Alle rechtspraak  

IEF 4892

Tweemaal kwadraat

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 12 oktober 2007, KG ZA 07-375, Kwadraat N.V. tegen Kwadraat Installatie Management B.V. (met dank aan Frits Mutsaerts, Banning).

Kort geding, merkenrecht. Kenmerkend bestanddeel en gelijkheid diensten. Proceskostenveroordeling voor gespecificeerde deel.

Kwadraat biedt in België woningen in het duurdere marktsegment aan en voert sinds 1995 de handelsnaam Kwadraat. Tevens is zij houder van o.a. het woord-beeldmerk K-Kwadraat en het woordmerk Kwadraat voor o.a. klasse 37. Kwadraat Installatie Management (KIM) is houder van het woord-beeldmerk Kwadraat, tevens voor o.a. klasse 37 en houdt zich bezig met 'alles op het gebied van elektronische- en werktuigbouwkundige installaties'. Zowel Kwadraat (in conventie) als KIM (in reconventie) vorderen onder meer dat de andere partij stopt met het gebruik van Kwadraat als handelsnaam en/of merk.

Kwadraat doet een beroep op de 'b-grond' uit het BVIE. Kwadraat stelt dat het kenmerkende bestanddeel het woord 'Kwadraat' is, KIM stelt dat het onderscheidend vermogen de combinatie van dit woord met iets anders is. De rechtbank acht het woord 'Kwadraat' het kenmerkende bestanddeel. Derhalve stemt het teken zoals door KIM wordt gebruikt in overwegende mate overeen met twee van de door Kwadraat gedeponeerde merken.

 

Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake is van soortgelijke waren of diensten. Hiervoor moeten rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren en diensten kenmerken, onder meer de aard, bestemming en gebruik, maar ook het concurrerend of complementair karakter van de merken of diensten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de activiteiten van Kwadraat en KIM soortgelijk zijn in de zin van de b-grond. Het doen aanleggen van elektrische activiteiten en verwarmingsinstallaties, en het doen verrichten van bouwkundige activiteiten, vormt onderdeel van de bouwprojecten van Kwadraat. Gelet hierop is er sprake van verwarringsgevaar. De vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op de d-grond of op de bescherming die de Handelsnaamwet biedt, kan verder onbesproken worden gelaten.

Het gespecificeerde bedrag van de gevorderde proceskosten wordt toegewezen: "Voor het overige deel zal de vordering worden afgewezen aangezien een specificatie ontbreekt, terwijl een hoger bedrag, gelet op de aard van de zaak en de gestelde verrichte diensten ook de grenzen van redelijke en evenredige gerechtskosten te boven zou gaan."

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4878

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 12 oktober 2007, KG ZA 07-375, ECLI:NL:RBZLY:2007:BC0647 Kwadraat N.V. tegen Kwadraat Installatie Management B.V. (met dank aan Frits Mutsaerts, Banning).

5.8. Gelet op hetgeen is overwogen is er naar het oordeel van de voorzieningenechter sprake van verwarringsgevaar. Van belang daarbij is dat, anders dan KIM c.s. menen, ook van verwarringsgevaar sprake kan zijn indien de inbreukmaker soortgelijke diensten of waren aanbiedt als waarvoor de merkhouder derden inhuurt en de werkzaamheden van deze derden onder regie van de merkhouder plaatsvinden (zoals bij Kwadraat het geval is). In een zodanig geval geldt immers al snel voor het relevante publiek dat deze werkzaamheden aan de merkhouder worden toegerekend. Dat zulks in casu anders zou zijn is niet aannemelijk geworden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4855

Het aandachtsniveau van een luidspreker

bangolufsen.jpgGvEA, 10 oktober 2007, zaak T-460/05, Bang & Olufsen A/S tegen OHIM.

Beroep tegen weigering vormmerk slaagt. Bij de vaststelling van het relevante publiek geen rekening mag worden gehouden met omstandigheden die losstaan van het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht (verkoopformule, prijs, etc.)

B&O heeft een vormmerk aangevraagd voor onder meer luidsprekers en hifi-meubelen. Het OHIM heeft deze aanvrage geweigerd vanwege het ontbreken van elk onderscheidend vermogen zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b van verordening nr. 40/94. Tegen deze weigering is B&O in beroep gekomen bij het GvEA.

Het Gerecht oordeelt als volgt:

Volgens vaste rechtspraak houdt het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van het genoemde artikel in dat het merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordeling moet enerzijds de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd betrokken, anderzijds speelt de perceptie van het relevante publiek een rol.

Het Gerecht oordeelt voorts dat bij de vaststelling van het relevante publiek geen rekening mag worden gehouden met de wijze waarop de merkaanvrager een distributiesysteem gebruikt of met andere omstandigheden die losstaan van het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht. Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen is immers niet van belang of de aanvrager van het betrokken merk een bepaalde verkoopformule overweegt of uitvoert. Een verkoopformule kan immers veranderen na de inschrijving van het merk. Ook de verkoopprijs is om deze reden niet van belang. Het aandachtsniveau kan wel variëren naargelang van de soort waren of diensten waarom het gaat. Bij gangbare gebruiksgoederen is het aandachtsniveau van de gemiddelde consument lager dan bij duurzame, waardevollere of meer uitzonderlijke waren.

De aard van de betrokken waren in casu brengt volgens het Gerecht met zich dat bij de aankoop ervan de gemiddelde consument zeer aandachtig zal zijn. Bijgevolg moet het onderscheidend vermogen van het merk worden beoordeeld uitgaande van de perceptie door een gemiddelde consument die bijzonder oplettend is wanneer hij zijn keuze tussen verschillende waren van de betrokken categorie voorbereidt en maakt.

Het Gerecht stelt voorts vast dat voor 3D-merken volgens vaste rechtspraak dezelfde eisen gelden als voor andere merken. Echter, de perceptie van de gemiddelde consument is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk dat niet bestaat uit een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar afhankelijk teken. De gemiddelde consument is echter niet gewend om de herkomst van een waar af te leiden uit de vorm of de verpakking ervan. Met andere woorden, in geval van een vormmerk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen. Een 3D-merk heeft derhalve volgens vaste rechtspraak uitsluitend onderscheidend vermogen indien het significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.

In casu bestaat het aangevraagde merk volgens het Gerecht uit een aanbiedingsvorm die werkelijk specifiek en niet alledaags is en wijkt derhalve voldoende significant af van de gebruikelijke vormen van de waren van dezelfde categorie.

Het Gerecht overweegt tot slot dat voor zover het relevante publiek het teken als een herkomstaanduiding opvat het feit dat dit teken al dan niet tegelijkertijd een andere functie vervult, niet afdoet aan het onderscheidend vermogen ervan.

De beslissing van de kamer van beroep wordt door het Gerecht vernietigd.

Lees het arrest hier

IEF 4854

Afwasmachinewasmiddelblokje

blk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C 144/06 P, Henkel GKaA tegen OHIM

Hoger beroep tegen weigering beeldmerk wastablet. Het oordeel van het Gerecht dat het beeldmerk van Henkel elk onderscheidend vermogen mist getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Rechtspraak die is ontwikkeld voor 3D-merken is ook van toepassing op beeldmerken die bestaan uit de 2D afbeelding van de waar.

Henkel gaat in beroep tegen het arrest van het Gerecht waarin is bepaald dat haar merk bestaande uit de vorm van een bepaald soort wastablet elk onderscheidend vermogen mist. Zij voert tegen het arrest een enkel middel aan, te weten schending van artikel 7 lid 1 sub b van verordening nr. 40/94 wegens een onjuiste beoordeling in feite en in rechte van de vereisten betreffende het onderscheidend vermogen.

Het Hof oordeelt als volgt: “Volgens vaste rechtspraak houdt het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van het genoemde artikel in dat het merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordelingen moet enerzijds de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd betrokken, anderzijds speelt de perceptie van het relevante publiek een rol.

Voor 3D-merken gelden volgens vaste rechtspraak dezelfde eisen als voor andere merken. Echter, de perceptie van de gemiddelde consument is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk dat niet bestaat uit een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar afhankelijk teken. De gemiddelde consument is echter niet gewend om de herkomst van een waar af te leiden uit de vorm of de verpakking ervan. Met andere woorden, in geval van een vormmerk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen. Een 3D-merk heeft derhalve volgens vaste rechtspraak uitsluitend onderscheidend vermogen indien het significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.”

Volgens het Hof is de rechtspraak die is ontwikkeld voor 3D-merken bestaande in de verschijningsvorm van de waar zelf  ook van toepassing op – zoals in casu – beeldmerken die bestaan uit de 2D afbeelding van de waar. In een dergelijk geval bestaat het merk immers ook niet in een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken.

Het Gerecht heeft eerst de verschillende bestanddelen van de uiterlijke verschijningsvorm van het aangevraagde merk, zoals kleuren en vorm van het tablet (zie punten 32 tot en met 35), en daarna de totaalindruk onderzocht (zie punt 39). Volgens het Hof blijkt dat het Gerecht zijn beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk heeft gebaseerd op de totaalindruk die door de vorm en de schikking van de kleuren van dit merk wordt opgeroepen, en dat het heeft vastgesteld dat dit merk het niet mogelijk maakt, de waar te onderscheiden van die van de concurrenten in de betrokken sector. Dit oordeel geeft volgens het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Deze grief van Henkel wordt dan ook ongegrond verklaard.

De overige grieven worden eveneens ongegrond verklaard (feitelijk resp. niet onderbouwd).

Lees het arrest hier.

IEF 4847

Eerst even voor jezelf lezen

1- GvEA, 10 October 2007, zaak T-460/05, Bang & Olufsen A/S tegen OHIM.

Weigering vormmerk luidspreker: “Even if the existence of specific or original characteristics does not constitute an essential condition for registration, the fact remains that their presence may, on the other hand, confer the required degree of distinctiveness on a trade mark which would not otherwise have it. (…) In the light of all (of) the foregoing considerations, it must be concluded that, by taking the view that the trade mark applied for was devoid of any distinctive character, the Board of Appeal misconstrued the wording of Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94 from which it follows that a minimum degree of distinctive character is sufficient to render inapplicable the ground for refusal set out in that article. The contested decision must therefore be annulled.”

Lees het arrest hier (beschikbaar in alle EU-talen met uitzondering van het Nederlands).

2- Rechtbank van koophandel Brussel, 21 september 2007, A.R. 4851/06, VLAM?VEBIC tegen NV Ceres (met dank aan Nicolas Clarembeaux, Altius).

Belgische Benelux-merkenzaak. Wakkere Bakker tegen Warme Bakker.

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, KG ZA 07-1000, On Track Innovations Ltd. Tegen Smartrac N.V.

Pools en Chinees recht. “Deze zaak heeft (uitsluitend) betrekking op beweerdelijk onrechtmatige mededelingen in de markt door Smartrac. Stellende dat Smartrac in de "to whom it may concern" brief en de brief van 7 augustus 2007 aan FRI beweringen en/of suggesties heeft gedaan die onjuist, inaccuraat, misleidend en daarom onrechtmatig zijn, vordert OTI – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad een grensoverschrijdend verbod tot het doen van onrechtmatige mededelingen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4843

Eerst even voor jezelf lezen

blk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C-144/06 P, Henkel KGaA tegen OHIM

Weigering van inschrijving beeldmerk afbeelding van rood-wit rechthoekig tablet met blauwe ovale kern.

“Derhalve blijkt dat het Gerecht zijn beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk heeft gebaseerd op de totaalindruk die door de vorm en de schikking van de kleuren van dit merk wordt opgeroepen, en dat het heeft vastgesteld dat dit merk het niet mogelijk maakt, de waar te onderscheiden van die van de concurrenten in de betrokken sector. Bijgevolg heeft het Gerecht, door te oordelen dat het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen miste in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot deze bepaling en de relevante rechtspraak van het Hof.”

Lees het arrest hier.

spk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C-311/05 P, Naipes Heraclio Fournier SA tegen OHIM/ France Cartes SAS.

Weigering merkregistratie afbeeldingen Spaanse speelkaarten. Par ailleurs, le fait que l’enregistrement des marques en cause fait obstacle à ce que les signes identifiant celles-ci puissent être utilisés dans le commerce par d’autres opérateurs économiques constitue une conséquence logique de l’enregistrement d’une marque.

Lees het arrest hier (geen Nederlandse versie beschikbaar).

IEF 4835

In de kern

asvs.gifVzr. Rechtbank Arnhem, 19 september 2007, LJN: BB5014. ASV Stübbe Gmbh & Co Kg tegen ASV Stübbe Benelux B.V. c.s.

Merkinbreuk. Uitleg vaststellingovereenkomst. Na het einde van een distributieovereenkomst tussen ASV Stübbe GmbH en ASV Stübbe Benelux B.V. ontstaan geschillen, die partijen door middel van het sluiten van een vaststellingovereenkomst hebben beslecht. De vraag in dit geding (in conventie en reconventie) is of partijen toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst.

De voorzieningenrechter overweegt en oordeelt als volgt:

‘4.4 Vaststaat dat ASV Stübbe Benelux tot op heden het gebruik van de merkrechten ‘ASV’ en ‘Stübbe’ van ASV Stübbe niet heeft gestaakt en de domeinnamen ‘asv-stuebbe.nl’ en ‘asv-stubbe.nl’ niet heeft overdragen aan ASV Stübbe Nederland BV. [gedaagde 4] voert als reden hiervoor aan dat hij de vaststellingsovereenkomst zo heeft begrepen, en ook mocht begrijpen, dat de punten 1 tot en met 3 successievelijk zouden worden afgewerkt. Nadat door hem € 50.000,00 is betaald (punt 1), heeft ASV Stübbe evenwel geweigerd mee te werken aan de aandelenoverdracht (punt 2), waarna [gedaagde 4] zijn medewerking aan de overdracht van de domeinnamen (punt 3) heeft opgeschort.

4.5. Voorshands geoordeeld is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de punten 1 tot en met 3 van de vaststellingovereenkomst successievelijk moeten worden afgewerkt.’

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat ASV Stübbe Benelux B.V. c.s. toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiend uit de vaststellingovereenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelt ten aanzien van de gevorderde volledige proceskostenveroordeling als volgt:

‘4.9. ASV Stübbe vordert op grond van artikel 1019h Rv een volledige proceskostenveroordeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de in deze zaak - die in de kern handelt over inbreuken op intellectuele eigendomsrechten - door ASV Stübbe gevorderde vergoeding voor juridische bijstand ten bedrage van € 7.800,00, niet als onevenredig of onredelijk worden aangemerkt. De gevorderde vergoeding zal worden toegewezen, nu evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de billijkheid zich tegen toewijzing verzet. De kosten aan de zijde van ASV Stübbe worden begroot op:
- kosten dagvaarding   € 155,16 (2x dagvaarding van € 84,31 en € 70,85)
- vast recht   €    300,00
- salaris procureur    € 7.800,00
Totaal     € 8.255,16’

In reconventie worden de vorderingen van ASV Stübbe Benelux B.V. c.s. afgewezen. ASV Stübbe GmbH mocht onder de gegeven omstandigheden terecht overgegaan tot opschorting van haar (leverings)verplichtingen uit hoofde van de vaststellingovereenkomst en er is geen sprake van onverschuldigde betaling verricht door ASV Stübbe Benelux B.V. c.s.

Lees het vonnis hier.

IEF 4834

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 19 september 2007, LJN: BB5014. ASV Stübbe Gmbh & Co Kg tegen ASV Stübbe Benelux B.V. c.s.

Distributie- en vaststellingsovereenkomst. “Vast staat dat ASV Stübbe Benelux tot op heden het gebruik van de merkrechten ‘ASV’ en ‘Stübbe’ van ASV Stübbe niet heeft gestaakt en de domeinnamen ‘asv-stuebbe.nl’ en ‘asv-stubbe.nl’ niet heeft overdragen aan ASV Stübbe Nederland BV.”

Lees het vonnis hier.

Douanekamer Gerechtshof Amsterdam, 3 juli 2007, LJN: BB4622. Belastingzaak, inspecteur tegen belanghebbende.

 “6.1. De Douanekamer stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat de door Licentiehouder betaalde royalty’s waarvan de bijtelling in geschil is, betrekking hebben op de door haar aangekochte goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, en voorts dat de litigieuze royaltybetalingen in hun geheel zien op het recht gebruik te maken van een handelsmerk. Derhalve dient onderzocht te worden of Licentiehouder de royalties betaald heeft als voorwaarde voor de verkoop van de goederen, een en ander als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW en in de daaraan in de artikelen 157 tot en met 162 van de UCDW gegeven uitwerking.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 4812

Marque en vogue

vog.gifGvEA, 4 oktober 2007, zaak T-481/04, Advance Magazine Publishers, Inc. tegen OHIM/ Capela & Irmãos, Lda, established (geen Nederlandse vertaling beschikbaar).

Oppositie op grond van ouder Portugees woordmerk Vogue Portugal (klasse 25) en handelsnaam VOGUE –Sapataia tegen Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk VOGUE (klassen 9, 14, 16, 25 en 41).  De oppositie is gericht tegen klasse 25, kleding.

Het OHIM wijst de oppositie toe, onder meer omdat het element Portugal onder oude, niet meer geldende, Portugese wetgeving verplicht was als herkomstaanduiding, maar gebruik van dit element nu niet meer vereist is. 'Portugal' telt daarom niet niet mee in de vergelijking. Een in beroep ingeroepen internationale registratie kon volgens OHIM niet worden ingeroepen tegen het oudere Portugese merk, omdat het merk zelfs niet eens ter sprake was gekomen in eerste instantie.

Het gerecht vernietigt de beslissing van het OHIM en wijst er, nogmaals, op dat het OHIM in dit soort gevallen en discretionaire bevoegdheid heeft end at zij deze bevoegdheid moet gebruiken. Zonder meer afwijzen van later ingebracht bewijs is derhalve niet toegestaan.

“20. However, the Board of Appeal thereby misconstrues Article 74(2) of Regulation No 40/94. That provision, under which OHIM may not take into account facts that were not pleaded or evidence that was not submitted in due time by the parties, grants the Board of Appeal, when presented with facts and evidence which are submitted late, a discretion as to whether or not to take account of such information when making the decision which it is called upon to give (Case C-29/05 P OHIM v Kaul [2007] ECR I-0000, paragraph 68).

21. Therefore, instead of exercising the discretion which it thus has, the Board of Appeal wrongly considered itself to be lacking any discretion, in the present case, as to whether to take account or not of the facts and evidence at issue (see, to that effect, OHIM v Kaul, paragraph 69).

22. Moreover, as the Board of Appeal did not examine the facts and evidence at issue, or the applicant’s arguments relating thereto, and merely held them inadmissible, the Court cannot substitute itself for OHIM in the assessment of their relevance in the present case and therefore cannot rule on OHIM’s reasoning in that regard.

23. It follows that the contested decision must be annulled without it being necessary to examine the other grounds raised by the applicant.

Lees het arrest hier.

IEF 4808

Een brug te ver (3)

HvJ EG 13 september 2007, zaak C-234/06, Il Ponte Finanziaria en F.M.G. Textiles

Wel gesignaleerd, nog niet besproken. Merkenrecht. Oppositie door de houder van oudere nationale merken die het bestanddeel 'Bridge' gemeen hebben. Seriemerken moeten "op de markt aanwezig zijn". 'Defensieve merken' passen niet in het communautaire systeem.

In 1998 heeft de voorganger van F.M.G. Textiles het BHIM verzocht om inschrijving van het beeldmerk BAINBRIDGE als gemeenschapsmerk voor producten van leer en kledingstukken. Hiertegen heeft Il Ponte oppositie ingesteld op grond van 11 oudere merken voor dezelfde klasse en die het woordbestanddeel 'bridge' gemeen hebben. De oppositie is afgewezen omdat, ondanks de onderlinge samenhang tussen de mate van soortgelijkheid van de betrokken waren en de mate van overeenstemming van de conflicterende tekens, de tekens fonetisch en visueel dermate verschillen dat geen gevaar voor verwarring mogelijk is.

De kamer van beroep heeft het beroep tegen de beslissing verworpen. Zij heeft vijf van de elf inschrijvingen van oudere merken uit haar beoordeling geweerd op grond dat het bewijs van ebruik van de desbetreffende merken niet was geleverd. Met betrekking tot de zes andere oudere merken heeft zij geweigerd om deze als 'seriemerken' aan te merken wegens het ontbreken van bewijzen van het gebruik van een voldoende aantal merken. Vervolgens heeft zij geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van deze zes merken met het aangevraagde gemeenschapsmerk bestond.
Het GvEA heeft het ingestelde beroep tot vernietiging verworpen.

 

Met het eerste middel voert rekwirante aan dat het gerecht artikel 8 lid 1 sub b van Vo. 40/94 onjuist heeft toegepast, aangezien de conflicterende merken de minimale mate van overeenstemming vertonen die is vereist voor de vaststelling van verwarringsgevaar. Het middel wordt ten dele ongegrond en ten dele niet-ontvankelijk verklaard. Het gerecht heeft geoordeeld dat niet tot het bestaan van verwarringsgevaar kon worden geconcludeerd op de uitsluitende grond dat de tekens fonetisch overeenstemmen, aangezien de mate van fonetische overeenstemming van ondergeschikt belang was doordat de betrokken waren gewoonlijk aldus in de handel werden gebracht dat het relevante publiek bij de aankoop het merk ervan visueel waarneemt. Terecht concludeert het gerecht dat geen gevaar voor verwarring bestaat nu een begripsmatige en visuele overeenstemming ontbreken, aldus het Hof.

Ten tweede voert rekwirante aan dat het gerecht voornoemd artikel onjuist heeft toegepast bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring met de 'familie' of 'serie' merken die door haar oudere merken wordt gevormd. Voor het bestaan van het gevaar dat het publiek verkeerdelijk denkt dat het aangevraagde merk behoort tot een familie of serie is vereist dat de oudere merken die deel uitmaken van die familie of serie op de markt aanwezig zijn. Anders aangevoerd heeft het Gerecht niet het bewijs van het gebruik als zodanig van de oudere merken geëist, maar louter het gebruik van een voldoende aantal dat een serie van merken kan vormen, en dus het bewijs van het bestaan van die serie met het oof op de beoordeling van het verwarringsgevaar. Het Gerecht heeft vastgesteld dat een dergelijk gebruik ontbrak en kon derhalve op terecht concluderen dat de argumenten op grond waarvan rekwirante aanspraak maakte op de aan seriemerken toekomende bescherming.

Tenslotte voert rekwirante aan dat het Gerecht onterecht heeft geoordeeld dat het begrip defensieve merken onverenigbaar is met de regeling van bescherming van gemeenschapsmerken. Volgens het Hof heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat de houder van een nationale inschrijving die oppositie instelt tegen een gemeenschapsmerkaanvraag, zich niet aan de krachtens artikel 43 Verordening op hem rustende bewijslast kan onttrekken met een beroep op een nationale bepaling, op grond waarvan tekens als merk kunnen worden ingeschreven die niet bestemd zijn om in het economisch verkeer te worden gerbuikt, gelet op het feit dat zij alleen worden ingeschreven ter defensie van een ander teken dat wel in het economisch verkeer wordt gebruikt.

Lees het arrest hier.