Alle rechtspraak  

IEF 400

Heet van de naald

Rechtbank Amsterdam, 26 mei 2005, LJN: AT6301, 314443/KG 05-767 Schiffmacher tegen Vara. Uitspraak in de zaak over het vermeende onrechtmatige gebruik door de Vara van tatoeages van Henk Schiffmacher in de decorstukken van Kopspijkers. Conflict blijkt al een tijdje te spelen maar loopt nu slecht af voor Schiffmacher, omdat er teveel onduidelijk is over gemaakte afspraken en vooral veel onduidelijkheid over de ware auteursrechthebbende op de afbeeldingen.

In afwachting van een mogelijk gunstiger hoger beroep kan Schiffmacher in ieder geval in zijn zak steken dat hij de vice-president van de Rechtbank Amsterdam uitgaat van het feit dat hij een “kunstenaar is met een internationale reputatie op het gebied van tattoos, schilderijen, verzamelingen en boeken.” Dat is nu dus officieel.

Vastgesteld is ook dat De Vara vanaf februari 2004 en april 2005 in het decor delen van afbeeldingen uit het door Schiffmacher geredigeerde “1000 Tattoos.” Zonder voorafgaande toestemming- De onderhandelingen na begin van gebruik zijn in onenigheid gesmoord. Vervelend conflict, maar de rechter begint gewoon bij de auteursrechtelijke basis en die blijkt er dus (nog) niet te zijn.

“Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of aan [eiser1] c.s. het auteursrecht toekomt op de afzonderlijke afbeeldingen in het boek. [eiser2] en [eiser3] stellen dat zij als de ontwerpers van de tattoos, de “tattoo-artists” dan wel als de fotografen van de desbetreffende afbeeldingen moeten worden aangemerkt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Vara hebben zij deze stelling echter niet met bewijsstukken gestaafd. Uit de desbetreffende afbeeldingen uit het boek kan dit niet worden afgeleid. Hun namen staan immers niet bij die afbeeldingen vermeld, terwijl bij sommige andere afbeeldingen wel de namen van de ontwerper en de fotograaf staan vermeld. [eiser2] en [eiser3] kunnen dan ook niet enig recht op de afbeeldingen hebben overgedragen aan [eiser1].

Voorshands wordt geoordeeld dat aan [eiser1] zelf evenmin het auteursrecht op de afzonderlijke afbeeldingen toekomt. Voorzover [eiser1] heeft willen stellen dat het auteursrecht op de foto’s in het boek ”1000 Tatoos” bij The Amsterdam Tattoo Museum berust, omdat in het colofon van het boek vermeld staat ““(...) ? 1996 for the illustrations: The Amsterdam Tattoo Museum, Amsterdam” en hij in feite The Amsterdam Tattoo Museum is, geldt dat de copyright-notice op zich geen bewijs oplevert voor het auteursrecht. [eiser1] dient dan ook bij betwisting door de Vara aan te tonen dat hij de rechthebbende op de afbeeldingen in het boek is. [eiser1] heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat hem als fotograaf van de hiervoor onder 1d5 en 1d9 genoemde afbeeldingen, het auteursrecht op die afbeeldingen toekomt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Vara, heeft [eiser1] deze stelling vooralsnog echter niet met bewijsstukken gestaafd. Bij de bewuste afbeeldingen in het boek staat zijn naam niet als fotograaf vermeld, terwijl bij sommige andere afbeeldingen in het boek de naam van de fotograaf wel wordt gegeven.

Het antwoord op de vraag of [eiser1] c.s. daadwerkelijk de ontwerper dan wel de fotograaf is, vergt derhalve een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Tenslotte kan [eiser1] ook geen rechten ontlenen aan artikel 9 van de Auteurswet, nu hij in het boek niet staat vermeld als de uitgever of de drukker. De slotconclusie moet dan ook zijn dat vooralsnog niet kan worden aangenomen dat [eiser1] c.s. auteursrechten heeft op de afzonderlijke afbeeldingen, die zijn geschonden door de Vara.

Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of aan [eiser1] het auteursrecht toekomt op de verzameling van afbeeldingen, als belichaamd in het boek.
Artikel 10 lid 2 Aw bepaalt dat verzamelingen van werken als zelfstandige werken worden beschermd. Daarbij is uitgangspunt dat een verzamelwerk moet voldoen aan het in artikel 1 Aw gestelde vereiste dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De enkele verzameling is niet voldoende om zich op een verzamelauteursrecht te beroepen. Een verzameling als de onderhavige komt slechts dan als zodanig voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking als deze het resultaat is van een selectie, die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt. Voorshands is onvoldoende gebleken dat dit criterium ten aanzien van [eiser1] opgaat.

In het colofon van het boek staat immers [editor R.] vermeld als “editor and designer”. Nergens blijkt uit dat aan [eiser1] het auteursrecht op de verzameling toekomt. Voorts is niet aannemelijk dat het boek als verzamelwerk voldoet aan het oorspronkelijkheidscriterium. Naast de indeling in drie categorieën lijken de foto’s willekeurig te zijn ingedeeld. Het meest opmerkelijke is de hoeveelheid afbeeldingen, waarnaar ook de titel van het boek verwijst.

Maar zelfs wanneer zou worden aangenomen dat [eiser1] het auteursrecht heeft op de verzameling, dan zou hij zich alleen kunnen verzetten tegen de openbaarmaking en verveelvoudiging van de gehele verzameling, of hoogstens van een zodanig gedeelte dat daarin zijn creatieve verzamelaarshand is aan te wijzen. Het gaat hier om negen (volgens [eiser1]) dan wel zeven (volgens de Vara) afbeeldingen uit het boek. Van die afbeeldingen kan echter niet op voorhand worden gezegd dat daarin de creatieve verzamelaarshand van [eiser1] is aan te wijzen. De voorlopige conclusie is dan ook dat aan [eiser1] geen auteursrecht op de verzameling van de afbeeldingen toekomt. Lees vonnis

Lees hier meer over tatoeages en auteursrecht: The Tattoo Copyright Controversy (source of picture)

IEF 390

Interoperabiliteitsartikel

Rechtbank Leeuwarden, 25 mei 2005, LJN  AT6118, Pendula / Hemmen & Solarz communicatiegroep. IT-ers worden verplicht tot gratis conversie bij overstap naar nieuwe schoolsoftware. Beroep op het interoperabiliteitsartikel 45m uit de Auteurswet.

Twee scholen hebben als licentiehouders van Pendula het gebruiksrecht over de applicatie "School +" gekregen voor de uitvoering van hun schooladministratie. De scholen willen echter overstappen naar het programma "Magister". Daarvoor moeten de gegevens van de scholen, die zich nu nog bevinden in het programma "School +", met behulp van een zogenaamd 'script' worden geconverteerd naar het programma "Magister". De scholen zijn daartoe zelf niet in staat omdat de servers waarop "School +" geïnstalleerd is, zich bij het bedrijf HSCG bevinden.

"Het primaire verweer van Pendula is kennelijk een beroep op een haar toekomend auteursrecht op de applicatie "School+". Dat verweer faalt. De president is voorshands van oordeel dat, in het licht van de bepalingen van de Auteurswet inzake computerprogrammatuur, van Pendula te vergen valt dat zij voldoet aan hetgeen thans wordt gevorderd, en overweegt daartoe als volgt.

Artikel 45 m, lid 1, van de Auteurswet luidt aldus:
Als inbreuk op het auteursrecht op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 12, worden niet beschouwd het vervaardigen van een kopie van dat werk en het vertalen van de codevorm daarvan, indien deze handelingen onmisbaar zijn om de informatie te verkrijgen die nodig is om de interoperabiliteit van een onafhankelijk vervaardigd computerprogramma met andere computerprogramma's tot stand te brengen, mits:
a. deze handelingen worden verricht door een persoon die op rechtmatige wijze de beschikking heeft gekregen over een exemplaar van het computerprogramma of door een door hem daartoe gemachtigde derde;
b. de gegevens die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit tot stand te brengen niet reeds snel en gemakkelijk beschikbaar zijn voor de onder a. genoemde personen;
c. deze handelingen beperkt blijven tot die onderdelen van het oorspronkelijke computerprogramma die voor het tot stand brengen van de interoperabiliteit noodzakelijk zijn.

Aan de drie hier onder a, b en c gestelde voorwaarden wordt in dit geval voldaan:
Ad a: De school is licentiehouder en heeft daarom te gelden als iemand die 'op rechtmatige wijze de beschikking heeft gekregen over een exemplaar van het computerprogramma' .
Ad b: De school heeft er als licentiehouder van "School+" kennelijk belang bij om van Pendula de nodige informatie te verkrijgen die nodig is om de in de wet genoemde "interoperabiliteit" van de applicatie "School+" met het programma "Magister" aldus tot stand te brengen, dat haar nu in "School+" opgeslagen data zonder verdere kosten, werkzaamheden of onnodige omhaal kunnen worden overgebracht naar "Magister". Daartoe is in dit geval kennelijk nodig dat Pendula meer doet dan alleen een "kale" datadump dan wel de data in een standaardformaat ter beschikking te stellen, omdat op dit moment voor de school 'de gegevens die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit tot stand te brengen niet reeds snel en gemakkelijk beschikbaar zijn'.
Ad c: De school wenst dat de data gemakkelijk in "Magister"kunnen worden ingevoerd door middel van een door haar aan Pendula beschikbaar te stellen "script", waarmee de data in de gewenste vorm uit "School+" worden geëxtraheerd. Zij dient daarbij kennelijk te beschikken over 'die onderdelen van het oorspronkelijke computerprogramma die voor het tot stand brengen van de interoperabiliteit noodzakelijk zijn'.

Daarbij is de medewerking van Pendula onontbeerlijk. De school kan dit namelijk zelf niet doen omdat zij de applicatie "School+" niet zelf op haar computer(s) geïnstalleerd heeft gekregen en zij de applicatie slechts kan benaderen via internet met een wachtwoord. Zij kan het script daarom zelf niet 'draaien'. Van Pendula valt te vergen dat zij zonder reserves haar medewerking verleent aan het draaien van het script met het door de school verlangde doel. De school stelt terecht dat, waar de overeenkomst tussen partijen op dit punt kennelijk geen beperkingen inhoudt, uit voormelde wetsbepaling voortvloeit dat de school moet kunnen beschikken over haar gegevens op zodanige wijze, dat haar gegevens gemakkelijk kunnen worden geëxporteerd dan wel geconverteerd naar een ander programma, in dit geval "Magister"." Zowel Pendula als HSCG worden veroordeeld om over te gaan tot de door de scholen gewenste omzetting.

Volgens advocaat en informaticus mr. dr. Doeko Bosscher van TMC BoutiqueSolv is dit het eerste Nederlandse vonnis, naar zijn weten, waarin een conversie verplichting wordt afgeleid uit de Auteurswet, en niet het gebod reverse engineering te gedogen.

"Naar mijn mening is dat (ook) opmerkelijk omdat het hier eigenlijk niet gaat om reverse engineering in eigenlijke zin van een computer programma, maar om de conversie van een database. Zelfs als dat zou zijn, dan is nog de vraag of het hier gaat om een vertaling die nodig is om interoperabiliteit te bewerkstelligen tussen computerprogramma’s. Daarmee lijkt de wetgever toch te hebben bedoeld dat programma’s met elkaar samenwerken, en niet dat een programma een uitvoer moet genereren die leesbaar is door een ander programma..."

Lees vonnis.

IEF 337

Kort geding Schiffmacher - VARA

Het kort geding in de zaak Schiffmacher - Vara heeft gisteren plaatsgevonden bij de rechtbank in Amsterdam. De zaak, over het gebruik van tattoo-kunstwerken voor het decor van het programma Kopspijkers, lijkt niet te worden geschikt. Volgens Schiffmachter werd hij door de juridische afdeling van de Vara "absoluut als een stuk stront" behandeld. De kunstenaar eist een bedrag van 80.000 euro en wil dat de decorstukken worden ingeleverd. Ook moet de VARA stoppen met de verkoop van dvd's van het amusementsprogramma. De vraag onder welke voorwaarde het decor mee mag naar Tien is vooralsnog niet aan de orde gekomen. Zie ook berichtgeving op Noordzee.nl en Planet.nl

IEF 333

Haasje over

Op IEForum was eerder te lezen dat het satirische Vlaamse maandblad Deng kinderkonijntje Nijntje op de cover plaatste met een bloedneus en een lijntje cocaïne.

Tekenaar Dick Bruna liet het hier niet bij zitten en trok naar de Antwerpse kortgedingrechter, waar hij succes boekte. Deng moet binnen 72 uur alle resterende exemplaren van het gewraakte aprilnummer uit de winkels halen op straffe van 200 euro per inbreuk. Het te verwachten verweer van Deng dat het en parodie betrof vond geen gehoor: “Dit is geen parodie, aangezien het originele figuurtje is gebruikt in plaats van een nabootsing. De afbeelding, die bovendien auteursrechtelijk beschermd is, wordt opgevoerd voor commerciële doeleinden, wat niet kan zonder voorafgaande toestemming van de auteur en de houder van de auteursrechten”, aldus de rechtbank. Dick Bruna en zijn onschuldige creatie Nijn zullen content zijn met deze uitspraak. IEForum vindt het een mooi voorbeeld van de oude “Keizerkrakers-leer” eerder toegepast in het Suske en Wiske-arrest, die blijkbaar ook toepasbaar is op andere stripfiguren.

IEF 331

Dure e-mail

Popster Britney Spears wordt aangeklaagd wegens plagiaat. Liedjesschrijver Steve Wallace stelt dat Spears het nummer Sometimes ten onrechte onder haar naam zou hebben uitgebracht. Volgens Wallace maakte hij het nummer reeds 15 jaren gelden. Wallace zegt bovendien dat hij over een e-mail beschikt waarin de popdiva toegeeft dat Wallace het lied heeft geschreven. Platenmaatschappij Sony/BMG van La Spears weigert ieder commentaar. Lees meer.

IEF 327

Onder advocaten

Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht, 12 mei 2005, LJN: AT5424, 193275/KGZA 05-357/EV. Kort geding tussen J.M.N. en  Marxman Advocaten/ Uitgeverij Inmerc.

Advocaat schrijft onder werktijd en in dienstverband een boek over medische aansprakelijkheid, neemt ontslag en vindt dat zijn bijdrage in het eindresultaat wordt gebagatelliseerd. De vraag die in dit kort geding voorligt is of advocaat N. zich primair op grond van auteursrecht en/of persoonlijkheidsrechten, subsidiair op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst kan verzetten tegen openbaarmaking en/of verveelvoudiging van het boek.

Voor de beantwoording van voormelde vraag dient allereerst te worden geoordeeld bij wie het auteursrecht op het boek ligt. N. stelt dat het auteursrecht op het boek bij hem (en bij H.) ligt, Marxman heeft daartegenover aangevoerd dat zij, als werkgever van N., op grond van artikel 7 Auteurswet 1912 (Aw) het auteursrecht op het boek heeft. Artikel 7 Aw bepaalt, kort gezegd, dat als een werk wordt vervaardigd in dienst van de werkgever, deze werkgever als maker van het werk wordt aangemerkt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Ook Inmerc stelt zich op het standpunt dat het auteursrecht op het boek bij Marxman ligt.

In dit kort geding is onbetwist dat N. zijn deel voor het boek heeft geschreven op verzoek van Marxman en dat N. - op het moment van het verzoek - in dienst was bij Marxman. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat Marxman aan H. en N. ten behoeve van de totstandkoming van het boek de nodige faciliteiten heeft geboden; N. en H. mochten kantooruren besteden aan het boek en ook stond hen een student-stagiare ter beschikking. Of N. het boek binnen de kantooruren van het dienstverband heeft geschreven, dan wel in zijn eigen tijd, is voor de beoordeling van de vraag bij wie het auteursrecht ligt niet relevant. N. was immers vrij in de keuze van de uren waarop hij aan het boek wilde werken (binnen dan wel buiten kantooruren). Voldoende aannemelijk is derhalve dat H. en N. het boek binnen hun dienstverband met Marxman hebben geschreven. Daar komt nog bij dat Inmerc een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met Marxman en dat de auteursrechten op het werk (het boek) volgens die overeenkomst toekomen aan Marxman. N. was van deze overeenkomst, ook voordat deze door Marxman is ondertekend, op de hoogte. Voor zover N. heeft betoogd dat N. en Marxman ten aanzien van aan N. toekomende (auteurs)rechten een afwijkende (stilzwijgende) overeenkomst hebben gesloten kan zulks in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. Voorshands is echter niet aannemelijk geworden dat op grond van een afwijkende overeenkomst tussen Marxman en N. de auteursrechten op het boek aan N. toekomen. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat Marxman auteursrechthebbende is op het boek.

Iets anders is dat N. (en derhalve ook H.) zich, ondanks het wettelijk auteursrecht van Marxman, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder omstandigheden wel kan beroepen op inbreuk op de in artikel 25 Aw genoemde persoonlijkheidsrechten. Artikel 25 lid 1 Aw bepaalt dat de maker van een werk, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, het recht heeft om zich te verzetten tegen onder meer openbaarmaking van het werk zonder vermelding van zijn naam of aanduiding als maker, tegen de openbaarmaking onder een andere naam dan de zijne alsmede tegen het aanbrengen van wijzigingen in de benaming of aanduiding van de maker alsook tegen elke andere wijziging in het werk, een en ander tenzij de redelijkheid zich daartegen verzet.

In een geval als het onderhavige, waar de werkelijke makers, N. en H., in dienst van de wettelijke maker, Marxman, het boek hebben geschreven en waar derhalve de het werk in feite de creatieve prestatie van N. en Marxman is, brengt de tussen Marxman enerzijds en N. en H. anderzijds (voorheen) bestaande contractuele verhouding met zich mee dat N. en H. niet hoeven te dulden dat hun namen niet, althans in beduidend bescheidener mate dan aanvankelijk de bedoeling was worden vermeld. Bij persoonlijkheidsrechten gaat het immers bij uitstek om de bewaking van de bijzondere band tussen de (persoon van de) auteur en zijn werk. Onbetwist is dat N. en H. de teksten voor het boek volledig zelfstandig en zonder tussenkomst en bemoeienis van Marxman hebben geschreven. Marxman heeft weliswaar ondersteuning geboden in uren en ten behoeve van onderzoek, echter het zogenoemde geestelijke voortbrengsel is afkomstig van N. en H.. Onder deze omstandigheden mag N. (en dus ook H.) verlangen dat daarmee bij de naamsvermelding rekening wordt gehouden. Dit betekent dat het beroep van N. op handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten in beginsel slaagt en dat het verweer van Marxman dat alle persoonlijkheidsrechten op grond van artikel 7 Aw aan Marxman toekomen, wordt verworpen (Hof Amsterdam 31 juli 2003 AMI 2004,43).

De vraag is echter of N. zich, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten kan verzetten tegen een publicatie van het boek die afwijkt van de drukproef van 21 januari 2005. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Naast het belang van N. bij handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten staat het belang van Marxman bij handhaving van haar exploitatierechten en het gebruik van het boek als marketingtool. Daarbij moet worden opgemerkt dat zowel het voorwoord als de omslag van het boek de exploitatierechten van Marxman raken. Marxman heeft derhalve belang bij (de wijze van) vermelding van haar naam en N. kan, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten, de rol van Marxman in het voorwoord en op de omslag niet beperken. Een dergelijke beperking doet geen recht aan de positie van Marxman als auteursrechthebbende.

Hoewel de vorderingen van N. worden afgewezen, is daarmee niet komen vast te staan op welke wijze het boek kan worden gepubliceerd, zonder schending van het persoonlijkheidsrecht van N. (en H.). Van een dergelijke schending zal in ieder geval naar voorlopig oordeel geen sprake zijn, indien voor het voorwoord wordt uitgegaan van het voorstel van Inmerc (haar productie 2), waarbij de positie van N. en H. als auteurs prominenter tot uitdrukking wordt gebracht en waarbij de rol van D. wordt beperkt tot zijn bijdrage aan literatuur- en jurisprudentie-onderzoek. Met betrekking tot het colofon zou eveneens kunnen worden aangesloten bij het voorstel van Inmerc, met dien verstande dat N. geen recht kan doen gelden op het daarbij plaatsen van een foto. Tenslotte wordt opgemerkt dat inachtneming van de naamsvermeldingen als hiervoor weergegeven (in het voorwoord en in het colofon) het achterwege laten van naamsvermelding op de voor-, achter- en/of zijkant van het boek geen schending van de persoonlijkheidsrechten van N. en H. oplevert. Het staat Marxman jegens N. en H. in dat geval vrij om haar naam op de voor-, achter- en zijkant te vermelden. Lees vonnis.

IEF 266

Geen beveiliging is geen rechtvaardiging inbreuk

Rechtspraak.nl publiceert nu pas het vonnis Rechtbank Rotterdam van 2 september 2004, LJN: AT4681, 549726. Eiser tegen stichting Nieuw Rechts.

Zaak over auteursrecht en deeplinken. Is de reden van het alsnog publiceren de toevoeging aan het vonnis van de noot van mr. K.J. Koelman? Het was aardig geweest als ze deze noot dan niet integraal in het vonnis hadden opgenomen, maar gewoon dit hyperlinkje hadden opgenomen in de tekst.

Beroepsfotograaf X is lid van de Nederlandse Vereniging van Journaliste en eigenaar van website X. Fotgraaf X heeft op 25 oktober 2005 op zijn website meerdere foto’s geplaatst van de rel tussen antifascisten en extreem rechts die op deze dag plaatsvond in Amsterdam. Op deze foto’s die op zijn website zijn geplaatst staat de naam X en het copyrightteken: © X | www. X .nl. Op 14 november 2003 heeft [eiser] drie foto’s van zijn hand aangetroffen op de website van de politieke partij Nieuw Rechts: www.nieuwrechts.nl. Op deze foto’s was zijn naam niet vermeld, de foto’s waren bijgeknipt.

En ja, ook op internet gelden de wetten van werkelijke wereld. Het tonen van foto’s op een forumpagina van de eigen website door middel van een zogenoemde deep-link is zonder twijfel aan te merken als een onrechtmatige vorm van openbaarmaking.Ook het plaatsen van de foto’s (nu wel) voorzien van naamsaanduiding is en blijft onrechtmatig jegens de auteursrechthebbende fotograaf indien dit plaatsen zonder diens instemming gebeurt, terwijl het evenmin terzake doende is of de inbreukmaker op het auteursrecht al dan niet een ideële organisatie is.

Twee wat ongebruikelijkere argumenten worden ook afgewezen. Het niet beveiligd zijn van de website van doet geen afbreuk aan de beschermende werking van de Auteurswet, terwijl het achterwege laten van beveiligingen geen instemming impliceert met openbaarmaking zonder toestemming van de rechthebbende. En ook het argument van Nieuw Rechts dat toewijzing van de vordering het functioneren van de voorzitter van Nieuw Rechts als gemeenteraadslid in de stad Rotterdam in gevaar brengt, staat -wat ook zij van de feitelijke juistheid van deze stelling- aan de toewijzing van de vordering niet in de weg. Lees vonnis.

 

IEF 264

Nabootsing Relaxfauteuil

Kort geding Meubelfabriek de Toekomst tegen Euro-design. Vonnis Vzngr Rechtbank Arnhem, 123758, LJN: AT4627. Meubelfabriek De Toekomst treedt met succes op tegen nabootsing van haar relaxfauteuil Bogota. Hoewel Euro-Design haar afnemers had medegedeeld de relaxfauteuils uit de markt te nemen en een eventuele voorraad zou terugnemen, was dit kennelijk niet voldoende voor De Toekomst en startte zij een kort geding.

Euro-Design had echter haar glazen al ingegooid door het auteursrecht op de Bogota te erkennen in haar brief aan de afnemers. Een betwisting van de auteursrechtelijke bescherming mocht haar niet meer baten. De Voorzieningenrechter is van mening dat De Toekomst een groot belang heeft bij toewijzing van de (neven)vorderingen. De Toekomst heeft er een groot belang bij om zekerheid te verkrijgen inzake stopzetting inbreukmakend handelen en omvang inbreuk. Opvallend is dat de Voorzieningenrechter een voorschot op schadevergoeding toewijst. Vast staat dat Euro-Design 118 fauteuils heeft verkocht en geleverd. Het rekensommetje is zo gemaakt vooral wanneer het gestelde schadebedrag niet wordt betwist. Lees vonnis.

IEF 261

Redelijk vers van de rechter

Gepubliceerd op rechtspraak.nl. Bespreking volgt.

Rechtbank Zutphen, 27-04-2005, LJN: AT4667, 68738 KG ZA 05-83. Kort geding. Merkhouder(s) van parfummerken verzetten zich, gedeeltelijk met succes, tegen het verkopen van en adverteren voor (binnen de EER “gedumpte”) parfums van deze merken door een op het “goedkopere marktsegment ” gerichte winkelketen.

Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 18-03-2005, LJN: AT4627, 123758. Kort geding. Auteursrecht op relaxfauteuil.

IEF 258

wijzer gewezen

Vonnis nog niet gezien, maar webwereld.nl bericht dat het Leidse Eurodusnie de domeinnaam referendumstemwijzer.nl moet overdragen aan het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP). De rechtbank van Den Haag heeft dat woensdagmiddag bepaald in de rechtszaak die was aangespannen door het IPP.

Het IPP vond dat domeinnaam referendumwijzer.nl en de opzet van de stemtest van Eurodusnie te veel leken op domeinnaam stemwijzer.nl en de daarbij behorende stemtest van het IPP. De Haagse rechtbank oordeelde ook dat de stemtest van Eurodusnie  inbreuk maakt op het auteursrecht van het IPP.

"De hele opzet van de test - de vormgeving, de antwoordcategorieën et cetera - is te vergelijken met een tv-format, zo heeft de rechter bepaald. Dat mag je dus niet zomaar kopiëren", zegt Jochum de Graaf van het IPP. Marco van Duijn van Eurodusnie vindt de uitspraak 'heel ver gaan'. "Dit betekent dat niemand meer een stemwijzer kan maken in de vorm van het IPP. Bij het IPP heb je de antwoordcategorieën 'eens', 'oneens', 'neutraal' en 'geen mening'. Ik zou niet weten hoe je dat anders moet doen."

Eurodusnie is niet van plan om in beroep te gaan. "Dat heeft waarschijnlijk weinig zin. Het IPP had een professioneel advocatenkantoor ingeschakeld, terwijl wij werden verdedigd door een net afgestudeerde advocaat. Het is een soort David tegen Goliath. Maar in tegenstelling tot de Bijbelse vertelling winnen wij het deze keer niet."

Artikel vermeldt niet of de net afgestudeerde advocaaat nog is betrokken bij de uitgekookte vervolgactie van eurodusnie. Op de oude site staat nu onder andere de tekst "De uitspraak betekent echter niet dat wij van Eurodusnie onze digitale politieke voorkeurstest opgeven. Het IPP mag dan wel onze domeinnaam hebben ingepikt, onze inmiddels 6000 keer ingevulde referendumstemwijzer blijft beschikbaar op www.referendumstemwijze.nl." Zonder de R van Registered Trademark mag het wel? Benieuwd naar het vonnis.