DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 8242

Wanneer het slechts in één lidstaat "bekend" is

CTM PAGOHvJ EG, 6 oktober 2009, zaak C-301/07, PAGO International GmbH tegen Tirolmilch registrierte Genossenschaft mbH (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof (Oostenrijk)

Merkenrecht. Wordt een gemeenschapsmerk in de gehele Gemeenschap beschermd als "bekend merk" in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van verordening nr. 94/40/EG van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (GMV)(1), wanneer het slechts in één lidstaat "bekend" is?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: is een slechts in één lidstaat "bekend" merk in deze lidstaat krachtens artikel 9, lid 1, sub c, GMV beschermd, zodat een tot deze lidstaat beperkt verbod kan worden uitgevaardigd?"

26. Bijgevolg moet de verwijzende rechter op basis van de gegevens in het hoofdgeding nagaan of het betrokken gemeenschapsmerk bekend is bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de onder dat merk aangeboden waren bestemd zijn.

27. Wat het territoriale aspect betreft, is aan de bekendheidsvoorwaarde voldaan wanneer het gemeenschapsmerk bekend is in een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Gemeenschap (zie, mutatis mutandis, arrest General Motors, reeds aangehaald, punt 28).

28. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het met betrekking tot een Benelux-merk voor de toepassing van artikel 5, lid 2, van de richtlijn voldoende is dat dit merk bekend is in een aanmerkelijk gedeelte van het Benelux-gebied, hetgeen in voorkomend geval een gedeelte van één van de Benelux-landen kan zijn (arrest General Motors, reeds aangehaald, punt 29).

29. Daar het in casu gaat om een gemeenschapmerk dat op het gehele grondgebied van een lidstaat bekend is, namelijk Oostenrijk, kan worden aangenomen dat, gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, is voldaan aan de territoriale voorwaarde van artikel 9, lid 1, sub c, van de verordening.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 9, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat een gemeenschapsmerk slechts de bij deze bepaling geboden bescherming geniet wanneer het bekend is bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de door dat merk aangeduide waren of diensten bestemd zijn, in een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Europese Gemeenschap en dat, gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, het grondgebied van de betrokken lidstaat kan worden beschouwd als een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Gemeenschap.

Lees het arrest hier.

IEF 8236

Currently unable to operate in the Benelux

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 september 2009, KG ZA 09-1032, TNT N.V. & Logispring Investment Fund N.V. c.s. tegen Logispring Executives B.V. c.s.
 
Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Geschil over het gebruik van het merk Logispring (investeringsmaatschappij) door partijen. Gedaagde slaagt er niet in aan te tonen dat de merkrechten van eiser wegens non-usus vervallen zouden zijn en dat van eigen merkgebruik inde Benelux geen sprake zou zijn. Inbreuk aangenomen. Matiging wegens onduidelijke proceskostenspecificatie.

Non non-usus: 4.10. (…) Voorshands heeft TNT voldoende aannemelijk gemaakt dat TNT Holdings haar toestemming voor het gebruik van de merkrechten aan Investment Fund heeft gegeven. Dit vloeit immers voort, zoals TNT ter zitting heeft uiteengezet, uit de bedoeling die TNT N.V. medio 2000/2001 had met het opzetten van haar venture capital fonds, waartoe zij zelf Investment Fund heeft opgericht en waarin zij – via LogiSpring Holding – een meerderheidsbelang heeft. TNT heeft voorts onweersproken gesteld dat TNT N.V. de naam voor het fonds zelf, d.w.z. vóór de betrokkenheid van [X] c.s. bij het fonds, heeft bedacht en dat zij die naam als woord- en beeldmerk heeft gedeponeerd met één primair doel, zijnde het gebruik van de merken door Investment Fund. Dat die registratie heeft plaatsgevonden op naam van een aparte holding waarin de intellectuele eigendomsrechten zijn ondergebracht, is daarbij bepaald niet als ongebruikelijk te duiden. Het feit dat tussen TNT Holdings enerzijds en Investment Fund en LogiSpring Holding anderzijds nadien alsnog een licentieovereenkomst op schrift is gesteld (vgl. r.o. 2.11.), is een verdere bevestiging van de medio 2000/2001 reeds verleende expliciete toestemming.

Afwijkend gebruik: 4.11. [X] c.s. heeft ten aanzien van het beeldmerk nog gesteld dat ‘powered by TPG’ daarin als het onderscheidende en dominerende bestanddeel moet worden aangemerkt, welk bestanddeel ontbrak in het logo zoals dat door Investment Fund werd gebruikt, daarmee kennelijk betogend dat het gebruik van bedoeld logo geen instandhoudend gebruik van het beeldmerk heeft opgeleverd. Die stelling wordt als ongegrond verworpen, reeds omdat onder normaal gebruik ook moet worden verstaan het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm, zonder dat – zoals hier – het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, wordt gewijzigd. Bovendien wordt dit element voorshands bepaald niet dominant geacht.

Merkgebruik in de Benelux: 4.14. Wel heeft [X] c.s. betwist dat van merkgebruik in de Benelux sprake is. In dat verband heeft zij betoogd dat de website www.logispring.com zich niet mede op Nederland of de Benelux richt. Dat verweer wordt verworpen. Niet in geschil is dat de website tot een week voor de mondelinge behandeling een andere inhoud kende dan die ten tijde van de mondelinge behandeling (…)  en dat bezoekers zich op de website aanvankelijk konden aanmelden voor een ‘update letter’ (een nieuwsbrief), waarbij zij bij het invullen van de contactgegevens bij ‘country’ een land konden selecteren uit een lijst met daarop onder meer Nederland, België en Luxemburg . Ook niet in geschil is dat op de website onder meer werd vermeld dat LogiSpring ‘a global private equity firm’ is ‘currently most active in USA en Europe’ (vgl. r.o. 2.13.). Ook staat vast dat op de website melding werd gemaakt van participaties van Investment Fund in Belgische en Nederlandse portfolio vennootschappen zoals Kiala en Covast. Ter zitting is namens TNT voorts, onder overlegging van print screens van de website op 4 september 2009, onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat informatie over deze beide portfolio vennootschappen nog steeds op de site kan worden geraadpleegd. Uit deze omstandigheden leidt de voorzieningenrechter voorshands af dat de website www.logispring.com mede gericht was op het Benelux-gebied. Het feit dat [X] c.s. kort voor de mondelinge behandeling een aantal wijzigingen heeft doorgevoerd en op de homepage een disclaimer heeft aangebracht met de tekst ‘This site is not intended for the use of vistors from Belgium, The Netherlands or Luxembourg. LogiSpring does not operate in the BeNeLux countries’ doet niet af aan de vaststelling dat het Beneluxgebied binnen het bereik van de ondernemingsactiviteiten viel. Gelet hierop bestaat er, ook na wijziging van de website, minst genomen voldoende dreiging dat [X] c.s. zich in de nabije toekomst via de website opnieuw in het Benelux gebied zal begeven. Een aanwijzing daarvoor kan worden gevonden in een andere gewijzigde tekst op de website na aanpassing, namelijk die onder het kopje ‘approach’ waar wordt vermeld: ‘please note that we are currently unable to operate in the Benelux (onderstreping toegevoegd, Vzr – zie productie 5B en 11B [X] c.s.).

4.15. Naast het gebruik van de tekens via de website zoals hiervoor beschreven, heeft dat gebruik overigens ook plaats gehad door het versturen van de digitale nieuwsbrief ‘LogiSpring Strobe’ aan abonnees in de Benelux. (…)

Geen belang: 4.18. [X] c.s. heeft verder nog betoogd dat het van ‘essentieel belang’ is dat Sàrl en Management Services gedurende de liquidatie van LogiSpring Fonds II het gebruik van de gewraakte tekens kunnen voortzetten, doch die stelling heeft [X] c.s. in het geheel niet onderbouwd, terwijl ook anderszins niet wel begrijpelijk is dat de afwikkeling van deze Cayman Islands vennootschap de noodzaak zou inhouden tot gebruik van deze tekens in de Benelux.

Inbreuk: 4.19. De voorlopige slotsom is dat [X] c.s. inbreuk maakt op de merkrechten van TNT Holdings zodat de verbodsvordering, voor zover gegrond op de merkrechten, zal worden toegewezen als in het dictum te melden. Nu [X] c.s. niet hebben betwist dat het geregistreerd houden van de domeinnaam logispring.com gebruik oplevert in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE (vgl. r.o. 4.13. hiervoor), zal de gevorderde overdracht van de domeinnaam eveneens worden toegewezen. (…)

Proceskosten: 4.26. (…) De voorzieningenrechter deelt de bezwaren die [X] c.s. heeft tegen de door TNT in het geding gebrachte specificatie. In de facturen zijn de gefactureerde bedragen zwart gemaakt en daarvoor in de plaats zijn telkens met de hand geschreven (kennelijk) andere bedragen vermeld. Ook in de ‘time summary’ waarin een overzicht wordt gegeven van de totaal bestede tijd, het uurtarief en het honorarium is een deel zwart gemaakt. Nu de voorzieningenrechter aldus niet in staat is gesteld genoegzaam de redelijkheid en evenredigheid van de gemaakte kosten te beoordelen, maar anderzijds voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kosten van deze procedure afwijken van die welke de indicatietarieven in IE-zaken indiceren, zal aansluiting worden gezocht bij het door [X] c.s. opgegeven en gespecificeerde bedrag, zijnde € 38.546,04. [X] c.s. heeft niet voldoende kenbaar gesteld dat een proceskostenveroordeling ter hoogte van dit bedrag niet redelijk en evenredig zou zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8234

Vrees voor toekomstige inbreuk is aannemelijk

Vzr. Rechtbank Breda, 1 oktober 2009, KG ZA 09-510, Stichting Afzetbevordering Grootgroenproducten tegen Direct Select (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Eerst even voor jezelf lezen. Onrechtmatige registratie domeinnamen grootgroen.nl en vakbeursgrootgroen.nl . Eiser maakt op grond van haar handelsnaam- en merkenrecht succesvol bezwaar tegen domeinnaamregistratie door, althans in vermeende samenspraak met een voormalig medewerker.

“Al deze omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, brengen mee dat voldoende aannemelijk is dat de registratie door Direct Select van de domeinnaam grootgroen.nl in een bodemprocedure eveneens als domeinnaamkaping zal worden gekwalificeerd, gepleegd in samenspanning met Verheijen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 8224

Een halve glimlach

GvEA, 29 september 2009, T-139/08, The Smiley Company SPRL tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering beeldmerk dat halve glimlach van een smiley weergeeft (kleding en accessoires). Geen onderscheidend vermogen. Dat het een onderdeel is van een al ingeschreven merk (de hele smiley van The Smiley Company, klik voor een licentie), doet hier in beginsel niet aan af.

31. Het betrokken merk bevat geen enkel aspect dat door het – zelfs betrekkelijk oplettende – relevante publiek gemakkelijk en onmiddellijk kan worden onthouden en op grond waarvan dit merk onmiddellijk kan worden opgevat als een aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren. Zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, zal het merk uitsluitend worden beschouwd als een decoratief element, zowel voor de waren van klasse 14 als voor die van de klassen 18 en 25. Het betrokken merk zal dus geen enkele van de betrokken waren kunnen individualiseren ten opzichte van concurrerende waren.

32. Dat het relevante publiek de gewoonte heeft om eenvoudige beeldtekens bestaande in stroken of strepen als merken op te vatten, of dat vele producenten dergelijke merken hebben ingeschreven ter aanduiding van waren van klasse 25, kan deze vaststelling niet op losse schroeven zetten.

37. De kamer van beroep heeft dus op goede gronden geoordeeld dat het betrokken merk een zeer eenvoudig en banaal dessin met een uitsluitend decoratieve functie is en dat dit merk niet zal worden opgevat als een aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren.

 39. Ten slotte faalt het argument dat het betrokken merk door het relevante publiek wordt herkend als een „halve mond van een smiley” – waarbij smiley zelf als gemeenschapsmerk nr. 517383 is ingeschreven – en dus daardoor onderscheidend vermogen heeft, gesteld al dat dit voor het eerst voor het Gerecht geformuleerde argument ontvankelijk is. Het BHIM merkt terecht op dat, indien deze benadering wordt gevolgd, in feite zou worden erkend dat elk deel van een ingeschreven merk, en dus elk deel van een merk met onderscheidend vermogen, louter op grond daarvan ook onderscheidend vermogen heeft in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Dit kan niet worden aanvaard. De beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van deze bepaling berust immers op de geschiktheid van dit merk om op de markt aangeboden waren of diensten van de aanvrager te individualiseren ten opzichte van de door concurrenten aangeboden waren of diensten van dezelfde soort (…) . Het feit dat het betrokken merk bestaat in een deel van een reeds ingeschreven merk, is hierbij niet relevant.

40. In elk geval kan weliswaar bij een vergelijking van de merken naast elkaar worden vastgesteld dat het betrokken merk lijkt op een helft van de mond in gemeenschapsmerk nr. 517383, maar er dient in herinnering te worden gebracht dat de gemiddelde consument moet afgaan op het onvolmaakte beeld van het merk dat hem is bijgebleven (…) . Verder veronderstelt het herkennen van een deel van gemeenschapsmerk nr. 517383 in het betrokken merk door het relevante publiek dat dit laatste dat gemeenschapsmerk kent, wat door verzoekster niet is aangetoond. Er kan dus niet worden aangenomen dat het relevante publiek bij het zien van het betrokken merk dit zal herkennen als een halve mond van een smiley of als de helft van de glimlach in gemeenschapsmerk nr. 517383. In dit verband dient eveneens te worden vastgesteld, zoals het BHIM heeft gedaan, dat het kleine verticale streepje onder de hoofdkromme van het betrokken merk niet voorkomt in de mond in gemeenschapsmerk nr. 517383. Derhalve is het bewijs van de mogelijke associatie van het betrokken merk met het door verzoekster aangehaalde merk niet geleverd.

Lees het arrest hier.

IEF 8218

Thuisbezorgen

Rechtbank Utrecht, 23 september 2009, LJN: BJ8578, Thuisbezorgd.nl B.V. tegen Jolidé V.O.F.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Eindvonnis (tussenvonnis: Rechtbank Utrecht, 12 november 2008, IEF 8226) in zaak over thuisbezorgd en thuisbezorgen. Kort vonnis, in citaten:

2.2.  In het tussenvonnis van 4 maart 2009 heeft de rechtbank Tb in de gelegenheid gesteld te reageren op de door Jolidé bij antwoordakte in het geding gebrachte stukken en de stellingen van Jolidé met betrekking tot de oprichting en inschrijving van de besloten vennootschap Tjokke e-marketing B.V. en de overdracht van de domeinnaam aan die besloten vennootschap.

2.5.  Met Tb moet worden geoordeeld, dat het nog steeds in de macht ligt van [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als vennoten van de vof Jolidé en pro se om de domeinnaam op elk gewenst moment opnieuw aan Jolidé dan wel aan een derde te doen overdragen en dientengevolge haar inbreukmakende en onrechtmatige handelwijze voort te zetten. Gelet op de overdracht van de domeinnaam door Jolidé gedurende deze procedure is dit ook geenszins uit te sluiten.
Het mag dan zo zijn, dat zoals Jolidé stelt, de situatie niet meer is zoals in het tussenvonnis van 12 november 2008 onder 7.3. is vermeld, maar dit laat onverlet dat nog steeds sprake is van een dreigende inbreuk van de handelsnaam thuisbezorgen.nl op de handelsnaam thuisbezorgd.nl en een daarmee verbandhoudend onrechtmatig handelen door Jolidé en haar vennoten pro se. Een verbod op het gebruik van de handelsnaam thuisbezorgen.nl en de domeinnaam thuisbezorgen.nl is derhalve nog steeds gerechtvaardigd evenals het verbod als vermeld in het tussenvonnis van 12 november 2008 onder 7.17.

2.10.  (…) In de onderhavige procedure heeft de discussie zich met name toegespitst op het bepaalde van artikel 5 HNW. Er zal dan ook van worden uitgegaan dat aan de werkzaamheden die daarmee gemoeid zijn 90% is besteed. De overige 10% moet worden geacht te zijn besteed aan werkzaamheden in verband met de discussie op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW, omdat dit een aanzienlijk geringer onderdeel van de discussie in deze procedure uitmaakt.

2.11.  Deze zaak kan als een eenvoudige zaak (zonder re- en dupliek en/of pleidooi) in het kader van de indicatietarieven worden gekwalificeerd. (…) kan een bedrag van
90 % van EUR 8.000,-- als maximaal redelijk en evenredig worden geacht, oftewel
EUR 7.200,--, vermeerderd met het vastrecht van EUR 254,--.  Voor de overige 10% dient aansluiting te worden gezocht bij het gebruikelijke liquidatie tarief.

 Lees het vonnis hier.

IEF 8212

Auf einen weiblichen Kundenkreis vermitteln

GvEA, 23 september 2009, T-391/06, Arcandor AG tegen OHIM /dm drogerie markt GmbH

Merkenrecht. Oppositieprocedure. Aanvraag woordmerk S-HE, oudere (inter)national beeldmerken SHE (kleding). Geen verwarringsgevaar.

61      Im vorliegenden Fall ist zu berücksichtigen, dass die älteren Marken, wie oben in den Randnrn. 49 und 52 ausgeführt, klar den Bedeutungsgehalt ihrer Ausrichtung auf einen weiblichen Kundenkreis vermitteln, der vom maßgebenden Publikum unmittelbar wahrgenommen wird und es auf die Bestimmung der in Rede stehenden Waren hinweist, d. h. auf ein wesentliches Merkmal dieser Waren.

(…) 68      Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer zutreffend die geringe Kennzeichnungskraft der älteren Marken berücksichtigt und festgestellt, dass die Identität der in Rede stehenden Waren nicht ausreiche, um die ganz geringe Ähnlichkeit der fraglichen Marken auszugleichen. Sie hat folglich eine Verwechslungsgefahr zwischen diesen Marken ausgeschlossen.

69      Diese Schlussfolgerung wird durch das Vorbringen der Klägerin zur unvollkommenen Erinnerung der betreffenden Verbraucher nicht in Frage gestellt. Unter den vorliegenden Umständen sind nämlich die festgestellten schriftbildlichen, klanglichen und begrifflichen Unterschiede zwischen den Zeichen, zumal es sich um kurze Zeichen handelt, deren Unterschiede die Verbraucher leichter bemerken, groß genug, um den Verbrauchern im Gedächtnis zu bleiben und es ihnen zu ermöglichen, die mit den Marken gekennzeichneten Waren selbst dann voneinander zu unterscheiden, wenn sie sie an unterschiedlichen Orten und zu unterschiedlichen Zeiten sehen.

Lees het arrest hier.

IEF 8209

De contrasterende trapezoïde vlakken

Rechtbank van Koophandel Brussel 30 april 2009, A.R. 6631/07, Red Bull GMBH tegen BVBA Waasland horeca Solutions BVBA Powerdrinks (met dank aan Paul Maeyaert, Altius).

Merkenrecht. Blikje Red Bull tegen blikje Bells. Merkinbreuk. Misleidende reclame. Daden strijdig met de eerlijke gebruiken in handelszaken. Totaaldesign.

Het gebruik van het teken bestaande uit het totaal design van het aangevochten Bell’s blikje maakt een inbreuk uit op het semi-figuratief merk van eiseres bestaande uit het totaal design van het Red Bull blikje, en zulks zowel op grond van het artikel 2.20.1.c als het artikel 2.20.1.b. BVIE.

Het gebruik van het teken bestaande uit het totaaldesign van het aangevochten Bell's blikje daarbij, maakt ook een inbreuk uit op het figuratief merk van eiseres bestaande uit de contrasterende trapezoïde vlakken in de kleuren blauw en zilver, op het woordmerk "Red Bull", evenals op de woordmerken met slogans "Geeft je Vleúeúgels" en "Gives You Wings", en dit op grond van het artikel 2.20.1. b. BVIE.

Deze merkinbreuken maken tevens daden uit die strijdig zijn met de eerlijke handelsgebruiken in de zin van artikel 94/3 WHPC.

Het gebruik door eerste verweerster van het woordmerk "Red Bull" en/of het dubbele stierenteken op de menukaarten en/of kastickets of bij het opnemen van mondelinge bestellingen in verband met producten waarop één of meerdere van voormelde tekens zijn aangebracht, en die geen Red Bull product zijn, maakt een inbreuk uit op artikel 2.20.1.a BVIE, en maakt tevens misleidende reclame uit in de zin van artikel 94/2 WHPC, evenals daden strijdig met de eerlijke gebruiken in handelszaken in de zin van artikel 94/3 WHPC.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8428

Draadjes

GvEA, 23 September 2009, zaak T-99/06, Phildar SA tegen OHIM / Comercial Jacinto Parera, SA.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk FILDOR o.g.v. ouder national “semi-figurative” merk PHILDAR en ouder national woordmerk FILDOR (textiel).  GvEA vernietigt beslissing BoA OHIM.

82. (…)  It is possible that the consumer might let himself be guided in his choice by the imperfect aural impression that he has retained of the earlier mark which may, inter alia, remind him of something in common with a ‘thread’. The importance of the aural aspect was mentioned only in respect of some of the goods concerned such as the ‘strings’ in Class 22, the various goods in Class 23 and those in Class 26, with regard to which the Board of Appeal accepted that they are generally sold over the counter, that is to say, orally (paragraphs 26 to 28 of the contested decision).

(…)

85. It follows from all the foregoing that, in the circumstances of the present case, mere visual dissimilarity is not sufficient to remove the risk of the public believing that the goods are being offered by the same undertaking or, as the case may be, by economically-linked undertakings.

86. In the light of that finding, there is no need to examine the applicant’s argument that the Board of Appeal failed to take into consideration the degree of distinctiveness of the earlier mark (paragraph 25 above).

87. It follows from all of the foregoing that the first plea must be upheld and, accordingly, the contested decision must be annulled.

Lees het arrest hier.

IEF 8427

Toutes les différences visuelles et conceptuelles

GvEA, 23 september 2009, T-103/07, Fratex Indústria e Comércio, Ltda tegen OHIM / USA Track & Field, Inc.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk TRACK & FIELD USA o.g.v. oudere nationale beeldmerken TRACK & FIELD (kleding). Geen overeenstemmende merken, geen verwarringsgevaar.

69. Dans les circonstances de l’espèce, il convient de considérer que les similitudes phonétiques que les marques en cause peuvent présenter lors de leur prononciation par certains consommateurs ne l’emportent pas, dans l’appréciation globale du risque de confusion, sur toutes les différences visuelles et conceptuelles entre les marques en cause.

(…)

74. En outre, l’importance des différences visuelles et conceptuelles entre les marques en cause exclut également le risque qu’elles puissent être perçues comme issues d’une même marque présentant différentes configurations selon le type de produits désignés, ou comme des sous-marques dérivant de la même marque principale.

Lees het arrest hier.

IEF 8412

Dit betoog kan niet worden aanvaard

GvEA, 23 september 2009, zaken T-20/08 en T-21/08, Evets Corp. tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Gemeenschapswoordmerk DANELECTRO en gemeenschapsbeeldmerk QWIK TUNE. Niet-inachtneming van termijn voor indiening van aanvraag om vernieuwing van merken. Verzoek tot herstel in vorige toestand. Geen relevante relatie met systeem EPO.

21. Dit betoog kan niet worden aanvaard. Zoals het BHIM terecht opmerkt, moet immers de datum waarop het verlies van een recht is meegedeeld aan de vertegenwoordiger, worden geacht de datum te zijn waarop de vertegenwoordigde persoon, te weten verzoekster, daarvan kennis heeft genomen.

(…)

31. Gesteld al dat artikel 78 van verordening nr. 40/94 is uitgewerkt op basis van een onder het octrooirecht vallend model, wijst overigens niets erop dat de twee bepalingen dezelfde uitlegging moeten krijgen, aangezien de belangen die op de twee gebieden aan de orde zijn, kunnen verschillen. De juridische context van het octrooirecht is immers anders en de bepalingen op het gebied van octrooien hebben betrekking op andere procedures dan die op het gebied van het merkenrecht [arrest Gerecht van 13 mei 2009, Aurelia Finance/BHIM (AURELIA), T‑136/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 21].

32. In elk geval blijkt uit de door verzoekster aangehaalde beslissing van de technische kamer van beroep van het EOB van 16 april 1985 (T 191/82, PB EOB 7/1985, blz. 189) geenszins in welk opzicht het EOB de relevante bepaling anders zou uitleggen. In deze zaak heeft de kamer van beroep immers geoordeeld dat wanneer de werknemer van een gemachtigde ontdekt dat de niet-inachtneming van een termijn heeft geleid tot het verlies van een recht, de aan deze niet-inachtneming ten grondslag liggende verhindering, te weten het feit dat men niet heeft beseft dat de termijn niet in acht werd genomen, wordt geacht niet te zijn geëindigd zolang de betrokken gemachtigde niet persoonlijk op de hoogte is gebracht van de situatie, aangezien hij dient te beslissen of een verzoek tot herstel in de vorige toestand moet worden ingediend en welke motivering en omstandigheden in dat geval voor het EOB moeten worden aangevoerd.

33. In casu heeft de gemachtigde, dit wil zeggen de vertegenwoordiger van verzoekster, niet aangevoerd dat hij niet persoonlijk op de hoogte was gebracht van de situatie op de data waarop de kennisgevingen hebben plaatsgevonden. Deze beslissing biedt derhalve geenszins steun aan het betoog van verzoekster. Verder kan de relatie tussen de vertegenwoordiger en zijn werknemer niet worden gelijkgesteld met die tussen een vertegenwoordigde en zijn vertegenwoordiger.

Lees het arrest hier.