10. In de dagvaarding wordt geen enkel modelrecht nader beschreven (bijvoorbeeld naar soort, datum van deponering en inschrijvingsnummer). Het enige dat omtrent de ingeroepen modelrechten in de dagvaarding valt te lezen is opgenomen onder punt 3, en dit luidt als volgt: Quint heeft voorts vele modellendepots verricht voor het model van de TRIKER en zijn andere driewielers. Kopieën van deze modellendepots worden overgelegd als productie 3.
11. De door Quint bedoelde productie 3, zoals aan de voorzieningenrechter overgelegd, betreft een kleine 100 pagina’s, ongenummerd en zonder index of tabs. Voorzover in die 100 pagina’s tekst voorkomt, lijkt het inderdaad te gaan om modeldepots (zij het dat de voorzieningenrechter niet in staat is vast te stellen of dat ook het geval is voor wat betreft diverse onvertaalde teksten in Japanse, Chinese en Russische lettertekens). Een Gemeenschapsmodeldepot voor de Triker, waarvan in het vervolg van de dagvaarding ter onderbouwing van de bevoegdheid van deze rechtbank nog sprake is, werd overigens in het geheel niet aangetroffen.
12. Wat betreft de afbeeldingen die in bedoelde 100 pagina’s zijn opgenomen moet worden vastgesteld dat het hier voor het overgrote deel gaat om onleesbare, zwartgeblakerde eenheden. Als voorbeeld worden hieronder afbeeldingen weergegeven van het Benelux-depot van 29 januari 2001 ten aanzien van de Triker, zoals (de raadsman van) Quint heeft gemeend die aan de voorzieningenrechter te kunnen presenteren.
13. De conclusie uit het voorgaande is dat Quint haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en wel op de volgende (ieder voor zich reeds concludente) gronden: Quint is in gebreke gebleven om in de dagvaarding aan te geven op welke specifieke modeldepots zij haar vordering grondt Quint is in gebreke gebleven duidelijke afbeeldingen over te leggen van de modeldepots waarop zij haar vordering grondt.
14. De vordering van Quint zal reeds op deze gronden worden afgewezen. Ten overvloede wordt overwogen dat de beslissing omtrent die vordering niet anders zou luiden, indien Quint haar vordering wel behoorlijk had onderbouwd op het gebied van de depots."
In reconventie stelt de rechtbank dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst tussen partijen geen doel treft. De overeenkomst beoogde, aldus de rechtbank, veilig te stellen (i) dat de productie van driewielers door zou gaan, (ii) dat UB de verloren gegane investeringen zou kunnen terugverdienen en dat (iii) Quint licentievergoedingen zou ontvangen voor de te produceren driewielers. De overeenkomst betreft dus geen 'gewone' licentieovereenkomst. De rechtbank komt tot de slotsom dat "de vordering van UB die er toe strekt Quint te doen medewerken aan de uitvoering van de overeenkomst door zelf geen onder die overeenkomst vallende producten te vervaardigen, toewijsbaar is. De in de overeenkomst aan UB verschafte licentie is immers nadrukkelijk exclusief van aard.
Lees hier het vonnis.