DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 9022

Dat wapen heet 'octrooirechtelijke dwanglicentie'

Severin de Wit (IPEG Consultancy): Zonder licentie geen farmaonderzoek. Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, 21 juli 2010 en op IPEG.com.

Economische Zaken heeft met dwanglicentie een machtig wapen voor behoud Research Instituut Oss.  Anders dan de minister van EZ meent, beschikt de overheid wel degelijk over een krachtig wapen om MSD te dwingen het verlies aan banen en onderzoekscapaciteit bij Organon in Oss te beperken. Dat wapen heet 'octrooirechtelijke dwanglicentie'. MSD zou met een zelden toegepaste wettelijke regeling gedwongen kunnen worden een licentie (lees: toestemming) te verlenen om met haar octrooien op onderzoekstechnieken de 'doorstart' van een onderzoeksinstituut in Oss mogelijk te maken.

De kennis die de Organon-onderzoekers in het geplande kennisinstituut moeten toepassen is en blijft eigendom van MSD, beschermd door MSD-octrooien. Na sluiting van Organon bestaat er voor MSD geen enkele juridische verplichting die onderzoekers toe te staan de in haar octrooien vastgelegde onderzoeksmethoden te blijven gebruiken. Daarmee lijkt het idee van een nieuw onderzoeksinstituut in Oss ten dode opgeschreven.

De overheid kan natuurlijk MSD vragen vrijwillig een licentie te verschaffen. Grote kans dat MSD dat zal weigeren. Zo wordt immers een 'concurrerend' onderzoeksinstituut in het zadel geholpen met zeer specifieke kennis, waar MSD eigendomsrechten op heeft en welke activiteiten ze nu juist niet in Nederland maar buiten Europa wil brengen. Er is dus dwang nodig om MSD te verplichten toe te staan dat zijn kennis hier ook in de toekomst toegepast kan worden.

De Rijksoctrooiwet biedt de mogelijkheid een octrooihouder te dwingen toestemming te geven om de onder octrooi beschermde technieken te blijven gebruiken. Deze wettelijke dwang is na 1945 in Nederland nog maar twee keer toegepast. Minister Maria van der Hoeven kan MSD met deze in de wet verankerde bepaling dwingen een octrooilicentie te geven op alle MSD-octrooien die nodig zijn om de farmaresearch van Organon voort te zetten.

De wet zegt dat een dergelijke dwanglicentie door het ministerie van EZ kan worden verleend 'in het algemeen belang'. Dat is niet moeilijk aan te wijzen. Onze productiecapaciteit heeft in de loop der jaren plaatsgemaakt voor andere vormen van economische activiteit, waarvan onderzoek en ontwikkeling een zeer belangrijk deel zijn. Die kennis dreigt nu uit Nederland te vertrekken, hetgeen een zware economische slag betekent.

In 2005 is een interdepartementale werkgroep ingesteld, onder voorzitterschap van EZ, om mogelijkheden van een octrooirechtelijke dwanglicentie te bestuderen. Uit die verkenning bleek dat er geen belemmering is om van het instrument dwanglicentie gebruik te maken. Wel is aangegeven dat dit 'uiterste' middel slechts in 'uitzonderlijke situaties' kan worden toegepast.

Tegen een dwanglicentie zijn zeker argumenten aan te voeren, maar gelet op het maatschappelijk belang van het behoud van hoogwaardige kennis in Nederland lijken die bezwaren overkomelijk. Zo kan worden aangevoerd dat het hierdoor moeilijker wordt buitenlandse ondernemingen naar Nederland te halen als men weet dat dergelijke staatsdwang kan worden toepast. Ook is wel aangevoerd dat het de concurrentie beperkt omdat het verschaffen van een gedwongen licentie de octrooihouder zou beperken zelf en exclusief de geoctrooieerde research toe te passen op een plaats en tegen voorwaarden die economisch rendabel zijn. In dit geval zou dat echter betekenen dat R&D wordt verplaatst buiten Europa, in elk geval buiten Nederland, zodat moeilijk valt in te zien hoe een dwanglicentie de Europese of Nederlandse concurrentie kan beperken.

In elk geval voorziet de dreiging met een dwanglicentie de minister van EZ van een machtig onderhandelingswapen.

Mr. Severin de Wit

Intellectueel eigendom consultant IPEG Consultancy B.V., Den Haag

Lees het artikel ook hier (Engels en Nederlands) of hier (FD).

IEF 8984

Nabootsing van een woord (noot)

Evert van Gelderen (De Gier | Stam & Advocaten): Noot bij Vzr. Rechtbank Zwolle, 19 april 2010, LJN: BN0557, Quaron Cleaning Systems B.V. tegen Ewepo B.V. (IEF 8968)

De uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle d.d. 19 april 2010 verdient – in ieder geval – op twee punten aandacht. Allereerst kent de Voorzieningenrechter naar mijn mening een wel erg ruime ”seriemerkachtige” bescherming toe aan een enkel woordmerk. Maar belangrijker nog acht ik de onrechtmatige daadsbescherming die wordt toegepast op (volgens de rechter onderscheidende) tekens.

Voorgeschiedenis

Ewepo B.V. en QCS (Quaron Cleaning Systems B.V.) werk(ten) samen op het gebied van reinigingsmiddelen. Ewepo was een dealer van QCS. QCS en Ewepo krijgen een geschil, met name doordat QCS de dealervoorwaarden aanpast. Ewepo gaat vervolgens eigen (huismerk) producten verkopen. Volgens QCS hanteert Ewepo daarbij productnamen die inbreuk maken op haar merkrechten, althans dat er sprake is van onrechtmatig gebruik en dat Ewepo haar producten slaafs nabootst.

Beoordeling

1. Merkrecht. Het beroep van QCS op het merk ‘Relanol’ wordt door de Voorzieningrechter terecht terzijde geschoven, omdat dit merk toebegoort aan een andere onderneming (en er is kennelijk door QCS niets gesteld over een licentie/machtiging).

Het beroep op het merk ‘Relaxin’ is wel succesvol. Ewepo heeft één van haar huismerkproducten ‘EW Relaxin’ genoemd. De Voorzieningenrechter wijst de vordering kennelijk niet toe op basis van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE, want er worden in de overwegingen gronden genoemd die meer aansluiten bij sub b (vergissingsgevaar) en sub c en d (ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk):

“De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat door het gebruik van deze naam door Ewepo ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de kring van klanten waaraan Ewepo het product met de naam ‘EW Relaxin’ afzet grotendeels wordt gevormd door klanten die daarvóór, via Ewepo, producten van QCS afnamen. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat de eindgebruiker zich kan vergissen met betrekking tot de herkomst of oorsprong van het door Ewepo aangeboden product met de naam ‘EW Relaxin’ en ten onrechte kan menen dat dit product deel uitmaakt van de (reeks) door QCS aangeboden producten waarbij het bestanddeel ‘Rela’ uit het woordmerk ‘Relaxin’ in de naam verwerkt is.”

De Voorzieningenrechter vervolgt deze overweging met een beoordeling over het gebruik door Ewepo van de productnaam ‘Relafood 20’:

“Het voorgaande geldt evenzeer voor het gebruik door Ewepo van het bestanddeel ‘Rela’ in de door haar gebruikte naam ‘Relafood 20’.”

 
De Voorzieningenrechter lijkt in de bovenstaande overwegingen een soort “seriemerkachtige” bescherming toe te kennen aan het onderdeel “Rela” uit het enkele woordmerk “Relaxin” (er is overigens niets gesteld over een serie aan merken van QCS waarin het onderdeel “Rela” voorkomt). Naar mijn mening gaat de rechter hier wel erg kort door de bocht en mist een voldoende deugdelijke motivering waarom “Relafood 20” verwarringwekkend overeenstemt met “Relaxin”. Hoofdregel is immers dat het merk zoals gedeponeerd wordt vergeleken met het teken zoals dat wordt gebruikt. 

2. Nabootsing van als onderscheidingsmiddel te beschouwen woorden. Nog interessanter worden de overwegingen van de Voorzieningenrechter omtrent het gebruik door Ewepo van een aantal andere tekens.

Het gebruik van de tekens ‘EW Cetaclean’, ‘EW Pervit Pre’, ‘EW 44 Ovencip’, ‘EW 77 Supermousse’, ‘EW W8 AS’, ‘Bacto Gel’, ‘EW Ovencip’, ‘EW TCU’, ‘EW 15 ontvetter 60’, ‘EW Clean HG’, ‘EW Vertaclean’, ‘EW Deo Breeze’, ‘EW Hypomat’, ‘EW Deo Fresh’, ‘Episan S’ werd onrechtmatig geacht. Het gebruik van de tekens ‘EW liquide’, ‘EW strip liquide’, ‘EW Extra’, ‘EW maxi’, ‘Puur Clean 20’ en ‘EW Puur Clean’ kan volgens de rechter wel door de beugel.

De rechter vond het gebruik van de eerste groep tekens onrechtmatig om de volgende redenen:

“Gezien de omstandigheid dat Ewepo tevens dealer is van de producten van QCS en zij haar (vervangende) huismerkproducten levert aan eindgebruikers die zij voorheen voorzag van QCS-producten zullen gelijkenissen in de namen van deze producten relatief snel voor verwarring kunnen zorgen met betrekking tot de herkomst of oorsprong van de huismerkproducten. Dit betekent dat wanneer de door Ewepo gebruikte naam voor haar huismerkproduct (sterk) lijkt op de naam die QCS voor het vergelijkbare product gebruikt - of tot voor kort gebruikt heeft - aannemelijk is dat Ewepo ongerechtvaardigd voordeel kan trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het product van QCS. Dit zal slechts anders zijn als de gelijkenis in de naam slechts betrekking heeft op woorden die geen onderscheidend vermogen hebben omdat zij bijvoorbeeld zeer algemeen zijn dan wel slechts de aard, werking, samenstelling en/of verschijningsvorm van het product beschrijven.

Het voorgaande in aanmerking genomen is het gebruik van de productnamen ‘EW Cetaclean’, ‘EW Pervit Pre’, ‘EW 44 Ovencip’, ‘EW 77 Supermousse’, ‘EW W8 AS’, ‘Bacto Gel’, ‘EW Ovencip’, ‘EW TCU’, ‘EW 15 ontvetter 60’, ‘EW Clean HG’, ‘EW Vertaclean’, ‘EW Deo Breeze’, ‘EW Hypomat’, ‘EW Deo Fresh’ en ‘Episan S’ onrechtmatig jegens QCS. Het betreft hier immers het zonder (geldige) reden gebruiken van - niet algemene - woorden en/of cijfers die tevens voorkomen in de (oude) namen van de ‘corresponderende’ QCS-producten, terwijl deze woorden en/of cijfers niet de aard, werking, samenstelling of verschijningsvorm van het product beschrijven. Aannemelijk is dat Ewepo met het gebruik van deze namen heeft willen aanhaken bij de namen van de producten van QCS en dat Ewepo door het gebruik van deze woorden in de benaming van haar huismerkproducten ongerechtvaardigd voordeel kan trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de producten van QCS.”

 
De Voorzieningenrechter verleent een merkenrechtelijke bescherming via het onrechtmatige daadsrecht. Zonder dat er sprake is van een geregistreerd merk. De rechter overweegt immers dat het moet gaan om producten die onderscheidend vermogen moeten hebben. Het mag bijvoorbeeld niet gaan op tekens die algemeen van aard zijn. Ook gebruikt de rechter criteria als “verwarring” en “ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie”.

De bescherming die de rechter verleent lijkt haaks te staan op artikel 2.19 BVIE. Dit klemt temeer nu het volgens de Voorzieningenrechter kennelijk niet lijkt te gaan om tekens zonder onderscheidend vermogen en daarmee om tekens die als merk zouden kunnen worden beschouwd. Volgens artikel 2.19 BVIE kan “niemand, welke vordering hij ook instelt, in rechte bescherming inroepen voor een teken, dat als merk wordt beschouwd (…), tenzij hij zich kan beroepen op een inschrijving van het door hem gedeponeerde merk.” Of anders gezegd: geen geregistreerd merk, geen bescherming tegen verwarringsgevaar van een teken.

EvG

IEF 8975

Stoplichten worden ook niet afgeschaft

Persbericht Brein: "Belgische uitspraak blokkering The Pirate Bay lijkt niet op de Nederlandse zaak. Op 8 juli jl. wees de Antwerpse Rechtbank van Koophandel [zie bericht hieronder - IEF] het verzoek van de Belgian Anti-piracy Federation (BAF) tot voorlopige maatregel om The Pirate Bay te blokkeren door middel van een DNS-block af.  De verschillen met de situatie in de zaak BREIN/Ziggo zijn direct duidelijk:

A) BAF heeft– in tegenstelling tot BREIN - nooit zelf rechtstreeks actie ondernomen tegen The Pirate Bay; BREIN heeft eerst tegen The Pirate Bay geprocedeerd en (2x) gewonnen. Omdat The Pirate Bay de vonnissen negeerde, heeft BREIN zich tot Ziggo gewend.

B) Kennelijk heeft BAF haar vorderingen alleen over de boeg van de aansprakelijkheid van ISPs moeten gooien. Die aansprakelijkheid wordt "ernstig betwist" en kennelijk mag de Belgische voorlopige voorzieningenrechter geen uitspraken doen terzake van "ernstig betwiste rechten van partijen". In de BREIN/Ziggo-zaak gaat het juist niet om de aansprakelijkheid van de ISP. Het gaat over een aan de ISP op te leggen verbod, ter voorkoming van verdere schade die door The Pirate Bay wordt veroorzaakt.

C) BAF heeft enkel DNS-blocking gevorderd. De rechter overweegt dat DNS blocking makkelijk te omzeilen is. BREIN heeft naast DNS-blocking ook IP-blocking gevorderd. The Pirate Bay wordt op dit moment in het buitenland succesvol geblokkeerd door middel van IP blocking. Overigens vindt BREIN het omzeilingsverweer onjuist. Stoplichten worden ook niet afgeschaft omdat het makkelijk is om door rood te rijden."

Lees het persbericht hier

IEF 8955

Het domein van het octrooirecht

Reinier Bakels, IGIR (Universiteit Maastricht): Bilski v. Kappos: het U.S. Supreme Court terug naar af?

“Al eerder werd in deze kolommen bericht over de wederwaardigheden van Bernard L. Bilski en Rand Warsaw, die probeerden octrooi te verkrijgen op – kort gezegd – het idee om door “hedging” het risico af te dekken van hoge stookkosten in een koude winter, al betaal je dan wel meer in een warme winter. (…) Op 28 juni 2010 heeft het Amerikaanse federale hooggerechtshof beslist dat de afwijzing van dit octrooi terecht was (…)

De bijdrage die dit proces aan de rechtsontwikkeling levert is uitgesproken teleurstellend. Dat de “machine or transformation” test geen stand zou houden stond bij voorbaat vrijwel vast: deze berust deze op een onjuiste interpretatie van de jurisprudentie, is veel te vaag (brengt een handelstransactie niet ook een “transformatie” teweeg?), en leidt – zo is inmiddels gebleken – tot allerlei bijwerkingen (…)

In plaats van een andere lijn te trekken om het domein van het octrooirecht te begrenzen, verwijst het Supreme Court slechts naar zijn eigen jurisprudentie (…) waarin werd bepaald dat er bezwaar is tegen octrooien die alle toepassingen van een “abstract principe” beslaan.

(…) Uiteindelijk is de uitsluiting van “abstracte ideeën” in het Amerikaanse octrooirecht, evengoed als de beperking van het Europese octrooirecht tot “techniek” beleidsmatig gezien slechts een middel tot een doel. (…)

(…) Is het überhaupt wel mogelijk om een bright line te trekken tussen al dan niet octrooieerbare subject-matter? Het lijkt wel noodzakelijk, want octrooiverlenende instanties hebben eenvoudige, duidelijke regels nodig, omdat zij aan de lopende band talloze octrooiaanvragen moeten beoordelen, ook hierop. Tegelijk lijkt het onmogelijk: het uitvindingsbegrip zou een van die rechtsbegrippen zijn die zich nimmer in een algemeen geldige definitie laten vangen. (…)

Lees het gehele artikel hier.

IEF 8948

Bettacare/H3 is en blijft in strijd met GAT/LuK

Richard EbbinkRichard Ebbink, Brinkhof Advocaten: Bettacare/H3 is en blijft in strijd met GAT/LuK – ook 4 jaar na dato.

Op 8 juni 2010 vond in Rotterdam het Tweede Nederlandse Octrooirechtcongres plaats. Eén van de onderwerpen was de bevoegdheid van de Nederlandse rechter grensoverschrijdende verboden uit te spreken.

Tijdens dit congres heeft mr. Hoyng een voordracht gehouden met als centrale stelling:“De cross-border is niet dood”. Uit zijn sheets  blijkt dat mr. Hoyng deze stelling heeft ingekleed als een aansporing aan Nederlandse octrooirechters om, ondanks GAT/LuK (en Roche/Primus), grensoverschrijdend recht te blijven spreken. Naar ik begrijp, heeft de voordracht vrijwel geen discussie opgeleverd. Ten onrechte. De Haagse voorzieningenrechter heeft het vier jaar geleden fout gezien. De rechtbank volhardt ten onrechte al vier jaar in deze fout .

(…)

De inbreukbevoegde rechter in rechtsgedingen van welke aard ook, is op grond van artikel 22-4 EEX-V, zoals uitgelegd door het HvJ in GAT/LuK, niet bevoegd zich met de vraag naar de geldigheid van een buitenlands octrooi in te laten. Die bevoegdheid komt exclusief aan de rechter van het land van registratie toe. Deze onbevoegdheid van de inbreukrechter staat los van het procedurele kader en wordt van kracht zodra de vraag naar de buitenlandse geldigheid wordt opgebracht.

Onbevoegd dus, zodra de nietigheidsvraag op tafel komt (“in dem sich die Frage der Gültigkeit eines Patents stellt”). Onbevoegd in welke soort van procedure ook (“[betrifft] alle Arten von Rechtsstreitigkeiten”). Onbevoegd dus ook in procedures waarin de inbreukrechter van huis uit gewend is zich uit te laten over toekomstige geldigheids- of nietigheidsontwikkelingen voor de bevoegde rechter, hetzij bij wijze van voorlopige voorziening, hetzij bij wijze van voorlopige beoordeling, van provisionele beoordeling, van anticipatie, van kansberekening, etc.

Het wordt tijd dat de rechtbank het laatste woord van de hoogste Europese rechter aanvaardt.

Lees het volledige artikel hier.

IEF 8947

Kronieken der Lage Landen

Joris Deene, Universiteit Gent & Storme Leroy Van Parys: Intellectuele rechten, kroniek 2009. Nieuw Juridisch Weekblad, nr. 225, 24 juni 2010.

Er werd uitspraak gedaan over rubikkubussen, blindengeleide honden en bongobonnen. Tussen de leden van een parenclub bestaat er geen quasi-familiale band, en de strijd tussen Maltesers en Kittekat lijkt voorbij. Beheersvennootschappen zullen het moeilijker krijgen om inbreukprocedures te voeren, daar waar houders van een bekend merk meer slagkracht krijgen. Kidibull heeft de strijd tegen Limoh Party gewonnen, maar een Steenbrugge drinken zal ondanks de pogingen van Leffe nog steeds op dezelfde wijze mogelijk blijven. Het systeem van ontradende schadevergoedingen lijkt door het Hof van Cassatie te zijn afgewezen, maar de lagere rechtbanken trekken zich hier weinig van aan.

Lees de gehele kroniek hier.

Dirk Visser, Universiteit Leiden & Klos Morel Vos & Schaap: Kroniek van de intellectuele eigendom 2009. Nederlands Juristenblad, NJB 2010/15.

Het IE-procesrecht wordt een aparte subwetenschap. Op het gebied van het octrooirecht Gebeurde er het afgelopen jaar niet veel, maar mogelijk komt het Europese Octrooi weer iets dichterbij. De ruime bescherming van bekende merken in Europa is helemaal terug en de harmonisatie van het merkenrecht via de rechtspraak van het HvJ EU nadert zijn voltooiing. De bescherming van het Lego-blokje in Europa is de facto afgelopen. De Europese harmonisatie van het auteursrecht via de rechtspraak van het HvJ EU begint op gang te komen, maar hoe het verder moet met het auteursrecht en internet weten we nog steeds niet.

Lees de gehele kroniek hier.

IEF 8946

Waarom verklaart de wetgever de filmmaker dood?

Gerben KorGerben Kor, Portal Audiovisuele Makers: Vermoeden van overlijden filmmaker? Korte beschouwing over artikel 45d in het nieuwe wetsvoorstel ‘auteurscontractenrecht’.

Het is bekend: er staat voor ons allen een internetconsultatie open voor het nieuwe wetsvoorstel ‘auteurscontractenrecht’. Er is al van alles over gezegd en het zal ook allemaal wel niet zo’n vaart lopen met die nieuwlichterij, maar mij moet toch iets van het hart. Waarom verklaart de wetgever de filmmaker dood?

Leest u mee. In artikel 2 lid 1 van het wetsontwerp staat geschreven:

1. Het auteursrecht gaat over bij erfopvolging en is, behoudens in de bij wet bepaalde gevallen, eerst na het overlijden van de maker vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht. (…)

Helder, lijkt mij (over ‘goed of slecht’ laat ik mij hier niet uit). Maar dan lezen wij verder in het wetsontwerp en dan zien wij artikel 45d:

1. Tenzij de makers en de producent schriftelijk anders zijn overeengekomen, worden de makers geacht aan de producent het recht overgedragen te hebben om vanaf het in artikel 45c bedoelde tijdstip het filmwerk te verhuren en anderszins openbaar te maken, dit te verveelvoudigen in de zin van artikel 14, er ondertitels bij aan te brengen en de teksten ervan na te synchroniseren.

Hoe kan dit? Hadden wij net niet in artikel 2 lid 1 gelezen dat gehele of gedeeltelijke overdracht van auteursrecht niet mogelijk is bij leven en welzijn van de maker? Bedoelt de wetgever hier misschien eigenlijk licentie in plaats van overdracht? Nou nee, we lezen verder, in 45d lid 3:

3. De producent is, zowel bij overdracht op grond van het eerste lid als in het geval een licentie is
verleend, aan de makers of hun rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd voor de
exploitatie van het filmwerk.

Nee dus, de wetgever lijkt wel te weten dat er een verschil is tussen overdracht en licentie, ook voor filmmakers. Misschien biedt het bijgevoegde ‘Consultatiedocument voorontwerp auteurscontractenrecht’ soelaas? Daar lezen wij zijdens de wetgever het volgende over 45d:

‘Het wettelijk vermoeden van overdracht is nog steeds van regelend recht, zodat de makers en de producent schriftelijk anders overeen kunnen komen. Dergelijke schriftelijke overeenkomsten kunnen gelet op de niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht bij leven van de maker slechts betrekking hebben op licentieovereenkomsten.’

Zelden heb ik twee zodanig slecht geredigeerde zinnen gelezen (en ik heb ooit lesgegeven aan eerstejaars rechtenstudenten). Er is dus sprake van een wettelijk vermoeden van overdracht, maar overdracht bij leven van de maker is wettelijk onmogelijk. Hoe fictief wil de wetgever zijn? We komen zo uit in “The Matrix’ als we niet oppassen. De laatste zin, waarin geruststellend staat dat dergelijke overeenkomsten slechts betrekking kunnen hebben op licentieovereenkomsten roep veel vragen op. Worden overeenkomsten nu overdraagbaar? Of wordt de licentie overdraagbaar? En hoe zit het nu met die rechtenoverdracht?

Ik wil zo graag vertrouwen op het vakmanschap van de wetgever. Daarom neem ik aan dat over dit kleine wetswijzigingsvoorstelletje goed nagedacht is. Ik wil graag geloven dat de wetgever niet bij artikel 45d al vergeten was dat zij artikel 2 veranderd had. Maar toch, maar toch… zou het dan echt zo zijn dat de wetgever de filmmaker dus een vermoeden van overlijden meegeeft in relatie tot het filmwerk? Zonder overlijden geen overdracht, dus als er een vermoeden van overdracht is, dan is er een vermoeden van overlijden. Sneu toch?.

Mr. Gerben Kor, Auteur (met Wouter Koster) van “Media- en entertainmentrecht’ (Coutinho 2010), bestuurslid Portal Audiovisuele Makers (PAM)

IEF 8921

Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing

Prof. Mr. Drs. M. de Cock Buning en A. Ringnalda (CIER), Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing: wat leert het Umfeld ons? Gepubliceerd in AMI 2010-1, p. 1-11.

Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing: wat leert het Umfeld ons?  Onze wetgever wikt en weegt over de vraag op welke wijze vorm te geven aan het voorstel van de Parlementaire Werkgroep Auteursrecht (Gerkens) om een halt toe te roepen aan auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing door downloaden uit illegale bron niet langer onder de thuiskopie-exceptie te laten vallen maar strafbaar te stellen.1In deze bijdrage richten wij onze blik naar buiten. In Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland zijn namelijk al de nodige stappen gezet. Ook in het Europese Telecoms Package en de (vooralsnog geheime) Anti Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) wordt gerefereerd aan de aanpak van illegale filesharing. Indachtig deze buitenlandse ontwikkelingen, analyseren we in dit artikel met welke voor de regulering van illegale filesharing relevant gebleken factoren onze wetgever geconfronteerd wordt.

Lees het artikel hier.

IEF 8920

De verantwoordelijkheid voorbij

Bart van der Sloot (IViR): De verantwoordelijkheid voorbij: de ISP als verlengstuk van de overheid. Gepubliceerd in Mediaforum, 2010-5, p. 157-161

De positie van de internet service provider (ISP) komt steeds verder onder druk te staan. Door toenemende zorgen over auteursrechtschendingen op het internet worden er steeds grotere en bredere verplichtingen opgelegd aan providers om inbreuken te voorkomen of tegen te gaan. Waar deze plichten aanvankelijk voorvloeiden uit hun verantwoordelijkheid of zorgplicht, worden er in nieuwe wetgeving plichten aan providers opgelegd die niet zijn gekoppeld aan een goede bedrijfsvoering, maar voortvloeien uit het feit dat zij zich in de meest geschikte positie bevinden om overheidsbeleiduit te voeren. ISP’s lopen daarmee het gevaar om te worden gebruikt als verlengstuk van de overheid. Dit artikel vormt een eerste verkenning van dit gevaar.

Lees het artikel hier.

IEF 8919

Uitvoering in (strikt) besloten kring

Gerard Mom (IViR): Uitvoering in (strikt) besloten kring. Gepubliceerd in AMI, 2010-3, p. 81-91.

Uitvoering van beschermde werken in een besloten kring is in beginsel aan toestemming van de betrokken rechthebbenden onderworpen, daar dit door wetsduiding geacht wordt ‘in het openbaar’ te geschieden. Een uitvoering in een familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen besloten kring mag echter zonder toestemming plaats vinden. In deze bijdrage staan de uit de greep van rechthebbenden blijvende voordrachten, op- en uitvoeringen en voorstellingen binnen deze drie ‘strikt’ besloten kringen centraal. De wettelijke regeling terzake is gecompliceerd en roept in de rechtspraktijk, meestal in zaken waar het gaat om het ten gehore brengen van beschermde muziek, steevast vragen op als: is wel van een ‘uitvoering’ sprake en zo ja, speelt die zich af in een strikt besloten kring? Is de situatie in landen om ons heen vergelijkbaar met de onze?

Lees het artikel hier.