Alle rechtspraak  

IEF 7153

De gestelde onwetendheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-1485, Despec B.V. tegen Stichting De Thuiskopie.

Auteursrecht. Thuiskopievergoedingzaak. De Thuiskopie handelde onrechtmatig door de Stobi-reductieregeling niet te vermelden in de informatie over de thuiskopievergoeding die Stichting de Thuiskopie in de periode 1999 tot en met 2003 aan (onder meer) Despec heeft verstrekt. De rechtbank bgroot de schade begroot op €120.098,29.

"4.3. Door de reductieregeling niet op te nemen in de verstrekte informatie heeft Stichting de Thuiskopie onrechtmatig gehandeld jegens Despec. Zoals deze rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld in haar vonnis van 29 november 2006 en het hof ’s-Gravenhage onlangs heeft bevestigd in zijn arrest van 10 juli 2008, heeft Stichting de Thuiskopie ervoor zorg te dragen dat de door haar verstrekte informatie met betrekking tot de geldende tarieven, de reductieregeling daaronder begrepen, juist en volledig is. De verstrekte informatie over de tarieven is immers onlosmakelijk verbonden met de bijzondere wettelijke positie van Stichting de Thuiskopie, die op grond van artikel 16d Aw als enige instantie is belast met, en gerechtigd tot de inning van de thuiskopievergoeding. Gelet op die positie had Stichting de Thuiskopie de reductieregeling, waarvan zij op de hoogte was en waarvan zij wist of had behoren te weten dat die van groot belang was voor partijen als Despec, dienen op te nemen in de verstrekte informatie over de tarieven."

Lees het vonnis hier.

IEF 7152

Onderscheidend vermogen kan hebben gekregen

Mini Maglite RozeRechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-287, Mag Instrument, Inc. tegen Volume Trading B.V.

Merkenrecht. Voortzetting procedure over vormmerk Mini Maglite na intrekken nietigheidsprocedure bij OHIM. Geen inherent onderscheidend vermogen, maar mogelijk wel ingeburgerd:  bewijsopdracht aan eiser Mag Instrument. Op grond van reciprociteitsbeginsel BC geen auteursrecht. Wel slaafse nabootsing, althans oneerlijke concurrentie, door het aanbieden van een op de Mini Maglite lijkende zaklamp in een vergelijkbare verpakking. Beoordeling BX-merk in beginsel inhoudelijk gelijk aan beoordeling gemeenschapsmerk. De voormalige procureurs worden nu als enig advocaat in het vonnis genoemd, dat belooft een indrukwekkend IE-trackrecord te worden voor de Knijffen en Grabandten van deze wereld. Afbeeldingen in vonnis.

De procedure heeft betrekking op twee verschillende types zaklampen van Mag Instrument, de zogeheten Mini Maglite en de Solitaire. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank de procedure met betrekking tot beide zaklampen geschorst omdat de Gemeenschapsvormmerken van Mag Instrument met betrekking tot beide zaklampen, waarop Mag Instrument zich onder meer beroept, onderwerp waren van reeds aanhangige nietigheidsprocedures bij het BHIM. Nu de nietigheidsprocedure is  ingetrokken, dient de rechtbank te beslissen over de geldigheid van het Gemeenschapsmerk.

 

Gemeenschapsmerk

“4.5. (…) Het BHIM heeft op een eerdere aanvraag van Mag Instrument voor (onder meer) een merk bestaande uit de vorm van de Mini Maglite zaklamp geoordeeld dat dit teken van huis uit onderscheidend vermogen mist. Het BHIM heeft daarom de inschrijving van de vorm van de Mini Maglite als merk geweigerd. Dat oordeel is door de kamer van beroep van het BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg (…) in stand gelaten. Aangezien het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept betrekking heeft op hetzelfde teken, te weten de vorm van de Mini Maglite zaklamp, kan niet anders worden geoordeeld dan dat ook dit Gemeenschapsmerk geen inherent onderscheidend vermogen heeft.

(…) 4.7. Het voorgaande laat onverlet dat het Gemeenschapsmerk onderscheidend vermogen kan hebben verkregen door het gebruik dat ervan is gemaakt. Dat zou meebrengen dat het merk terecht is ingeschreven, althans niet nietig kan worden verklaard (…). De gegrondheid van het beroep op inburgering van de vorm van de Mini Maglite hebben het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten in hun voornoemde oordelen over het onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite (…). In het kader van de procedure met betrekking tot de eerdere merkaanvrage had Mag Instrument namelijk geen beroep op inburgering gedaan. Het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept, is daarentegen juist aangevraagd en inschreven op grond van acquired distinctiveness, dat wil zeggen door inburgering verkregen onderscheidend vermogen. Derhalve zal in het kader van deze procedure moeten worden beoordeeld of de inschrijving op die grond geldig is.

(…) 4.9. Mag Instrument heeft ter onderbouwing van haar beroep op inburgering reeds een aantal stukken overgelegd. Zij heeft echter nog niet, althans onvoldoende toegelicht hoe uit deze stukken volgt dat er sprake is van inburgering van haar Gemeenschapsmerk, dat wil zeggen dat de inherent onderscheidend vermogen missende vorm van de Mini Maglite als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt inmiddels door het in aanmerking komend publiek daadwerkelijk wordt opgevat als een teken ter identificatie van de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming. De rechtbank zal Mag Instrument in de gelegenheid stellen die toelichting alsnog bij akte te geven.

Oneerlijke concurrentie:

4.13. Mag Instrument stelt dat Volume onrechtmatig handelt door een op de Mini Maglite lijkende zaklamp aan te bieden in een vergelijkbare verpakking, te weten een hard plastic zwart doosje, onder een vergelijkbare naam, te weten “Mini”. Hieronder worden de Mini Maglite en “Mini” naast elkaar afgebeeld in de verpakking: Mini Maglite Mini

4.14. Aangezien Mag Instrument de gestelde onrechtmatigheid baseert op een combinatie van drie elementen (vormgeving, verpakking en naam), kan in het midden blijven of die elementen afzonderlijk beschouwd voldoende onderscheidend vermogen hebben. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat namelijk vast dat de Mini Maglite in ieder geval door de combinatie van vormgeving, verpakking en naamgeving een eigen plaats inneemt op de markt. Uit het door Volume aangeleverde overzicht van de markt blijkt niet één voorbeeld waarin alle drie de elementen samenkomen.

4.15. Voorts is de rechtbank met Mag Instrument van oordeel dat de vormgeving, verpakking en naam van de Mini Maglite en “Mini”, in samenhang beschouwd, dermate overeenstemmen dat verwarringsgevaar bij het publiek aannemelijk is. Volume erkent dat de door haar verhandelde “Mini” lijkt op de Mini Maglite omdat het beide staafvormige zaklampen zijn van ongeveer dezelfde lengte. De overeenkomsten gaan bovendien verder dan zij erkent. (…)

4.16. Het door deze combinatie van overeenstemmende elementen veroorzaakte verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door verschillen in de vormgeving van de lamp. Die verschillen zijn daarvoor te gering. Ook het feit dat op het doosje van Volume, anders dan op het doosje van Mag Instrument, de naam van de producent ontbreekt, leidt niet tot afwezigheid van verwarringsgevaar. Integendeel, een duidelijke vermelding van de herkomst van de Mini zou de mogelijkheid van verwarring bij het publiek juist hebben kunnen verminderen.

4.17. Ten slotte moet worden aangenomen dat het door de voornoemde overeenkomsten veroorzaakte verwarringsgevaar nodeloos is. Gesteld, noch gebleken is dat de overeenkomsten worden gedicteerd door eisen van deugdelijkheid of bruikbaarheid. Integendeel, Mag Instrument heeft onweersproken aangevoerd dat wat betreft de vormgeving, de verpakking en de naamgeving vele andere en mindere verwarringwekkende mogelijkheden denkbaar en uitvoerbaar zijn. Derhalve komt de rechtbank tot de conclusie dat Volume niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de genoemde overeenstemming verwarring bij het publiek ontstaat en dat zij derhalve onrechtmatig jegens Mag Instrument heeft gehandeld.

Beneluxmerk

4.18. Het voorgaande kan echter niet leiden tot toewijzing van alle vorderingen, omdat Mag Instrument niet alleen vordert een verklaring voor recht dat Volume oneerlijk heeft geconcurreerd, maar ook een verklaring voor recht dat Volume inbreuk heeft gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten, in combinatie met nevenvorderingen die uitsluitend toewijsbaar zijn bij inbreuken op die rechten. Derhalve dient ook het beroep van Mag Instrument op haar Gemeenschapsmerk, Beneluxmerk en auteursrecht te worden beoordeeld.

4.21. (…) Dat laat onverlet dat de maatstaven voor de beoordeling van inherent onderscheidend vermogen van een merk overeenkomstig de GMVo en het BVIE – op zijn minst – vergelijkbaar zijn. Daar komt bij dat de Gemeenschapswetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken (overweging 16 GMV0).

4.22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het afwijzende oordeel van BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie over het inherent onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite ook volgen ten aanzien van het Beneluxmerk. (…)

4.23. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat ook voor de geldigheid van het Beneluxmerk de inburgering van het merk beslissend is. Derhalve zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven zich daarover nader uit te laten overeenkomstig hetgeen in reconventie is bepaald ten aanzien van de inburgering van het Gemeenschapsmerk. auteursrecht

Auteursrecht

4.25. Dat ten aanzien van de Mini Maglite de Verenigde Staten moet worden aangemerkt als land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie en dat de Mini Maglite niet wordt beschermd door het Amerikaanse auteursrecht, acht de rechtbank onvoldoende weersproken. Een en ander is reeds vastgesteld in een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof Amsterdam (hof Amsterdam 13 september 2001, BIE 2002/80) in een procedure waarin Mag Instrument uitvoerig de gelegenheid heeft gehad haar standpunt naar voren te brengen. Op de vraag van de rechtbank ter comparitie waarom dit oordeel onjuist is, heeft Mag Instrument slechts naar voren gebracht dat een Nederlandse rechter zich bij gebreke van een uitspraak van een Amerikaanse rechter geen oordeel zou dienen te vormen over de bescherming van de Mini Maglite onder het Amerikaanse auteursrecht. Dat standpunt vindt geen steun in het recht. De Nederlandse rechter is in deze zaken juist verplicht op dit punt een oordeel te geven. Gelet op het feit dat het oordeel van het hof is gebaseerd op verklaringen van deskundigen en dat Mag Instrument niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het oordeel van het hof over het Amerikaanse auteursrecht inhoudelijk onjuist is, gaat ook de rechtbank ervan uit dat de Mini Maglite in de Verenigde Staten geen bescherming toekomt op grond van het auteursrecht. Daaruit volgt dat het beroep van Mag Instrument op het Nederlandse auteursrecht moet worden afgewezen.

Conclusie

4.27. Gelet op het feit dat een beslissing over de vorderingen voor zover die zijn gebaseerd op het Gemeenschapsmerk en het Beneluxmerk, pas mogelijk is nadat partijen zich nader hebben uitgelaten over de inburgering van die merken, zal de rechtbank die beslissing aanhouden. Voor de goede orde zullen ook de overige beslissingen worden aangehouden."

Lees het vonnis hier.

IEF 7142

Ex Parte Amstellodamensis

Rechtbank Amsterdam, 26 september 2008, LJN: BF6523, Argeweb B.V. tegen Online Breedband B.V.

Tweede Amsterdamse ex parte met wederhoor (nu ook mét proceskostenveroordeling). Bevel tot staken inbreuk auteursrecht commercial afgewezen. Proceskostenveroordeling voor verzoekster. 
 
“Verzoekster, verder Argeweb, heeft op 24 september 2008 een verzoekschrift ex  artikel 1019 e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ingediend,  welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht. Dit verzoek is behandeld ter  zitting van 26 september 2008, waarbij, naar aanleiding van de inhoud van het  verzoekschrift, behalve Argeweb ook verweerster, verder Online Breedband, is  gehoord. Na de zitting is direct mondeling uitspraak gedaan en aan partijen  meegedeeld dat de schriftelijke uitwerking zou volgen op 2 oktober 2008. Het  onderstaande bevat die uitwerking. Beide partijen hebben producties in het geding  gebracht, waaronder een DVD en een CD-rom, die ter zitting zijn bekeken. Van de  zijde van Online Breedband is tevens een pleitnota overgelegd.”

 (…) “4.2.  Niet in geschil is dat de commercial van Argeweb kan worden aangemerkt  als een werk in de zin van de Auteurswet. Na het bekijken van de beide spotjes,  heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat de commercial van Online  Breedband een aantal elementen bevat die overeenkomen met elementen uit de  reclame van Argeweb. Zo is bijvoorbeeld in beide reclames een meisje met een bal  te zien. Verder is in de commercials van beide partijen het begrip ‘online’ fysiek  in beeld gebracht in die zin dat mensen te zien zijn die over een lijn lopen. Online  Breedband zou dit idee ontleend kunnen hebben aan de reclame van Argeweb,  hoewel zij dat ten stelligste ontkent. Anderzijds valt ook niet uit te sluiten dat  partijen onafhankelijk van elkaar op het idee zijn gekomen om het begrip ‘online’  op deze wijze uit te beelden, aangezien een dergelijke ‘vertaling’ van het begrip  ‘online’ enigszins voor de hand ligt.

4.3.  Wat er ook zij van het voorgaande, Online Breedband heeft terecht aangevoerd dat niet een bepaald idee auteursrechtelijk beschermd is, maar alleen de uiting waarin dit idee nader is vorm gegeven. (…)

4.4.  Hoewel zeker sprake is van overeenstemmende elementen, zoals hiervoor vermeld onder 4.2, verschillen beide commercials aanzienlijk van elkaar. Anders dan Argeweb heeft betoogd, kan de reclame van Online Breedband zeker niet als een ‘100% nabootsing’ van die van Argeweb worden gekenschetst. (…) De totaalindruk bij Argeweb, waar de opvolgende figuren contact maken met hun directe voorganger is van een gemeenschap waar iets wordt gedeeld. De totaalindruk bij Online Breedband is dat een product wordt aangeboden dat voor een rij van uiteenlopende individuen interessant kan zijn.  Al met al springen de verschillen zodanig in het oog en is de totaalindruk van beide reclames dermate verschillend dat van een inbreuk op het auteursrecht niet kan worden gesproken.

4.7.  Als de in het ongelijk gestelde partij zal Argeweb worden veroordeeld in de kosten van dit geding, die aan de zijde van Online Breedband worden begroot op € 6.750,- aan salaris advocaat, nu deze kosten als redelijk en evenredig kunnen worden aangemerkt.

Lees de beschikking hier. Eerste ex parte met wederhoor hier.

IEF 7141

Een derde in vrijwaring

Rechtbank ’s-Gravenhage 1 oktober 2008, HA ZA 08-2204 (Bureau voor Free Publicity V.O.F. c.s. tegen IDMC)

Vonnis in incident. Octrooirecht. Auteursrecht. Eiser Free Publicity vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, kort samengevat, het octrooirecht van gedaagde IDMC vernietigt en voor recht verklaart dat IDMC geen auteursrecht heeft op de beschreven werkwijze en dat IDMC onrechtmatig met haar octrooirecht, auteursrecht en/of enig aanverwant recht wappert. In dit incident vordert gedaagde IDMC dat de rechtbank haar zal toestaan haar adviseur met betrekking tot de aanvraag van het octrooirecht in vrijwaring op te roepen. De rechtbank wijst de vordering toe.

“4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien de gedaagde in de hoofdzaak stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot deze derde het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. IDMC heeft aangevoerd dat zij met betrekking tot de aanvraag en de handhaving van het octrooirecht door Muller & Eilbracht is geadviseerd en heeft daarmee het bestaan van een rechtsverhouding in de zin van artikel 210 Rv voldoende gemotiveerd gesteld. Gelet op deze rechtsverhouding, die doorgaans kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, valt immers niet uit te sluiten dat IDMC, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig uitvalt, verhaal heeft op Muller & Eilbracht. Daarom komt de incidentele vordering voor toewijzing in aanmerking. De
rechtbank merkt hierbij nog op dat niet valt in te zien waarom de vrijwaring geen betrekking zou (kunnen) hebben op de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen. In ieder geval is niet vereist dat de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident op dezelfde rechtsgronden berusten.

4.2. Gelet op de in de hoofdzaak gevorderde proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv zal de rechtbank de beslissing omtrent de kosten aanhouden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7137

Minutenvergoeding

OfpactRechtbank Maastricht, 23 januari 2008 & 1 oktober 2008, resp. HA ZA 06-1003 & HA ZA 06-1003, PLC Ofpact Ltd tegen Cyborg (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich)

Auteursrecht. Tussen- en eindvonnis (schadeberekening) in Ofpact-zaak (belangenbehartiger erotische-filmindustrie) of het gebruik van filmfragmenten  op internetsite. Geen tentoonstelling ex artikel 23 Aw of citaat ex artikel 15 Aw. Geen belangenbehartiging van producenten ex 3:305a BW, wel in opdracht namens derde (cessie ter incasso). Schadeberekening op basis van minutenvergoeding: geen €46.000,- maar €1000,-. Dubbele matiging gevorderde werkelijke proceskosten: Redelijke en evenredige proceskosten worden door rechtbank in overeenstemming met de moeilijkheidsgraad en omvang van de procedure gesteld op €8000,-, welk bedrag weer wordt gematigd tot €5000,- vanwege de geringe ernst van de inbreuk. 

Tussenvonnis: “3.3 De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid van Ofpact niet is te ontlenen aan art. 3:305a BW. Daaraan staat in de weg dat Ofpact de rechtsvorm voert van een onder Engels recht opgerichte private limited. Deze rechtsvorm is te vergelijken met een besloten vennootschap naar Nederlands recht en niet met een stichting of een vereniging. Voorts bepaalt lid 3 van art. 3:305a BW dat een collectieve actie niet kan strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld, terwijl de onderhavige vordering uitsluitend daarop betrekking heeft. Het vorenstaande betekent niet dat een derde niet op eigen naam in opdracht van een derde namens die derde een vordering kan instellen. Deze rechtsfiguur, die in de rechtsliteratuur bekend staat onder de naam cessie ter incasso (zonder dat van een daadwerkelijke cessie sprake is), is door de Hoge Raad vanaf zijn arrest van 21 oktober 1983 (gepubliceerd in de Nederlandse Jurisprudentie (NJ) 1984,254 en geannoteerd door prof. Maijer) in constante jurisprudentie toegestaan. Het voorgaande betekent dat Ofpact ontvankelijk is in haar vordering.

3.6 De rechtbank is van oordeel dat de werking die Cyborg geeft aan het geciteerde arrest verder gaat dan de uitzondering die op basis ervan kan worden aangenomen. Ten eerste hebben de stills het primaire doel om reclame te maken voor de eigen, tegen betaling te raadplegen, website en worden zij niet rechtstreeks getoond in verband met de verkoop van de film zelf. Ten tweede beperkt Cyborg zich kennelijk niet tot het tonen van de verpakking of voorzijde van de betreffende DVD's, maar toont zij er fiagrnenten uit, hetgeen veel verder gaat dan voor de aanprijzing van het product nodig is. Uit het feit dat Cyborg voor het tonen van deze fiagrnenten betaling verlangt, mag afgeleid worden dat het tonen van deze fiagrnenten niet alleen dient als promotiemateriaal voor verkoop, maar ook tot daarvan losstaand doel hebben het kunnen bekijken van kleine delen van de betreffende films. Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Cyborg op de in art. 23 Aw gegeven en in de jurisprudentie uitgebreide beperking van het auteursrecht faalt.

3.7 Cyborg beroept zich voorts voor wat betreft de stills op de beperking van de auteursrechtelijke bescherming op art. 15aAw. (…) Het betreffende artikel geeft derhalve een uitzondering op de bescherming die de Auteurswet biedt als daaruit geciteerd wordt in een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of voor een uiting met een vergelijkbaar doel. De rechtbank is van oordeel dat het laten zien van een afbeelding uit de film als een citaat kan worden aangemerkt. Het doel waarmee dat door Cyborg gebeurt, namelijk het overhalen van de kijker van het plaatje om tegen betaling verder te kunnen kijken op de besloten website, is evenwel niet onder de in het wetsartikel genoemde doeleinden te plaatsen (aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling) en ook niet onder een daarmee vergelijkbaar doel te brengen. Derhalve faalt ook dit verweer.”

Eindvonnis: “3.3 Qua licentievergoeding lopen de bedragen waarvan partijen bij de begroting van de schade willen uitgaan, sterk uiteen. De rechtbank acht de uitgangspunten van Cyborg in overeenstemming met de daadwerkelijk gederfde omzet dan die van Ofpact. Ofpact gaat er in haar berekening ogenschijnlijk ten onrechte van uit dat de door Media Investors gerealiseerde omzet bereikt wordt door licentie van de film(s) aan houder. Gelet op & bezettingsgraad per film (25% van de tijd dat de film beschikbaar is op internet) lijkt dit zeer onwaarschijnlijk. Overigens blijk uit de berekening dat Media Investors van de licentiehouders geen vergoeding per maand bedingt maar Kennelijk per minuut dat de films daadwerkelijk bekeken worden. Veronderstellende dat bij Cyborg een 30-seconden fragment in 4 ½ maand 1.350 keer bekeken wordt (circa 10 keer per dag), is in totaal sprake 675 minuten, hetgeen tegen een urenvergoeding van 5 tot 10 eurocent neerkomt op ongeveer €30 tot €60,= euro "gederfde omzet per film.  Daarbij moet worden bedacht dat bij genoemd minutentarief de kijker  de keus heeft uit fragmenten van de gehele film en zelf kan kiezen om door te kijken of k stoppen, terwijl het bij Cyborg ging om een vast fragment zonder de mogelijkheid om door te kijken. De door Cyborg met bescheiden onderbouwde licentievergoeding van € 500,- per film over een periode van vier jaar impliceert dat de licentiehouder elke maand meer dan € 10.- inkomsten op de film moet maken om (directe) kostendekkend te werken en dit bedrag lijkt gelet op het enorme aanbod (zie de films en fragmenten waarover Cyborg beschik) meer in overeenstemming met de realiteit van de bedragen waar Ofpact vanuit wil gaan. Het voorgaande voert de rechtbank tot vaststelling van de schade op een bedrag van € 1.000,- . De gevorderde immateriële schade en zogenaamde 'debiet' schade zal worden afegwezen omdat niet gebleken is dat die schade geleden is.”

Lees het tussenvonnis hier. Eindvonnis hier.

IEF 7129

Uitingen van een stijl/een modetrend

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1 oktober 2008, HA ZA 07-2131, Hansgrohe AG tegen Tiger Nederland B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. (Gemeenschaps-)modellenrecht en auteursrecht op douchekop. Model is geldig, maar heeft beperkte beschermingsomvang en is gedeeltelijk technisch bepaald. Geen inbreuk, andere algemene indruk Auteursrecht niet betwist, maar geen inbreuk. € 61.684,19 niet-betwiste proceskosten.

“4.3. Dat sprake is van een geldig Gemeenschapsmodel laat onverlet dat het eigen karakter van dat Gemeenschapsmodel niet geacht kan worden te zijn gelegen in die elementen die een uiting zijn van een bepaalde stijl of mode. Het enkel volgen van een bepaalde stijl of mode zal er immers niet toe leiden dat bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wordt gewekt. Daarnaast is van belang dat een recht op een Gemeenschapsmodel niet geldt voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald (art. 8 lid 1 GModVo). De rechtbank wijst voorts op art. 10 lid 2 GModVo, waarin is bepaald dat bij de beoordeling van de draagwijdte van de bescherming van een model rekening dient te worden gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

4.4. De rechtbank is, indachtig hetgeen onder 4.3. is overwogen, van oordeel dat de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe beperkt is. Verschillende aspecten zijn daarbij van belang. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat zijdens Hansgrohe ter zitting desgevraagd is bevestigd dat de afgeronde (organische) vormen en de chroom-uitvoering van haar Gemeenschapsmodel uitingen zijn van een stijl/een modetrend die ook vóór het depot van haar Gemeenschapsmodel bestond. (…).

4.5. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de grootte van de douchekop in verhouding tot de lengte van de handgreep technisch is bepaald. (…) Hoe korter de handgreep, des te groter kan de douchekop worden uitgevoerd. (…) De lengte van de handgreep zal om die reden niet korter worden uitgevoerd dan de breedte van een gemiddelde hand.

4.6. Uitgaande van de beperkte beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe, is de rechtbank van oordeel dat dit Gemeenschapsmodel en de Niagara bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekken. Hierbij is van belang dat de algemene indruk van het Gemeenschapsmodel in grote mate wordt beïnvloed door de grote douchekop en de in verhouding tot die douchekop korte handgreep, door het gebruik van chromen/verchroomde ronde vormen en het overlopen van de handgreep in de douchekop. De ontwerper die binnen de heersende stijl/modetrend tot een ontwerp van een wellnesshanddouche wil komen, wordt juist op die punten beperkt in zijn vrijheid. (…) De ontwerper had uiteraard een andere technische oplossing kunnen kiezen om dit doorknikken tegen te gaan - hetgeen zou hebben geleid tot een aanmerkelijk andere vormgeving - maar juist omdat de korte greep niets anders is dan een technische oplossing van een technisch probleem, welke vrijelijk mag worden toegepast nu niet is gebleken van enigerlei andere bescherming van de korte greep, is de ontwerper niet gehouden de weg van een andere techniek in te slaan. Daarbij valt op dat de handgreep van de Niagara, indien deze wordt vergeleken met het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe, bovendien slanker (en daarmee langer) oogt. De vrijheid die de ontwerper van een wellness-handdouche heeft, is door de ontwerper van de Niagara voorts anders benut dan door de ontwerper van het Gemeenschapsmodel. Zo is de voor het Gemeenschapsmodel (eveneens) kenmerkende platte douchekop bij de Niagara aan de bovenzijde veel boller vormgegeven. Ook het verloop naar de handgreep oogt bij de Niagara veel ronder. Daar komt bij dat de handgreep bij het Gemeenschapsmodel als het ware één is met de douchekop doordat handgreep en douchekop vloeiend in elkaar overlopen. Bij de Niagara wordt door de ‘driehoekconstructie’ bovenop de douchekop veeleer de indruk gewekt dat de douchekop onder de handgreep is komen te hangen.

4.7. Ook op andere (voor de algemene indruk van minder belang zijnde) kenmerken wijkt de Niagara af van het Gemeenschapsmodel. (…)

(…) 4.9. Omdat de Niagara een andere algemene indruk wekt dan het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe, is van inbreuk op dat Gemeenschapsmodel geen sprake. De op het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe gebaseerde vorderingen dienen daarom te worden afgewezen.

4.10. Niet betwist is dat de Raindance een auteursrechtelijk beschermd werk is. Voor de beantwoording van de vraag of de Niagara een verveelvoudiging van de Raindance is, moet worden beoordeeld of de Niagara de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Raindance vertoont, zodanig dat de totaalindrukken overeenkomen. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder 4.4. tot en met 4.8. heeft overwogen inzake de voor het modelrecht van belang zijnde beschermingsomvang en de algemene indruk, stelt zij vast dat (ook) de totaalindruk van de Niagara en die van de Raindance verschillen. Ook de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hansgrohe in de kosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Tiger begroot op € 61.684,19, zijnde de door Tiger verantwoordde en door Hansgrohe niet betwiste kosten. “

Lees het vonnis hier.

IEF 7121

De prestatie van Buma

Rechtbank Amsterdam, 17 september 2008, LJN: BF3735, Coöperatieve Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. tegen Vereniging Buma.

BUMA-zaak. Auteursrecht, fiscaalrecht. Op basis van een overeenkomst tussen Rabobank en Buma is aan Rabobank, tegen een vergoeding aan Buma, voor de duur van de overeenkomst de toestemming verleend om in haar vestigingen het zogenaamde Buma-repertoire ten gehore te brengen. Onder Buma-repertoire wordt verstaan de muziekwerken ten aanzien waarvan de makers (of hun rechtverkrijgende) de exploitatie en handhaving van het muziekauteursrecht aan Buma hebben toevertrouwd of nog zullen toevertrouwen.

De centrale vraag is of Buma diensten aan Rabobank verleend, waarover BTW is verschuldigd. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, onder meer onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ (inzake de van toepassing zijnde richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van BTW).  

“4.9.  De prestatie die Buma op basis van de door haar op eigen naam met Rabobank gesloten overeenkomst tegen een vergoeding aan haar aan Rabobank levert, houdt - kort gezegd - in het bieden van de mogelijkheid om alle muziekwerken uit het wereldwijd auteursrechtelijk beschermde muziekrepertoire ten gehore te brengen. Teneinde deze prestatie aan Rabobank (en andere muziekgebruikers) te kunnen leveren, heeft Buma reeds vele exploitatiecontracten met diverse auteurs/uitgevers van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken gesloten en sluit zij - zoals niet gemotiveerd is weersproken - ook nu nog (dagelijks) nieuwe contracten om zodoende, onder verwerving van de daartoe benodigde rechten, het aan de muziekgebruikers ter beschikking te stellen Buma-repertoire aan te vullen.

Daarnaast beschikt Buma - zoals zij onbetwist heeft uitgelegd - over een eigen, zelfstandig opererende organisatie bestaande uit computersystemen, databanken en ook mankracht, die onder meer zorg draagt voor de controle van het gebruik van het Buma-repertoire, het optreden tegen inbreuken op de aan Buma overgedragen auteursrechten, het incasseren van de vergoedingen van de diverse muziekgebruikers, het bewaken van de juiste verdeling van de ontvangen gelden over de auteurs/uitgevers, het administreren en invoeren van nieuwe muziekwerken in haar computerbestanden en tot slot het onderhandelen met (potentiële) nieuwe muziekgebruikers over de condities waaronder een overeenkomst tussen de (mogelijk) nieuwe gebruiker en Buma zal worden aangegaan. Als onweersproken staat vast dat zonder deze organisatie van Buma het voor onder andere Rabobank als gebruiker van het mondiale muziekrepertoire niet mogelijk is de wettelijk vereiste toestemming tot het ten gehore brengen van het wereldwijde muziekrepertoire te verwerven.

Immers, nog afgezien van het feit dat de auteurs/uitgevers door middel van de exploitatiecontracten met Buma hun rechten aan Buma hebben overgedragen en op grond daarvan geen licentie aan de gebruikers kunnen bieden om hun muziekwerken ten gehore te brengen, zouden de auteurs/uitgevers ook zonder de exploitatiecontracten met Buma het totaalpakket dat Buma thans tegen een bepaalde vergoeding aan de muziekgebruikers - waaronder Rabobank - levert, niet kunnen aanbieden. Dit niet alleen vanwege het feit dat - zoals Buma benadrukt - de auteurs/uitgevers zonder de exploitatiecontracten ieder afzonderlijk enkel over de rechten op hun eigen muziekrepertoire kunnen beschikken, maar ook omdat in dat geval de hiervoor genoemde faciliteiten die Buma thans aan onder meer Rabobank als muziekgebruiker levert, zonder welke het Buma-repertoire niet ter beschikking gesteld kan worden, alsdan niet voorhanden zijn.

4.10.  De conclusie van het bovenstaande is dat Buma zelfstandig en in het economische verkeer diensten aan Rabobank (en andere muziekgebruikers) levert en aldus als ondernemer in de zin van de Wet OB 1968 is aan te merken. Dat Buma - zoals Rabobank nog benadrukt - (vanuit haar verenigingsoogpunt) de inkomsten die zij ontvangt van de muziekgebruikers (via een bepaalde verdeelsleutel) als tegenprestatie voor de aan haar overgedragen exploitatierechten aan de auteurs/uitgevers uitkeert na aftrek van haar kosten, doet - anders dan Rabobank bepleit - aan de voornoemde conclusie niet af. De wijze van aanwending van de inkomsten uit de overeenkomsten met de muziekgebruikers zegt (op zich) immers niets over de zelfstandigheid waarmee Buma de diensten aan de muziekgebruikers verricht.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7119

Een nogal recht-door-zee auteursrechtelijke zaak

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 5 september 2008, LJN: BF3693, Vivant tegen Lemetex Import/Export B.V.

Geregistreerd auteursrecht. Niet objectief bepaalde keuzes en veel op elkaar lijkende stoffen.  Na de hors catégorie proceskosten uit Den Haag (hier en hier), nu de basse catégorie uit Den Bosch. De indicatietarieven komen niet ter sprake maar de volledige kostenveroordeling wordt sterk gematigd op grond van o.a. het waarborgen van vrije toegang tot de rechter.  “Daarnaast dient een beweerdelijk inbreukmaker die, zoals Lemetex een bewust afwijkend dessin (spiralen in plaats van ovalen) op de markt brengt, niet door een onevenredig en onbillijk procesrisico belemmerd te worden om de vraag of dat afwijkend dessin al dan niet een inbreuk oplevert, aan de rechter te kunnen voorleggen. Veel meer dan het aan de rechter voorleggen van de beide dessins teneinde dat oordeel te geven, is er in deze zaak niet voorgevallen. In die zin is het een nogal recht-door-zee auteursrechtelijke zaak.” 15 uur uit en thuis advocatenwerk is redelijk en evenredig. Helaas zonder plaatjes (wie ze heeft, mag ze mailen).

Eiser Vivant ontwikkelt twee maal per jaar een nieuwe collectie luxe verpakkingsmaterialen en decoratiematerialen, ontworpen door haar eigen ontwerpafdeling. Vivant laat deze ontwerpen registeren bij de Inspecteur van Belastingen "ten einde de aanvang van haar auteursrecht vast te leggen". Gedaagde Lemetex exploiteert een groothandel in woningtextiel en brengt een decoratieve stof op de markt had gebracht die identiek, althans nagenoeg identiek, was aan een ontwerp  van Vivant, de Daylight, een doorzichtige voile die is bedrukt met een glitterprint, zijnde in rijen geplaatste min of meer ovale figuren. “Het ontwerp is geregistreerd voor uiteenlopende toepassingen, met name het gebruik als een “Deco Ribbon”, zijnde een decoratieve tafelloper voor de kerstdagen”

Lemetex erkent dat zij inbreuk maakt op het auteursrecht van Vivant en zegt toe om met het aanbieden van de inbreukmakende stof te staken, maar voornemens te zijn een soortgelijk product op de markt brengen, doch dat het ontwerp daarvan voldoende zal afwijken van het ontwerp van Vivant. Lemetex brengt vervolgens een decoratieve stof op de markt onder de naam “Delphine”. Die stof is het onderwerp van geschil in de onderhavige zaak.

De voorzieningenechter stelt vast dat de Daylight in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming (“niet objectief bepaalde keuzes”) en dat de Delphine een inbreukmakend ontwerp is.

“4.1 Bij Vivant’s ontwerp van Daylight zijn een aantal niet objectief bepaalde keuzes gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot een ontwerp met een oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de ontwerper draagt. De in rijen geplaatste min of meer ovale figuren gedrukt op een transparante stof zijn het resultaat van een keuze die niet is bepaald door vereisten van technische of praktische aard. Het ontwerp “Daylight” is dan auteursrechtelijk beschermd.
  
4.2.  Lemetex’ ontwerp Delphine heeft onvoldoende afwijkende uiterlijke kenmerken van het ontwerp Daylight. (…) Hoewel het bewerken van een dergelijke stof in verschillende kleuren en dessins niet nieuw is, lijken in beide gevallen de geprinte figuren – min of meer ronde figuren van dezelfde grote in glitterprint – veel op elkaar. Het onderscheid tussen de ovalen (Daylight) en spiralen (Delphine) is daarbij onvoldoende in het oog springend en de breedte van de lijnen van de figuren onvoldoende afwijkend om de totaalindruk van het ontwerp Delphine anders te doen zijn dan die van het ontwerp Daylight. Dan is het verspreiden van het ontwerp Delphine auteursrechtelijk een inbreuk op de rechten van Vivant.”

Maar van belang lijken vooral de  overwegingen met betrekking tot de werkelijke proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter komt, zonder naar de indicatietarieven te verwijzen, tot een bedrag van ongeveer €3000,-  aangezien een dergelijke zaak in 15 uur, inclusief zitting, afgerond kan worden.   

“4.9.  Met betrekking tot de gevorderde volledige kostenveroordeling en de kostenstaat van de raadsman van Vivant wordt overwogen:

4.9.1.  Lemetex zal als de voor het grootste gedeelte in het ongelijk gestelde partij in de volledige proceskosten worden veroordeeld, doch uitsluitend voor zover die geacht kunnen worden betrekking te hebben op onderdeel 1 van de vordering en betrekking hebben op werkzaamheden na de ontdekking in december 2007 van het verschijnen op de markt van Lemetex’ product “Delphine”.

4.9.2.  Daarnaast dient een beweerdelijk inbreukmaker die, zoals Lemetex een bewust afwijkend dessin (spiralen in plaats van ovalen) op de markt brengt, niet door een onevenredig en onbillijk procesrisico belemmerd te worden om de vraag of dat afwijkend dessin al dan niet een inbreuk oplevert, aan de rechter te kunnen voorleggen. Veel meer dan het aan de rechter voorleggen van de beide dessins teneinde dat oordeel te geven, is er in deze zaak niet voorgevallen. In die zin is het een nogal recht-door-zee auteursrechtelijke zaak.

4.9.3.  Over de kostenstaat valt nog op te merken:

Overleg met een Octrooibureau en met een Merkenbureau heeft niets met deze auteursrechtelijke zaak van doen. Het besteden van 492 minuten aan het opstellen van de dagvaarding, van daarenboven 180 minuten “opstellen processtukken” en daarnaast nog eens 208 uur ongespecificeerde “dossierstudie” is gezien de voorshands gebleken omvang van de inbreuk en de aard van dit geding buitenproportioneel.

Gelet op een en ander acht de rechter bij het opgegeven uurtarief van € 190,00 een kostenveroordeling van:
Vooroverleg en studie  2 uur    € 380,00
Diverse correspondentie  3 uur    € 570,00
Dagvaarding    6 uur    € 1.140,00
Behandeling zitting    4 uur    € 760,00
Totaal          € 2.850,00
redelijk en evenredig. ”

Lees het vonnis hier.

IEF 7117

Voor haar geen waarde heeft

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18 december 2007, 2 september 2008, LJN: BE9566, Hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rb. Rotterdam  ten aanzien van Stichting [X] te [Z].

Aardig om te vermelden, maar veel meer ook niet. IE-argument in belastingzaak. Partijen zijn verdeeld over de waarde die op de waardepeildatum aan de onroerende zaak, De Kunsthal, dient te worden toegekend. 

.“6.1  Het primaire standpunt van belanghebbende houdt in dat de onroerende zaak in economische zin voor haar geen waarde heeft, omdat deze voor haar geen nut oplevert. Het Hof zal belanghebbende niet volgen in deze stelling. Het Hof acht aannemelijk dat de onroerende zaak is ontworpen en gebouwd als museum. Het gebouw wordt ook als zodanig door belanghebbende overeenkomstig haar doelstelling gebruikt. Niet kan worden gezegd dat de onroerende zaak voor belanghebbende geen ander nut oplevert dan dat deze blijft voortbestaan als architectonisch belangwekkend gebouw. De omstandigheid dat aan het gebouwde gedurende de periode dat de intellectuele eigendom van het ontwerp bij de architect berust, geen wijzigingen kunnen worden aangebracht en het ook overigens dient te blijven bestaan, brengt hierin geen verandering.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7094

Naakte schaatsers

Rechtbank Amsterdam. 17 september 2008, HA ZA 06-1242, Ofpact Ltd. tegen Stichting Men On-Line (Met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich).

Auteursrecht. Eindvonnis in zaak over auteursrechtinbreuk op de films Cherries, The English Student, Greek Holiday part 1 en 2, XL Files, An American in Prague, Barebacking Across America en Bare Skaters. Fragmenten films zijn geen citaat. De producenten worden in deze zaak vertegenwoordigd door Ofpact, de rechtenorganisatie van de porno-industrie. Proceskosten volgens indicatietarief eenvoudige bodemzaak, maar toch (ongeveer) €25.000,- .

“2.9. Nu Ofpact is geslaagd in het haar onder 2.1 sub 1 en 2 opgedragen bewijs, liggen de vorderingen onder 3.1 sub 1 tot en met 5 voor toewijzing gereed, als hierna te melden. Dat betekent dat de producenten ook recht hebben op schadevergoeding van de schade die zij geleden hebben ten gevolge van het zonder hun toestemming openbaar maken en verveelvoudigen van (fragmenten) van bun films. Nu Ofpact ook het recht van de producenten heeft verkregen om ten behoeve van hen schadevergoeding te vorderen, is de vordering tot betaling van schadevergoeding eveneens toewijsbaar, zij het dat de omvang van de schade thans nog niet vaststaat. In dat kader is het - overeenkomstig hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen in 4.7 van het tussenvonnis -thans aan Men On-Line om door middel van geverifieerde gegevens inzicht te verschaffen in het aantal downlaads van (fragmenten van) de films dat heeft plaatsgevonden, en de omvang daarvan, en van het aantal gegevensdragers met de betreffende filmfragmenten dat zij heeft verstrekt. Verificatie van de gegevens dient door een accountant te geschieden.

(…) 2.11. Men On-Line heeft de door Ofpact opgevoerde proceskosten betwist, althans gesteld dat deze niet redelijk zijn. De rechtbank acht de gemaakte kosten inderdaad niet redelijk of evenredig aan het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Het zal de redelijke en evenredige kosten gemaakt tot aan het tussenvonnis derhalve naar billijkheid begroten overeenkomstig het indicatietarief voor eenvoudige bodemzaken met re- en dupliek op EUR 10.000,- en de kosten gemaakt na het tussenvonnis op EUR 10.829,51 zodat een totaalbedrag van EUR 20.829,51 zal worden toegewezen. De reden voor toewijzing van de gehele kosten gemaakt na het tussenvonnis is gelegen in het feit dat Ofpact voorafgaande aan het maken van de kosten na het tussenvonnis heeft aangeboden om van bewijslevering af te zien, maar Men On-Line hierop niet heeft gereageerd en deze kosten overigens niet onredelijk of onevenredig worden geacht. Bovendien ziet het indicatietarief enkel op advocaatkosten en de kosten gemaakt na het tussenvonnis zien grotendeels op andere kosten. Daarnaast komen tevens EUR 3.280,- aan vastrecht (3.365,- minus 85,- dat reeds is opgenomen in kostenstaat van kosten na tussenvonnis) en EUR 84,87 kosten dagvaarding voor toewijzing in aanmerking.

2.12. Er is daarnaast geen plaats meer voor toewijzing van de buitengerechtelijke advocaatkosten aangezien deze wel reeds zijn inbegrepen in hel indicatietarief. Gesteld noch gebleken is dat er daarnaast nog andere buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt.”

Lees het eindvonnis hier, tussenvonnis hier, vonnis in incident hier.