Procesrecht  

IEF 11443

In rechte betrokken zijn, is geen rechtsbetrekking

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2167 (Ferring tegen Reprise c.s.) en HA ZA 11-2849 (Ferring tegen Allergan c.s.)

Uitspraak mede ingezonden door Gertjan Kuipers en Tjibbe Douma, De Brauw Blackstone Westbroek.

 

Verknocht aan IEF 11445 (VRO-procedure). Incidenten in octrooizaak over EP 1 689 419 (pharmaceutical compositions including low dosages of desmopressin). Vordering tot verschaffing van aangeduide bescheiden ex 843a Rv. De incidentele vorderingen op grond van de artikelen 843a en 85 Rv worden afgewezen. Er is echter geen sprake van een rechtsbetrekking tussen Ferring en Reprise c.s., die bestaat niet omdat Reprise c.s. in rechte is betrokken. De incidentele vorderingen tot voeging wordt wel toegewezen voor Allergan Inc. en Serenity, maar niet voor Allergan USA  en Allergan Sales.

Rechtsbetrekking

7.1 (...) Reprise c.s. meent dat een rechtsbetrekking bestaat al omdat zij door Ferring in rechte is betrokken.

 

7.2. Dit laatste standpunt kan niet worden gevolgd. Het enkele gegeven dat een partij in rechte is betrokken kan niet worden aangemerkt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.

 

7.4. Nu een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv ontbreekt, kan de incidentele vordering tot inzage in de genoemde documenten niet op die grond worden toegewezen. Artikel 85 biedt daarvoor evenmin grond omdat - daargelaten of, wat Ferring bestrijdt, Ferring beroep doet op stukken die zij niet heeft overgelegd - de sanctie op niet naleving beperkt is tot de in lid 4 van dat artikel vermelde consequenties.


Voeging

8. 2. Naar aanleiding van de betwisting door Ferring van de gestelde (interne) licenties die door Allergan Inc. zouden zijn verstrekt aan Serenity, Allergan USA en Allergan Sales hebben deze laatste drie partijen als productie 8 een ‘Licence, Transfer en Development Agreement’ overgelegd met verwijzing naar artikel 2 van die overeenkomst. Uit artikel 2 is af te leiden dat aan Serenity de gestelde licentie is verstrekt. Een door Allergan Inc. aan Allergan USA en Allergan Sales verstrekte licentie is daaruit echter niet af te leiden. Een belang bij voeging van Allergan USA en Allergan Sales kan daarom niet worden aangenomen. Voor Serenity is dat belang wel aan te nemen, waaraan niet afdoet dat de licentie (nog) niet tegen derden zou kunnen worden ingeroepen.

IEF 11442

Komt onthoudingsverklaring niet na

Hof Arnhem 12 juni 2012, zaaknummer 200.071.810 (Fashion Box c.s. tegen Love for Denim B.V. (Vingino))

 

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8670 (Rb Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010), IEF 8075 (Rb Zutphen 15 juli 2009). 


Fashion Box c.s. is een onderneming welke handelt in kleding. Zij betrekken Vingino (tevens handelend in kleding) in rechte omdat laatstgenoemde 5.700 T-shirts heeft verkocht in strijd met de een door haar ondertekende onthoudingsverklaring. Deze onthoudingsverklaring was opgesteld in verband met een geschil omtrent het inbreukmakende karakter van kledingstukken uit de Vingino-collectie ten opzichte van de Replay-collectie. In eerste aanleg oordeelt de rechbank dat er inbreuk werd gepleegd met betrekking tot een t-shirt en niet ten aanzien van een spijkerbroek en -jurk van de Replay-collectie. Omdat er door Vingino geen grieven worden aangevoerd ten aanzien van deze vaststelling door de rechtbank, gaat het Hof ervan uit dat het T-shirt inbreuk maakt op het auteursrecht en worden de spijkerbroek en -jurk alsnog beoordeeld.

Met betrekking tot deze spijkerbroek en -jurk uit de Replay-collectie stelt het hof dat zij niet voldoen aan het oorspronkelijkheidscriterium en dat er aldus geen sprake is van auteursrechtinbreuk door Vingino.

In eerste aanleg is er ten laste van Vingino een boete verbeurd ad € 1,69 miljoen, welke door de rechtbank werd gematigd tot € 140.000. Het Hof Arnhem stelt vast dat er een boete van €2,3 miljoen is verbeurd, maar matigt dat bedrag tot €400.000, vermeerderd met wettelijke rente. Een onverkorte toepassing van het boetebeding zou in dit geval tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leiden, de billijkheid eist klaarblijkelijk matiging. Daarnaast veroordeelt het hof Vingino tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. Vingino wordt door het Hof veroordeeld tot afgifte en vernietiging van de T-shirts.

Leestips: rechtsoverwegingen 4.7, 4.11, 4.13, 4.15 en 4.26.

IEF 11437

Optische zuiverheid van een hypothetisch product

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2396 (Ranbaxy U.K. LTD tegen Astra Zeneca AB)

Octrooirecht. Geneesmiddelen. Ingevoegde zinsnede is geen eisvermindering, maar eiswijziging. Vanwege vertrouwelijkheid beperkt bewijs overlegd. 'clear the way'-verklaring.

Eis Ranbaxy richt zich onder meer op de ontwikkeling en verkoop van generieke geneesmiddelen. Astra Zeneca is houdster van EP 1020 461 (Magnesium salt of the (-)-enantiomer of omeprazole and its use) en EP 984 957 en een nieuwe vorm van omeprazole.

Eisvermindering/wijziging (afgewezen)

1.3. Ter zitting heeft Ranbaxy desgevraagd toegelicht dat haar eiswijziging aldus dient te worden begrepen dat thans wordt gevorderd een verklaring voor recht dat het product zoals omschreven in paragraaf 15 van de dagvaarding voor zover het een optische zuiverheid heeft gelijk aan of lager dan 99,2%, niet valt onder de beschermingsomvang van de nader te noemen octrooien EP 461 en EP 957. Aldus dient het woord ‘en’ in de zinsnede ‘en waarvan de optische zuiverheid van het actieve bestanddeel  99,2% e.e. is’ welke zinsnede is toegevoegd aan de oorspronkelijke eis, te worden begrepen als ‘voor zover’ of ‘indien’. [onderstreping rechtbank]

Ranbaxy toegelicht dat deze eiswijziging dient te worden begrepen dat wordt gevorderd een verklaring voor recht dat het product, voor zover het een optische zuiverheid heeft gelijk aan of lager dan 99,2%, niet valt onder de beschermingsomvang van de genoemde octrooien. De rechtbank deelt het standpunt van Astra Zeneca dat, begrepen in de zin die Rabaxy ter zitting daaraan heeft gegeven, de ingevoegde zinsnede betekent dat Ranbaxy haar eis niet vermindert, maar wijzigt door niet langer een verklaring van recht te verlanging voor een specifiek product, maar voor een hypothetisch product .

Bewijs
Er wordt een verklaring overlegd die dient als bewijs dat haar tabletten niet onder de beschermingsomvang van EP 461 vallen. Ranbaxy heeft - vanwege vertrouwelijkheidsbeperkingen die in de Engelse procedure zijn opgelegd - geen schone, volledig leesbare versie van die verklaring aangeboden, dat komt voor haar rekening en risico. De Rechtbank bank niet de suggestie dat zij het oordeel van de Engelse rechter moet volgen.

Ook ontbreekt een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop de tabletten worden geproduceerd en waarop de (deskundige)verklaring en de verklaring van recht betrekking op heeft, zodat niet kan worden vastgesteld dat de optische zuiverheid overeenkomt met de uiteindelijke tabletten.

Clear the way
De tweede verklaring voor recht is immers kennelijk bedoeld als een ‘clear the way’ vooruitlopend op een mogelijk betreden van de Nederlandse markt. De gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen.

 

4.1. Zoals volgt uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de verzochte en geweigerde eiswijziging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring voor recht zoals in de dagvaarding geformuleerd, inhoudt dat de verklaring betrekking heeft op een specifiek product dat door Ranbaxy mogelijk in de toekomst onder een door haar gehouden marktvergunning in Nederland op de markt kan brengen. Naar Ranbaxy heeft gesteld zou het dan gaan om dezelfde esomeprazol houdende tabletten als die zij in het Verenigd Koninkrijk reeds op de markt brengt. Dit is voldoende duidelijk. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding moet worden verworpen.


4.5. De suggestie van Ranbaxy dat de rechtbank het oordeel van de Engelse rechter, die mede op basis van de (in die procedure niet grotendeels onleesbaar gemaakte) verklaring van dr. Collicot zou hebben beslist2, zou moeten of kunnen volgen, wordt van de hand gewezen. De rechtbank dient zich een zelfstandig oordeel over het geschil te vormen, op basis van de standpunten en stukken zoals die in de Nederlandse procedure voor alle partijen kenbaar naar voren zijn gebracht en waarop zij over en weer hebben kunnen reageren. Daarmee is niet te verenigen – en het zou in strijd komen met de eisen van een goede procesorde – dat de rechtbank het oordeel zou volgen van een buitenlandse rechter die tot zijn oordeel is gekomen op basis van argumenten en stukken die geen deel uitmaken van onderhavige Nederlandse procedure en waarop partijen niet hebben kunnen reageren. Dat Astra Zeneca bij die Engelse procedure partij was maakt dat niet anders. Dat geldt temeer nu Astra Zeneca onweersproken heeft gesteld dat dezelfde vertrouwelijkheidsbeperkingen die het Ranbaxy onmogelijk maken de schone versie van de verklaring van dr. Collicot in het onderhavige geding te brengen, het verhinderen dat de Nederlandse advocaten van Astra Zeneca daarvan kennisnemen.


4.7. Ook ontbreekt een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop de esomeprazol houdende tabletten worden geproduceerd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de optische zuiverheid van het aangeleverde actief ingrediënt, waarop de verklaring van dr. Collicot betrekking heeft, overeenkomt met dat in de uiteindelijke tabletten, waarop de gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft.


4.12. Gelet op al het voorgaande heeft Ranbaxy haar stelling, die aan haar vordering tot het verkrijgen van de gewenste verklaring van recht ten grondslag ligt, te weten dat de esomeprazol houdende tabletten waarvoor zij een marktvergunning heeft verkregen, géén magnesiumzout van esomeprazol met een zuiverheid van ≥ 99,8% e.e. bevatten, maar het magnesiumzout van esomeprazol met een optische zuiverheid van slechts 98,0 % - 99.2 % e.e. onvoldoende onderbouwd. De gevorderde verklaring voor recht onder I kan reeds daarom niet worden toegewezen.


4.13. De gevorderde verklaring voor recht is ook niet toewijsbaar ten aanzien van alleen EP 957, omdat de verklaring zoals gevorderd redelijkerwijs aldus moet worden uitgelegd dat die de strekking heeft vast te stellen dat de esomeprazol houdende tabletten van Ranbaxy op geen van beide octrooien inbreuk maken. De verklaring voor recht is immers kennelijk bedoeld als een ‘clear the way’ vooruitlopend op een mogelijk betreden van de Nederlandse markt.

 

4.14. De onder II gevorderde verklaring voor recht is evenmin toewijsbaar. Niet kan worden aanvaard dat een zorgvuldigheidsnorm zou bestaan op grond waarvan een octrooihouder desgevraagd moet mededelen welke octrooien hij mogelijk tegen een bepaald product in stelling zou kunnen en willen brengen, bij gebreke waarvan hij tegen dat product geen octrooi meer zou kunnen inroepen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eenieder die een bepaald product op de markt wenst te brengen zelf te verifiëren of dat product inbreuk maakt op de octrooirechten van een derde.

IEF 11411

Domeinnaam, adwords en grouponactie gericht op Nederland

Rechtbank Breda 6 juni 2012, HA ZA 11-1374 (Oishii tegen Oishii Gastro Events BVBA)

Uitspraak ingezonden door Marieke Coumans en Elise Menkhorst, De Gier|Stam & Advocaten. Mede ingezonden door Edwin Jacobs, time.lex.

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. AdWords en Groupon reclame-uitingen. Handelsnaamrecht. Uitgebreide bevoegdheidsoverwegingen waarna de rechtbank zich onbevoegd verklaart.

Oishii exploiteert een restaurant in Breda en is houdster van woord- en beeldmerken. OGE exploiteert een restaurant te Aken (Duitsland) en Hasselt (België) en is houdster van de domeinnaam oishii.be.

De merkinbreuk strekt zich, aldus eiser, in elk geval via Internet, mede uit tot het arrondissement van de Rechtbank Breda waarin Oishii is gevestigd. OGE vordert in een incidentele vordering de onbevoegdheidsverklaring van de Rechtbank (4.6 lid 1 BVIE), omdat er geen enkel aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van deze rechtbank.

Als uitgangspunt geldt dat het gebruik van een teken op een website niet reeds in ieder land waarin dat merk beschermd is een onrechtmatige daad oplevert op de grond dat de website vanuit dat land raadpleegbaar is. De website moet blijkens haar inrichting mede gericht zijn op potentiële deelnemers in Nederland, dat is afhankelijk van de omstandigheden, zoals TLD, de taal of taalkeuze en verwijzingen naar bepaalde landen (met verwijzing naar Vitra/Classic Design, IEF 5925)

Aangezien oishii.be linkt naar de vestiging te Aken, oishiihasselt.be linkt naar de vestiging in Hasselt en niet alleen het woord "Hasselt", maar ook de TLD .be getuigt dat de site zich richt tot het Belgische publiek. De site is daarbij in het Engels, omdat de bestuurder de Nederlandse taal niet machtig is. De OGE-Grouponactie was gericht op het publiek in de Euregio Maas-Rijn en niet op heel Nederland. Zelfs de "Deal van de dag voor de stad Maastricht" was gericht op publiek in Limburg, maar niet gericht op heel Nederland.

De aangehaalde Kösebasi (IEF 9731) en Gaastra(IEF 10014)-zaken zijn niet toepasbaar, omdat de gedaagde partijen zich niet in het buitenland bevonden en het ging om .nl-sites. Er is geen ruimte voor analoge toepassing van het Reinwaterarrest, omdat via artikel 71 lid 1 EEX-Verordening het lidstaten onverlet laat voor bijzondere onderwerpen de bevoegdheid te regelen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt eiser in de kosten ex 1019h Rv.

 

5.5. Dat bij een zoekopdracht naar het woord OISHII op google.nl als resultaat eerst www.oishii.be en www.oishii.de verschijnt en daarna www.oishiirestaurant.nl is het gevolg van de inkoop door OGE van de Google Adwords "Oishii" en "Hasselt". Dit is echter niet een aanwijzing dat OGE zich specifiek op Nederland richt, aangezien beide websites linken naar de Duitse vestiging van OGE in Aken. Bovendien heeft OGE toegelicht dat zij de genoemde Adwords niet specifiek voor Nederland, maar voor geheel het Google-domein heeft gekocht. Dat zoeken op de termen OISHII en HASSELT via google.nl als eerste resultaat oplevert www.oishiihasselt.be, is niet relevant voor eventuele merkinbreuk in Nederland, aangezien door de zoekopdracht met het woord HASSELT verwarring met de vestiging van Oishii in Nederland is uitgesloten en dit zoekresultaat een website oplevert die is gericht op de Belgische markt.

Op andere blogs:
De Gier|Stam advocaten (de eiser is gevestigd in Nederland en de gedaagde in België. Welke rechter is bevoegd?)

IEF 11400

Samsung/Apple: Nederlandse rechter niet bevoegd

Rechtbank 's-Gravenhage 30 mei 2012, HA ZA 11-2522 (Samsung tegen Apple - bevoegdheidsincident)

Procesrecht. Bevoegdheid in het Gemeenschapsmodellenrecht. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bij dagvaarding ingestelde vorderingen van Samsung zoals gewijzigd bij akte van 1 februari 2012. Doorlopen van de procedure in conventie een bijzondere reden om de behandeling in reconventie door te zetten ex 91 lid 1 GmodVo.

Apple heeft een legitiem belang om in dit stadium van de procedure al te weten of de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de door Samsung Ltd tegen haar ingestelde vorderingen. Daarnaast leidt een beslissing op het bevoegdheidsincident die voorafgaat aan de behandeling van de hoofdzaak in dit geval niet tot een onredelijke vertraging van het geding in de hoofdzaak. Samsung heeft alleen aangevoerd dat als Apple zou moeten worden geacht een vestiging in Duitsland te hebben, zoals Apple betoogt, Samsung Ltd zou moeten worden geacht een vestiging in Nederland te hebben. Samsung heeft echter zelf uitdrukkelijk verklaard dat zij dat niet stelt. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan dus niet worden gebaseerd op artikel 82 lid 1 GModVo.

Samsung heeft terecht aangevoerd dat de omstandigheid dat er bij het BHIM een nietigheidsprocedure aanhangig is met betrekking tot het Gemeenschapsmodel waarop de vorderingen in conventie betrekking hebben, geen grond is voor schorsing van de procedure in conventie op grond van artikel 91 lid 1 GModVo. De schorsing wordt afgewezen.

4.7. Samsung heeft aangevoerd dat het feit dat de procedure in conventie doorloopt, kwalificeert als een “bijzondere reden” om de behandeling in reconventie in dit geval toch voort te zetten als bedoeld in artikel 91 lid 1 GModVo. Dat verweer treft doel aangezien het in reconventie uitsluitend gaat om dezelfde rechtsvraag als in conventie, te weten die betreffende de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel. De geldigheid van het Gemeenschapsmodel kan Samsung gelet op artikel 85 lid 1 GModVo immers ook in de procedure in reconventie niet ter discussie stellen, behoudens het vooralsnog niet gestelde geval dat Samsung zich in reconventie wil beroepen op de nietigheid van het Gemeenschapsmodel op grond van een eigen ouder nationaal modelrecht in de zin van artikel 25 lid 1 onder d GModVo.Om proceseconomische redenen ligt het daarom voor de hand de behandeling in conventie en reconventie gelijk te laten oplopen. Als de rechtbank in de hoofdzaak in reconventie tot het oordeel komt dat de producten van Samsung onder de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel vallen en het BHIM dan nog niet heeft beslist over de geldigheid van het Gemeenschapsmodel, kan op dat moment de procedure alsnog worden geschorst, tenzij er op dat moment (andere) bijzondere redenen zijn om de procedure voort te zetten.


In citaten:

3.1. Apple vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen ingesteld door Samsung Ltd, nu Samsung Ltd niet statutair gevestigd is in Nederland, noch alhier een vestiging heeft. Aangezien Apple evenmin haar zetel heeft in Nederland dan wel een vestiging in Nederland heeft, bieden de leden 1 en 2 van artikel 82 GModVo, naar Apple betoogt, geen anknopingspunt voor de bevoegdheid van de aangezochte rechter.

3.2. Ten aanzien van de vorderingen die Samsung Benelux, Samsung Europe Logistics en Samsung Overseas hebben ingesteld vordert Apple dat de rechtbank de procedure zowel in conventie als in reconventie op grond van artikel 91 GModVo zal schorsen totdat het Bureau voor Harmonisatie in de Interne Markt (merken, tekeningen en modellen) (hierna: BHIM) over de geldigheid van het Gemeenschapsmodel met nummer 000181607-0001 heeft beslist.

4.2. De internationale bevoegdheid om kennis te nemen van de bij dagvaarding ingestelde vorderingen van Samsung Ltd, zoals gewijzigd bij de akte van 1 februari 2012, moet worden bepaald aan de hand van artikel 82, 81 en 80 GModVo jo. artikel 3 Uitvoeringswet. Uit artikel 82 lid 1 GModVo volgt dat de rechtbank van de woonplaats van gedaagde bevoegd is, of, wanneer deze woonplaats niet in een van de lidstaten ligt, in een lidstaat waar gedaagde een vestiging heeft. Niet in geschil is dat Apple geen woonplaats heeft in Nederland en Samsung heeft niet het standpunt ingenomen dat Apple wel een vestiging in Nederland heeft. Samsung heeft alleen aangevoerd dat als Apple zou moeten worden geacht een vestiging in Duitsland te hebben, zoals Apple betoogt, Samsung Ltd zou moeten worden geacht een vestiging in Nederland te hebben. Samsung heeft echter zelf uitdrukkelijk verklaard dat zij dat niet stelt (conclusie van antwoord in het incident, par. 3.5). De bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan dus niet worden gebaseerd op artikel 82 lid 1 GModVo. (...)

4.3.Ten aanzien van die vorderingen van Samsung Ltd dient de rechtbank zich dus onbevoegd te verklaren.

IEF 11399

Meer stukken zijn niet meer voorhanden

Rechtbank Arnhem 16 mei 2012, LJN BW7444 (TenneT c.s. tegen Alstom c.s.)

Als randvermelding. Procesrecht. Bewijsrecht. Inzage van documenten. Incidentele vordering tot afgave van/inzage in documenten (artikel 843a Rv.).

 

Artikel 843a Rv voorziet niet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden en artikel 843b Rv bepaalt dat degene die een bewijsmiddel heeft verloren, afschrift of uittreksel kan vorderen waarbij het moet gaan om documenten waarvan de inhoud wel bekend is aan degene die daarom vraagt. Op grond van dit artikel kan geen inzage worden gevraagd van documenten waarvan een partij vermoedt dat die wel eens steun zouden kunnen bieden. Het is voldoende aannemelijk dat er niet méér stukken voorhanden zijn dan die stukken die al in het geding zijn gebracht. Nu een wettelijke bewaarplicht geldt van 7 jaar is dat ook niet vreemd. De gevraagde stukken dateren immers vrijwel allemaal van voor 2005. Het grootste deel dateert zelfs van voor 1998. Dat is inmiddels 7 respectievelijk 14 jaar geleden. De vordering wordt afgewezen.

In citaten:

3.1.  De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat artikel 843a Rv. niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van enkele cumulatieve vereisten.


3.3.  Artikel 843b Rv. bepaalt dat degene die een bewijsmiddel heeft verloren, van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop dit verloren bewijsmiddel betrekking heeft, inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van die bescheiden. Daarbij heeft te gelden dat het moet gaan om documenten waarvan de inhoud wel bekend is aan degene die om inzage, uittreksel of afschrift daarvan vraagt. Op grond van dit artikel kan geen inzage worden gevraagd van documenten waarvan een partij vermoedt dat die wel eens steun zouden kunnen bieden aan zijn stellingen.


3.4.  TenneT c.s. heeft bij antwoordconclusie als productie 18 een groot aantal documenten in het geding gebracht. Zij voert aan dat dit alle stukken zijn, die zij in het kader van haar onderzoek naar mogelijk relevante stukken ten aanzien van de vordering jegens Alstom c.s. heeft gevonden.


3.6.  De rechtbank is van oordeel dat TenneT c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat meer stukken dan zij thans in het geding heeft gebracht niet meer voorhanden zijn. Nu een wettelijke bewaarplicht geldt van 7 jaar is dat ook niet vreemd. De gevraagde stukken dateren immers vrijwel allemaal van voor 2005. Het grootste deel dateert zelfs van voor 1998. Dat is inmiddels 7 respectievelijk 14 jaar geleden. Alstom c.s. heeft stukken uit die tijd, die zij deels zelf ook in haar bezit heeft gehad, inmiddels ook niet meer voorhanden. De onderbouwing die TenneT c.s. geeft voor het niet langer voorhanden zijn van de stukken heeft zij naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt door overlegging van de verklaring van de archiefbeheerder. Dat deze bescheiden zich bij een derde zouden bevinden en aldaar zouden moeten worden opgevraagd door TenneT c.s., zoals Alstom c.s. nog stelt, is door Alstom c.s. niet onderbouwd. Dit wordt gepasseerd.


3.12.  Nu TenneT c.s. - voor zover mogelijk - aan het gevorderde heeft voldaan en zich daarmee de facto met betrekking tot de kern van de vordering heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, en de vordering van Alstom c.s. verder zal worden afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.

IEF 11388

Dwangsom bij een ingeschakelde hulppersoon

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 mei 2012, LJN BW7291 (Consumentenbond tegen Matrix Asset Management B.V.)

Executiegeschil betreffende al dan niet verbeurde dwangsom. Uitleg doel en strekking opgelegde verbod, ook de losse verkoop van bladen waarin een artikel is opgenomen via ingeschakelde hulppersoon. Matiging van de dwangsom

Nadat het vonnis was uitgesproken en betekend zijn exemplaren van de Geldgids, waarin het 'verboden' artikel voorkomt, in de losse verkoop terechtgekomen. Het verbod is daarmee overtreden, en dus is een dwangsom verbeurd. Handelingen van een ingeschakelde hulppersoon komen geheel voor rekening en risico van de eiser. In verband met de ernst van de overtreding is er wel aanleiding om de dwangsom te matigen op grond van een dienaangaande vastgestelde bepaling in het vonnis, waarbij het verbod en de dwangsom werden opgelegd, ook al staat de rechtgeldigheid van die bepaling ter discussie.

3.4. De Consumentenbond heeft daartegen ingebracht dat de openbaarmaking van het gewraakte artikel buiten zijn invloedssfeer lag en hem dus niet kan worden verweten, aangezien Aldipress zijn uitdrukkelijke instructies om de betreffende Geldgids niet te verspreiden c.q. terug te halen en vervolgens te vernietigen niet heeft opgevolgd. Dat kan de Consumentenbond - wat daar verder ook van zij - echter niet baten. In de, hier van belang zijnde, onderlinge verhouding tussen enerzijds Matrix en anderzijds de Consumentenbond, moet het handelen c.q. nalaten van Aldipress, dat heeft geleid tot schending van het verbod, geheel voor risico en rekening van de Consumentenbond komen. Hij heeft immers Aldipress als hulppersoon ingeschakeld bij de distributie van de Geldgids.

3.13. De Consumentenbond moet worden verweten dat hij niet al het mogelijke heeft gedaan om openbaarmaking van (de inhoud van) het artikel door middel van de losse verkoop van de Geldgids te voorkomen. Hij stelt weliswaar dat hij Aldipress direct na het uitspreken van het vonnis opdracht heeft gegeven om de verboden Geldgids niet te verspreiden c.q. terug te halen en vervolgens te vernietigen, maar - mede gelet op de betwisting door Matrix - kan die stelling niet (geheel) voor juist worden aangenomen. Te minder nu de juistheid ervan niet zonder meer volgt uit de door de Consumentenbond in het onderhavige verband overgelegde stukken, te weten een tweetal korte e-mailberichten van 28 en 29 maart 2012 (productie 2b). Daarin wordt in feite enkel de nieuwe - aangepaste - editie van de Geldgids aan de orde gesteld. Stukken waaruit blijkt dat Aldipress uitdrukkelijk wordt geboden om de Geldgids terug te halen c.q. niet (verder) te verspreiden en vervolgens te vernietigen ontbreken in ieder geval. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de Consumentenbond zich ervan heeft vergewist dat Aldipress aan de (gestelde) opdracht heeft voldaan. Dit lag wel op zijn weg, zodat direct door hem zou kunnen worden ingegrepen in geval van niet-nakoming van de opdracht. Op grond van de thans voorhanden zijnde stukken moet worden aangenomen dat de Consumentenbond pas (weer) actie is gaan ondernemen nadat Matrix hem op 8 mei 2012 op de hoogte had gesteld van de omstandigheid dat de verboden Geldgids nog steeds verkrijgbaar was in de losse verkoop. Het komt er dus op neer dat de Consumentenbond een en ander geheel en uitsluitend - zonder enige vorm van controle - heeft overgelaten aan Aldipress, hetgeen hem ernstig moet worden verweten. Met Matrix moet worden geconcludeerd dat het beter ware geweest indien de Consumentenbond alle reeds uitgezette exemplaren van de Geldgids bij hem had laten (terug)bezorgen, waarna hij zelf tot vernietiging ervan had kunnen overgaan. Alsdan had hij zich ervan kunnen overtuigen dat geen enkel exemplaar in omloop zou worden gebracht.

3.14. Mede als gevolg van het voorgaande is het met het opgelegde verbod beoogde doel niet bereikt. Op zichzelf is juist dat het leed dat wordt geleden aan de zijde van Matrix zich in feite reeds voordoet door de verspreiding van één enkel verboden exemplaar van de Geldgids. Desondanks acht de voorzieningenrechter van belang dat - als niet (voldoende) betwist - moet worden aangenomen dat normaal gesproken van de totale oplage van bijna 65.000 ongeveer 2.100 exemplaren van de Geldgids worden gedistribueerd via Aldipress. Gelet op de inhoud van het e-mailbericht van de Consumentenbond aan Aldipress van 9 mei 2012 (dagvaarding, productie 8) moet ervan worden uitgegaan dat Aldipress alle 2.100 exemplaren van de litigieuze Geldgids heeft uitgezet bij de boekwinkels en kiosken en dus in de losse verkoop zijn terechtgekomen. Echter, verondersteld mag worden dat niet al die exemplaren ook daadwerkelijk zijn verkocht. Een en ander betekent dat slechts een zeer klein gedeelte van de verboden Geldgids bij het publiek is terechtgekomen. Dat maakt de overtreding van het verbod substantieel minder ernstig.

3.15. Alles bijeengenomen moet worden geoordeeld dat onverkorte handhaving van de opgelegde dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die maatstaven brengen mee dat de verbeurde dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 25.000,--. Alle overige door de Consumentenbond aangevoerde - onbesproken gebleven - omstandigheden, leiden niet tot een verdere matiging.

IEF 11380

Geen passende executievervangende zekerheden voorhanden

Beschikking Rechtbank Amsterdam 13 oktober 2011, LJN BW7221 ([A] Shipping c.s. tegen OY [B])

Executie van een octrooirechtelijk Fins vonnis. betreffende tussendeks vervoer per schip. Beslagen.

[A] is in een Fins vonnis van de Rechtbank van Helsinki veroordeeld tot betaling aan [B] van ruim €3 miljoen wegens octrooiinbreuk op een aan [B] toebehorend Fins octrooi op een bepaalde wijze van tussendeks vervoer per schip. In juni 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam aan [B] het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard ex art. 38 EEX. In juli 2011 zijn er ten laste van [A] conservatoire beslagen gelegd ex art. 47 lid 2 EEX.

De geëxecuteerde verzoekt (a) de verklaring van uitvoerbaarheid in te trekken, (b) de uitspraak aan te houden hangende het Fins hoger beroep en (c) de executant zekerheid te laten stellen. De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie. De rechtbank wijst de verzoeken af.

 

4.6.4.  [B] daarentegen moet worden geacht een voldoende groot belang te hebben bij het wél kunnen executeren van het Vonnis.

Anders dan in de stellingen van [A] ligt besloten, acht de rechtbank zich niet bevoegd om het spoedeisend belang bij executie aan de zijde van [B] te beoordelen. Zoals [B] terecht heeft aangevoerd, is er geen grond voor zo’n beoordeling in de situatie dat de rechter een verklaring van uitvoerbaarheid heeft afgegeven. [A] heeft in dit verband nog gewezen op randnummer 164 van het rapport van prof. [C] bij het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007, maar zulks kan [A] niet baten. Lezing van dat rapport leert immers dat ook [C] van mening is dat er voor de beoordeling van het spoedeisend belang aan de zijde van de crediteur geen plaats meer is indien er eenmaal – zoals in casu ook is gebeurd – een verklaring van uitvoerbaarheid is afgegeven en er vervolgens bewarende maatregelen worden genomen.

Voorts laat de rechtbank de door [A] geuite twijfel aan de zuiverheid van de motieven van [B] in het midden; [B] heeft immers een titel op basis waarvan zij tot executie mag overgaan, waarmee de vraag naar de motieven van [B] irrelevant is geworden. Daarbij komt bovendien nog, zoals reeds overwogen, dat de huidige zekerheid voor [B] onvoldoende is om voldoening van het aan haar verschuldigde te waarborgen.

4.6.5.  De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie.

Het verzoek tot het opleggen van zekerheidsstelling

4.8.  [A] verzoekt dat aan het verlof tot tenuitvoerlegging wordt verbonden de voorwaarde dat door [B] zekerheid wordt gesteld (artikel 46 lid 3 EEX-Vo). [A] heeft dit verzoek echter in het geheel niet onderbouwd. Dat er sprake is van een zodanig hoog restitutierisico dat, na afweging van de betrokken belangen, zekerheidsstelling door [B] in de rede ligt, is ook overigens niet gebleken. De conclusie is dat het verzoek tot het opleggen van zekerheidsstelling zal worden afgewezen.

Afbeelding gelinkt van CartinaFinland.fi

IEF 11373

Vermoedelijk een hoax

Vz RCC 14 mei 2012, dossiernr. 2012/00440 (illegale opnames, niet van stichting BREIN)

Als randvermelding. In een filmpje [mirror] op een site [moetenwenietwillen.nl/brein-schiet-je-voor-je-kop/] wordt een aanslag op een bioscoop gesimuleerd. Op het publiek wordt enkele malen geschoten en de bezoeker, die (illegaal) zat te filmen, wordt geraakt. Klacht: het filmpje getuigt van slechte smaak, en verheerlijkt geweld tegen mensen die 'illegale' opnames maken.

Het filmpje is niet van Stichting BREIN afkomstig, zij doet niet aan reclames. Vermoedelijk is er sprake van een hoax. De voorzitter wijst de klacht af, omdat niet is gebleken dat het filmpje van Stichting BREIN afkomstig is dan wel met medeweten van verweerder op het internet is geplaatst.


 

IEF 11339

Bijvangstbewijsmateriaal

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 mei 2012, KG ZA 12-574 HJ/PV (VAT Logistics, Neo Performance Materials, Ziba Jia Hua Advanced Material Resources tegen Rhodia Chimie)

Uitspraak ingezonden door Marc van Wijngaarden en Evelyn Tjon-En-Fa, Bird & Bird LLP. In navolging van IEF 10627 (Vzr. Amsterdam) en IEF 11241 (Hof Amsterdam).

Octrooirecht op 'zeldzame aarde'. Toepassing 1019 Rv op dreigende buitenlandse inbreuken. Bijvangstbewijsmateriaal. VAT vordert schorsing van tenuitvoerlegging totdat onherroepelijk op cassatieberoep wordt beslist en verzegelde bewaring van monsters en bescheiden.

In't kort: Over de reikwijdte van de toepassing van artikel 1019 e.v. Rv op octrooirechten buiten Nederland. Artikel 1019 Rv geeft in de limitatieve opsomming van rechten waarop de verdere Rv-artikelen van toepassing is, waaronder voor wat betreft octrooien, de Rijksoctrooiwet 1995. Dat deze artikelen ook toepasbaar zijn in het geval van een in Duitsland dreigende octrooi-inbreuk heeft het hof gebaseerd op de wetsgeschiedenis en op de Handhavingsrichtlijn. In dit executiegeschil kan geen uitspraak worden gedaan over de juistheid van de interpretatie en zal de Hoge Raad moeten oordelen.

De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat VAT c.s. een groot belang heeft bij het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de samenstelling van haar producten. Het hof heeft zich niet gerealiseerd dat de beslagen monsters en documenten ook 'bijvangst' zouden kunnen omvatten en het hof heeft ten onrechte de mogelijkheid van inzage in dat 'bijvangst'-bewijsmateriaal geopend. Daar is sprake van een juridische misslag.

4.23. (...) Het voorafgaande, in onderling verband bezien, leidt tot het oordeel dat Rhodia geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid thans tot ongewijzigde tenuitvoerlegging van het arrest over te gaan. Wel heeft Rhodia een rechtens te respecteren belang bij onderzoek van de in beslag genomen monsters, maar slechts indien zodanige maatregelen worden getroffen dat  de vertrouwelijkheid gewaarborgd is. Daarom zal het onder 3 gevorderde in de gewijzigde eis worden toegewezen voor wat betreft de monsters, terwijl het onder 2 primair gevorderde zal worden toegewezen wat betreft de monsters, terwijl het onder 2 primair gevorderde zal worden toegewezen wat betreft de bescheiden. Daarbij wordt - zoals ook gevorderd - een juist evenwicht bewaard tussen de belangen van partijen in die zin dat de beslagen documenten in bewaring blijven hangende de cassatieprocedure, maar nog niet mogen worden afgegeven om te worden ingezien totdat de Hoge Raad in de cassatieprocedure over de vorderingen van Rhodia heeft beslist.

4.25 Nu in dit tussenvonnis reeds de belangrijkste geschilpunten tussen partijen zijn beslist, zal hoger beroep reeds thans worden opengesteld. Het vonnis zal wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Rhodia zal een voorschot moeten voldoen alvorens de deskundige met zjn werkzaamheden begint, zodat zij in geval van hoger beroep zelf kan beslissen op zij de kosten van het onderzoek reeds wil maken of eerst de uitkomst van het hoger beroep wil afwachten.