Alle rechtspraak  

IEF 918

de achtergrond van het algemeen belang

Hof van Justitie EG 15 september 2005, BioID AG - BHIM

In 1999 weigerde het BHIM het merk BioID in te schrijven in de klassen 9, 38 en 42. Het was beschrijvend en miste ieder onderscheidend vermogen. Het Gerecht van eerste aanleg verwierp vervolgens de door BioID verzochte vernietiging.
Het Gerecht overwoog onder meer dat " het bestanddeel „ID” in het Engels een gebruikelijke afkorting is van het zelfstandig naamwoord „identification” en dat het voorvoegsel „Bio” zowel de afkorting van een bijvoeglijk naamwoord [„biological” (biologisch), „biometrical” (biometrisch)] als de afkorting van een zelfstandig naamwoord [„biology” (biologie)] kan zijn" en dat "het relevante publiek BioID opvat in de zin van „biometrical identification” (biometrische identificatie)." BioID zal aldus worden gebruikt voor de voorstelling van waren en diensten die behoren tot de in de merkaanvraag opgegeven categorieën en mist derhalve elk onderscheidend vermogen voor deze categorieën van waren en diensten.

Bovendien kunnen de elementent „¦” en „®” in de handel worden gebruikt voor de voorstelling van allerhande waren en diensten en dus elk onderscheidend vermogen missen voor deze waren en diensten. In zijn conclusie van juni van dit jaar was de AG het in resultaat eens met het eerdere oordeel van het GvEA dat het merk ieder onderscheidend vermogen mist, maar corrigeert het Gerrecht in de onderliggende argumentatie betreffende het onderscheidend vermogen van de beeldelementen.

BioID voert twee middelen aan, te weten dat het Gerecht de in artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bedoelde absolute weigeringsgrond voor merken die elk onderscheidend vermogen missen, onjuist en te ruim heeft uitgelegd. Als tweede middel stelt zij dat, indien het Gerecht voornoemde bepaling juist had uitgelegd, het van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door het tweede in eerste aanleg aangevoerde middel, te weten schending van deze verordening, niet te onderzoeken.

Drie van de vier grieven waaruit het eerste middel bestaat, verklaar het Hof ongegrond, dan wel ten dele niet-ontvankelijk. Deze middelen omvatten de niet-inaanmerkingneming van de totaalindruk die het aangevraagde merk oproept, het bewijs dat het aangevraagde merk daadwerkelijk werd gebruikt door het publiek of door concurrenten en de niet-inaanmerkingneming van de andere als gemeenschapsmerk ingeschreven merken.

De laatste grief van het eerste middel, die rekwirante voor het eerst ter terechtzitting heeft aangevoerd, betreft onjuiste uitlegging door het Gerecht van artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening doordat het Gerecht heeft vastgesteld dat deze bepaling inzonderheid is gericht tegen merken die uit het oogpunt van het relevante publiek gewoonlijk in de handel worden gebruikt voor de voorstelling van de betrokken waren of diensten, of waarvoor er op zijn minst concrete aanwijzingen bestaan waaruit kan worden opgemaakt dat de merken op deze wijze kunnen worden gebruikt.

Het Hof: "[...] opgemerkt [zij] dat de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 vermelde weigeringsgronden onafhankelijk zijn van elkaar en een afzonderlijk onderzoek vereisen (zie arrest OHIM/Erpo Möbelwerk, reeds aangehaald, punt 39). Voorts moeten deze weigeringsgronden worden uitgelegd tegen de achtergrond van het algemeen belang dat aan elk ervan ten grondslag ligt. Het algemeen belang dat bij het onderzoek van elk van deze weigeringsgronden in aanmerking wordt genomen, kan – en moet zelfs – andere overwegingen weerspiegelen naar gelang van de betrokken weigeringsgrond.

Bovendien zij eraan herinnerd dat het begrip algemeen belang dat aan artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 ten grondslag ligt, uiteraard samenvalt met de wezenlijke functie van het merk, namelijk aan de consument of de eindverbruiker met betrekking tot de door het merk aangeduide waren of diensten de identiteit van de oorsprong te waarborgen in dier voege dat hij deze zonder gevaar voor verwarring kan onderscheiden van waren of diensten van andere herkomst. Vaststaat evenwel dat, zoals het Hof in punt 36 van het reeds aangehaalde arrest SAT.1/OHIM heeft geoordeeld, dit criterium (beschrijvendheid) weliswaar relevant is in het kader van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, maar niet het criterium (onderscheidend vermogen) is aan de hand waarvan artikel 7, lid 1, sub b, dient te worden uitgelegd."

Bijgevolg is de grief dat het Gerecht een criterium heeft gehanteerd dat niet relevant is in het kader van artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening, doch wel in het kader van diezelfde bepaling, sub c, gegrond. Derhalve wordt het bestreden arrest vernietigd. Het Hof doet vervolgens zelf de zaak af. Gelet op het relevante publiek, de typografische kenmerken, de grafische elementen, de totaalindruk en de oppervlakkigheid van de beeld- en grafische elementen, mist het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b en dient het beroep te worden verworpen.

Lees hier het arrest, hier de conclusie van de AG.

IEF 910

Ondertussen in Engeland

Het Engelse bedrijf Independent International Investment Research dreigt met een rechtzaak als Google nog langer de naam Gmail gebruikt voor zijn online e-maildienst, zo meldt ZDNet. Een dochteronderneming van het Engelse bedrijf gebruikt al sinds mei 2002 de naam G-Mail voor een eigen webbased e-maildienst. ‘Pas’ in mei 2004 lanceerde Google hun eigen e-maildienst.

De 'G' van G-Mail van IIIR staat voor 'Graphiti', de benaming voor de technologie achter de webmail. Shane Smith verklaart de mogelijk gerechtelijke stappen als volgt: “We hebben de naam als merk gedeponeerd en wij denken dat wij meer recht hebben op de naam gmail, omdat wij het eerder hebben geïntroduceerd. We geloven dat Google een goed bedrijf is met goede producten, maar we kunnen het niet verkopen aan onze aandeelhouders als wij er niks mee zouden doen." Onderhandelingen zijn op niets uitgelopen. Het Britse bedrijf eist 0,5% royalties. Of dat veel is? Op de omzet van 3,2 miljard dollar in 2004 zou dat 16 miljoen dollar zijn.

IEF 909

Openbare orde

Arrest GvEA, 13 september 2005, in de zaak T-140/02. Sportwetten / OHIM - Intertops Sportwetten.

Sportwetten GmbH Gera heeft tevergeefs een vordering tot nietigverklaring ingesteld tegen het gemeenschapsmerk INTERTOPS. Volgens Sportwetten zou dit gemeenschapsmerk in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden, nu dit merk is aangevraagd voor diensten met betrekking tot onder meer weddenschappen en de aanvraagster niet is toegestaan deze diensten aan te bieden. Aanvraagster heeft geen vergunning om weddenschapen te organiseren in Duitsland. In een Duitse procedure is aanvraagster verboden reclame te maken voor haar diensten in Duitsland. 

De nietigheidsafdeling, de kamer van beroep en het gerecht van eerste aanleg zijn eensgezind: onderzocht moet worden of het betrokken gemeenschapsmerk zelf in strijd is met de openbare orde of de goede zeden, niet of de betrokken diensten hiermee in stijd zijn.

"Om te beginnen zij opgemerkt dat, zoals in de bestreden beslissing is aangenomen en door het Bureau en interveniente wordt aangevoerd, bij de beoordeling of een merk in strijd is met de openbare orde of de goede zeden, dit merk zelf dient te worden onderzocht, dit wil zeggen het teken in samenhang met de waren of diensten zoals die bij de inschrijving van het merk zijn opgegeven."   

"Dat interveniente in Duitsland de betrokken diensten niet mag aanbieden of ervoor reclame maken, kan geenszins worden beschouwd als een intrinsiek kenmerk van dit merk in de zin van hierboven aangehaalde interpretatie. Deze omstandigheid kan dus niet tot gevolg hebben dat het merk zelf in strijd is met de openbare orde en of goede zeden."

Lees arrest hier.

IEF 903

Eerst even voor jezelf lezen

Gerecht van Eerste Aanleg, 13 september 2005, in de zaak T-140/02. Sportwetten / OHMI - Intertops Sportwetten (INTERTOPS). Gemeenschapsmerk – Nietigverklaringsprocedure – Communautair beeldmerk dat woordelement INTERTOPS bevat – Merk in strijd met openbare orde of goede zeden – Artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, en artikel 51 van verordening (EG) nr. 40/94”. Bespreking volgt. Lees arrest hier.

IEF 887

Databank van bloemen en planten

Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 21-07-2005, KG ZA 05-383 Triodos Bank tegen DC Automatiseringsgroep (LJN AU2345) Triodos bank is houdster van het op 11 juli 1995 bij het Belenux Merkenbureau gedeponeerde  woordmerk GROENBANK. DC Automatisering ontwikkelt software voor bloemisten . In 2002 hebben gedaagden de domeinnaam www.groenbank.nl geregistreerd bij de SIDN. Vooralsnog linkt deze site door naarwww.dcag.nl omdat nog geen concrete invulling aan de site is gegeven.

Triodos vordert op grond van artikel 13A lid 1 sub d BMW  (gebruik anders dan ter onderscheiding van waren) overdracht van de domeinnaam doch dit wordt afgewezen door de rechter. Gedaagde heeft een geldige reden voor het gebruik en het feit dat eiseres geen gebruik kan maken van de domeinnaam levert geen schade op voor eisers. " Tegenwoordig zoekt de consument met behulp van zoekmachines, waarbij de domeinnaam niet van doorslaggevende betekenis is, maar vooral de inhoud van de informatie die hij zoekt."

 

De rechtbank loopt de vereisten van artikel 13A lid 1 sub b stap voor stap na.

1. gebruik anders dan ter onderscheiding van waren
Daar de domeinnaam doorgelinkt staat naar de website van gedaagden, waarop verschillende software programma's te vinden zijn, is er sprake van het aanbieden van diensten 

2. geldige reden
Gedaagden hebben aangetoond dat "groenbank" een eigen betekenis heeft in hun branche. De term wordt namelijk gebruikt voor een databank van bloemen en planten. "Tevens hebben gedaagden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de term groenbank hebben bestemd voor de drie jaar geleden voorgenomen vervanging van het softwarepakket DC Verzorging & Label door een internet gerelateerd programma." De rechter oordeelt dat gedaagden aldus een geldige reden hebben voor het gebruik van de domeinnaam www.groenbank.nl

3. Onderscheidend vermogen en ongerechtvaardigd voordeel
Het merk groenbank van eiseres is, voorshands geoordeeld, geen bekend merk, noch een merk met een sterk onderscheidend vermogen. Daarnaast is het merk van eiseres ingeschreven voor de klasse 36 en daarmee voor geheel andere diensten dan die door gedaagden onder de naam groenbank worden aangeboden. Voorts is op voorhand niet gebleken dat gedaagden om speculatieve redenen de domeinnaam zouden hebben laten registreren.
Het is een feit van algemene bekendheid dat men op internet informatie van zeer gevarieerde herkomst kan aantreffen. Daarbij kunnen zowel de bron als de inhoud van die informatie voor de match met de ingetikte tekst van belang zijn. Tegenwoordig zoekt de consument met behulp van zoekmachines, waarbij de domeinnaam niet van doorslaggevende betekenis is, maar vooral de inhoud van de informatie die hij zoekt. Uitgaande van de gemiddelde hedendaagse internetgebruiker moet het er dan ook voor worden gehouden dat de stelling van eiseres dat de exploitatie van haar merk wordt geblokkeerd doordat zij geen gebruik kan maken van de domeinnaam niet van doorslaggevende betekenis kan worden geacht

Lees vonnis

IEF 876

Wijziging is niet te wijzigen

Hof 's-Gravenhage 1 september 2005, Spirits International N.V. – Benelux-Merkenbureau/FKP Sojuzplodoimport

Spirits International heeft tussen 1999/2000 tot juli 2003 als houdster van een aantal Internationale registraties ingeschreven gestaan. Vanaf juli 2003 staan deze op naam van FKP, als gevolg van een aantekening van overdracht. Op één na heeft geen van de merken gelding in de Benelux.

Spirits is van mening dat het verzoek tot aantekening van de overdracht door het Russische Merkenbureau aan WIPO ten onrechte is gedaan en verzoekt het Hof het BMB te gebieden een verzoek bij WIPO in te dienen tot wijziging van naam en adres van de houder, zodat Spirits weer als houdster in het Internationale register komt te staan. Het Hof ziet reden noch grond de vorderingen van Spirits toe te wijzen.

“11. Voorts mag het aanbrengen van een wijziging in een inschrijving in het Benelux-register en het daarvan verwittigen van het Internationaal Bureau op grond van artikel 17A lid 1 BMW uitsluitend geschieden op verzoek van de houder, op grond van kennisgevingen van het Internationaal Bureau of krachtens rechterlijke beslissingen.

Nog daargelaten dat niet valt in te zien hoe sprake kan zijn van (een verzoek tot) het aanbrengen van een wijziging in inschrijvingen in het Benelux-register ten aanzien van de merken die niet eens zijn ingeschreven in het Benelux-register, is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een verzoek van de houder FKP, een kennisgeving van het Internationaal Bureau of een rechterlijke beslissing tot wijziging van de inschrijving.

13. De stelling van Spirits dat het BMB in strijd met de maatschappelijk betamende zorgvuldigheid handelt door de door Spirits gewenste verzoeken niet aan het Internationale Bureau te doen, kan het hof niet volgen. Spirits verzoekt het BMB een opgave als hierboven bedoeld te doen om een vermeend onjuist handelen van Rospatent (red. het Russische Merkenbureau) te herstellen. Het BMB is daartoe niet gehouden en overigens, mede gelet op haar (beperkte) controleverplichting en de lijdelijkheid van het Internationaal Bureau ook niet bevoegd.”

Lees hier het arrest. Eerdere uitspraak hier.

IEF 875

weil niemand gegen Parasitismus gefeit ist

HvJ, 8 september 2005, Conclusie AG Colomer, zaak C-361/04, Ruiz-Picasso e.a. / OHIM. Aanvraag CTM Woordmerk "PICARO", oppositie o.g.v. CTM "PICASSO. Nederlandse of Engelse versie nog niet beschikbaar.

AG kan niets doen voor de erven Picasso, hoe graag deze enigzins sombere kunstliefhebber het eigenlijk ook zou hebben gewild. Vooral de inleiding en Kurze Schlussbemerkung zijn lezenswaardig. "Es ist vor allem anderen überraschend, auf den Namen von Pablo Ruiz Picasso in einem Rechtsmittelverfahren zu stoßen, das mit seinen Erfolgen als Maler und Bildhauer nichts zu tun hat und mit den prosaischen Auseinandersetzungen über den Gebrauch seines zweiten Familiennamens in Zusammenhang steht, der ihn als Künstler individualisierte und mit dem er den Großteil seiner Werke signiert hat. Es stimmt traurig, wenn man feststellen muss, dass der herausragendste Mythos des 20. Jahrhunderts, ein Erbgut der Menschheit, auf ein Handelsobjekt, eine Ware reduziert wird. Natürlich ist das legitime Interesse, diesen Namen gegen irgendeinen abträglichen Angriff zu verteidigen, nicht zu beanstanden, auch wenn eine maßlose Popularisierung zu gewerblichen Zwecken außerhalb der Bereiche, in denen er seinen Ruf erworben hat, den Respekt, den seine außergewöhnliche Persönlichkeit verdient, in Gefahr bringen könnte."

46.   Gerade die Formulierung der Rechtsmittelschrift zeigt aber, dass dem Gericht vorgeworfen wird, die Regel des umfassenderen Schutzes von Marken mit einer hohen Kennzeichnungskraft nicht herangezogen zu haben.

47.   Eine Durchsicht der Randnummern 55, 57 und 61 des angefochtenen Urteils legt es indessen nahe, dass die Bezeichnung PICASSO als Fahrzeugmarke diese Eigenschaft nicht hat, so dass ihr dieser umfassendere Schutz nicht etwa deshalb zukommen kann, weil es der Name eines berühmten Malers ist.

48.   Folglich gibt es keinen Grund, dem angefochtenen Urteil eine Verletzung des Artikels 8 Absatz 1 Buchstabe b anzulasten, weshalb der zweite Teil des Rechtmittelgrundes als nicht stichhaltig zurückzuweisen ist.

71.   Aufgrund der vorstehenden Erwägungen schlage ich dem Gerichtshof vor, das Rechtsmittel der Miterben der Succession Picasso gegen das Urteil des Gerichts erster Instanz vom 22. Juni 2004 in der Rechtssache T-185/02 zurückzuweisen und den Rechtsmittelführern die Kosten des Rechtsmittelverfahrens aufzuerlegen.

Lees conclusie hier.

IEF 871

Ondertussen in Luxemburg

Arrest GvEA, 8 september 2005, zaak T-178/03, CeWe Color / OHMI (DigiFilm). Beroep tegen weigering van de  inschrijving van de woordtekens DigiFilmMaker en DigiFilm als gemeenschapsmerken wegens gebrek aan onderscheidend vermogen.

Zoveelste opendeurvonnis van het gerecht: "In casu heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat „digi” met name in het Engels vaak wordt gebruikt als afkorting van het woord „digital” (digitaal) ter aanduiding van de digitale techniek, dat „film” een Engels woord is dat in deze taal en in tal van andere talen zowel wijst op het filmrolletje als op het werkstuk of de productie ervan, en ten slotte dat het Engelse woord „maker” (fabrikant) in combinatie met „film”, zoals in casu, wijst op de filmregisseur, maar ook, in voorkomend geval, op het apparaat waarmee films kunnen worden gemaakt.

Verder heeft de kamer van beroep geheel op goede gronden vastgesteld, dat de nevenschikkingen van de termen „digi”, „film” en „maker” in DigiFilm en DigiFilmMaker door het gebruik van hoofdletters duidelijk ontleedbare combinaties vormen, en zij heeft tevens terecht geoordeeld dat deze nevenschikkingen niet ongewoon, opvallend of in strijd met de grammaticaregels zijn en dat zij door het relevante publiek onmiddellijk en zonder bijzondere analyse zullen worden beschouwd als een verwijzing naar opname, opslag en verwerking van digitale gegevens, met name beeldgegevens, en ook naar de dragers, apparatuur en software die deze – in verzoeksters merkaanvragen genoemde – handelingen mogelijk maken en niet als aanduidingen van de commerciële herkomst. "

De aangevraagde merken zijn dus niet meer dan de som van de bestanddelen ervan. Evenmin vormen zij neologismen met een eigen betekenis. Beroep afgewezen. Lees arrest hier.

IEF 870

Boss boven Boss

Hof 's-Gravenhage 4 augustus 2005, Hugo Boss AG – Reemtsma Cigarettenfabrieken GmbH

Reemtsma ruziet al jaren met Hugo Boss over het gebruik en de registratie van het merk BOSS voor klasse 34 (tabaksproducten). Reemtsma doet verwoede pogingen de merken van BOSS vervallen verklaard te krijgen wegens niet-gebruik. Boss trekt van alles uit de kast, o.m. de verweren dat Reemtsma geen belanghebbende zou zijn, dat Boss een geldige reden zou hebben voor het niet-gebruik én -zeer creatief- dat een bekend merk niet voor alle ingeschreven klassen hoeft te worden gebruikt om voor de overige klassen in stand gehouden te worden. Het Hof gaat hier niet in mee en stelt Boss in het ongelijk. Lees hier het arrest.

Aanvullende opmerking, Dirk Visser, Donderdag 8 september, 2005 1:30 pm: De grap is dat Hugo Boss vermoedelijk wel steeds op grond van art. 13 a lid 1 sub c BMW (5 lid 2 Merkenrichtlijn) het gebruik van het merk Boss door Reemstma voor Sigaretten kan blijven verbieden.

Het Hof stelt in ov. 7 dat deze omstandigheid niet afdoet aan het feit dat Reemtsma de vervallenverklaring wegens niet gebruik kan inroepen.

Dat moge zo zijn, onder de huidige omstandigheden (dat Boss een (zeer) bekend merk is én dat gebruik ervan voor Sigaretten nogal schadelijk is) het wel nogal een Pyrrus overwinning.

IEF 865

Chinese verweren

Rb. 's-Gravenhage 7 september 2005, Rolnr. 05/942, Rotork tegen Autork.

Vonnis in bevoegheidsincident. Autork voert aan, althans dat meent de Rechtbank uit de "geenszins duidelijke onderbouwing" op te maken, dat de Rechtbank onbevoegd zou zijn, aangezien het geschil tussen partijen over gemeenschapsmodellen- en merken in Shanghai reeds door verschillende gerechten behandeld zou worden. De Haagse rechter Du Pon maakt in een wederom zeer uitgesproken vonnis korte metten met zowel het primaire als secundaire bevoegdheidsverweer:

"Nog daargelaten dat het aanhangig zijn van andere procedures niet zonder meer grond is voor onbevoegdverklaring -enige wets- of verdragsbepaling waarop dat zou zijn gegrond is door Autork niet vermeld- had het op de weg van Autork gelegen meer informatie te verschaffen over de inhoud van die procedures, zeker gelet op de verrassende (maar mogelijk niet doordachte) implicatie van haar stellingen inhoudende dat een rechter in China zich thans zou bezighouden met de behandeling van inbreukvorderingen op gemeenschapsmodelen gemeenschapsmerkrechten. Aan dit primaire bevoegdheidsverweer gaat de rechtbank dan ook voorbij." Lees hier het vonnis