Nieuwe oppositie beslissingen BBIE
- AUTOVAC tegen ATTAVAC,
- MILJONAIR / MILJONAIR FAIR tegen Millionaire Plaza
- JET tegen JETPRESS
- GRIP tegen GRIP BY TECHNOSOFT
- KADEOS tegen Kadoe
Lees de beslissingen hier.
- AUTOVAC tegen ATTAVAC,
- MILJONAIR / MILJONAIR FAIR tegen Millionaire Plaza
- JET tegen JETPRESS
- GRIP tegen GRIP BY TECHNOSOFT
- KADEOS tegen Kadoe
Lees de beslissingen hier.
GvEA, 27 November 2007, zaak T-434/05, Gateway, Inc tegen OHIM / Fujitsu Siemens Computers GmbH(Geen Nederlandse versie beschikbaar).
Oppositieprocedure op grond van oudere Gemeenschapswoord- en beeldmerken Gateway and GATEWAY tegen Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk ACTIVY Media Gateway.
“48. In the present case, the Court finds that both the element ‘media gateway’ and the element ‘gateway’ in the trade mark applied for directly evoke, in the mind of the relevant consumer, the concepts of a media gateway and a gateway, which are commonly used in the computing sector. Those elements of the trade mark applied for are therefore highly descriptive of the goods and services covered by that trade mark. By contrast, since the first element of that mark, ‘activy’, is devoid of any conceptual meaning in the mind of the relevant consumer, the Board of Appeal was lawfully able to consider that it constitutes the dominant element and to conclude that there is no conceptual similarity between the conflicting signs.”
Lees het arrest hier.
Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 26 november 2007, KG ZA 07-1239 en HA RK 07-1087, Moule d’or B.V. tegen Krijn Verwijs Yerseke B.V. c.s. en vice versa.
Vonnis, tevens beslissing op verzoek. “Aannemelijk is dat de meerderheid van de minder courante sorteringen wel wordt verwerkt volgens de geoctrooieerde werkwijze. Voor alle sorteringen geldt evenwel dat een gedeelte hoe dan ook niet volgens de geoctrooieerde werkwijze wordt verwerkt. Moule d’Or neemt het standpunt in dat dit op zijn minst ‘een beetje’ inbreuk indiceert en dat ook ‘een beetje’ inbreuk toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt. De vakman die van het octrooi kennis neemt zal evenwel begrijpen dat toepassing van de geoctrooieerde werkwijze alleen het door het octrooi beoogde voordeel oplevert indien de gehele stroom in de productielijn wordt verwerkt met toepassing van die werkwijze.”
Lees het vonnis hier.
Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 23 november 2007, KG ZA 07-1219, Granuband B.V. tegen Granuflex Ipari Es Kereskedelmi Kft.
Gemeenschapsmerk Granuflex. 6.2. “De vraag waar het hier om gaat is volgens Granuband of de in 2003 en 2004 afgegeven voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn. Granuband meent van wel en Granuflex meent van niet. Bij positieve beantwoording heeft Granuband nog steeds een voor tenuitvoerlegging beschikbare executoriale titel, die ook voorzien is van een Vollstreckungsklausel in Duitsland. Granuband meent om twee redenen dat de voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn.”
Lees het vonnis hier.
Vzr. Rechtbank Amsterdam, 22 november 2007, LJN: BB8550, House of Avalon B.V. c.s. tegen Percy Irausquin & Abelina Holding B.V.
Vonnis met geanonimiseerd merk. Stukgelopen samenwerking. Modeontwerper Percy Irausquin wordt veroordeeld tot afgifte van patronen maar hoeft het beslag op “het woordmerk [.] [GEDAAGDE SUB 1]” niet op te heffen.
Eiser House of Avalon heeft een belang van 80% en gedaagde Irausquin een belang van 20% in een gezamenlijke vennootschap. De vennootschap exploiteerde een winkel in de Cornelis Schuytstraat in Amsterdam. De samenwerking is stukgelopen, maar naar oordeel van de voorzieningenrechter is de samenwerkingsovereenkomst nog niet ontbonden. Totdat opartijen nadere afspraken hebben gemaakt, mogen patronen en merknaam niet te gelde maken.
“5.2. Zolang die nadere afspraken niet zijn gemaakt, dient geen van partijen handelingen te verrichten die de vennootschap (kunnen) schaden. In dit kader is de vordering om gedaagden te veroordelen de patronen aan de vennootschap terug te geven toewijsbaar (evenals de daarmee samenhangende vorderingen als weergegeven onder (2) en (3) van 3.1.) Voorshands is immers aannemelijk dat de (intellectuele) eigendom van die patronen bij de vennootschap rust, gezien hetgeen hierover in de overeenkomst is opgenomen (in de artikelen 2.1.8 en 3.3) en gezien het feit dat de ontwerper van die patronen ([gedaagde sub 1]) bij de vennootschap in loondienst was. Blijkens de stellingen van partijen vertegenwoordigen de patronen een waarde in geld en zij zullen dus moeten worden verdeeld bij het uiteengaan van partijen. Dit heeft voorshands tot gevolg dat het House of Avelon als aandeelhouder van de vennootschap niet vrijstaat de patronen die de vennootschap toebehoren vóórdat de samenwerking definitief wordt beëindigd te gelde te maken om zodoende een deel van haar investering terug te verdienen. De vordering tot afgifte van de patronen is niet te onbepaald om te kunnen worden toegewezen aangezien onder punt 14 van de dagvaarding voldoende duidelijk is omschreven welke papieren patronen het betreft. Aan het verweer van [gedaagde sub 1] dat de patronen die hij heeft meegenomen zijn persoonlijk eigendom waren, wordt, gezien het bovenstaande, voorbijgegaan. De aan de veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
5.3. Aangezien onder de tussen partijen te verdelen (of over te nemen) activa eveneens de merknaam [.] [GEDAAGDE SUB 1] behoort, hebben gedaagden er belang bij dat het door hen gelegde beslag op die merknaam blijft rusten. House of Avelon heeft immers te kennen gegeven dat zij ook de merknaam te gelde wil maken om zodoende een deel van haar investeringen terug te verdienen. House of Avelon is hiertoe voorshands niet bevoegd omdat niet kan worden uitgesloten dat Abelina Holding met succes een beroep zal kunnen doen op artikel 8 van de overeenkomst en op die grond de merknaam zal verwerven. Opheffing van het beslag zou ertoe kunnen leiden dat Abelina Holding als medeaandeelhouder buiten spel wordt gezet. De vordering tot opheffing van het beslag op de merknaam zal dan ook worden afgewezen. De in dit kader ingestelde subsidiaire vordering zal eveneens worden afgewezen omdat een conservatoir beslag tot afgifte van een goed niet wordt gelegd ter verzekering van een geldvordering en derhalve niet tegen zekerheidsstelling kan worden opgeheven.”
Lees het vonnis hier. Gedaagde is inmiddels een nieuw label begonmne onder de naam Atelier PRC.
Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 november 2007, HA ZA 05-3755, Actervis GMBH & Industex S.L. tegen Tel Sell B.V.
Wel gemeld, nog niet besproken. Merken-, modellen- en auteursrecht. Grensoverschrijdende inbreuk. Sprake van een ernstige, want moedwillige inbreuk. Toewijzing vergaande (neven)vorderingen.
Eiseres Actervis brengt onder de merknaam Velform Sauna Belt een gordel met warmte-elementen op de markt. Gedaagde Tel Sell houdt zich bezig met ‘home shopping’ activiteiten: producten op TV aanbieden en verkopen via telefoon of internet. Tel Sell verkocht al eerder de sauna belts van Actervis c.s., maar in 2005 heeft Tel Sell via het aan haar gelieerde Tel Sell Antilles sauna belts besteld en verkocht die nagenoeg identiek zijn aan de sauna belts van Actervis c.s. (hierna: de Tel Sell Sauna Belts). Actervis c.s. vordert onder meer een grensoverschrijdend inbreukverbod op haar Gemeenschapsmerk- en modelrechten en een verbod op schending van haar auteursrechten in Nederland.
De rechtbank stelt vast dat Tel Sell inbreuk heeft gemaakt op het Gemeenschapsmodel van Actervis c.s. De Tel Sell Sauna Belt is nagenoeg identiek aan het Gemeenschapsmodel van Actervis c.s. en geeft derhalve geen andere algemene indruk. De inbreuk op de merken kan volgens de rechtbank niet worden vastgesteld op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMerkVo, respectievelijk 2.20 lid 1 sub a BVIE, aangezien het door Tel Sell gebruikte V Velform- teken niet identiek is aan het V Velform-merk zoals Actervis dat heeft laten inschrijven. De verschillen tussen beide tekens zijn niet dermate onbeduidend dat gesproken kan worden van een teken dat gelijk is aan het merk. De merkinbreuk wordt dan ook aangenomen op grond van artikel 9 lid 1 sub b GMerkVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE.
“4.9. De aanspraak op auteursrechtelijke bescherming met betrekking tot de verpakking is gegrond. De vormgeving van de verpakking, in het bijzonder de keuze van de kleuren, de vlakverdeling en de poses en plaatsing van de figuren op de verpakking, getuigt van een zeker eigen, oorspronkelijk karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker. Niet in geschil is dat Tel Sell deze aspecten van de vormgeving één-op-één zonder toestemming van Actervis c.s. heeft gekopieerd, zodat er wat de verpakking betreft onmiskenbaar sprake is van een onrechtmatige verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet.” Ook het promotiemateriaal en de gebruiksaanwijzing zijn letterlijk door Tel Sell gekopieerd. Deze “andere geschriften” worden beschermd op grond van artikel 10 lid 1 onder 1° van de Auteurswet. De vorderingen die specifiek betrekking hebben op het auteursrecht ten aanzien van de sauna belt en de merken worden door de rechtbank afgewezen, omdat Actervis c.s. niet, althans onvoldoende, heeft aangevoerd dat zij een specifiek, van het modellen- en merkenrecht te onderscheiden belang heeft bij het beroep op het auteursrecht met betrekking tot de sauna belt en de merken.
Tel Sell betoogt tevergeefs dat er geen grond is voor het verbod op het gebruik van het Gemeenschapsmodel, respectievelijk de Gemeenschapsmerken, nu zij de verhandeling van de inbreukmakende producten direct zou hebben gestaakt nadat Actervis c.s. beslag had gelegd. De rechtbank merkt op, mede aan de hand van het HvJ EG-arrest Nokia-Wärdell, dat het enkele staken van de verhandeling geen grond kan zijn voor afwijzing van een verbod. “4.16 Daar komt bij dat de overige omstandigheden van het geval het belang van een verbod in deze zaak juist onderstrepen. Ten eerste gaat het naar het oordeel van de rechtbank om een ernstige, want moedwillige inbreuk. Ten tweede heeft Tel Sell die inbreuk niet vrijwillig beëindigd, maar als gevolg van een door Actervis c.s. gelegd beslag. Vervolgens heeft Tel Sell de inbreuk uitdrukkelijk ontkend en betoogd dat Actervis c.s. de “vermeende inbreuk” aan zichzelf te wijten zou hebben. Ten derde bestaat er een reële dreiging van herhaalde inbreuk.(…).” Dat laatste aangezien Tel Sell 12.000 sauna belts heeft besteld bij Tel Sell Antilles, waardoor niet kan worden uitgesloten dat die producten alsnog op de markt komen. De rechtbank wijst het verbod toe voor de gehele Europese Unie.
De flagrante inbreuk door Tel Sell op de rechten van Actervis c.s. heeft vergaande gevolgen. De rechtbank gaat uitvoerig in op de diverse (neven)vorderingen en wijst deze nagenoeg allemaal toe: Vernietiging van de Tel Sell Sauna Belts, Recall, Rectificatie, Schadevergoeding door winstderving, Schadevergoeding wegens waardevermindering van de rechten van Actervis c.s. en vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
Alle vorderingen in reconventie, waaronder het verbod tot het doen van negatieve uitlatingen over Tel Sell door Actervis c.s., worden afgewezen – de rechtbank vindt de uitlatingen juist en daarom niet onrechtmatig.
Lees het vonnis hier.
HvJ EG, 22 november 2007, zaak C-328/06, betreffende een Spaans verzoek om een prejudiciële beslissing in de procedure Alfredo Nieto Nuño tegen Leonci Monlleó Franquet.
“Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht: Artikel 4, lid 2, sub d, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het oudere merk algemeen bekend moet zijn op het gehele grondgebied van de lidstaat waar het is ingeschreven of in een aanmerkelijk gedeelte ervan.”
Lees het arrest hier.
HvJ EG, 22 november 2007, conclusie A-G BOT in zaak C-446/05. Belgische prejudiciële vragen in strafzaak tegen Ioannis Doulamis.
„De artikelen 81 EG, 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, in onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wet die tandverzorgers verbiedt, in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging in enige vorm, hetzij rechtstreeks, hetzij indirect, publieksgerichte reclame voor hun diensten te maken.
Een dergelijke regeling vormt daarentegen een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 43 EG en 49 EG. Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid wanneer de in geding zijnde nationale wetgeving tandverzorgers niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun praktijk bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun werktijden en de mogelijkheden contact met hen op te nemen.”
Lees de conclusie hier.
1- GvEA, 21 november 2007, T-111/06, Wesergold Getränkeindustrie GmbH & Co. KG tegen OHIM Lidl Stiftung & Co. KG(nog niet beschikbaar in het Nederlands).
Oppositieprocedure. Ouder woordmerk VITAFIT tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk VITAL FIT. “Nach alledem ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt ist, dass für die maßgeblichen Verkehrskreise die Gefahr von Verwechslungen zwischen den einander gegenüberstehenden Marken besteht.”
Lees het arrest hier.
2- GvEA, 20 november 2007, T-149/06, Castellani SpA tegen OHIM/ Markant Handels und Service GmbH.
Oppositieprocedure. Oudere nationale woordmerken CASTELLUM en CASTELLUCA tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk CASTELLANI.
“Anders dan in de bestreden beslissing werd gesteld, volstaat dus bij globale beoordeling van de betrokken merken het visuele, fonetische en begripsmatige verschil tussen de conflicterende tekens om verwarringsgevaar bij de gemiddelde Duitse consument als gevolg van de gelijkenissen tussen de beide tekens te verhinderen, ook al zijn de erdoor aangeduide waren dezelfde.Uit het voorgaande volgt dat het enige middel van verzoekster moet worden aanvaard en dat de bestreden beslissing derhalve moet worden vernietigd.”
Lees het arrest hier.
3- Rechtbank Amsterdam, 31 oktober 2007, HA ZA 02-960, Diverse entertainers tegen Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (met dank aan SENA).
Prejudiciële vragen: “(…) ziet de rechtbank aanleiding om het HvJ EG te vragen of een lidstaat in strijd handelt met het doel en de strekking van de Richtlijn, indien hij oordeelt dat een de producer die betrokken is bij het maken van de arrangementen voor een op te nemen werk en voorts de instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt en zijn invloed op de verschillende deelopnamen en de mixage daarvan uitoefent, niet onder het bergip uitvoerend kunstenaar in de zin van artikel 8 van de Richtlijn 2006/115/EG kan worden gebracht.”
Lees het vonnis hier.
4- Vzr. Rechtbank Assen, 19 november 2007, KG ZA 07-197, Van Leent tegen Uitgeverij Akasha en SIfra V.O.F.(met dank aan Croon Davidovich).
Auteursrovereenkomst. “De voorzieningenrechter moet er derhalve voorshands van uitgaan dat het auteursrecht van Van leent op het werk "Achter de sluiers van ons bestaan“ niet is overgedragen aan Akasha, maar bij Van Leent berust.”
Lees het vonnis hier.
5- Vzr. Rechtbank Utrecht, 21 november 2007, LJN: BB8341, Wegener IICT Media B.V., tegen Innoweb B.V.
Gaspedaal.nl. “Het is onvoldoende aannemelijk dat Innoweb met haar zoekmachine Gaspedaal.nl onrechtmatig tegenover Wegener handelt. Niet gebleken is dat deze zoekmachine inbreuk maakt op het databankenrecht van Wegener met betrekking tot de autosite AutoTrack.nl. Er is geen sprake van inbreuk op de geschriftenbescherming en handelen in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Wegener.”
Lees het vonnis hier.
Gerechtshof Amsterdam, 13 november 2007, rolnr. 2007.00438, Simply Colors tegen Simply Small VOF(met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh).
Merken- en handelsnaamarrest met een opvallende overweging: Artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE wordt door het Gerechtshof Amsterdam expliciet niet van toepassing verklaard op het gebruik van een teken voor soortgelijke waren.
Het hof bekrachtigt het, op bepaalde punten wat curieuze, vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht d.d. 9 februari 2007. Het kledingmerk Simply Small maakt geen inbreuk op zwak onderscheidend kledingmerk Simply Colors. ‘Simply’ is i.c. beschrijvend, ‘colors’ is gebruikelijk en gangbaar (zie: IEF 3473).
Het Gerechtshof Amsterdam overweegt over artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE: “Hoewel artikel 2.20 lid 1 sub c daarbij een paar keer genoemd wordt, speelt het in deze grieven geen afzonderlijke rol. Het hof stelt voorop dat het in de onderhavige zaak ook niet met succes een zelfstandige rol kan spelen nu deze bepaling gaat over het gebruik van een teken voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, terwijl tussen partijen vaststaat dat Simply Small het teken gebruikt voor waren die dat wel zijn.”
Het Hof gaat daarmee in tegen de uitspraak van het Europese Hof van Justitie d.d. 9 januari 2003, Davidoff/Gofkid (zaak C-292/00) .
Een procesrechtelijk punt: Het Hof bepaalt dat het niet noodzakelijk is dat in een vonnis met zoveel woorden elke aangedragen relevante omstandigheid (bij de inbreukbeoordeling) genoemd wordt:
“De eerste rechter heeft overwogen dat een globale beoordeling naar de totaalindruk van merk en teken nodig is en dat impliceert dat met alle relevante omstandigheden rekening gehouden moet worden. Dat betekent niet dat elke in aanmerking genomen omstandigheid uitdrukkelijk benoemd moet worden en er doet niet aan af dat bepaalde omstandigheden die Simply Colors c.s. van bijzonder belang achten en graag benadrukt willen zien, ongenoemd zijn gebleven. Het moet ervoor worden gehouden dat de eerste rechter ook die omstandigheden in zijn globale beoordeling meegenomen heeft.”
Voor wat betreft de bekendheid van een merk (in het kader van inburgering) overweegt het Hof dat deze niet hetzelfde is als het commerciële succes van (de onderneming van) de merkhouder:
“Het hof tekent hierbij aan dat het commercieel succes van een onderneming niet hetzelfde is als de bekendheid van het door haar gevoerde merk. Samenhang is er uiteraard wel: waar het commercieel succes voortvloeit uit een groot klantenbestand en een uitgebreid marktaandeel en/of gepaard gaat met uitvoerige marketing- en promotie-activiteit, zal het praktisch ook wel corresponderen met grotere naams- en merkbekendheid. Dat zal echter weer minder het geval zijn als het commercieel succes mede daarin gelegen is dat de onderneming zich in relatief korte tijd heeft weten te ontwikkelen. Voor de bekendheid van het merk is immers niet alleen nodig dat een aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende publiek met het merk kennis heeft gemaakt, maar ook dat er voldoende tijd is verstreken om die kennismaking enigszins te laten beklijven.”
In het kader van de (daadwerkelijke) verwarring bij handelsnaaminbreuk overweegt het Hof tenslotte:
“Gevallen van verwarring kunnen zich steeds voordoen en zullen zich onvermijdelijk nu en dan voordoen. Waar het om gaat is of die gevallen van verwarring aan een te gering verschil tussen de handelsnamen toegeschreven kunnen worden. Gelet op het relatief geringe aantal voorbeelden van verwarring, op het feit dat die gevallen zich steeds voordeden bij personen uit het algemene publiek en nergens bij professionele relaties (waarvan een iets grotere oplettendheid verondersteld mag worden ten aanzien van de vraag met wie men te maken heeft) en op het duidelijk meer dan geringe verschil tussen de beide handelsnamen, heeft de eerste rechter dat terecht onaannemelijk geacht.”
Lees het arrest hier.
1- Gerechtshof Amsterdam, 13 november 2007, rolnr. 2007.00438, Simply Colors tegen Simply Small VOF(met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh).
Voor de liefhebbers van Davidoff/Gofkid: “Hoewel artikel 2.20 lid 1 sub c daarbij een paar keer genoemd wordt, speelt het in deze grieven geen afzonderlijke rol. Het hof stelt voorop dat het in de onderhavige zaak ook niet met succes een zelfstandige rol kan spelen nu deze bepaling gaat over het gebruik van een teken voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, terwijl tussen partijen vaststaat dat Simply Small het teken gebruikt voor waren die dat wel zijn.”
Lees het arrest hier.
2- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2007, rolnr. 04/1662, Bach Flower Remedies Ltd. tegen Healing herbs Ltd.(met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).
“Het bovenstaande brengt mee dat de aanduidingen THE BACH REMEDIES, BACH EN BACH FLOWER REMEDIES beschrijvend /soortnamen zijn voor waren en diensten bestaande uit of betrekking hebbend op bloesem- en bloesemremedies, vervaardigd volgens de methode van dr. Bach en de woordmerken bestaande uit de uitdrukkingen in zoverre elk onderscheidend vermogen missen. (…) Flower Remedies biedt aan de gestelde inburgering te bewijzen door onder meer marktonderzoek en getuigenverhoren. Het hof zal Flower Remedies toelaten tot het bewijs van deze stelling en de zaak naar de rol verwijzen (…).”
Lees het arrest hier.
3- GvEA, 20 november 2007, zaak T-458/05, Tegometall International AG tegen OHIM / Wuppermann AG.
Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TEK, nietigverklaringsprocedure. “Gelet op het concrete en rechtstreekse verband tussen het woordteken TEK en de rekken, onderdelen van rekken en hangmanden van metaal en niet van hout, heeft de kamer van beroep dus terecht geoordeeld dat het woordteken TEK op grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 geen gemeenschapsmerk kan vormen.”
Lees het arrest hier.
4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, LJN: BB8243, Agio Sigarenfabrieken N.V. tegen De Staat Der Nederlanden.
“Het voorgaande voert tot de conclusie dat de uitstalling van doosjes sigaren in sobere dispensers op de toonbank van benzinestations een vorm van 'reguliere presentatie' is als bedoeld in artikel 5 lid 3, aanhef en onder b van de Tabakswet. De rechtbank zal dit voor recht verklaren. De onder (ii) van het petitum gevorderde verklaring voor recht is - zo geformuleerd - niet toewijsbaar nu deze tevens lijkt in te houden dat uitstalling tegen een achtergrond met afbeelding en/of wervende tekst is toegestaan, terwijl op grond van artikel 5 lid 3, aanhef en onder b van de Tabakswet slechts een neutrale achtergrond geoorloofd is.”
Lees het vonnis hier.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 november 2007, C0501438, Puma A.G. Rudolf Dassler Sport & Puma Benelux B.V. tegen Ferro Footwear B.V. (met dank aan J.G.A. Linssen, Advocatenkantoor J.G.A. Linssen).
Na het strepenarrest van vorige week nu een golvenarrest van het Hof Den Bosch. Het hof bekrachtigt het vonnis in kort geding van de Rechtbank Breda in de ‘Puma Formstrips’-zaak. De gevorkte applicatie van gedaagde Ferro maakt geen inbreuk op ‘de golvende applicatie’ op de zijkant van de schoenen van Puma. In de zee van applicaties worden de details van de golven belangrijk en met het oog daarop kunnen de verschillen tussen de applicaties van partijen als wezenlijk worden aangemerkt. Ook geen auteursrechtinbreuk: Puma beroept zich ten onrechte op een combinatie van elementen van verschillende schoenen
Appelant Puma is houdster van een aantal internationale registraties met betrekking tot de golvende applicatie die van boven aan de hiel (smal) naar de zool ter hoogte van de ban van de voet (breed) uitloopt en die is onderverdeeld in drie banen van gelijke breedte en één internationale registratie waarbij die applicatie ‘gevorkt’ uitloopt in een inkeping en is onderverdeeld in twee banen (zie afbeeldingen). Geïntimeerde Ferro brengt een schoen op de markt die is voorzien van een applicatie die van het gehele hielstuk (breed) naar de zool ter hoogte van de bal van de voet (breed) ‘gevorkt’ uitloopt in twee banen met een inkeping in het midden (nog geen afbeelding).
Het hof oordeelt met de rechtbank dat de internationale registratie van Puma met betrekking tot de gevorkt uitlopende applicatie is vervallen wegens niet-gebruik. Volgens Puma zou er sprake zijn van heilung, omdat het merk op de puma kamino zou zijn gebruikt, maar “het oormerken van een partij Kamino-schoenen un een magazijn buiten de Benelux als bestemd voor de Benelux, het factureren van een partij Kamino-schoenen door een onderneming in Taiwan aan Puma AG en het op enig moment -zonder succes- aanbieden van Kamino-schoenen aan mogelijke afnemers zonder dat daarbij duidelijk is of en zo ja op welke wijze daarbij gebruik is gemaakt van het beeldmerk zoals het is geregistreerd, biedt voor het gestelde gebruik onvoldoende onderbouwing” (4.9).
De overige applicaties van Puma vertonen ‘wezenlijke verschillen’ met die van Ferro. De Formstrip is weliswaar een (niet betwist) bekend merk, met een eigen plaats tussen de vele andere applicaties op de zijkanten van sportschoenen, maar van gevaar voor verwarring is geen sprake. In de zee van applicaties worden de details van de golven belangrijk.
"Wat dit laatste betreft, overweegt het hof het volgende. Door Ferro is in eerste aanleg met een aantal voorbeelden aangetoond dat in de markt tal van sport- en vrijetijdsschoenen voorhanden zijn die aan de zijkant een. of andere vorm van golvende of gekromde versiering vertonen. Door Puma is dit op zich niet bestreden. De omstandigheid dat dit soort applicaties of versieringen op dit soort schoenen min of meer gebruikelijk of in ieder geval wijdverbreid is, dient naar het oordeel -van het hof bij de beoordeling te worden betrokken. Puma heeft met haar Formstrip, voor zover die blijkt uit de inschrijvingen IR 426712, IR 484788, IR 469121 en IR 484780, een sterke en eigen plaats onder de al dan niet als merk gebruikte applicaties en versieringen, maar niet meer dan dat. De bescherming die Puma geniet voor deze Formstrip strekt zich niet uit over alle andere min of meet vergelijkbare applicaties en versieringen, in laat onderhavige geval vertoont de Formstrip van Puma, zoals ingeschreven., wezenlijke verschillen met de door Ferro op ouder meer de DXXZ- en de Viscap-schoenen gebruikte tekens. De combinatie van het gevorkte uiteinde Ban de zool en de brede uitloop aan de hiel bij de schoenen van betekent in deze context een in het oog lopend verschil met de Forumstrip zoals ingeschreven. Dit verhindert naar het oordeel van het hof dat tussen het beeldmerk zoals het is ingeschreven en teken zoals het wordt gebruikt een zodanige mate van overeenstemming is dat daardoor gevaar voor verwarring bestaat zoals bedoeld in de bepaling die hier aan de orde is. Hierop strandt het beroep van Puma op deze bepaling, zodat de overige in dit verband aangevoerde omstandigheden geen afzonderlijke bespreking behoeven.” (4.16).
Van inbreuk op het auteursrecht van Puma is ook geen sprake. Puma beroept zich ten onrechte op een combinatie van elementen van verschillende schoenen
(…) wanneer aanspraak wordt gemaakt op auteursrechtelijke bescherming betreft dat steeds een bepaald, specifiek werk, in dit geval de Puma Avanti en de Puma Sprint en niet een virtuele, niet bestaande combinatie van beide, Die combinatieschoen bestaat niet in werkelijkheid en kan dus ook niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen.” (4.22).
Ook van slaafse nabootsing is geen sprake. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Lees het arrest hier. Lees het vonnis van de Rechtbank Breda hier.
GvEA, 15 November 2007, T-38/04, Sunplus Technology Co. Ltd tegen OHIM/ Sun Microsystems, Inc. (geen Nederlandse versie beschikbaar)
Oppositieprocedure. Oudere nationale (Benelux) woordmerken SUN tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk SUNPLUS. De oppositie betreft klasse 9, kort gezegd computers & software. Gerecht corrigeert het OHIM enigzins, maar bevestigt de toewijzing van de oppositie. Benelux computergebruikers vormen het relevante publiek. Een samenvatting in citaten:
“31. In the present case, the opposition was initially founded on a number of earlier trade marks. The contested decision was based solely on the earlier trade mark, registered in the Benelux countries on 21 September 1993. The assessment must therefore be restricted to the territory of the Benelux countries. Given that the relevant goods are computer products, the relevant public is made up of producers in the information technology field or computer users, including those who assemble the component parts of their computer hardware themselves. As the parties accept, such a public must be considered likely to have an above average span of attention and level of understanding of English.
(…) 34. None the less, the Board of Appeal’s finding that the relevant goods are identical can only be partially upheld. Although some of the goods covered by the marks at issue are in fact identical, that cannot be said of all the goods at issue, and in particular of integrated circuits and electronic circuits. However, it is necessary to point out, first, that all the goods in dispute, including the integrated circuits and the electronic circuits covered by the trade mark application, belong to the information technology field. Secondly, all the goods covered by the trade mark application can be regarded either as ‘computer components’ or as ‘…electronic data carriers’, or as ‘computer accessories’ covered by the earlier trade mark. Consequently, it is possible, without calling in question the global assessment of the likelihood of confusion, to regard all of them as having, at the very least, a very high degree of similarity.
(…) 42. The English word ‘sun’, which is both the only word component of the earlier trade mark and the dominant component of the trade mark applied for, will be easily understood by the public targeted, all the more so as the concept of ‘sun’ is unexpected when used for computer products and it will therefore have a greater impact on the consumer, as the Board of Appeal correctly held. The visual differences noted cannot, in that regard, cancel out the immediate conceptual association between the two marks: on the contrary, they are likely by their very nature, to reinforce it. The enhancing term ‘plus’ is not distinctive in any way and could be viewed as a way of emphasising the word ‘sun’, which it characterises in this context. The same is true of the figurative component of the mark applied for, which could be perceived as a stylised sun. Furthermore, the fact that the term ‘sunplus’ does not appear in the dictionary and forms no part of everyday language does not in any way alter that finding.
43. In light of the foregoing, the Board of Appeal was fully entitled to hold that there is a high degree of similarity between the marks at issue at the phonetic and conceptual levels, and that that similarity is not cancelled out by the existing visual differences.
44. In view of the fact that there is a very high degree of similarity between the goods covered by the earlier trade mark and by the trade mark applied for (sometimes to the extent that they are identical), and given the phonetic and conceptual similarities between the two marks, the Board of Appeal was fully entitled to find that, in the present case, there is a genuine risk that the relevant public, notwithstanding the fact that it may be particularly attentive, might believe that the goods covered by those marks have the same commercial origin.”
Lees het arrest hier.