ontwikkeld dat gemaakt is in Clarion voor Windows. (….) De broncode is eigendom van Attractiepark Slagharen.”
- Een brief (eveneens een ‘continuïteitsverklaring’) d.d. 17 maart 2008 van [gedaagde] aan Slagharen, onder meer inhoudende: “[K-B] automatisering heeft voor u programmatuur ontwikkeld dat gemaakt is in Windev/Webdev/Winde Mobile for Windows. (….) De broncode is eigendom van Attractiepark Slagharen.”
Op grond van deze stukken gaat de rechtbank er vooralsnog van uit, dat niet [gedaagde], maar Slagharen het auteursrecht heeft, zoals Slagharen heeft gesteld.

2.9. Anders dan [gedaagde] acht de rechtbank de incidentele vordering in het licht van artikel 843a Rv. duidelijk, concreet en specifiek genoeg omschreven, gezien de omstandigheden van dit geval. Slagharen somt de stukken, waarvan zij inzage verlangt, weliswaar niet stuk voor stuk op, maar dit valt van haar ook niet in redelijkheid te vergen. Nu het in de gegeven situatie zeer aannemelijk is dat [gedaagde] e-mailverkeer en (andere) documenten van Slagharen onrechtmatig naar zijn eigen mailadres(sen) heeft gestuurd, behoort Slagharen in de gelegenheid te worden gesteld om door raadpleging van de inbeslaggenomen data te bezien, welke documenten enz. dat zijn, en hoeft zij die stukken niet eerst individueel op te sommen en/of nader te beschrijven.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10298

Ontbollen

Vzr. Rechtbank ´s-Gravenhage 6 oktober 2011, KG ZA 11-902 (Potveer B.V. tegen Total Systems B.V.)

Met dank aan Marleen van den Horst en Annemieke Kooy, BarentsKrans

Octrooirecht. Inbreukprocedure in kort geding. Potveer is succesvol in de handhaving van haar Nederlandse octrooi voor een (bloem)ontbolmachine, gebruikt voor het verwijderen van bloembollen van onder meer tulpen.  NL 1027378 heeft als titel: “Richtwerkwijze voor het richten van te ontbollen bolgewassen, alsmede werkwijze en inrichting voor het ontbollen van bolgewassen.”  Bewijs middels videomateriaal geleverd. Proceskostenveroordeling á €49.359,38. Het verwijt van Total Systems dat Potveer zich door twee advocaten heeft laten vertegenwoordigen wordt door de rechter niet gehonoreerd. Het enkele feit dat de eigen kosten van Total Systems €21.582,13 bedragen, vormt niet een voldoende gemotiveerde bestrijding.

4.2. Total Systems bestrijdt niet dat haar ontbolmachine voldoet aan deelkenmerken 1 .a t/m 1 .h en betwist uitsluitend dat daarin de deelkenmerken 1 .i en 1 .j zijn toegepast, omdat de tweede geleiding in haar machine geen verend beweegbare elastische elementen in de zin van het octrooi zou bevatten. 4.3. Bij ontbolmachines volgens de stand van de techniek was bekend de toepassing van een eerste geleiding aan de zijde van de bolneus - in een hoek gepositioneerd ten opzichte van de transportrichting - die de bol van een bloem, die dwars op de transportrichting op de transportband is gelegd, naar een zijkant van de lopende band duwt, waar de bolbodem wordt tegengehouden door een tweede geleiding, waarna de steel op vaste afstand van de bolbodem wordt afgesneden.

4.4. Volgens deelkenmerk l.i is de tweede (bolbodem)geleiding bij de inrichting volgens het octrooi voorzien van verend beweegbare elastische elementen. Blijkens NL 378 - en door Total Systems niet bestreden - is de functie van die verend beweegbare elastische elementen van de tweede geleiding dat de bloembol zoveel mogelijk met de bolneus tegen de eerste (bolneus)geleiding komt aan te liggen, waartoe de elementen weerstand moeten bieden in de afvoersectie (verwijzingsnummer 58 in figuur 2), derhalve daar waar de eerste en tweede geleiding in hoofdzaak evenwijdig zijn (deelkenmerk 1 .j). Tegelijkertijd wordt door de verend beweegbare elastische elementen aan grotere / langwerpige bollen ruimte gegeven doordat de dwars op de transportrichting beweegbare elementen dan enigszins naar buiten (van de eerste geleiding af) veren. In die - gefixeerde - positie wordt de bloembol langs de verwijdermiddelen geleid waardoor de steel zo dicht mogelijk tegen de bolneus wordt afgesneden. Gelet op deze functie van de verend beweegbare elastische elementen is uitsluitend van belang dat deze in dwarsrichting op de transportrichting verend beweegbaar zijn in de afvoersectie, dus daar waar de eerste en tweede geleiding evenwijdig zijn. Op de film van de ontbolmachine van Total Systems die door Potveer in het geding is gebracht, waarvan de waarheidsgetrouwheid door Total Systems niet gemotiveerd is bestreden, is te zien dat indien met een bloembol tegen de gegolfde kunststof strook wordt gedrukt op de plaats waar deze evenwijdig loopt aan de eerste geleiding, de strook in dwarsrichting inveert.

4.5. Op de door Total Systems in het geding gebrachte film is weliswaar te zien dat een bloembol tegen de gegolfde kunststof strook wordt gedrukt waarbij deze strook niet of nauwelijks in beweging komt, maar hieraan kan geen belang worden toegekend. Te zien is immers ook dat de bloembol tegen de strook wordt gedrukt ter plaatse van de keerrol waar de strook omheen draait. Die keerrol is vóór de afvoersectie gelegen, terwijl als gezegd slechts de flexibiliteit van de tweede geleiding in de afvoersectie relevant is. Dat de strook ter plaatse van de keerrol stijver is dan ter plaatse van de afvoersectie (waardoor deze ter plaatse van de keerrol niet inveert en ter plaatse van de afvoersectie wel) kan worden verklaard door de grotere spanning die door de omwenteling rond de keerrol op de strook komt te staan, zoals door Potveer is aangevoerd en door Total Systems is erkend. 4.6. Total Systems heeft aangevoerd dat het in dwarsrichting bewegen van de tweede (bolbodem)geleiding in haar machine onmogelijk zou zijn, omdat de strook vlak boven de ondergelegen transportband hangt en opzij drukken van de strook ertoe zou leiden dat deze tegen de transportband zou aanlopen. Daarnaast zou de beweegbaarheid van de strook worden belemmerd door de aanwezigheid van een metalen aanslag naast de kunststof strook. Ook dat wordt verworpen, reeds omdat uit de door Potveer ingebrachte film blijkt dat de afstand tussen de strook en de transportband respectievelijk metalen aanslag kennelijk nog zodanig is dat die belemmeringen zich in de praktijk niet voordoen.

4.7. Ook de stelling van Total Systems dat de gegolfde kunststof strook uit één geheel bestaat, zodat niet gezegd kan worden dat de tweede geleiding is voorzien van elastische elementen wordt verworpen. Aan Total Systems kan worden nagegeven dat van belang is dat de tweede (bolbodem)geleiding slechts lokaal opzij wordt gedrukt en niet over een grotere afstand. In het laatste geval zou immers een naastliggende kleinere bol niet meer tegen de tweede (bolbodem)geleiding aan komen te liggen en geen weerstand worden geboden zodat de bolneus niet tegen de eerste (bolneus)geleiding wordt gedrukt, waardoor het beoogde effect niet zou worden bereikt. Een zinvolle uitleg van \'elastische elementen\' in conclusie 1 in het licht van de tekeningen en beschrijving brengt echter niet met zich dat de elementen geheel van elkaar gescheiden zouden moeten zijn. In het bijzonder kan dat niet worden afgeleid uit de in de beschrijving gegeven voorbeelden van zulke elementen (rubber vingers of borstelelementen) of uit figuur 3, die immers slechts (uitvoerings)voorbeelden betreffen en niet beperkend zijn. Naar voorlopig oordeel dient de term \'elastische elementen\' zo te worden uitgelegd dat voldoende is als er onderdelen zijn die (nagenoeg) onafhankelijk van elkaar kunnen veren. Dat is blijkens de getoonde filmopnamen het geval bij de golven, die elk afzonderlijk kunnen worden ingedrukt, zonder dat de naastgelegen golven (te veel) meebewegen. Daarom kunnen de gevouwen golven naar voorlopig oordeel worden aangemerkt als elastische elementen in de zin van het octrooi.

4.8. Total Systems heeft verder nog aangevoerd dat uit deelkenmerk 1 .j volgt dat de tweede (bolbodem)geleiding elastischer dient te zijn dan de eerste (bolneus)geleiding, omdat anders de bol de eerste (bolneus)geleiding opzij zal duwen in plaats van de tweede (bolbodem)geleiding en het door de uitvinding beoogde effect niet optreedt. Ook dit verweer kan Total Systems niet baten. Anders dan door Total Systems aangevoerd kan uit de in het geding gebrachte film niet worden afgeleid dat de eerste (bolneus)geleiding van haar ontbolmachine ter plaatse van de afvoersectie elastisch zou zijn, laat staan elastischer dan de tweede (bolbodem)geleiding bestaande uit de gegolfde kunststof strook.

4.9. Het standpunt van Total Systems ten slotte dat de gegolfde kunststof rand niet als tweede (bolbodem)geleiding zou kunnen functioneren omdat de golven een nauwkeurige uitrichting onmogelijk zou maken, wordt eveneens gepasseerd. De tussenruimte tussen twee golven is niet zodanig groot dat een bol daartussen zou wegzakken. Dat de afstand tot de eerste (bolneus)geleiding enigszins afwijkt afhankelijk van de positie waar de bol terecht komt - op een golf of tussen twee golven - maakt een gegolfde strook nog niet ongeschikt als geleiding in de zin van het octrooi, waar het immers om de samenwerking tussen beide geleidingen gaat, waarbij de weerstand uitgeoefend door de tweede (bolbodem)geleiding ervoor zorgt dat de bolneus tegen de eerste (bolneus)geleiding komt te liggen.

4.10. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de ontbolmachine van Total Systems deelkenmerken 1 .i en 1 .j van conclusie 1 van NL 378 omvat. Nu de aanwezigheid van de overige deelkenmerken niet is bestreden volgt daaruit dat naar voorlopig oordeel de ontbolmachine van Total Systems onder de beschermingsomvang valt van conclusie 1 van NL 378.

Lees het vonnis hier (grosse / opgeschoonde pdf)

IEF 10291

Ter land, ter zee en in de lucht

Rechtbank 's-Gravenhage 5 oktober 2011, HA ZA 10-3246 (Red Bull GmbH tegen Automobili Lamborghini Holding S.P.A.)

Met dank aan Lars Bakers & Christine Diepstraten, Bingh Advocaten

Merkenrecht. Tussenvonnis. Verzoek tot doorhaling bij WIPO, heeft geleid tot dit verzoek. Omdat in conventie inmiddels internationale merkregistratie is doorgehaald, geen belang bij toewijzing en beperkt geschil zich tot de proceskosten. Veroordeling aan de zijde van Red Bull ex 1019h Rv verdeling van de kosten ad €29.189,73 over de conventie en reconventie zorgt ervoor dat slechts een kwart hiervan aan conventie wordt toegerekend.

In reconventie: Bewijs van niet normaal gebruik: Red Bull heeft afgelopen vijf jaren zich wel beziggehouden met sponsoring binnen de racebranche (ter land, ter zee en in de lucht), echter slechts het enkele tonen van de RED BULL-merken op voertuigen. Dit is geen normaal gebruik; echter "wanneer het gebruik een werkelijk commercieel doel dient in omstandigheden als voormeld, kan zelfs een gering gebruik van het merk volstaan voor het bewijs van een normaal gebruik (r.o. 4.11)", tevens geen normaal gebruik voor waar voertuigen in geval van schaalmodellen. Voertuigen die door derden op de Beneluxmarkt worden gebracht met toestemming van de merkhouder, kunnen gelden als instandhoudend gebruik. Lamborghini stelt dat publiek RED BULL-merken op motorfietsen niet opvat als merkgebruik van de waar motorfietsen. Bewijsopdracht.

4.12. Ten aanzien van het gebruik van de RED BULL-merken (...) overweegt de rechtbank dat dit gebruik geen normaal gebruik inhoudt voor de waar voertuigen. Gesteld noch gebleken is immers dat RED BULL-merken overeenkomstig hun vernaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen vande identiteit van de oorsprong van de waren waarvoor de merken zijn ingeschreven worden gebruikt teneinde voor de waar voertuigen een afzet te vinden of te behouden. Het aanbieden van schaalmodellen van voertuigen waarop de RED BULL-merken zijn aangebracht, kan evenmin worden gezien als gebruik voor de waar voertuigen noch als gebruik dat erop gericht is voor de waar voertuigen een afzet te vinden of te behouden. Voor zover het beschreveen gebruik betrekking heeft op andere waren of diensten dan voertuigen maar die rechtstreeks verband houden met de waar voertuigen, heeft te gelden dat dergelijk gebruik alleen in aanmerking komt als normaal gebruik indien dit gebruik betrekking heeft op reeds onder de merken op de markt gebrachte voertuigen en dient om aan de behoeften van de afnemers van die  voertuigen te voldoen. Duidelijk is dat daarvan hier geen sprake is.

4.13. In tegenstelling tot het hiervoor besproken gebruik van de RED BULL-merken (...) volgt uit het gebruik van de RED BULL-merken ...) wel dat er voertuigen in de Benelux op de markt worden gebruikt waarop de RED BULL-merken zijn aangebracht. Het gaat hier om motorfietsen die door KTM met toestemming van Red Bull zijn voorzien van de RED BULL-merken en die door KT ter verkoop worden aangeboden en worden verkocht. De rechtbank overweegt dat gebruik van een merk door derden  met toestemming van de merkhouder kan gelden als in stand houdend gebruik door de merkhouder (vergelijk artikel 2.26 lid 3 sub c BVIE), mits het merk overeenkomstig zijn voornaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt.

4.15. Aangezien Lamborghini zich beroept op het niet-gebruik van de RED BULL-merken en Red Bull dit betwist ligt, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv, de bewijslast en het bewijsrisico van die stelling bij Lamborghini. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd door partijen geen aanleiding om van die hoofdregel af te wijken. De rechtbank zal Lamborghini conform haar bewijsaanbod opdragen bewijs te leveren van haar stelling inhoudende dat het in aanmerking komende publiek het gebruik van de Red Bull-merken op de motorfietsen van KM niet opvat als merkgebruik ter onderscheiding van de waar motorfietsen van die van andere aanbieders van  deze wwaar. De rechtsbank zal Lamborghini bij hierna nader te noemen akte in de gelegenheid stellen zich uit te laten of een, zo ja, op welke wijze zij dit bewijs wenst te leveren.

Lees het tussenarrest hier (grosse / opgeschoonde pdf).

IEF 10251

Eerste schakel in de distributieketen

Rechtbank 's-Gravenhage 28 september 2011, HA ZA 10-3620 (Stichting de Thuiskopie tegen W v.o.f. c.s.)

Collectieve exploitatie. Blanco informatiedragers. Heffingen niet in strijd met eerste protocol EVRM. Bewijskracht van proces-verbaal. Onthoudingsverklaring. Het begrip importeur (tijdens transport) in relatie met eigendomsvoorbehoud en betaling van facturen. Betreffende inning van heffing, gen 1019h Rv.

Stichting de Thuiskopie is de collectieve beheersorganisatie die belast is met inning en verdeling van de heffing op blanco geluidsdragers ex 16c lid 1 Aw, Stichting onderhandelingen ex 16e Aw stelt de hoogte vast van deze heffing. W heeft blanco informatiedragers gekocht van een Belgische onderneming, welke W op de Beverwijkse Bazaar heeft aangeboden; bij controle heeft W een onthoudingsverklaring voorgelegd met contractuele boete. Na opgave bij De Thuiskopie werd wederom controle uitgevoerd en werden meer blanco informatiedragers aangetroffen dan opgegeven.

W beroept zich op artikel  1 Eerste Protocol EVRM stellende dat art. 16c t/m 16ga Aw in strijd zijn hiermee omdat niet aan de evenredigheidseis noch fair balance wordt voldaan; dit verweer wordt afgewezen.

Het begrip importeur wordt uitgebreid uiteen gezet. Enerzijds is er een (niet-succesvol) beroep op oordeel van de belastingkamer, ook omdat er in die specifieke zaak geen oordeel wordt gegeven over de vraag wie als importeur aangemerkt dient te worden bij de transactie (r.o. 4.6). Blijkens de parlementaire geschiedenis van de thuiskopieregeling was het de bedoeling van de wetgever om de thuiskopievergoeding te heffen bij de eerste schakel in de distributieketen van blanco informatiedragers in Nederland (r.o. 4.7). Vervolgens wordt gesproken over het toepasselijke recht inzake internationale koopovereenkomsten waarbij een eigendomsvoorbehoud is gemaakt tot de algehele betaling van de factuur. Er is geen bewijs geleverd dat pas op het moment van aflevering facturen zijn betaald, integendeel en daarmee is W ten tijde van de invoer van de blanco informatiedragers van Boveme in Nederland de eigenaar (r.o. 4.10)

Betreffende de tellingen die plaatsvonden op 1 december 2007, 31 januari 2009, 7 maart 2009 wordt verweer gevoerd dat deze onjuist zijn geschied, dan wel dat genoemde aantallen uit het proces-verbaal, een authentiek akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv en dwingende bewijskracht heeft, niet in de genoemde bestelbus met die inhoud zou passen. Dit verweer wordt onvoldoende gemotiveerd en tegenbewijs wordt niet toegelaten (r.o. 4.19). W en haar vennoten worden veroordeeld tot betaling van € 90.411 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 maaart 2010.

Nevenvorderingen: opgave door W en haar vennoten binnen zes weken. Rekening en verantwoording betreft geïmporteerdee en verhandelde blanco informatiedragers. beiden onder last van Dwangsom. Geen inbreuk op IE-recht, maar op de inning van thuiskopie, dus geen toepassing van 1019h Rv, maar het liquidatietarief.

In reconventie: Geen onrechtmatige beslagen, hetgeen Z [medewerker van W v.s.] heeft voldaan dient door De Thuiskopie te worden terugbetaald met wettelijke rente. Geen vernietiging van de [onder gestelde dwang en bedrog ondertekende] onthoudingsverklaring.

4.3. Als meest verstrekkende verweer heeft [W] V.O.F. c.s. aangevoerd dat de artikelen 16c tot en met 16ga Aw (hierna: ‘de thuiskopieregeling’) in strijd zijn met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: art. 1 EP EVRM), omdat de thuiskopieregeling niet aan de evenredigheidseis voldoet. Volgens [W] V.O.F. c.s. is dat het geval omdat de heffing plaatsvindt ongeacht de vraag of de eindgebruiker op een blanco informatiedrager thuiskopieën maakt of niet. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Een verdragsstaat dient bij het treffen van een maatregel die leidt tot een verstoring of ontneming van eigendom een ‘fair balance’ te treffen tussen de eisen van het algemeen belang en die van de bescherming van fundamentele rechten van het individu. Bij de beoordeling van de vraag of een staat aan dit vereiste heeft voldaan dient een ruime beoordelingsmarge aan die staat te worden toegekend. Slechts als sprake is van een buitensporige last voor het individu wiens eigendom wordt ontnomen, is er sprake van strijdigheid met art. 1 EP EVRM. De rechtbank is van oordeel dat er van een zodanige buitensporige last geen sprake is. Daarbij is van belang dat de thuiskopieregeling bescherming biedt aan een ander eigendomsrecht: het auteursrecht en/of naburig recht van degene van wie een werk op een blanco gegevensdrager wordt gekopieerd. Voorts is van belang dat bij de vaststelling van de hoogte van de thuiskopievergoeding per drager rekening wordt gehouden met het feit dat een deel van de dragers wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het thuiskopiëren van werken en materialen als bedoeld in artikel 16c Aw en artikel 10 onder e Wet op de naburige rechten (WNR). Dat bij de heffing geen rekening wordt gehouden met de vraag of de eindgebruiker een individuele blanco informatiedrager (volledig) gebruikt voor de reproductie van werken waarop auteursrechten en/of naburige rechten rusten, is gezien het feit dat het praktisch niet mogelijk is de vergoeding bij thuiskopiërende eindgebruikers te heffen, niet aan te merken als een buitensporige last voor een individuele eigenaar van een blanco informatiedrager. Daarbij zij opgemerkt dat de thuiskopieregeling dient te voldoen aan de in het Padawan arrest1 gestelde voorwaarden voor gedifferentieerde toepassing afhankelijk van de bestemming van informatiedragers, wil er sprake zijn van een ‘billijke vergoeding’. [W] V.O.F. c.s. hebben niet gesteld dat de Nederlandse thuiskopieregeling niet aan die voorwaarden voldoet of dat zij de blanco informatiedragers heeft geleverd aan eindgebruikers die die dragers gebruiken voor duidelijk andere doeleinden dan het maken van thuiskopieën. Het beroep van De Thuiskopie op de thuiskopieregeling is dan ook niet in strijd met het beginsel van ‘fair balance’ dat volgt uit art. 1 EP EVRM.

4.7. Bij de beantwoording van de vraag of [W] als importeur in de zin van de thuiskopieregeling aangemerkt kan worden, zijn de volgende omstandigheden van belang. De in Nederland gevestigde onderneming van [W] kocht in 2006 en 2007 regelmatig grote partijen blanco informatiedragers in uit het buitenland ter verhandeling in Nederland. Blijkbaar maakte [W] zijn bedrijf van de inkoop van blanco informatiedragers in het buitenland ter verhandeling in Nederland. Gezien deze omstandigheid ligt het voor de hand dat [W] als importeur gezien moet worden in de zin van de thuiskopieregeling: hij is de eerste schakel in de distributieketen van de blanco informatiedragers in Nederland zelf. Blijkens de parlementaire geschiedenis van de thuiskopieregeling2 was het de bedoeling van de wetgever om de thuiskopievergoeding te heffen bij de eerste schakel in de distributieketen van blanco informatiedragers in Nederland.

4.10. Boveme heeft zich blijkens haar facturen de eigendom voorbehouden tot de algehele betaling van de betreffende factuur. [W] heeft gesteld dat hij de goederen betaalde bij aflevering in Nederland. Bij de door [W] overgelegde facturen bevinden zich echter een aantal vrachtbrieven uit 2006 en 2007 waaruit blijkt dat hij daags voor een transport contante bedragen vervoerde of liet vervoeren naar Direkt Supplies of Boveme, ter betaling van de facturen die in die vrachtbrieven zijn vermeld. In een factuur van Boveme die [W] zelf in het geding heeft gebracht van 19 april 2004 (die overigens niet door De Thuiskopie ten grondslag is gelegd aan haar vordering) is bovendien vermeld dat een deel van de goederen niet in een transport is meegenomen ‘omdat betaling niet volledig binnengekomen was’. Ook ten aanzien van het transport van Boveme naar [W] in december 2006, neemt de rechtbank daarom aan dat betaling voorafgaand aan het transport heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat [W] ten tijde van de invoer van de blanco informatiedragers van Boveme in Nederland de eigenaar daarvan was.

4.22. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van De Thuiskopie jegens [W] V.O.F. en haar vennoten tot betaling van € 86.913,- en € 364,- toewijsbaar is. De gevorderde hoofdelijke veroordeling is eveneens toewijsbaar, zoals in 4.17. al is overwogen. Ook de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 maart 2010 is toewijsbaar.

4.29. Partijen vorderen een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv, zodat de rechtbank begrijpt dat zij zich alle op het standpunt stellen dat de onderhavige procedure is aan te merken als een procedure in de zin van artikel 1019 Rv. Nu de onderhavige procedure geen betrekking heeft op een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht maar op de inning van thuiskopievergoedingen, dient het er vooralsnog voor te worden gehouden dat de onderhavige procedure niet binnen het toepassingsbereik van artikel 1019h Rv valt4. De rechtbank dient de proceskosten in dit geval derhalve aan de hand van het liquidatietarief te begroten.

IEF 10249

Over algehele overname

Rechtbank Leeuwarden 28 september 2011, LJN BV 7389 (Smeedatelier De Jong tegen Siersmederij Oldeberkoop en 't Stokertje Kachelparadijs)

Met dank aan Lars Bakers, Bingh advocaten.

Overgang van onderneming. Overdracht van IE-rechten rondom Kachels.  Merkenrecht. Normaal gebruik onder licenties; persbericht en marktplaats. Geen licentie tot merkregistratie. Domeinnaam als reclame onder licentie. Deeplink maakt merkinbreuk. Sublicentiëren is toegestaan. Doen van mededelingen toegestaan, m.u.v. bericht rondom vernieling en filmpje daarvan. Geen slaafse nabootsing. Bijzonder proceskostenvergoeding (Indicatietarieven in IE-zaken : 10 x 3).

Alle partijen houden zich bezig met siersmederij en fabricage en verkoop van houtkachels. Smeedatelier De Jong, gevestigd in een boerderij te Oldeberkoop, heeft de 'Januskachel' en later de Jacobuskachel ontwikkeld. 'T Stokertje heeft dealerwerkzaamheden verricht.

Oud-werknemers van De Jong richten , wegens beëindiging Smeedatelier De Jong de Siersmederij Oldeberkoop op. In een overeenkomst worden bedrijfsinventaris, goederen en voorraad overgekocht, waarbij het De Jong niet is toegestaan personeel aan te nemen tbv smederij-activiteiten, dit is wel aan De Jong toegestaan.

De Jong heeft aantal merken gedeponeerd waaronder beeldmerk 'aambeeld met hamer', JANUS, JACOBUS en aantal domeinnamen met daarin haar woordmerk. Oldeberkoop heeft janusoldeberkoop laten registreren, 'T Stokertje heeft januskachels.nl, orginielejanushoutkachel.nl en janusdealers.nl geregistreerd. Op deze sites zijn enkele (schadelijke) berichten geplaatst over "de originele Janus" en kwaadsprekerij.

Merkenrecht
4.3. Siersmederij Oldeberkoop en 't Stokertje voeren als (zelfstandig) verweer aan dat Siersmederij Oldeberkoop contractueel tot het gebruik van de woord- en beeldmerken gerechtigd is en dat deze overeenstemming is neergelegt in de schriftelijke afspraken van 1 februari 1996. Siersmederij Oldeberkoop en 't Stokertje stellen dat 't Stokertje op haar beurt van Siersmederij Oldeberkoop toestemming tot dat gebruik heeft gekregen.

4.4. Siersmederij Oldeberkoop legt primair aan haar verweer ten grondslag dat zij in 1996 met Smeedatelier De Jong overeengekomen is dat zij de gehele onderneming van Smeedatelier De Jong zou overnemen en daarmee ook de woord- en beeldmerken. Subsidiair stelt Siersmederij Oldeberkoop dat toen in ieder geval is overeengekomen dat zij de (deels toekomstige) merk- en auteursrechten zou overnemen. Siersmederij Oldeberkoop legt meer subsidiair - naar de rechtbank begrijpt - aan haar verweer ten grondslag dat in 1996 is afgesproken dat (ook) zij het recht verkrijgt om de woord- en beeldmerken te vestigen. Uiterst subsidiair legt Siersmederij Oldeberkoop aan haar verweer ten grondslag dat zij een licentierecht op de ingeroepen merkrechten heeft verkregen.

Echter in deze procedure kan er niet worden uitgegaan van (algehele) bedrijfsovername, dit omdat niet alle machines zijn overgegaan. Uit (getuigen)verklaring volgt dat een bedrag van 150.000 gulden minder is betaald en niet alle goederen van de onderneming zijn overgenomen (r.o. 4.11). Overdracht van merk- en auteursrechten dient schriftelijk te zijn ex 2.31(2)(a) BVIE en 2(2) Aw (r.o. 4.12). Dat geen mallen voor de productie van de Januskachels in de overdrachtsdocumenten zijn opgenomen, is niet doorslaggevend of Oldeberkoop mag produceren. Er is sprake van een gebruiksrecht. Dit gebruiksrecht is niet beëindigd (r.o. 4.20).

4.19 Gelet op deze op 1 februari 1996 door Smeedatelier De Jong aan Siersmederij Oldeberkoop verstrekte gebruiksrechten [red. voor vier kalenderjaar voor gebruik benaming JANUS, JANUShoofden en aambeeld met hamer en (lease)bestelbus met afbeelding JANUShoofden], beschikt Siersmederij Oldeberkoop naar het oordeel van de rechtbank thans (...) over een niet exclusieve merkenrechtelijke licentie waarbij zij gerechtigd is om het woordmerk JANUS te gebruiken voor de Januskachel die zij mag produceren en verhandelen. Daarnaast beschikt Siersmederij Oldeberkoop naar het oordeel van de rechtbank over niet exclusieve licenties ten aanzien van de beeldmerken JANUShoofden en 'aambeeld met hamer', zij het dat Siersmederij Oldeberkoop bij het gebruik van het beeldmerk 'aambeeld met hamer' de letter 'O' dient te gebruiken.

Smederij De Jong
7 november 1997

Oldeberkoop
5 februari 1999

Merkregistratie
Depot van de JANUShoofden van Oldeberkoop is in rangorde na depot van De Jong, beroep op rechtsverwerking ex 2.24 BVIE en de (impliciete) toestemming om beeldmerk in te schrijven wordt verworpen. Gebruik in een persbericht is normaal gebruik (r.o. 4.26) en veelvuldig gebruik op andere openbare bronnen zoals marktplaatsadvertenties valt onder de licentie (r.o. 4.28/29). Strijd met 2.20 lid 1 onder b BVIE (r.o. 4.32)

4.26. Het gebruik van het beeldmerk JANUShoofden in een persbericht moet naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als normaal gebruik en valt daarmee onder de aan Siersmederij Oldeberkoop verstrekte licentie. Eén van de kenmerkende functies van een merk is de reclamefunctie. In het persbericht, waarvan een deel onder 2.24 is geciteerd, worden de voordelen van de Januskachel omschreven. De rechtbank oordeelt aannemlijk dat met het persbericht niets anders is beoogd dat het maken van reclame voor de Januskachel. Dit valt onder normaal licentiegebruik. Smeedatelier De Jong kan op die grond dan ook niet haar uitsluitend recht op het beeldmerk JANUShoofden tegen Siersmederij Oldeberkoop inroepen.

4.29. De rechtbank oordeelt dat evident is dat het gebruik van het woordmerk JANUS ter aanduiding van de Januskachel in overeenstemming met de licentie van het woordmerk JANUS is. (...) naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet een naar waren ongelimiteerde licentie verkregen voor het gebruik van het woordmerk JANUS. (...) Het gebruik van het woordmerk JANUS voor een andere kachel dan de Januskachel (...) kan naar het oordeel van de rechtbank niet op de licentieovereenkomst worden gegrond.

Domeinnaamrecht: afwijzing vorderingen
4.36. (...) De domeinnamen zijn niet de handelsnamen waaronder de ondernemingen van Siersmederij Oldeberkoop en 't Stokertje worden gedreven. De domeinnamen worden niet als handelsnaam gebruikt maar als verwijzing naar producten. Het publiek zal de domeinnamen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet opvatten als namen van ondernemingen, maar als naam van één van de waren die Siersmederij Oldeberkoop en/of 't Stokertje aanbiedt. (...)

4.37 (...) Nu de link Jacobus uitkomt bij (...)//Alles-over-JACOBUS-houtkachels-uw-houtkachel stelt de rechtbank vast dat 't Stokertje op de grond van art. 2.20. lid 1 sub a BVIE inbreuk heeft gemaakt op het woordmerk JACOBUS. Hoewel 't Stokertje de verwijzingen naar het teken JACOBUS van haar website heeft verwijderd, heeft 't Stokertje geweigerd een onthoudingsverklaring te ondertekenen. (...) De vordering onder 5 zal worden toegewezen [red. met een dwangsom met een maximum].

Gebruik beeldmerken door 't Stokertje
4.40. Zoals hiervoor al is overwogen beschikt Siersmederij Oldeberkoop over een licentie op grond waarvan zij gerechtigd is tot het gebruik van de beeldmerken (...) en valt het gebruik van de beeldmerken als reclame voor de Januskachel onder normaal gebruik van de licentie. Het staat Siersmederij Oldeberkoop als rechthebbende vrij om 't stokertje het gebruik toe te staan van haar gebruiksrechten, nu gesteld noch gebleken is dat Smeedatelier De Jong en Siersmederij Oldeberkoop daarover andersluidende afspraken hebben gemaakt. Vaststaat dat Siersmederij Oldeberkoop en 't Stokertje op de websites waarop zij de JANUShoofden en 'aambeeld met hamer' afbeelden (ook) reclame maken voor de Januskachels. Dit gebruik van de afbeeldingen/beeldmerken JANUShoofden en 'aambeeld met hamer' is onder de licentie toegestaan en vormt daarom geen inbreuk op (mogelijke) auteursrechten van Smeedatelier De Jong. De vorderingen onder 6 en 7 zullen worden afgewezen.

Misleidende mededelingen ex 6:194 BW. Strijd over toepassing met of zonder wijziging van 15 oktober 2008. Er is geen sprake van ongeoorloofde mededinging onrechtmatig aanhaken of parasiteren (r.o. 4.41 t/m 4.48), m.u.v. de beschuldiging van Smeedatelier De Jong van de vernieling en 't Stokertje zal de gepubliceerde filmpjes dienen te verwijderen onder last van een dwangsom met maximum.

Slaafse nabootsing afgewezen en daardoor geen rekening en verantwoording noch rectificatie (r.o. 4.49 - 4.51): "Uit het door Smeedatelier De Jong gestelde volgt niet dat de Januskachel zich door gekozen herkenbare elementen onderscheidt van de rest van de markt en dat de Januskachel een eigen plaats op de markt van houtkachels inneemt".

Schadevergoeding/reputatieschade Afgewezen
4.53 Uit het voorgaande volgt dat maar een deel van de op inbreuk van de intellectuele eigendomsrechten en op ongeoorloofde mededinging gegronde vorderingen wordt toegewezen.

Proceskostenveroordeling
4.55. (...) Nu Smeedatelier De Jong heeft nagelaten te stellen in hoeverre de werkzaamheden waarvoor hij € 54.169,83 claimt, zijn te herleiden tot de vorderingen die  zijn gegrond op een inbreuk op intellectuele eigendomsrechten, gaat de rechtbank ervan uit, dat daar maximaal een bedrag van € 25.000,00 in redelijkheid aan kan worden toegekend. Van de tien vorderingen die betrekking hebben op inbreuk op intellectuele eigendomsrechten worden er slechts drie deels toegewezen. Gelet daarop komt uit hoofde van art. 1019h Rv gevorderde bedrag tot een bedrag van € 7.500,00 (€ 25.000,00: 10 x 3) voor toewijzing in aanmerking. Voor wat betreft de op het algemene leerstuk van de onrechtmatige daad gebaseerde grondslag sluit de rechtbank voor de berekening van de tegemoetkoming in het salaris van de advocaat aan bij de vordering zoals die wordt toegewezen. De rechtbank stelt de tegemoetkoming in het salaris van de advocaat op € 1.808,00 (4 punten x tarief € 452,00). De proceskosten aan de zijde van Smeedatelier De Jong worden daarmee vastgesteld op € 12.194,03, zijnde €2.886,03 aan verschotten en € 9.308,00 aan tegemoetkoming in het salaris van de advocaat (...)

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 09-896, LJN BV7389, schone pdf).

IEF 10241

Inventiviteit van selectie-uitvindingen

Hof 's-Gravenhage 27 september 2011, LJN BT6897 (Elli Lilly and Company Ltd tegen Ratiopharm GmbH)
Met dank aan Bert Oosting en Wenda Oudejans, Hogan Lovells.
In navolging van IEF 8698 waarin het Nederlandse deel van het octrooi en ABC van Eli Lilly wordt vernietigd vanwege eerdere publicatie. Die publicatie, vermeld als `Schauzu´, is foutief en voor de vakman is het kenbaar hoe dat kan worden rechtgezet.

Voor het Hof heeft Lilly betoogd dat "de gemiddelde vakman onmiddellijk en zonder twijfel zal concluderen dat Schauzu fouten bevat. In het geval dat de vakman wel tot de conclusie zou komen dat Schauzu fouten bevat, beschrijft Lilly zes mogelijkheden voor interpretatie en/of correctie van de publicatie." (8.2.) Het Hof oordeelt dat Schauzu ´manifestly erroneus´ is en de gevolgtrekking dat Schauzu olanzapine evenmin openbaart, grief 1 slaagt. Nieuwheid staat vast.

Inventiviteit (r.o. 10.4): Van speciale regels blijkt niet. Overigens is het hof van oordeel dat ook bij het bepalen van de inventiviteit van selectie-uitvindingen (bij voorkeur) de 'problem-solution-approach' wordt gevolgd. (...)Ook in de voorbeelden van selectie-uitvindingen die in de Guidelines (...) zijn besproken, zijn geen speciale regels te vinden.

Welk experimenteel materiaal in (de aanvrage voor) het octrooi aanwezig diende te zijn ter onderbouwing van de gestelde gunstige combinatie van eigenschappen ('technical effect') van olanzpine. In het algemeen zijn 'in vitro' experimenten daarvoor voldoende. (12.2), uiteindelijk beslist het hof tot vernietiging van het vonnis, zoals rechtbank afwijking van eerdere beslissingen ook al realiseerde:

13. De van conclusie 1 afhankelijke 4 - 20 worden ook inventief geacht. Ook de conclusies 21 en 22, welke zijn gericht op tussenproducten die bij de werkwijzeconclusie 20 voor het bereiden van olanzapine worden toegepast, voldoen aan de vereisten van nieuwsheid en inventiviteit.

14. Partijen hebben ieder bewijs aangeboden. Hieraan gaat het hof gezien het vorenstaande voorbij, nu dit niet ter zake dienend is dan wel niet voldoende gesubstantieerd of gespecificeerd.

15. Uit het vorenstaande vloeit voort dat ook grief 3 en grief 4 voor het overige slagen en dat het vonnis niet in stand kan blijven. Ratiopharm zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. (...) Lilly betoogd dat Ratiopharm zelf ervoor heeft gekozen stukken betreffende  de Canadese procedure in het geding te brengen en dat zij (Lilly) in verband hiermee extra onderzoek heeft moeten doen hetgeen tijd en geld heeft gekost. (...) Het hof acht gelet hierop met name de kosten van reizen en deskundigen gezien de aard, omvang en zwaarte van de zaak aan de hoge kant en acht na te melden bedrag aan proceskosten redelijk en evenredig, terwijl niet gebleken is dat de billijkheid zich daartegen verzet. [red. in eerste aanleg: € 125.000 en in hoger beroep aan de zijde van Lilly €375.000 en €314 aan griffierecht]

Lees het vonnis hier (grosse / LJN / opgeschoonde pdf)

IEF 10207

De mondelinge toezegging

Rechtbank ´s-Gravenhage 21 september 2011, HA ZA 10-4052 (Bacardi and Company Ltd tegen Torijn B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

Incident. Procesrecht. Oproeping derde in vrijwaring en zekerheidsstelling.

Vrijwaring en geheel of gedeeltelijk verhaal op Van Caem toegewezen. Bacardi stelt, beroepende op haar Gemeenschapsmerken, dat Torijn merkinbreuk maakt en onrechtmatig handelt door ongeautoriseerde parallelimport en door de handel in Bacardi producten waarvan de productcodes zijn verwijderd.

Ex 224 Rv dient buitenlandgevestigde zekerheid te stellen vor de proceskosten. Geen uitzondering ex 224 lid 2 sub Rv. Mondelinge toezegging dat hij zal instaan voor de voldoening van proceskosten is niet afdoende. Proceskostenveroordeling 1019h Rv aan de kant van Bacardi.

Vrijwaring
4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Torijn heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk
verhaal heeft op Van Caem. De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring zal bijgevolg worden toegewezen.

Zekerheidsstelling proceskosten omdat Bacardi is gevestigd te Liechtenstein
4.5. Terecht heeft Torijn echter weerlegd dat de Beneluxmerkrechten van Bacardi een reële verhaalsmogelijkheid bieden. Torijn heeft er daarbij onder meer op gewezen dat bij het executoriaal veilen van de Beneluxmerkrechten zou kunnen blijken dat er geen koper voor de merken te vinden is. Te verwachten is namelijk dat de koper zal worden geconfronteerd met tal van conflicten tussen de Beneluxmerkrechten en de door Bacardi behouden
Gemeenschaps- en internationale merkrechten. Weliswaar heeft Bacardi gesteld dat de Gemeenschapsmerken waarvan zij houdster is jonger zijn dan de Beneluxmerken, zodat de eventuele koper op grond daarvan geen procedures hoeft te vrezen, dit neemt niet weg dat de eventuele koper toch zeer beperkt is in de mogelijkheden tot ongestoorde exploitatie van de Beneluxmerken. Kopers zullen daardoor mogelijk worden afgeschrikt met als gevolg dat de Beneluxmerkrechten onverkoopbaar blijken te zijn. Volgens artikel 6: 51 lid 2 B.W. moet de aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Gezien het voorgaande is dat niet te verwachten.

4.6. De mondelinge toezegging van de raadsman van Bacardi dat hij zal instaan voor de voldoening van de proceskosten is evenmin afdoende. Nog afgezien van de vraag of de raadsman voldoende verhaal zal bieden, geeft de enkele mondelinge toezegging, zoals Torijn terecht stelt, te weinig zekerheid. De rechtbank komt tot het oordeel dat Bacardi niet redelijkerwijs aannemelijk heeft gemaakt dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn.

4.7. In het onderhavige incident kan uiteraard niet worden voorzien hoe de hoofdzaak zich zal ontwikkelen en in het bijzonder of aanleiding zal bestaan af te wijken van de IE indicatietarieven.Voor de begroting van de te stellen zekerheid zal daarom worden aangesloten bij de categorie ‘overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi’ van de IE-indicatietarieven. Anders dan Torijn heeft gesteld, dient enkel rekening te worden
gehouden met de kosten van de onderhavige procedure. De kosten gemoeid met een eventueel hoger beroep kunnen buiten beschouwing blijven. Daarvoor kan Torijn in voorkomend geval aanvullende zekerheid vorderen.

Beslissing
5.1. staat toe dat de besloten vennootschap Van Caem International B.V., gevestigd te Leiden en kantoorhoudende te Leiden aan de Admiraal Banckertweg 12, door Torijn wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van woensdag 12 oktober 2011;

5.2. beveelt Bacardi uiterlijk op woensdag 12 oktober 2011 ten behoeve van Torijn zekerheid te stellen voor de proceskosten tot een bedrag van € 25.000,- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;