DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 9131

Een afgesplitste aanvrage

Reinier Wijnstra, EP&C: Noot bij EPO, Grote Kamer van Beroep, 27 september 2010, G 0001/09, Sony Deutschland

“De grote kamer van beroep van het EOB heeft een beslissing genomen in zaak G 0001/09, waardoor het mogelijk wordt een afgesplitste aanvrage in te dienen nadat de betreffende moederaanvrage is afgewezen. Deze uitkomst is prettig voor aanvragers. Zelfs voor het EOB zelf is dit niet per sé vervelend, ook al gaat deze uitspraak in tegen de "Guidelines for Examination" en  een "Notice of the EPO" uit 2002.
 
(…) Dankzij deze beslissing kunnen octrooigemachtigden een bekende voorzorgsmaatregel afschaffen. In het verleden diende men wel een afgesplitste aanvrage in, vlak voor de mondelinge behandeling van een (moeder)aanvrage. Als dan de moederaanvrage werd afgewezen, had men nog de afgesplitste aanvrage om mee door te gaan. Als de moederaanvrage wel werd toegekend, werd de afsplitsing verlaten. Nu is dit niet meer nodig. Dit bespaart de aanvrager de kosten en moeite van een voorzorgsafsplitsing. Het EOB was niet gelukkig met dergelijke voorzorgsafsplitsingen, dus ook zij kan blij zijn met deze beslissing.”

Lees de gehele noot hier.

IEF 9129

Lang wachten beloond

De kopers van het boek hebben er lang op moeten wachten, maar de Industriële Eidendom deel 2, Merkenrecht, is nu online toegankelijk. De uitgave is bereikbaar via www.industriele-eigendom.nl. Bovendien kan daar (bij de relevante passages) commentaar worden achtergelaten. Dat kan leiden tot discussies ter plaatse en kan helpen bij het samenstellen van de volgende druk. Gebruik van deze functie wordt dan ook van harte aangemoedigd. Gebruik daarvan is simpel: 

Via de website kunt u Industriele Eigendom deel 2 raadplegen en reageren op de inhoud van het boek.

1. U logt in met het nummer dat u bij aanschaf van het boek hebt ontvangen (staat op de ingelegde kaart).
2. Als u bent ingelogd ziet u aan de linkerzijde de inhoudsopgave van het e-boek Industriele Eigendom deel 2, Merkenrecht;
3. U klikt het (sub)hoofdstuk aan dat u wilt lezen;
4. Als u over een passage een opmerking wilt maken, klikt u op de button ‘notitie maken’.
5. Er verschijnt dan een veld waarin u een titel kunt invoeren en uw opmerking kunt noteren. Klik op 'opslaan'. Uw notitie verschijnt dan in het onderste veld en is zichtbaar voor alle lezers, die daarop -langs dezelfde weg- weer kunnen reageren. Tevens wordt een e-mail met uw opmerking verstuurd aan de auteur(s).
6. Indien u een opmerking wilt sturen die alleen voor de auteurs bestemd is, dan kunt u eenvoudig een e-mail sturen aan Prof. mr Tobias Cohen Jehoram tobias.cohenjehoram@debrauw.com, één van de drie auteurs van het boek.

IEF 9118

Auteursrechtelijke zin en onzin

Auteursrechtelijke zin en onzin. Kroniek van het auteursrecht in Nederland 2006-2010. (Eerder gepubliceerd in Auteurs & Media 2010/3, pp 246-251).

Prof. mr. H. Cohen Jehoram, emeritus hoogleraar recht van de intellectuele eigendom aan de Universiteit van Amsterdam

In de onderhavige kroniek komen aan de orde: Toezicht op de beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, de Werkgroep Auteursrecht van de Tweede Kamer, Fair use, de zomerzotheidsarresten van de Hoge Raad over parfumgeur en verwatering van auteursrecht, auteursrecht op gesprekken en een botsing tussen auteursrecht en informatievrijheid, een unieke Nederlandse vrijgevigheid tegenover  op geluidsdragers vastgelegde Amerikaanse musici en de oplossing van het probleem van peer-to-peer uitwisseling van computerbestanden.” 

Enkele citaten: 
(…) “Ik zou hierbij willen opmerken dat moeilijk begrip opgebracht kan worden voor de gestelde voorwaarde dat marktpartijen - lees producenten - eerst nieuwe business modellen moeten hebben ontwikkeld voor licentiëring. De producenten zijn al vele jaren in gebreke gebleven om dergelijke modellen te ontwikkelen en niets duidt erop dat dit zal veranderen in de eerstvolgende jaren. Ook de Duitse regeling geldt zonder dat daar illusoire voorwaarden aan zijn gesteld.”

(…) “Onlangs heeft echter de minister van Justitie de Tweede Kamer laten weten dat de Commissie nu een consultatie is gestart met excepties in het auteursrecht in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen, en dat Nederland zich zal inspannen om de fair use exceptie bij de nieuwe Europese Commissie op de agenda te krijgen. De Commissie en de overige lidstaten kunnen zich de borst vast nat maken.

(…) “In zijn conclusie in de Scientology-zaak in 2005 schreef hij nog: ‘Waar het onderdeel stelt dat het auteursrecht slechts in exceptionele of zeer bijzondere gevallen zal moeten wijken voor de informatievrijheid van artikel 10 EVRM, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting.’ Het gaat integendeel om een juiste rechtsopvatting. De Endstra-casus geeft het eerste Nederlandse voorbeeld van strijdigheid tussen auteursrecht en informatievrijheid.

(…) “De Nederlandse wetgever heeft in slaperigheid een kostbare fout gemaakt bij de vaststelling van de Wet Naburige Rechten uit 1993, zoals is gebleken uit het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2009 (Thuiskopie/Norma-Irda).  (…) De Raad voelde zich daartoe gedwongen door de letterlijke tekst van de wet. Het resultaat is dat vele miljoenen dollars in de schatkist van de Nederlandse rechtenorganisatie Thuiskopie wachten op claims van Amerikaanse op geluidsdragers vastgelegde musici, niet alleen voor het lopende jaar, maar ook voor de laatste vijf jaren. Het blijft wel de vraag of zij ooit van de vreemde Nederlandse situatie zullen horen.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 9103

Europees Parlement: Harmonising copyright at European level

"Breaches of intellectual property rights (IPR) on the internet are a growing problem for the economy and require a response at EU level, the European Parliament said on Wednesday. MEPs recommend the removal of barriers to a single digital market by granting EU-wide copyright licences for products like music, books and films.

(…) The Commission is therefore asked to propose a comprehensive strategy on IPR which will remove obstacles to creating a single market in the online environment and adapt the European legislative framework in the field of IPR to current trends in society as well as technical developments. It is also asked to think broadly about methods of facilitating industry's access to the digital market without geographical borders by addressing urgently the issue of multi-territory licences and the harmonisation of legislation on copyright. A pan-European licensing system should provide consumers with "access to the widest possible choice of content and not at the expense of European local repertoire", says the resolution.

Parliament does not share the Commission's view that the current civil enforcement framework in the EU is sufficiently effective and harmonised. Dialogue on possible solutions must involve all stakeholders, including Internet service providers, say MEPs.

Safeguards for private copies

MEPs argue that, in cultural terms, the 'private copy' should be seen as an exception to intellectual property rights.  They want individuals who copy originals for private use not to have to prove that their copies are legitimate.

Anti-counterfeiting trade agreement: respect for fundamental rights

MEPs also call on the Commission to pursue its efforts to make progress on the negotiations for an Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA), taking full account of Parliament's position, and to ensure that the provisions of the ACTA fully comply with existing EU rules on IPR and fundamental rights.

Breaches of intellectual property rights outside the EU

Parliament also wants the Commission to set up more intellectual property helpdesks in third countries (notably in India and Russia), to help European entrepreneurs enforce their intellectual property rights more actively and to combat the entry into the EU internal market of counterfeit goods from such countries.

An independent study before any new legislation

MEPs point out that there is not enough data on breaches of intellectual property rights and they call for independent studies to be carried out before any new legislation is proposed.

Parliament adopted the report by Marielle Gallo (EPP, FR) on Wednesday by 328 votes in favour, 245 against and 81 abstentions. Two alternative resolutions tabled by the S&D, Greens/EFA and EUL/NGL groups on the one hand and by the ALDE group on the other were rejected."

Lees hier meer.

IEF 9077

Enerzijds te beperkt, anderzijds te vergaand

Maarten Russchen, Dommerholt Advocaten: Reactie op Een niet-overdraagbaar auteursrecht? De collectieve ondercuratelestelling van creatieve geesten” (Prof. Dr. Th.C.J.A. van Engelen. NJB 2010, 1462, IEF 9054).

Van Engelen stelt in zijn artikel dat er geen noodzaak bestaat om auteurscontractenrecht in te voeren. Hij schrijft dat de draconische wijzigingen die worden voorgesteld in het voorontwerp voor een wijziging van de Auteurswet en de Wet op de Naburige Rechten niet zijn terug te voeren op een duidelijk in de praktijk ondervonden probleem dat schreeuwt om krachtig ingrijpen. Dat sprake zou zijn van een structureel zwakkere partij wordt door Van Engelen betwijfeld en hij signaleert dat de rechtspraak geen duidelijke voorbeelden kent van schrijnende gevallen.

De praktijk in de muziekindustrie toont overduidelijk aan dat artiesten weldegelijk een zwakkere partij zijn. Voor de ontwikkeling van hun loopbaan zijn zij in belangrijke mate afhankelijk van samenwerking met een producent, platenmaatschappij of muziekuitgever. Vaak is het take it, or leave it, en kan de artiest niet of nauwelijks onderhandelen over de condities waaronder langlopende contracten worden aangegaan met een vergaande overdracht van rechten. In de muziekindustrie is het normaliter niet zo dat het een artiest vrijstaat om tijdens de looptijd van een artiestenovereenkomst een volgend album bij een andere platenmaatschappij uit te brengen. In de boekenbranche is dat kennelijk anders, zo signaleert Eljon1. De contracten met artiesten in de muziekindustrie hebben gewoonlijk een exclusief karakter. Veel overeenkomsten binden de artiest voor vrijwel diens gehele carrière, doordat aan de producent optierechten worden verleend om het contract keer op keer te verlengen onder vooraf vastgelegde condities. Er is de laatste jaren een tendens om zogenaamde “360-graden overeenkomsten” af te sluiten, waarbij de platenmaatschappij meedeelt in alle inkomsten die een artiest verwerft uit andere activiteiten, zoals het schrijven van een boek, het presenteren van een televisie programma en het maken van een schilderij.

Een vergaande overdracht van rechten is realiteit in de muziekpraktijk. Beginnende artiesten hebben geen goede onderhandelingspositie en platenmaatschappijen willen graag een ruime overdracht van rechten om hun risicovolle investeringen terug te verdienen. Slechts voor een zeer selecte groep succesvolle artiesten geldt dat zij op basis van gelijkheid met een producent kunnen onderhandelen.

Er is een aanzienlijke hoeveelheid rechtspraak ontstaan over artiesten die opkomen tegen de belemmerende bepalingen uit hun contract, weliswaar niet in Nederland, maar wel in het buitenland, met name in Engeland en de Verenigde Staten. De tekst van de overeenkomsten die veel worden gebruikt door Nederlandse platenmaatschappijen zijn vaak afgeleid van de contractsmodellen die worden gebruikt in Engeland en de V.S. Mede daarom is het voor de Nederlandse praktijk relevant om te kijken naar deze buitenlandse rechtspraak.

Van af 1974 is in Engeland in de rechtspraak  over contracten in de muziekindustrie de leer van de restraint of trade toegepast2. Bepalingen die onredelijk belemmerend zijn voor een artiest en in de weg staan aan de ontwikkeling van zijn artistieke loopbaan , zijn niet afdwingbaar indien sprake is van unreasonable restraint of trade.3 Recent is een contract dat door voetballer Wayne Rooney op 17 jarige leeftijd werd afgesloten met Proactive Sports Management Ltd over exploitatie van zijn portretrechten op dezelfde grondslag niet afdwingbaar geoordeeld4.

De zaak Rooney maakt duidelijk dat het ook het portretrecht van belang is. Bepalingen over het exclusieve gebruik van de artiestennaam en beeltenis voor merchandising5 komen standaard voor in de meeste artiestenovereenkomsten. Daarnaast wordt door de producent vaak de naam waaronder een artiest optreedt als merk gedeponeerd en worden domeinnamen geregistreerd op naam van de producent. Dit belemmert artiesten in de mogelijkheden om na beëindiging van de artiestenovereenkomst hun carrière te vervolgen. Dit alles valt buiten de voorgestelde regeling van het auteurscontractenrecht, die daardoor mijns inzien een te beperkte reikwijdte heeft. Slechts een gedeelte van de rechten die in het geding zijn bij onderhandeling over dergelijke contracten, wordt bestreken door de voorgestelde wetswijziging.

De voorstellen zoals ze er nu liggen sluiten niet aan bij de praktijk door de overdraagbaarheid van auteursrechten grotendeels af te schaffen en te vervangen door een licentie die slechts voor vijf jaar geldig is. Dit geeft aan artiesten een sterke positie omdat ze na vijf jaar kunnen heronderhandelen. De producent zal in vijf jaar zijn investering moeten terugverdienen, wat in veel gevallen niet haalbaar is. Dit maakt ons land bepaald niet aantrekkelijker voor producenten die willen investeren in de creatieve sector. Het duurt vaak vele jaren voordat een artiest succesvol wordt in Nederland, en voor een doorbraak in het buitenland lijkt deze termijn al helemaal te kort.

Er is mijns inziens duidelijk behoefte aan bescherming van kunstenaars en artiesten als zwakkere partij in onderhandelingen met uitgevers en producenten. De voorgestelde regeling beoogt extra bescherming te bieden, maar is daartoe enerzijds te beperkt nu het niet alle rechten bestrijkt die in het geding zijn, en anderzijds te vergaand waardoor een ongunstig investeringsklimaat dreigt te ontstaan, en er steeds minder valt te beschermen. 

Maarten Russchen

1 Raoul Eljon, Nederlands Uitgevers Verbond:  Het voorontwerp auteurscontractenrecht schiet zijn doel voorbij. (Gepubliceerd in Boekblad, Jaargang 2010, editie 14): “Onder het geldende recht hebben auteurs wel degelijk middelen om zich indien nodig tegen de exploitant te verweren. Het belangrijkste middel van een auteur is echter dat het hem vrijstaat om zijn volgende werk bij een andere uitgever uit te brengen.”
2 Schroeder Music Publishing Co Ltd v Macaulau, [1974] 3 All ER 616, HL; Clifford Davis Management Ltd/WEA Records Ltd [1975] 1 W.L.R. 61, CA (Fleedwood Mac); Zang Tumb Tuun Records Ltd/Holly Johnsson, [1993] EMLR 61, CA; Silvertone Records/Mountfield [1993] EMLR 152 (Stone Roses); Panayiotou/Sony Music Entertainment (UK) Ltd [1994] EMLR 229, CA (George Michael); Shaun Ryder/Nicholl [2000] EMLR 632, CA; Philip Collins Ltd/Davis (2000) 3 All ER 808, ChD
3 Zie M. Stanton, Absorbtion or sterilisation/ Restraint of trade in the Music industry, Entertainment Law Review 1995, 6(4), 123-126
4 Proactive Sports management Ltd v Wayne Rooney, [2010] EWHC 1807 (QB)  
5 Met merchandising wordt gedoeld op T-shirts, petjes en andere waren waarop het portret van de artiest of diens artiestenaam wordt afgebeeld. Bij sommige artiesten, met name de artiesten die zich richten op kinderen onder de 14 jaar, is de omzet uit merchandising hoger dan de verkoop van CD’s.

IEF 9072

Dit leidt tot rechtsonzekerheid bij uitgevers

Anna Green/Portfolio FotografieRaoul Eljon, Nederlands Uitgevers VerbondHet voorontwerp auteurscontractenrecht schiet zijn doel voorbij. (Gepubliceerd in Boekblad, Jaargang 2010, editie 14).

Het is daarom de vraag waarom auteurs, die zich als ondernemers op de vrije markt begeven, verdergaande bescherming nodig zouden hebben. Auteurs zijn tegenwoordig mondig genoeg en worden daarbij goed ondersteund door hun beroepsorganisaties.

Na bijna een eeuw trouwe dienst kan het geen kwaad om de Auteurswet kritisch tegen het licht te houden. Voldoet zij nog of eist de praktijk grondige herziening? Het Ministerie van Justitie meent dat de huidige Auteurswet moet worden aangevuld met auteurscontractenrecht, maar laat na dit in een breder kader te bezien. In het vorige nummer van Boekblad wees Kamiel Koelman in zijn reactie al op een aantal ondoordachte uitgangspunten. Het belangrijkste uitgangspunt van de wetgever blijkt de verondersteld zwakke positie van de auteur te zijn, waartegen het huidige recht onvoldoende bescherming zou bieden. Met name de Duitse wetgeving wordt door de overheid als voorbeeld gezien.

Onder het geldende recht hebben auteurs wel degelijk middelen om zich indien nodig tegen de exploitant te verweren. Het belangrijkste middel van een auteur is echter dat het hem vrijstaat om zijn volgende werk bij een andere uitgever uit te brengen.

Aan een goede contractuele positie van de maker wordt door Nederlandse uitgevers overigens al decennia lang samen met de auteursorganisaties gewerkt. Het Nederlandse modelcontract voor oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk bestaat al sinds 1973. De wetgever meent desalniettemin in de markt te moeten ingrijpen, de succesvolle zelfregulering ten spijt. De onderliggende gedachte is dat de auteur in een ongelijkwaardige onderhandelingspositie zit en in veel gevallen door de uitgever wordt uitgeknepen. Excessen zullen ongetwijfeld voorkomen, maar misstanden op grote schaal zijn binnen de uitgeverij niet aan de orde. Het is daarom de vraag waarom auteurs, die zich als ondernemers op de vrije markt begeven, verdergaande bescherming nodig zouden hebben. Auteurs zijn tegenwoordig mondig genoeg en worden daarbij goed ondersteund door hun beroepsorganisaties.

De belangrijkste voorgestelde wijziging is dat overdracht van rechten niet meer mogelijk is, maar dat de uitgever in de praktijk alleen een licentie voor maximaal vijf jaar kan krijgen. Dit leidt tot rechtsonzekerheid bij uitgevers. Hiermee wordt volledig voorbijgegaan aan de investeringen die zij in die vijf jaar hebben gedaan en schaadt de continuïteit. Bovendien overstijgt het verdienmodel van uitgevers vaak vijf jaar.

Omdat het wetsvoorstel met de algemene uitgeverij in het achterhoofd lijkt te zijn geschreven, is geen rekening gehouden met de diversiteit binnen de uitgeverijbranche. Zo is opzegbaarheid na vijf jaar met name voor de educatieve uitgeverij, waar veelal met grote auteursteams wordt gewerkt en voor uitgevers van producten voor vak en wetenschap, die veel investeren in omvangrijke verzamelwerken (databasepublishing), onwerkbaar. Hoe moet een uitgever omgaan met een auteur die zijn licentie opzegt, terwijl de onderwijsmethode nog jaren gebruikt kan worden? Vaak is de bijdrage opgegaan in het geheel en onmogelijk los te koppelen bij een volgende uitgave.

Om auteurs zoveel mogelijk van een billijke vergoeding te kunnen voorzien, introduceert het wetsvoorstel tevens een bestsellerbeding en het recht op een billijke vergoeding. Dergelijke eenzijdige bedingen vergroten de (rechts)onzekerheid bij de uitgever. Daarnaast zullen ook deze bepalingen tot gevolg hebben dat uitgevers minder risico’s zullen durven nemen. Dit is evenmin in het belang van de auteur.

Tot slot het Duitse voorbeeld waarop het huidige wetsvoorstel is geïnspireerd. Het in 2002 ingevoerde auteurscontractenrecht heeft in Duitsland, nu uitgevers zich daadwerkelijk blijken te concentreren op succesproducten, tot een aanzienlijke verschraling van het aanbod geleid. Daarnaast blijkt dat auteurs evenmin hebben geprofiteerd van de vernieuwde wetgeving. Integendeel, omzetten komen onder druk te staan waardoor vergoedingen worden bijgesteld. Steeds minder makers kunnen daarom van hun creaties leven. Op naar de bestsellercultuur?

Het NUV wil graag meedenken over de wijze waarop het auteursrecht, mede in het licht van de digitale ontwikkelingen en het stimuleren van de innovatie, het beste zou kunnen worden geregeld. Het huidige voorontwerp schiet zijn doel echter voorbij. Nader onderzoek naar de effecten in dit voorontwerp is nodig, voordat de Kamer zich hierover gaat buigen.

IEF 9071

De individuele auteur heeft steun in de rug nodig

Janne Rijkers, Vereniging van Letterkundigen:  Herstel ‘level playing field.’ (Gepubliceerd in Boekblad, Jaargang 2010, editie 14).

Over het algemeen zijn makers, waaronder schrijvers en vertalers, te spreken over het wetsontwerp. Het getuigt van een gezonde kijk op het auteursrecht: een auteursrecht waarin de maker centraal staat.
 
Het wetsontwerp auteurscontractenrecht beoogt de onderhandelingspositie van auteurs ten opzichte van de exploitanten van hun werk te verbeteren. Helaas is dat hard nodig. Er zijn buitengewoon veel contracten in omloop die een overheidsingrijpen rechtvaardigen. Het gaat hier niet om een bescherming gelijk aan die voor werknemers, zoals Kamiel Koelman in zijn artikel betoogt. Het gaat om een poging tot herstel van een ‘level playing field’, het betreft immers ondernemers onderling. Zo’n ‘level playing field’ ontbreekt in de praktijk en daar is dit wetsontwerp op geschreven. De individuele auteur heeft steun in de rug nodig als hij tegenover zijn steeds groter groeiende exploitant zit.

Literaire schrijvers en vertalers hebben het nog niet zo slecht in vergelijking met veel andere makers van auteursrechtelijk beschermd werk (componisten, ontwerpers, fotografen). Dat komt met name door het bestaan van de modelcontracten als resultaat van onderhandelingen tussen de Literaire Uitgevers Groep (LUG) en de VvL. De wetgever wil met het wetsontwerp de totstandkoming van meer modelcontracten, binnen en buiten het boekenvak, stimuleren. De kans op een eerlijkere overeenkomst tussen partijen is groter als representatieve verenigingen, die expertise in huis kunnen halen, met elkaar in onderhandeling treden.

Een van de voorstellen (artikel 25c) luidt dat een gezamenlijk gedragen voorstel tot vergoeding voor auteursrecht, zoals dat bij de modelcontracten altijd gebeurde, door OCenW kan worden bestempeld als ‘billijk’. Deze maatregel komt – deels – tegemoet aan een probleem waar de schrijvers en uitgevers een paar jaar geleden tegenaan liepen: de NMa achtte het vertaaltarief in strijd met de Mededingingswet. Met het voorstel wordt het probleem helaas maar ten dele opgelost. Zo blijven adviezen over honoraria bijvoorbeeld onmogelijk, en er is geen oplossing voor de situatie waarin partijen geen overeenstemming bereiken of voor wanneer er überhaupt geen onderhandelpartner is.

Maar de twee meest in het oog springende artikelen uit het wetsontwerp zijn de onoverdraagbaarheid van het auteursrecht bij het leven van de auteur (artikel 2) en de tijdelijke licentie die daarvoor in de plaats komt (artikel 25b). Niets schokkends voor het boekenvak overigens, want daar is deze praktijk volstrekt gangbaar. Althans, wanneer het modelcontract wordt gebruikt. Bij jeugdboekenschrijvers en vertalers (van werk dat niet literair wordt geacht) kom ik nog regelmatig overdrachtscontracten tegen. De positie van deze groepen zou zeker verbeteren door de onoverdraagbaarheid.

Een veelgehoorde vrees is dat uitgevers als reactie op deze maatregel auteurs in dienst zullen gaan nemen, om via die weg alsnog het (werkgevers)auteursrecht in handen te krijgen. Ik geloof dat die kans miniem is. Ten eerste omdat auteurs zeer gesteld zijn op hun zelfstandigheid en niet zomaar in dienst zullen treden bij een uitgever, en ten tweede omdat uitgevers daarop helemaal niet zijn ingericht. Welke uitgever zit te wachten op een rits aan tijdelijke dienstverbanden met bijbehorende arbeidsrechtelijke zorgen?

Wat wel nieuw is, ook in het boekenvak, is de in artikel 25b genoemde licentietermijn van vijf jaar. Maar ook zo’n termijn is eigenlijk niet ongebruikelijk voor boeken. Met het vaststellen van een termijn wordt een uitgever gestimuleerd om binnen die tijd een goede exploitatie te verrichten.

Doet hij dat, dan zal geen auteur reden zien om op te zeggen.

De wetgever stuurt met zo’n termijn aan op meer innovatie binnen het boekenvak. Door meer flexibiliteit te creëren, zal een auteur – hopelijk – beter per soort exploitatie (digitaal, papier, bewerking) kunnen bekijken wie het meest geschikt is om die op zich te nemen.

Over het algemeen zijn makers, waaronder schrijvers en vertalers, te spreken over het wetsontwerp. Het getuigt van een gezonde kijk op het auteursrecht: een auteursrecht waarin de maker centraal staat.

IEF 9054

Een ongevraagde ondercuratele stelling

Prof. dr. Th.C.J.A. van Engelen, Universiteit Utrecht, Ventoux Advocaten: Een niet-overdraagbaar auteursrecht? De collectieve ondercuratelestelling van creatieve geesten! Gepubliceerd in NJB 27 augustus 2010, afl. 28, p. 1827 e.v.

“Het auteursrecht wordt pas na het overlijden van de maker vatbaar voor overdracht, aldus het voorontwerp auteurscontractenrecht. Dat is door een betuttelende wetgever, ingegeven door een misplaatst romantische opvatting van het auteursrecht.”

“Het voorontwerp auteurscontractenrecht (…)  legt een bom onder de vermogensrechtelijke positie van auteursrechthebbenden en uitvoerende kunstenaars. (…) Hier volgen een paar kritische kanttekeningen bij dit voorontwerp dat voor de rechtspraktijk en betrokken kringen ‘uit de lucht is komen vallen’.”

(…)  “Per saldo wordt met dit nieuwe regime aan deze personen het vrije beheer over hun rechten – lees: vermogensbestanddelen – ontnomen, wat neerkomt op een collectieve ondercuratelestelling van deze creatieve medeburgers. Bij een dergelijk draconische wijziging zou je verwachten dat er sprake is van een duidelijk in de praktijk ondervonden probleem en dat een ‘groot onrecht’ schreeuwt om krachtig ingrijpen door een bevoogdende overheid. Dat probleem heb ik echter niet kunnen ontdekken.”

(…) “Het voorstel om de overdraagbaarheid van deze rechten tijdens het leven van de oorspronkelijke rechthebbende af te schaffen, komt dan ook uit de lucht vallen. Dat wordt in het voorontwerp onderkoeld aangegeven met de opmerking dat dit een ‘nieuw element’ is. Wel vreemd om een dergelijk nieuw element dan maar zonder een degelijk onderzoek te introduceren, en eerdere onderzoeken en rapporten daarmee terzijde te schuiven. “

(…) “Dat een individuele rechthebbende achteraf soms spijt heeft van een verkoop van rechten mag zo zijn, maar dat rechtvaardigt niet het collectief niet meer overdraagbaar maken van die rechten voor alle rechthebbenden.”

(…) “Als het probleem zou zijn dat het auteursrecht niet de belangen van willekeurig welke auteursrechthebbenden beoogt te beschermen, maar alleen maar van de oorspronkelijke makers – een stelling waarvoor iedere onderbouwing ontbreekt – dan zou de consequentie moeten zijn dat iedere overdracht van auteursrechten of uitvoerende kunstenaarsrechten wordt uitgesloten. Die consequentie wordt in het voorontwerp echter niet getrokken. Consequentie van de stelling dat het auteursrecht of het recht van de uitvoerend kunstenaar alleen de eerste rechthebbende beoogt te beschermen zou overigens ook moeten zijn dat dit recht niet voortduurt na het overlijden van diezelfde rechthebbende.”

(…) “Tegen de achtergrond van de toenemende noodzaak voor – in ieder geval Europese – harmonisatie van ook de vermogensrechtelijke aspecten van intellectuele eigendomsrechten, lijkt het bovendien ook van weinig praktisch inzicht te getuigen door nu voor Nederland een drastische vermogensrechtelijke wijziging door te voeren op het gevaar af dat deze binnen een aantal jaren weer ingehaald wordt door een andersluidende Europese harmonisatie.”

(…) “Per saldo getuigt het wetsontwerp in mijn ogen van een misplaatste romantische opvatting van het auteursrecht.”

(…) “Bij gebreke van een duidelijk probleem dat dringend opgelost dient te worden, lijkt het mij een onzalige gedachte dat de Nederlandse wetgever dit nieuwe vermogensrechtelijke regime introduceert. De noodzaak ontbreekt, en de onderbouwing is niet overtuigend.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 9049

Zestig reacties op internetconsultatie ACTA

De ministeries van Economische Zaken, Financiën, Justitie en Ontwikkelingssamenwerking hebben sinds 21 juni 2010 zestig reacties ontvangen op de onderhandelingstekst van de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA).

Veel misverstanden en wens tot meer openheid. Uit de consultatie blijkt dat er veel misverstanden bestaan rond illegaal downloaden en internet. De bestaande EU-afspraken zijn echter het uitgangspunt bij de onderhandelingen. In die zin zal ACTA naar verwachting niets wijzigen. Nederland is ook niet voornemens om verplichtingen voor internetproviders ten aanzien van de inhoud van documenten in te voeren. Ook is Nederland niet voornemens om een three strikes out beleid in te voeren, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk. Dit blijft ook na ACTA aan de EU-lidstaten zelf.

Een aantal landen, waaronder Nederland, ervaart het gebrek aan transparantie rondom de onderhandeling als een groot probleem. Ook veel reacties bij de consultatie zijn hierop gericht. De minister van Economische Zaken heeft zich ook diverse malen uitdrukkelijk uitgelaten dat het ACTA-proces transparanter moet. Nederland blijft zich hier sterk voor maken in ACTA-verband. Als het aan Nederland ligt worden de teksten na afloop van elke onderhandelingsrondes weer openbaar gemaakt. De onderhandelende partijen zijn overeengekomen voor ondertekening de volledige tekst van ACTA openbaar te maken.

Lees hier meer.

IEF 9024

Verzaking van de substantiëringsplicht

Paul Sluijter, (TISCO, Universiteit van Tilburg): Kort commentaar bij Rechtbank Utrecht, 28 juli 2010, LJN: BN2268, Ryanair Limited tegen PR Aviation B.V., IEF 9013.

Bij een materieelrechtelijk complex geschil willen de proceskosten nog wel eens onderbelicht blijven, ook al zijn die in IE-zaken dankzij art. 1019h Rv relatief hoog. In dit geval laat ik echter het databankenrecht, de geschriftenbescherming en het mededingingsrecht in deze zaak rusten, omdat hier iets vreemds aan de hand is met de kostenveroordeling.

Ryanair heeft de substantiëringsplicht verzaakt, nu PR Aviation een paar maanden vóór de dagvaarding een brief heeft gestuurd met haar verweren, waaraan Ryanair vervolgens geen aandacht heeft besteed. De eiser is op grond van art. 111 lid 3 Rv verplicht om in de dagvaarding de door de gedaagde aangevoerde verweren te vermelden. Schending van dit voorschrift leidt echter niet tot nietigheid (art. 120 lid 4 Rv) en rechters zijn vrij terughoudend om hier überhaupt sancties aan te verbinden. Dat blijkt uit empirisch onderzoek (1).  Toch komen in de jurisprudentie wel eens gevallen voorbij waarin een proceskostensanctie wordt verbonden aan niet-naleving van de substantiëringsplicht. De winnende eiser krijgt dan meestal één punt van het liquidatietarief minder. Of zelfs twee, zoals in Rb. Alkmaar 21 juli 2010, LJN BN3048.

Het liquidatietarief stelt qua hoogte echter weinig voor, dus eisers zullen van dergelijke sancties niet snel onder de indruk zijn. Daarom is het interessant dat het hier een IE-zaak betreft met een kostenveroordeling conform art. 1019h Rv. Dat artikel kent weliswaar geen expliciet genoemde aftrek van nodeloos gemaakte kosten, maar in de ‘redelijkheid’, ‘evenredigheid’ en ‘billijkheid’ kan de rechter alle vrijheid vinden om verzaking van de substantiëringsplicht mee te wegen in de proceskosten.

De rechtbank zegt dat ook te doen:

“4.8 (..) Doordat Ryanair de verweren van PR Aviation en de weerlegging door Ryanair daarvan niet in de dagvaarding heeft vermeld, is PR Aviation pas later van de gronden van de weerlegging op de hoogte gekomen en heeft zij zelf op allerlei mogelijke standpunten van Ryanair vooruit moeten lopen. De rechtbank acht aannemelijk dat dit tot meer tijdsbesteding van de raadsman van PR Aviation heeft geleid dan in het geval dat Ryanair wel aan de substantiëringsplicht had voldaan. In de licht hiervan komt het de rechtbank geraden voor om aan de schending van de substantiëringsplicht in het onderhavige geval een sanctie te verbinden op het gebied van de proceskosten.”

In de kostenoverweging (r.o. 4.67) en in het dictum is daar echter niets van terug te zien. Ryanair krijgt haar kosten overeenkomstig de Indicatietarieven in IE-zaken vergoed. € 25.000,- is zelfs het hoogste tarief, namelijk dat van een niet-eenvoudige zaak met repliek/dupliek/pleidooi. Dat de rechtbank geen rekening houdt met het feit dat Ryanair enkele vorderingen niet toegewezen heeft gekregen en haar beroep op de Databankenwet zag falen is nog begrijpelijk. Dat zij echter met geen enkel woord meer over de sanctie rept, lijkt me een vergissing. Het is nu dus wachten op de volgende IE-zaak waarin de substantiëringsplicht niet wordt nageleefd, om te zien hoe rechters proceskostensancties binnen het regime van art. 1019h Rv vormgeven.

Paul Sluijter

(1) M. Jacobs, ‘Van substantiëringsplicht naar substantiëringscultuur? Een empirisch onderzoek naar de attitude van de advocatuur ten opzichte van de substantiëringsplicht’, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2010-2, p. 32-42.