Auteursrecht  

IEF 13560

Samenhang Gooische Vrouwen Bingo en TV-serie door naamswijziging doorbroken

Rechtbank Noord-Nederland 11 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (World of Bookings tegen [A] Horeca c.s.)
Concept/formule Bingo Show. Contractenrecht. Merkenrecht. WOB ontwikkelt onder meer entertainmentshows door heel Nederland onder de naam “Gooische Bingo Show” en voorheen genaamd “Gooische Vrouwen Bingo”. Club Champino heeft hierover een overeenkomst gesloten met WOB. Door het organiseren van een bingo op 12 februari bij (zusterbedrijf) Feu, handelt Club Champino echter niet in strijd met het non-concurrentiebeding. Met de doorgevoerde naamswijziging naar Gooische Bingo Show is de samenhang tussen bingo-evenementen en de tv-serie van Talpa/RTL doorbroken. De formule “Gooische Bingo Show” valt buiten de reikwijdte c.q. bescherming van de overeenkomst.

Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden.

De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. 

 

5.5.    Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst – gelet op de gebruikte bewoordingen, in de context van de gehele overeenkomst - aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden. Dit blijkt reeds uit de daarmee samenhangende benaming van de overeenkomst (“Gooische Vrouwen Bingo Overeenkomst”) en het daarboven afgedrukte beeldmerk “Gooische Vrouwen Bingo”, maar ook uit de considerans van de overeenkomst. In deze considerans wordt immers expliciet vermeld dat WOB exclusief gerechtigd is om namens Talpa de naam, het beeldmerk en de formule van Gooische Vrouwen te exploiteren én dat WOB zich onder auspiciën van Talpa bezighoudt met het organiseren van Gooische Vrouwen Bingo Shows. Dat (het concept van) de bingo-evenementen niet gebaseerd zou(den) zijn op de TV-serie Gooische Vrouwen, maar – zoals door WOB ter zitting is betoogd – (slechts) op de Gooise lifestyle, wat dat laatste ook moge zijn (hetgeen WOB niet nader heeft toegelicht), acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Voorstelbaar is dat juist de naamsbekendheid en aantrekkingskracht van de TV-serie “Gooische Vrouwen”, zoals [A] Horeca c.s. hebben betoogd, dé redenen waren om de onderhavige overeenkomst met WOB aan te gaan. Aldus konden [A] Horeca c.s. zogezegd meeliften op deze naamsbekendheid en aantrekkingskracht. De (aanvankelijke) samenhang van het bingo-evenement van WOB met de TV-serie “Gooische Vrouwen” wordt nog eens ondersteund door de omstandigheid dat Talpa/RTL op enig moment aan WOB heeft laten weten dat men de associatie van “Gooische Vrouwen” met de bingo-evenementen niet meer wenselijk achtte, waarna WOB de benaming van de voorheen onder de naam “Gooische Vrouwen Bingo” te organiseren bingo-evenementen heeft gewijzigd.

5.6.    De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de (eventueel) te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. Als gevolg daarvan kon en kan WOB niet meer voldoen aan haar verplichting uit hoofde van de overeenkomst om op locatie van [A] Horeca c.s. een bingo-evenement onder de “Gooische Vrouwen”-vlag te organiseren. Het organiseren van een bingo-evenement onder de (thans gehanteerde) naam “Gooische Bingo Show” is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wezenlijk iets anders dan de in de overeenkomst belichaamde bingo-evenementen. Het in de (nieuwe) benaming voorkomende element Bingo Show is een algemeen beschrijvende term van een bingo-evenement, terwijl het woord Gooische een algemeen beschrijvende geografische term is, waarbij hooguit kan worden geoordeeld dat deze bij de regio Het Gooi aansluiting beoogt te zoeken. De formule “Gooische Bingo Show” valt dan ook buiten de reikwijdte c.q. de bescherming van de overeenkomst van partijen.

5.7.    Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het voor 12 februari a.s. geplande bingo-evenement van Club Champino als zodanig niet in strijd komt met het non-concurrentiebeding ex artikel 3 van de overeenkomst. In het verlengde daarvan kan evenmin geoordeeld worden dat Feu onrechtmatig profiteert van het niet nakomen van dit beding door Club Champino. De daarop gebaseerde vorderingen van WOB strekkende tot een verbod op genoemd evenement en toekomstige soortgelijke bingo-evenementen zullen dan ook worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (link)
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (pdf)

 

IEF 13559

Hyperlinks naar ongeautoriseerde content zijn inbreukmakend

Stichting BREIN bericht: (...) Het Hof van Justitie EU [in de zaak Svensson; IEF 13540] oordeelt dat het plaatsen van een link een mededeling aan het publiek is en dat daarvoor afzonderlijke toestemming nodig is indien de link een nieuw publiek bedient ten opzichte van het publiek dat bij de oorspronkelijke mededeling in aanmerking is genomen. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als beperkte toestemming voor de oorspronkelijke mededeling is, omdat die enkel voor abonnees bedoeld is. Een link die zo een mededeling ook aan anderen dan aan abonnees ter beschikking stelt, is inbreukmakend, aldus het hof.

Uit de uitleg van het hof is op te maken dat een link ook inbreukmakend is als die verwijst naar een mededeling die geheel zonder toestemming is geplaatst. Wat voor een beperking van toestemming geldt, heeft immers ook te gelden voor een geheel ontbrekende toestemming. Eerder al werden zulke links naar illegale content al als onrechtmatig aangemerkt, maar nu ze als inbreukmakend aangemerkt kunnen worden, komt dat de handhaving tegen georganiseerd aanbod van zulke illegale links ten goede.

Dat is toe te juichen omdat dit de verdere ontwikkeling en groei van legale online diensten ten goede komt. Die hebben immers te lijden onder de illegale concurrentie die veelal via links toegang tot evident ongeautoriseerde content bieden.

IEF 13558

Gebruik Kuifje door Herge Genootschap toegestaan

Rechtbank Den Haag 19 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Auteursrecht. Merkenrecht. Contractenrecht. Het gebruik van de werken van Hergé – de geestelijk vader van Kuifje – door het Hergé Genootschap in de periode van 2009 tot 2012 is door de rechtbank Den Haag niet verboden. Het Belgische bedrijf Moulinsart, dat om een dergelijk verbod vroeg, heeft onvoldoende aangetoond dat het Hergé Genootschap inbreuk heeft gemaakt op haar auteursrechten door Kuifje-tekeningen in haar eigen publicaties te gebruiken.

De rechtbank oordeelt dat er sinds 2000 een overeenkomst tussen Moulinsart en het Hergé Genootschap bestond die nooit is opgezegd en op grond waarvan Moulinsart toestemming voor dergelijk gebruik heeft gegeven. Moulinsart stelde dat opzegging van de overeenkomst niet nodig was, omdat deze in haar ogen niet bestond.

De rechtbank oordeelt verder dat door Moulisart onvoldoende is aangevoerd om te kunnen aannemen dat het Hergé Genootschap met het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl inbreuk maakt op een woord/beeldmerk van Moulisart waarin het bestanddeel “Kuifje” is opgenomen.

2.6. Op 24 augustus 2000 is een overeenkomst gesloten tussen Moulinsart en HG waarin is overeengekomen dat Moulinsart aan HG in het kader van de verwezenlijking en de publicatie van het trimestriële tijdschrift Duizend Bommen! en de tweemaandelijkse nieuwsbrief Sapristi!! – onder voorwaarden – het recht verleent om de naam van Hergé en de namen, personages, onderwerpen en tekeningen uit het werk van Hergé te gebruiken. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat Moulinsart gratis aan HG het geheel van grafisch materiaal zal verschaffen (15 afbeeldingen voor de trimestriële publicatie en 2 afbeeldingen voor de nieuwsbrief) dat vereist is voor de reproductie van afbeeldingen. De voorwaarden hebben – onder meer – betrekking op voorafgaande schriftelijke toestemming van Moulinsart voor publicatie, verwijzing naar de oorsprong en de copyright notice bij publicatie en gratis toezending van exemplaren van ieder nummer van Duizend Bommen! Deze overeenkomst is gesloten voor de bepaalde duur van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001. De overeenkomst bepaalt dat op het einde van deze periode partijen hun samenwerking zullen evalueren ten einde vast te stellen of een verlenging van de overeenkomst opportuun is.

Opzegging
4.14. Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor vastgestelde overeenkomst tussen Moulinsart en HG (na het eerste jaar) een bepaalde duur kende. Partijen zijn eenvoudigweg voortgegaan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde duur. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een overeenkomst van onbepaalde duur in beginsel kan worden ontbonden of opgezegd door partijen. Gesteld noch gebleken is echter dat partijen deze overeenkomst hebben ontbonden of opgezegd. Moulinsart is daar zelfs zeer stellig in: zij heeft niet opgezegd omdat er niet hoefde te worden opgezegd aangezien er geen overeenkomst bestond. Dat HG in Moulinsarts houding een opzegging zou hebben gelezen, doet niet af aan het feit dat Moulinsart de overeenkomst niet heeft opgezegd en dat deze derhalve is blijven bestaan tot het moment dat partijen andere afspraken hebben gemaakt, dat wil zeggen: tot het moment dat HG het door Moulinsart voorgelegde charter heeft aanvaard. Het charter is door HG in de loop van 2012 ondertekend, maar zoals partijen ervan uitgaan dat HG het charter per 1 januari 2012 heeft aanvaard, gaat ook de rechtbank daarvan uit.

Tussenconclusie
4.15. Gelet op het voorgaande heeft Moulinsart, tegenover de met producties onderbouwde stelling dat er sinds 2000 een overeenkomst heeft bestaan op grond waarvan HG (onder voorwaarden) toestemming had om gebruik te maken van het oeuvre Hergé bij de publicatie van de HG-publicaties, haar betwisting daarvan onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat ervan uit dat de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 2000 tot 1 januari 2012 is bepaald door de overeenkomst die partijen daarover in 2000 gesloten hebben en die in de loop van de tijd is aangevuld en aangepast (bijvoorbeeld door de e-mailbrieven van 11 mei 2004 en 29 maart 2006). In aansluiting daarop wordt de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 1 januari 2012 bepaald door het charter. Zowel in de inmiddels beëindigde overeenkomst als in het charter, hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder Moulinsart aan HG toestemming verleent om (delen van) het oeuvre Hergé te gebruiken in publicaties, zodat – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt – niet valt in te zien dat HG zonder toestemming van Moulinsart gebruik zou hebben gemaakt van de auteursrechten van Moulinsart of door gebruik van het oeuvre Hergé onrechtmatig jegens Moulinsart zou hebben gehandeld. De vorderingen sub 1) tot en met 4) en de daaraan gekoppelde dwangsom zullen daarom worden afgewezen. Daarmee behoeven HG’s overige weren (waaronder haar beroep op een citaatrecht) geen bespreking meer.

Merkinbreuk
4.17. Volgens Moulinsart maakt HG door de domeinnaam kuifje.nl inbreuk op de merkrechten van Moulinsart ex artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. HG gebruikt het merk zonder geldige reden in haar domeinnaam en trekt daarmee ongerechtvaardigd voordeel uit het merk Kuifje. Het is voor HG volstrekt onnodig die domeinnaam kuifje.nl te gebruiken; haar website is immers ook te bereiken via de domeinnaam hergegenootschap.nl. Ook is het HG op basis van het charter verboden de naam Kuifje op te nemen in haar domeinnaam, aldus nog steeds Moulinsart. HG bestrijdt dit.

4.20. Met HG oordeelt de rechtbank dat kuifje.nl geen gebruik inhoudt van het woord/beeldmerk afgebeeld in 2.2.1, althans niet zonder meer. De (visuele, auditieve en begripsmatige) verschillen tussen teken en merk zijn dusdanig groot en in het oog lopend dat zonder nader onderbouwing niet valt in te zien dat sprake is van gebruik (anders dan ter onderscheiding van waren of diensten) van het merk. Of artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE ruimte biedt voor bescherming tegen met het merk overeenstemmende tekens en of er sprake is van (al dan niet relevante) overeenstemming, kan hier verder in het midden blijven aangezien Moulinsart daarvoor onvoldoende onderbouwing heeft aangevoerd. Moulinsart heeft evenmin onvoldoende concrete onderbouwing verschaft voor de – door HG bestreden – stelling dat het charter HG verbiedt gebruik te maken van “kuifje” als onderdeel van een domeinnaam. Gelet op het voorgaande zal Moulinsarts vordering met betrekking tot het gebruik van HG’s domeinnaam worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (link)
HA ZA 12-1132 (pdf)

IEF 13557

UPC blokkeert The Pirate Bay niet meer

NU.nl bericht: UPC heeft in overleg met Stichting Brein de blokkade van The Pirate Bay opgeheven nadat een rechter bepaalde dat Ziggo en XS4ALL de site ook niet meer hoefden te blokkeren. Eind januari werd door het gerechtshof in Den Haag [IEF 13467] bepaald dat The Pirate Bay door Ziggo en XS4ALL niet meer hoeft te worden geblokkeerd. De blokkade was van kracht sinds begin 2012 [IEF 11287]. Tijdens een actualiteitenlunch op 4 maart vertelt Arnoud Engelfriet meer over dit onderwerp: meer info en aanmelden.

Lees verder

IEF 13556

Mededingingsrecht verstoort culturele markt

Erwin Angad-Gaur, Mededingingsrecht verstoort culturele markt, Muziekwereld nummer 1, 2014.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.
In 2012 diende Platform Makers (het samenwerkingsverband van alle vakbonden en beroepsorganisaties voor auteurs en artiesten) een klacht in tegen de contractpraktijk van de publieke omroep bij de toenmalige Nederlandse Mededingings Autoriteit (de NMa -inmiddels de ACM).

De omroep dwingt muziekauteurs al jaren hun uitgaverechten weg te tekenen in een door de omroep aangewezen muziekuitgeverij (vaak uitgeverij Crossmex), waardoor muziekauteurs niet meer vrij zijn in hun keuze voor het al dan niet inschakelen van een muziekuitgever (en een derde van hun Buma/Stemra-rechten afstaan). In sommige gevallen (met name in het geval van multimediamuziek) worden auteurs zelfs verplicht daar bovenop via een zgn. kickbackcontract een groot deel van hun Buma/Stemra- inkomsten terug te betalen aan de omroep (al dan niet via dezelfde uitgeverij). Ook worden in diverse muziekuitgavecontracten de naburige rechten van de muziekauteur overgedragen (waardoor ook de Sena-vergoedingen worden afgeroomd).

Aangezien de omroep een bepalende opdrachtgever is op de markt van met name multimediamuziek meende Platform Makers dat (in mededingingsrechtelijke termen) sprake was van misbruik van machtspositie en mogelijk van kartelvorming (illegale afstemming door de individuele omroepen, die vrijwel allemaal dezelfde contractsvoorwaarden hanteren).

‘Prioriteitsbesluit’
Na een eenvoudig vooronderzoek nam de NMa in de loop van 2012 een prioriteitsbesluit: men concludeerde niet dat er geen sprake was van overtreding van de mededingingswet, maar besloot geen verder onderzoek te doen.
Een belangrijk deel van de argumentatie achter deze beslissing was op zijn minst opmerkelijk te noemen: men zag onvoldoende reden om te veronderstellen dat de gedragingen van de omroep in het nadeel van de consument uitpakken (in kwaliteit of prijs van het aan de consument gebodene). ‘Een inkoopkartel ten opzichte van muziekauteurs hoeft zo erg nog niet te wezen’ was kortom de redenering. Het mededingingsrecht leek er in de ogen van de NMa niet te zijn om zwakke marktpartijen tegen machtsmisbruik van grote partijen te beschermen, maar moest klaarblijkelijk louter in de effecten op de consument worden uitgelegd.

De NMa sloeg daarbij uiteraard ook de plank mis bij de veronderstelde voordelen voor de consument. Het huidige beleid van de omroep is er direct op gericht zo veel mogelijk muziek uit te zenden waarbij men zelf een zakelijk belang heeft en werkt daarmee als een prikkel om financiële afwegingen in de programmering voorrang te verlenen boven andere, artistieke/culturele overwegingen, die voortvloeien uit de wettelijke taak van diezelfde omroep. Dit heeft de afgelopen jaren geleid tot verschraling en kwaliteitsverlaging van het muziekaanbod op de (publieke) omroep.

Beroep
Platform Makers tekende beroep aan tegen de beslissing en wende zich tenslotte in 2013 tot de rechter (https://www.platformmakers.nl/data/file/4/97.pdf), die uiteindelijk oordeelde dat de ACM (opvolger van de NMa) het recht heeft prioriteitsbeslissingen te nemen.

Een treurige gang van zaken.
Conclusie dient langzamerhand helaas te zijn dat het mededingingsrecht in de culturele wereld louter in het voordeel van grote marktpartijen wordt ingezet.

De NMa verbiedt actief beroepsorganisaties en vakbonden prijsafspraken te maken met opdrachtgevers of zelfs maar adviestarieven te publiceren. De omroepen worden zo dus door de NMa (ACM) beschermd tegen kleine auteurs en artiesten (die verboden wordt gezamenlijk een front te vormen), maar de auteurs worden andersom niet tegen een mogelijk inkoopkartel en machtsmisbruik van grote partijen beschermd.

Het mededingingsrecht versterkt op die wijze louter het marktfalen op de culturele markt (waar van evenwichtige onderhandelingen tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers steeds minder sprake is).

Meer en meer wordt daarom duidelijk dat spoedige invoering van een sterk auteurscontractenrecht, dat auteurs en artiesten moet gaan beschermen tegen wurgcontracten absoluut noodzakelijk is. Essentieel zal daarbij zijn dat in deze nieuwe wetgeving (naar voorbeeld van de Duitse auteurswet) een heldere uitzondering wordt opgenomen op het mededingingsrecht.
Een schrijversstaking zoals die enkele jaren geleden in Amerika werd uitgeroepen zou in Nederland verboden worden. Dat kan en mag de bedoeling van de wet niet zijn.

Erwin Angad-Gaur is voorzitter van Platform Makers

IEF 13551

Volgrecht is een auteursrechtelijke haalschuld

Rechtbank Gelderland 5 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1037 (Stichting Pictoright tegen Simonis & Buunk)

Auteursrecht. Kunst. Volgrecht is meer dan 'slechts' aan auteursrecht verwant. Volgrecht is een haalschuld. De bijzondere positie van Pictoright. Inlichtingenplicht ex artikel 43d Aw. Verjaring is gestuit door eerste brief (verzoek om inlichtingen) binnen 3 jaar na inwerkingtreding volgrechtregeling. Geen onrechtmatige beslaglegging door Pictoright. Partijen dragen eigen kosten.

Rechtspraak.nl: De rechtbank oordeelt dat wanneer sprake is van doorverkoop van een origineel van een kunstwerk, gedaagde als professionele kunsthandelaar verplicht is om tot betaling van een vergoeding aan eiseres als gemachtigde van gerechtigden op het volgrecht over te gaan. Deze vergoeding behoeft zij niet uit eigener beweging te betalen. Op het moment dat eiseres aanwijzingen - en dus geen wetenschap - heeft dat er een of meer volgrechtplichtige transacties bij gedaagde hebben plaatsgevonden, kan zij zich op grond van artikel 43d Auteurswet bij gedaagde vervoegen met het verzoek om inlichtingen.

Gedaagde is vervolgens verplicht deze inlichtingen te verstrekken voor zover het gaat om aan eiseres verbonden (erfgenamen van) kunstenaars, althans (erfgenamen van) kunstenaars waarvan eiseres stelt deze te vertegenwoordigen. Het gaat daarbij om de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs.

Gelet op de bijzondere positie van eiseres als auteursrechtorganisatie in Nederland is de door haar gehanteerde werkwijze een geoorloofde en adequate manier om alle inlichtingen te verkrijgen die noodzakelijk zijn om betaling van de volgrechtvergoeding voor bij haar aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars veilig te stellen. Dit komt neer op het volgende:
(1) Eiseres zendt aan gedaagde periodiek een opgaveformulier waarop gedaagde dient aan te geven welke volgrechtplichtige transacties zij met betrekking tot bij eiseres aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars heeft verricht.
(2) Op de website van eiseres kan gedaagde nagaan welke (erfgenamen van) kunstenaars bij eiseres zijn aangesloten.
(3) Indien er bij gedaagde redelijke twijfels/ onduidelijkheden bestaan over of een bepaalde (erfgenaam van een) kunstenaar daadwerkelijk bij eiseres is aangesloten, maakt zij dit bij eiseres kenbaar, in welk geval zij nog niet de transactieprijs, noch enige andere informatie, hoeft te verstrekken.
(4) Het ligt op de weg van eiseres om in zo’n geval onderbouwd aan te tonen dat zij daadwerkelijk namens die (erfgenaam van een) kunstenaar het volgrecht incasseert.

In deze procedure is volgens de rechtbank in voldoende mate aangetoond dat eiseres (sterke) aanwijzingen had dat gedaagde een of meer volgrechtplichtige transacties heeft verricht met betrekking tot werken van bij eiseres aangesloten gerechtigden op het volgrecht. Vast staat dat gedaagde nimmer informatie omtrent de aard en de omvang van door haar verrichte volgrechtplichtige transacties aan gedaagde heeft verstrekt, met uitzondering van twee gemelde transacties. Aldus heeft gedaagde naar het oordeel van de rechtbank inbreuk gemaakt op de in de Auteurswet opgenomen wettelijke rechten van bij eiseres aangesloten rechthebbenden op het volgrecht en heeft zij daarmee ook onrechtmatig jegens deze volgrechtgerechtigden gehandeld. Als gevolg van het niet verstrekken van de verzochte informatie door gedaagde lopen deze rechthebbenden op het volgrecht inkomsten mis, hetgeen schade oplevert.

De vorderingen van eiseres zijn deels toegewezen.

In citaten:

Volgrecht is geen auteursrecht?
4.10.
[..] Ook als het volgrecht wel als een auteursrecht moet worden gekwalificeerd, moeten de vorderingen van Pictoright niet worden gekwalificeerd als ‘handhaving’.

4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is het volgrecht niet een ‘slechts’ aan het auteursrecht verwant recht. Weliswaar wordt in de Memorie van Toelichting opgemerkt dat de Volgrecht-richtlijn in de Auteurswet 1912 is geïmplementeerd, omdat het volgrecht traditioneel, en ook door de Volgrecht-richtlijn, wordt gezien als verwant aan het auteursrecht ((TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 1), maar evengoed zijn er in de Parlementaire Geschiedenis aanwijzingen te vinden dat het volgrecht meer is dan een aan het auteursrecht verwant recht. Zo geeft de toenmalige minister van Justitie tijdens de algemene beraadslaging aan dat het onderwerp dat wij vandaag behandelen is een aspect van het auteursrecht (Tweede Kamer, 14 september 2005, 106-6391). De considerans van de Volgrecht-richtlijn wijst ook in die richting. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“(1) Op het gebied van het auteursrecht is het volgrecht het niet voor afstand vatbare, onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst om te delen in de opbrengst, telkens wanneer dat werk wordt verkocht.
(4) Het volgrecht is een integrerend bestanddeel van het auteursrecht en vormt voor de auteurs een wezenlijk prerogatief.”

Inlichtingenplicht ex artikel 43d Aw
4.16
[..] De wettelijke regeling voorziet evenwel slechts in een recht om bepaalde informatie te vragen, terwijl de betalingsverplichting een haalschuld betreft, aldus Simonis & Buunk.

4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het karakter van de betalingsverplichting als een haalschuld en geen brengschuld ook worden afgeleid uit de Parlementaire Geschiedenis (TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 6):

“De betalingsplichtige kan maar hoeft deze informatie niet eigener beweging te verschaffen aan de rechthebbenden op de volgrechtvergoeding. Slechts wanneer hierom wordt verzocht bestaat de verplichting tot informatievoorziening.”
alsmede (TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 7):
“Voorts kan het aantal informatieverzoeken in de praktijk beperkt worden door prompte betaling van de verschuldigde vergoedingen door betalingsplichtigen.”
alsmede (TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 17):
“Lidstaten moeten bepalen dat de maker van een origineel van een kunstwerk en zijn rechtsopvolgers gedurende een periode van drie jaar van de bij de verkoop betrokken actor uit de professionele kunsthandel alle inlichtingen kunnen verlangen die noodzakelijk zijn om de betaling van het recht in verband met de doorverkoop veilig te stellen. Aan deze bepaling wordt gevolg gegeven in artikel 43d.”
alsmede (EK 2005-2006, 29 912, B, blz 7):
“Op grond van het voorgestelde artikel 43d beschikt de rechthebbende over een inlichtingenrecht. Gedurende drie jaar na de opeisbaarheid van de volgrechtvergoeding kan hij van de betalingsplichtige alle inlichtingen verlangen die nodig zijn om de betaling van de vergoeding veilig te stellen. Met dit inlichtingenrecht kan de rechthebbende, respectievelijk de collectieve beheersorganisatie aan wie hij het beheer van het volgrecht heeft opgedragen, zelf het initiatief nemen om tot inning van de vergoeding over te gaan.”

4.20.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de betalingsverplichting van Simonis & Buunk een haalschuld betreft en geen brengschuld.

Aanwijzingen of wetenschap?
4.21.
Vervolgens dienen in het kader van artikel 43d Aw de volgende -samenhangende- vragen te worden beantwoord:
Op welk moment kan een gerechtigde op het volgrecht van een betalingsplichtige inlichtingen verlangen, en
Welke inlichtingen/informatie dient een betalingsplichtige in dat geval te verstrekken?

4.23.
In deze zaak stelt Pictoright dat inventarisatie van de website van Simonis & Buunk voor de periode van een half jaar, van 13 juni 2012 tot en met 28 december 2012, laat zien dat Simonis & Buunk 27 werken van 17 bij Pictoright aangesloten verschillende kunstenaars en/of erfgenamen van kunstenaars te koop heeft aangeboden en dat die werken thans (de rechtbank neemt aan: op de datum van dagvaarding, zijnde 28 mei 2013) niet meer te koop worden aangeboden. Een andere inventarisatie van de website van Simonis & Buunk, gedaan op 26 maart 2013, vergeleken met de huidige website (ook hier neemt de rechtbank aan: op de datum van dagvaarding), laat zien dat 8 werken van 7 bij Pictoright aangesloten rechthebbenden te koop zijn aangeboden, welke werken thans niet meer te koop worden aangeboden. Pictoright verwijst voor een overzicht naar productie 7 bij dagvaarding.

4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat Pictoright (sterke) aanwijzingen had dat Simonis & Buunk - los van de twee transacties die Simonis & Buunk heeft gemeld - een of meer volgrechtplichtige transacties heeft verricht met betrekking tot werken van bij Pictoright aangesloten gerechtigden op het volgrecht.

Welke inlichtingen/informatie?
4.28.
In deze zaak dient Simonis & Buunk derhalve na een daartoe strekkend verzoek van Pictoright aan laatstgenoemde te verstrekken de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs.

Tussenconclusies
4.30.
Wanneer sprake is van doorverkoop van een origineel van een kunstwerk is Simonis & Buunk als professionele kunsthandelaar verplicht om tot betaling van een vergoeding aan Pictoright als gemachtigde van gerechtigden op het volgrecht over te gaan. Deze vergoeding behoeft zij niet uit eigener beweging te betalen. Op het moment dat Pictoright aanwijzingen heeft dat er een of meer volgrechtplichtige transacties bij Simonis & Buunk hebben plaatsgevonden, kan zij zich bij Simonis & Buunk vervoegen met het verzoek om inlichtingen. Simonis & Buunk is vervolgens verplicht deze inlichtingen te verstrekken voor zover het gaat om aan hen verbonden (erfgenamen van) kunstenaars, althans (erfgenamen van) kunstenaars waarvan Pictoright stelt deze te vertegenwoordigen. Het gaat daarbij om de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs. In deze procedure is in voldoende mate aangetoond dat Pictoright (sterke) aanwijzingen had dat Simonis & Buunk een of meer volgrechtplichtige transacties heeft verricht met betrekking tot werken van bij Pictoright aangesloten gerechtigden op het volgrecht. Vast staat dat Simonis & Buunk nimmer informatie omtrent de aard en de omvang van door haar verrichte volgrechtplichtige transacties aan Pictoright heeft verstrekt, met uitzondering van de twee op 6 juli 2012 gemelde transacties.

Tussenconclusie
4.39.
Resumerend komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusie. Gelet op de bijzondere positie van Pictoright als auteursrechtorganisatie in Nederland is de door haar gehanteerde werkwijze een geoorloofde en adequate manier om alle inlichtingen te verkrijgen die noodzakelijk zijn om betaling van de volgrechtvergoeding voor bij haar aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars veilig te stellen. Dit komt neer op het volgende:
Pictoright zendt aan Simonis & Buunk periodiek een opgaveformulier waarop Simonis & Buunk dient aan te geven welke volgrechtplichtige transacties zij met betrekking tot bij Pictoright aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars heeft verricht.
Op de website van Pictoright kan Simonis & Buunk nagaan welke (erfgenamen van) kunstenaars bij Pictoright zijn aangesloten.
Indien er bij Simonis & Buunk redelijke twijfels/onduidelijkheden bestaan over of een bepaalde (erfgenaam van een) kunstenaar daadwerkelijk bij Pictoright is aangesloten, maakt zij dit bij Pictoright kenbaar, in welk geval zij nog niet de transactieprijs, noch enige andere informatie, hoeft te verstrekken.
Het ligt op de weg van Pictoright om in zo’n geval onderbouwd aan te tonen dat zij daadwerkelijk namens die (erfgenaam van een) kunstenaar het volgrecht incasseert.

Verjaring
4.40.
Simonis & Buunk stelt dat Pictoright elke beperking in tijd negeert, door haar informatieaanspraken te doen gelden vanaf de invoering van het volgrecht in 2006, respectievelijk ten behoeve van de erven in 2012. De in artikel 43d Aw opgenomen informatieplicht is evenwel beperkt tot drie jaar na de opeisbaarheid. Reeds hierom is volgens Simonis & Buunk een aanspraak op informatie die verder terug gaat dan deze drie jaar per definitie niet toewijsbaar.

4.41.
Dit betoogt faalt. Ingevolge artikel 43d Aw kan de gerechtigde op het volgrecht gedurende drie jaar na het tijdstip waarop de volgrechtvergoeding opeisbaar is geworden, van degene die verplicht is tot betaling van de vergoeding alle inlichtingen verlangen die noodzakelijk zijn om de betaling van de vergoeding veilig te stellen. De regeling van het volgrecht is op 1 april 2006 in Nederland ingevoerd. Bij brief van 19 maart 2009 (zie 2.4) heeft Pictoright aan ruim 500 Nederlandse galeries en kunsthandelaren, waaronder Simonis & Buunk, voor de eerste maal verzocht “opgave te doen van verkopen van werk van door ons vertegenwoordigde kunstenaars waarover volgrecht is verschuldigd”. Dit (eerste) verzoek om inlichtingen is dus binnen de in artikel 43d Aw genoemde termijn van drie jaar gedaan.

Beslaglegging onrechtmatig?
4.47.
Naar het oordeel van de rechtbank had Pictoright derhalve voldoende redenen om aan te nemen dat Simonis & Buunk geen, althans niet volledig, open kaart speelde over de door haar al dan niet verrichte volgrechtplichtige transacties. Dit wordt min of meer bevestigd door de beslaglegging, want op 28 februari 2013 trof de deurwaarder bij Simonis & Buunk onder meer aan: “1 zwarte ordner met opschrift ‘Pictoright’”. Dat Pictoright tot beslaglegging is overgegaan, is onder de geschetste omstandigheden dan ook niet onrechtmatig. Deze beslaglegging is anders dan Simonis & Buunk stelt wel degelijk gelegen in de noodzaak tot bewaring/veiligstellen van het bewijs. In deze procedure dient vervolgens te worden beoordeeld of Pictoright ook recht heeft op inzage in dat bewijs.

Dictum:
De rechtbank

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig handelen jegens Pictoright en de bij haar aangesloten rechthebbende(n) en in strijd met artikel 43c lid 1 Aw handelen door, indien gedaagden bij volgrechtplichtige transacties met betrekking tot werken van bij Pictoright voor het volgrecht aangesloten rechthebbende(n) betrokken zijn of zijn geweest, de verschuldigde vergoeding niet (tijdig en/of volledig) te voldoen en/of de namens de rechthebbende(n) ex artikel 43d Aw verlangde inlichtingen niet (tijdig en/of volledig) te verstrekken,

5.2.
veroordeelt ieder der gedaagden om na betekening van dit vonnis punctueel en volledig te voldoen aan hun verplichtingen jegens de bij Pictoright aangesloten rechthebbenden op volgrecht voortvloeiend uit hoofde van artikel 43c Aw,

5.3.
verklaart voor recht dat ieder der gedaagden na betekening van dit vonnis is gehouden uiterlijk twee weken na het opeisbaar worden van een volgrechtvergoeding van werken van bij Pictoright aangesloten rechthebbenden daarvan volledig, punctueel en naar waarheid opgave te doen bij Pictoright,

5.4.
veroordeelt gedaagden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Pictoright schriftelijk opgaven te verstrekken van alle door gedaagden daadwerkelijk verkochte voor het volgrecht relevante werken van bij Pictoright aangesloten rechthebbenden op volgrecht, die sedert 1 april 2006 respectievelijk (voor erfgenamen) sedert 1 januari 2012 verkocht zijn en bij welke verkoop gedaagden betrokken zijn geweest,
een en ander telkens gespecificeerd naar gedaagde en voorzien van de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs, en een en ander op kosten van gedaagden,

5.5.
veroordeelt gedaagden om binnen vier weken na betekening van dit vonnis een van partijen onafhankelijke in Nederland gevestigde registeraccountant de algemene boekhouding en verkoopadministratie van ieder der gedaagden te doen controleren teneinde vast te kunnen stellen of de door gedaagden krachtens dit vonnis verstrekte opgaven volledig en juist zijn, en hiervan binnen de termijn van vier weken een verklaring af te laten leggen en af te laten leveren, met aanhechting van kopie van alle ter staving van deze opgave relevante bescheiden, bij de advocaat van Pictoright, een en ander op kosten van gedaagden,

5.6.
veroordeelt gedaagden tot het binnen vier weken na betekening van dit vonnis betalen van de in totaal door alle gedaagden gezamenlijk te betalen volgrechtvergoedingen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige vergoeding, waarvan de hoogte door Pictoright zal worden vastgesteld naar aanleiding van de verstrekte opgaven, op een door Pictoright nader te bepalen rekening,

5.7.
bepaalt dat gedaagden voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat zij geheel of gedeeltelijk in strijd handelen met het onder 5.4 en 5.5 bepaalde, aan Pictoright een dwangsom verbeuren van € 1.000,00, tot een maximum van in totaal € 100.000,00 is bereikt,

5.8.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 12.683,46,

5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2014:1037 (link)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1037 (pdf)

IEF 13547

Marktconforme vergoeding is niet gelijk aan de tarievenlijst Pictoright

Ktr. Rechtbank Gelderland 5 februari 2014 (Nul procent Makelaars tegen Barneveld Schuurman Makelaars)
Uitspraak ingezonden door Mark Buijnsters en Nanda Ruyters, Bright advocaten.
Auteursrecht. Foto. Marktconforme vergoeding. Billijkheid verzet zich tegen buitengerechtelijke kosten. Kosten nieuwe foto. Afwijzing. Nul procent Makelaars heeft een foto geplaatst van een man en een vrouw met een aantal verhuisdozen. De auteursrechten op die foto zijn door het reclamebureau overdragen voor €360,00. In opdracht van Barneveld Schuurman Makelaars (BSM) is een website gebouwd, waar de foto op is geplaatst. De gederfde licentievergoeding ad €255,00 is marktconform, maar niet gelijk aan de Tarievenlijst Pictoright 2013.

Uit de specificatie blijkt dat buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd, terwijl tevens proceskosten volgens het liquidatietarief worden gevorderd, dat is dubbelop. De billijkheid verzet zich hiertegen: er is direct een jurist ingeschakeld, een ongespecificeerd bedrag genoemd en dit zonder bewijs te verschaffen dat Nul procent Makelaars rechthebbende is.

De kosten voor het maken van een nieuwe foto, omdat de foto voor andere doeleinden is gebruikt dan met het reclamebureau was overeengekomen, worden geweigerd.

4.3. I stelt onder randnummer 8 van de dagvaarding dat hij een nieuwe foto heeft moeten laten maken en dat hij een claim heeft gekregen omdat de foto voor andere doeleinden is gebruikt dan met het reclamebureau was overeengekomen. Deze gestelde claim komt in de vordering tot schadevergoeding niet, althans niet als zodanig benoemd, terug. Wel lijk I zowel een licentievergoeding als kosten voor het maken van een nieuwe foto te vorderen. Hij gaat ervan uit dat hij als gevolgen van het gebruik van de foto door BSM c.s. deze foto niet langer op zijn eigen website kan laten staan, dat hij noodgedwongen een nieuwe foto zal moeten laten maken en zich daarbij zal moeten laten begeleiden door een reclamebureau en €435,60 kosten voor het maken van een nieuwe foto conform Tarieflijst Pictoright 2013. Nota's waaruit blijkt dat hij deze kosten reeds heeft gemaakt zijn niet overlegd zodat ervan moet worden uitgegaan dat I nog niet is overgaan tot het laten vervaardigen van een nieuwe foto.

4.5. (...) I maakt aanspraak op een vergoeding van € 435,60 (€ 360,00 exclusief btw) wegens plaatsing van de foto zonder toestemming en baseert dit bedrag op de Tarievenlijst Pictoright 2013. I heeft de Tarievenlijst niet bijgevoegd en heeft nagelaten te onderbouwen waarom deze lijst als richtsnoer dient te gelden bij de vaststelling van een marktconforme licentievergeoding voor deze foto. Bovendien lijkt een licentievergoeding van € 360,00 hoog gelet op het feit dat I blijkens de akte overdracht auteursrechten ditzelfde heeft betaald om auteursrechthebbende op de foto te worden. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt S c.s. een bedrag van € 255,00 in Nederland marktconform is voor het eenmalig openbaar maken van een foto op internet. Deze stelling is door I niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. (...)

4.7. (..) Uit de bij de dagvaardig gevoegde specificatie blijkt dat de gemachtigde van I de gemaakte uren voor het opstellen van de dagvaarding (5 uur) heeft begrepen in de buitengerechtelijke kosten, terwijl tevens proceskosten volgens het liquidatietarief worden gevorderd. Dit is dubbelop. Het deel van de gevorderde kosten dat daadwerkelijk ziet op buitengerechtelijke werkzaamheden zal overigens evenmin worden toegewezen nu de billijkheid zich hiertegen verzet. Niet alleen heeft I na constatering van de inbreuk direct HGL Juristen ingeschakeld en heet genoemd bureau reeds in de eerste sommatie een ongespecificeerd bedrag van €1.350,00 bij BSM c.s. in rekening gebracht, maar heeft (de gemachtigde van) I tevens nagelaten bewijs te verschaffen van de stelling dat I rechthebbende is op de foto. Dat BSM c.s. hierom heeft verzocht is, mede gelet op het verschijnen van de foto op een andere website, overigens niet onredelijk en het had dan ook op de weg van I gelegen om ruimschoots voor het uitbrengen van de dagvaarding aan dit verzoek te voldoen.

 

IEF 13543

Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered

H.T.L. Stockmann, ‘Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered', IE-Forum.nl IEF 13543.
Een redactionele bijdrage van Theo Stockmann, LinkedIn-profiel.
Wij hebben er even op moeten wachten maar eindelijk heeft het HvJEU uitspraak gedaan in de Svensson-zaak [IEF 13540]. Diverse media berichtten dat door de uitspraak van het HvJEU in de Svensson-zaak ‘het Internet is gered’. In deze korte bijdrage wil ik enkele eerste gedachten plaatsen bij deze conclusie en het arrest van het HvJEU.

Bij de interpretatie van elke rechtelijke beslissing – en zeker die van het HvJEU – dient men elke overweging te lezen in samenhang met de feiten. In deze zaak is er sprake van een aantal artikelen die met toestemming van de journalisten geplaatst zijn op de website van de Göteborgs-Posten. De artikelen zijn op de website van de Göteborgs-Posten gratis en voor iedereen vrij toegankelijk te raadplegen. Retriever Sverige, de hyperlinker, plaatst hyperlinks op haar website naar deze artikelen. Indien de Internetgebruiker op een dergelijke hyperlink klikt, wordt de website van de Göteborgs-Posten geopend met weergegeven het relevante artikel.

(...)

6. Conclusies In deze zaak is beslist dat men zonder meer een link kan plaatsen naar bijvoorbeeld een artikel op de openbare nieuwswebsite Nu.nl. Anders wordt het indien er sprake is van een werk achter bijvoorbeeld een betaalde website of een werk dat in het geheel zonder toestemmming van een rechthebbende op het Internet is geplaatst. Dit zullen in de regel wel de hyperlinks zijn waar de rechthebbenden het meeste moeite mee hebben. Dergelijke hyperlinks zijn door dit arrest (ook) een directe beschikbaarstellingshandeling en dus auteursrechtelijk relevant. Indien nodig kan bij dit type hyperlinks vrij gemakkelijk een nieuw publiek worden geconstrueerd waardoor er bij dit type hyperlinks wel degelijk sprake zal zijn van een ‘mededeling aan het publiek’.

Het HvJEU heeft hiermee een arrest gewezen waardoor de meeste hyperlinks buiten schot zullen blijven. Dat dit statistisch gezien het overgrote deel van de hyperlinks op het Internet betreft, zullen de rechthebbenden niet om malen. Immers hebben zij dan voorafgaand gewoon toestemmming gegeven om de artikelen ter beschikking te stellen aan alle Internetgebruikers. Door het arrest kunnen rechthebbenden nu – naar alle waarschijnlijkheid - weldegelijk opkomen tegen hyperlinks waartegen ze zo graag auteursrechtelijk op wilden kunnen komen.

Theo Stockmann

IEF 13534

BGH: Op gedocumenteerde filmopname van een ontsnappingspoging uit de DDR zitten Leistungsschutzrechten

BGH 22 januari 2014, I ZR 86/12 (Peter Fechter - DDR ontsnappingspoging)
Het auteursrecht [§ 72 Abs. 1 UrhG] beschermt ook het recht delen van filmmateriaal te exploiteren voor hergebruik in een film. Cameraman Herbert Ernst heeft op 17 augustus 1962 de ontsnappingspoging uit de voormalige DDR van Peter Fechter aan de Oostelijkse zijde van de Berlijnse Muur gefilmd. Op 13 augustus 2010 heeft 'der Berliner Abendschau' deze beelden uitgezonden.

Ondanks dat de filmopnames niet als filmwerken en de individuele beelden uit de filmopname niet als foto's beschermd zijn, omdat het om gedocumenteerde opnames en niet om persoonlijke intellectuele creaties gaat, bestaat er wel een "Leistungsschutzrecht" in de zin van § 72 Abs. 1 UrhG [das Recht zur Verwertung der Einzelbilder in Form des Films]. Het gebruik van delen van het documentatie-filmmateriaal is aan de maker voorbehouden door het exploitatierecht.

Uit het persbericht: Das Landgericht hat die Klage abgewiesen. Die Berufung der Kläger ist ohne Erfolg geblieben. Das Berufungsgericht hat angenommen, die von den Klägern geltend gemachten Ansprüche seien jedenfalls verwirkt, nachdem Herbert Ernst über 48 Jahre keine Ansprüche geltend gemacht habe, obwohl Filmaufnahmen vom Tod des Peter Fechter wiederholt gesendet worden seien.

Auf die Revision der Kläger hat der Bundesgerichtshof das Berufungsurteil teilweise aufgehoben und die Sache insoweit zur neuen Verhandlung und Entscheidung an das Berufungsgericht zurückverwiesen. Der von den Klägern geltend gemachte Unterlassungsanspruch wegen Ausstrahlung des Films am 13. August 2010 kann - so der Bundesgerichtshof - nicht wegen Verwirkung abgewiesen werden. Dem steht entgegen, dass mit einer Verwirkung von Ansprüchen wegen begangener Rechtsverletzungen kein Freibrief für künftige Rechtsverletzungen verbunden ist. Gegenüber dem Anspruch auf Feststellung der Wertersatzpflicht für unberechtigte Nutzungen der Filmaufnahmen kann die Beklagte sich dagegen - so der BGH weiter - zwar grundsätzlich mit Erfolg auf Verwirkung berufen; denn sie durfte im Blick auf die jahrzehntelange unbeanstandete Nutzung der Aufnahmen darauf vertrauen, nicht im Nachhinein auf Wertersatz in Anspruch genommen zu werden. Da die Verwirkung aber nicht zu einer Abkürzung der (kurzen) Verjährungsfrist von drei Jahren führen darf, sind lediglich bis zum 31. Dezember 2007 entstandene Ansprüche verwirkt, deren Verjährung durch die Klageerhebung im Jahr 2011 nicht mehr gehemmt werden konnte.

Ansprüche der Kläger auf Unterlassung und auf Wertersatz wegen Nutzungen seit dem 1. Januar 2008 scheitern nach Ansicht des Bundesgerichtshofs auch nicht daran, dass die Filmaufnahme nicht als Filmwerk und die Filmeinzelbilder nicht als Lichtbildwerke geschützt sind, weil es sich dabei lediglich um dokumentierende Aufnahmen und nicht um persönliche geistige Schöpfungen handelt. Denn an den einzelnen Filmbildern besteht jedenfalls ein Leistungsschutzrecht aus § 72 Abs. 1 UrhG und dieses umfasst - wie der Bundesgerichtshof nunmehr entschieden hat - das Recht zur Verwertung der Einzelbilder in Form des Films. Das Berufungsgericht wird nunmehr zu prüfen haben, ob die Kläger - wie sie behaupten - Inhaber der urheberrechtlichen Nutzungsrechte an dem von der Beklagten gesendeten Film sind.

LG Berlin - Urteil vom 20. Mai 2011 - 15 O 573/10
KG Berlin - Urteil vom 28. März 2012 – 24 U 81/11

IEF 13542

Hof van Justitie EU: linken en embedden geen auteursrechtinbreuk

Redactionele bijdrage ingezonden door Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan
Tamelijk ‘brekend’ nieuws uit Luxemburg in de Svensson v. Retriever zaak. De hoogste rechters van de Europese Unie zijn van mening dat een link eigenlijk nooit inbreuk kan maken op auteursrechten. Het Hof van Justitie concludeert dat geen sprake kan zijn van een ‘nieuw publiek’ (wat volgens de Europese regelgeving een vereiste is):

De doelgroep van de oorspronkelijke mededeling bestond immers uit alle potentiële bezoekers van de betrokken website. [..]In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat, [..] de gebruikers van [de website waarop de link staat] moeten worden beschouwd als mogelijke ontvangers van de oorspronkelijke mededeling en dus als een onderdeel van het publiek dat door de houders van het auteursrecht in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling.

Geen openbaarmaking dus. Volgens het Hof van Justitie is er zelfs geen sprake van een auteursrechtinbreuk als voor de internetgebruiker niet duidelijk is dat de content zich op een andere website bevindt.

Deze vaststelling wordt niet op losse schroeven gezet [..] wanneer de internetgebruikers op de betrokken link klikken, het werk verschijnt en daarbij de indruk wordt gewekt dat het wordt getoond op de website waar de link zich bevindt, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van een andere website. [..] Deze bijkomende omstandigheid wijzigt immers niets aan de vaststelling dat het plaatsen op een website van een aanklikbare link naar een beschermd werk dat op een andere website is bekendgemaakt en vrij toegankelijk is, tot gevolg heeft dat dit werk ter beschikking van de gebruikers van eerstgenoemde website wordt gesteld en dus een mededeling aan het publiek vormt.

Wat het Hof hier beschrijft (het verschijnen van de content op de site die linkt) komt neer op embedden. Dus het Hof zegt hier dus dat niet alleen linken, maar ook embedden geen auteursrechtinbreuk is. Daar geldt nog wel een voorbehoud, omdat in de casus die voorlag niet duidelijk is of sprake was van een normale link, of van embedded content. Ook ging het hier om het embedden van een website (framing), en niet van een filmpje of audiostream. Maar dat zou voor het principe niet uit moeten maken. Er is immers volgens het Hof geen sprake van een nieuw publiek. Het Hof van Justitie is in een andere zaak door het Bundesgerichtshof gevraagd zich specifiek uit te laten over de vraag of embedden een openbaarmaking is. Deze uitspraak zal echter nog wel even op zich laten wachten.

Vooralsnog lijkt op grond van het Svensson arrest voor embedden van content geen toestemming nodig van de auteursrechthebbende. Voor Nederland is dit van groot belang, omdat embedden in ons land sinds het Nederland.fm vonnis (in ieder geval onder bepaalde omstandigheden) inbreukmakend wordt geacht. Die conclusie in nederland.fm zou dus wel eens onjuist kunnen zijn.

Het Hof van Justitie maakt wel een beperkte kanttekening. Een link mag er niet toe leiden dat beperkte-toegangsmaatregelen worden omzeild. Dan is immers wel sprake van een nieuw publiek:

Dit is met name het geval wanneer het werk niet meer beschikbaar is voor het publiek op de website waarop het oorspronkelijk werd medegedeeld of wanneer het thans op die website enkel beschikbaar is voor een beperkt publiek, terwijl het op een andere website toegankelijk is zonder toestemming van de houders van het auteursrecht.

Verder maakt het Hof van Justitie ook meteen korte metten met de mogelijkheid om op nationaal niveau, buiten de Europese regels om, alsnog ruimere rechten toe te kennen aan auteursrechthebbende, zodat een link alsnog een openbaarmaking is. Linken zonder toestemming mag en daarmee is de kous af.

Joran Spauwen
Artikel is eerder verschenen op MediaReport