Alle rechtspraak  

IEF 14317

Gerecht EU oktober 2014

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met 13 arresten die wellicht de moeite waard is om door te nemen.

T-263/13 Beroep verworpen
T‑531/12 Beroep verworpen
T‑77/13 DODIE DODOT Vernietiging OHIM
T-122/13 en T-123/13 DODOT Vernietiging
T-300/12  GLOBO Vernietiging OHIM
T-342/12 Beroep verworpen
T-262/13 SKYSOFT SKY Beroep verworpen
T-515/12 The English Cut El Corte Inglés Beroep verworpen
T-458/13 en T-459/13 GRAPHENE (absolute gronden – OHIM) Beroep verworpen
T-444/12 LINEX LINES PERLA Vernietiging OHIM
T-297/13 United Autoglass Beroep verworpen
T-543/12
El Corte Inglés
Vernietiging OHIM
T-453/11 LAGUIOLE LAGUIOLE Vernietiging OHIM

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 14307

Recht op vernietiging van Techno buggy’s

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEF 14307; ECLI:NL:RBDHA:2014:13292(Koelstra c.s. tegen Van Asten c.s.)
Auteursrecht. Merkenrecht. Onthoudingsverklaring. Misleidende reclame. Keywords. Koelstra is een onderneming die o.a. buggy’s (waaronder de ‘Limbo’) produceert en verkoopt. Van Asten exploiteert een winkel die babyartikelen verkoopt. Koelstra constateert een Techno Limbo buggy, waarop de Koelstra merken zijn aangebracht, wordt aangeboden via winkel en webshop. De voorzieningenrechter beveelt de misleidende mededelingen te staken, gebiedt tot rectificatie. De nog bestaande voorraad Techno buggy´s moet worden vernietigd op grond van de onthoudingsverklaring. Het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, vormt geen merkinbreuk.

4. De beoordeling
A. De Techno
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanbieden en verhandelen van de Techno een inbreuk vormde op de Koelstra merken en op de auteursrechten van Koelstra. De voorzieningenrechter neem dat dan ook tot uitgangspunt. Ook is niet in geschil dat zowel Van Asten als Babysupershop de Techno hebben verhandeld. Uit de in 2.14. weergegeven onthoudingsverklaring volgt dat zij op 20 juni 2014 al hadden toegezegd, op verbeurte van een contractuele boete, dat zij die inbreuk gestaakt zouden houden. Gesteld noch gebleken is dat zij zich niet aan die toezegging hebben gehouden. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk (spoedeisend) belang zij nog heeft bij het gevorderde inbreukverbod, naast de verkregen onthoudingsverklaring. Gelet daarop vormt de inbreuk die met de Techno is gemaakt onvoldoende grond voor toewijzing van het door Koelstra c.s. gevorderde inbreukverbod jegens Van Asten en Babysupershop.

4.5. In de onthoudingsverklaring is ook toegezegd dat Van Asten en Babysupershop opgave zouden doen van hun leverancier, inkoop- en verkoopgegevens en winstgegevens. Blijkens de door Van Asten c.s. als productie 21 overgelegde correspondentie zijn Van Asten en Babysupershop die toezegging nagekomen. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij op dit moment nog heeft bij het door haar gevorderde bevel tot opgave. Die vordering zal derhalve worden afgewezen.

4.6. Tijdens de zitting bleek dat de overeengekomen afgifte ter vernietiging van de beslagen en voorradige Techno buggy’s nog niet heeft plaatsgevonden. Koelstra c.s. heeft derhalve nog wel spoedeisend belang bij haar vordering tot (afgifte ter) vernietiging. Vast staat dat deze buggy’s inbreuk maken op de auteursrechten van Koelstra en de merkrechten van Tonqa en Simki. Op grond van zowel de onthoudingsverklaring van Van Asten c.s., als op grond van artikel 28 Auteurswet en/of de artikelen 14 en 102 GMVo jo. 2.22 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) heeft Koelstra c.s. recht op (afgifte ter) vernietiging van de Techno buggy’s. Dat geldt niet alleen voor de Techno buggy’s die Van Asten thans in voorraad heeft, maar ook voor de hieronder te bespreken te retourneren buggy’s. De vordering tot vernietiging zal dan ook worden toegewezen, zoals in het dictum bepaald.

4.10. Met de hiervoor besproken rectificatie wordt in wezen deels voldaan aan de vordering tot het gelasten van een recall. Ter zitting heeft Koelstra c.s. erkend dat een volledige recall van de Techno buggy’s ondoenlijk is voor Van Asten en Babysupershop, omdat een groot deel van de Techno buggy’s over de toonbank is verkocht zodat de kopers niet bekend zijn. Gelet daarop en op de toewijzing van de rectificatie, is er naast de rectificatie onvoldoende grond voor toewijzing van een afzonderlijke recall.

B. De reclames van Van Asten c.s.


De gestelde misleidende reclames
4.14. Koelstra c.s. heeft onbetwist gesteld dat Van Asten c.s. dit type buggy van Koelstra, dat onderdeel uitmaakt van de nieuwste collectie, nimmer in haar assortiment heeft gehad, zodat zij deze evenmin in voorraad kan hebben gehad. Met de aanbieding van dit type buggy, voorzien van een afbeelding ervan en de tekst “beschikbaarheid: niet in voorraad”, wordt voorshands oordelend evenwel de suggestie gewekt dat Van Asten c.s. deze buggy wel in voorraad heeft gehad, dan wel dat deze buggy gekocht kan worden en geleverd kan worden zodra zij weer op voorraad is. Dit geldt temeer voor de advertentie op www.beslist.nl. Met Koelstra c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze uitingen om die reden misleidend zijn en derhalve in strijd zijn met artikel 6:194 sub c BW. Het argument van Van Asten c.s., dat zij wel een ouder model van de Simba Twin buggy in haar assortiment heeft gevoerd, doet aan het voorgaande niet af.

4.16. Met deze advertentie wordt naar voorlopig oordeel de suggestie gewekt dat buggyshop.eu het gehele assortiment aan Koelstra buggy’s aanbiedt, dat deze alle in voorraad en direct leverbaar zijn met bovendien een laagste prijsgarantie. Nu Van Asten c.s. heeft erkend dat zij thans geen enkele buggy van Koelstra in voorraad heeft, is deze advertentie voorshands oordelend misleidend op grond van artikel 6:194 sub c BW. Het element van de laagste prijsgarantie is op grond van artikel 6:194 sub d eveneens misleidend omdat het in samenhang met het voorgaande geen betrekking kan hebben op enig product van Koelstra.

4.20. De Koelstra buggy’s die voorkomen in de misleidende reclames worden op de markt gebracht door Koelstra. Daardoor zijn deze misleidende reclames onrechtmatig jegens Koelstra. Koelstra c.s. hebben niet gesteld dat en waarom deze reclames tevens onrechtmatig zijn jegens Tonqa en Simki. Dit is ook niet voorshands aannemelijk, omdat deze vennootschappen slechts houdstermaatschappijen zijn. Jegens hen is het gevorderde verbod om misleidende reclame te maken derhalve niet toewijsbaar.

Merkgebruik in reclame

4.25. De wijze waarop Babysupershop gebruik maakt van keyword advertising tast de herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra niet aan. De gemiddelde internetgebruiker die na het intoetsen van het woordmerk Koelstra in een zoekmachine, een advertentie van Babysupershop bij de advertenties aantreft en daarop klikt, komt op een website waarop duidelijk is vermeld van welke producenten de daarop aangeboden producten afkomstig zijn. Alleen bij de producten die daadwerkelijk van Koelstra afkomstig zijn is dat vermeld, bij andere producten zijn andere merknamen vermeld. Daarmee weet de internetconsument onmiddellijk dat het hier niet gaat om de website van Koelstra of een onderneming waarmee zij een economische band heeft. Dat geldt ook als er geen Koelstra producten op die websites te koop worden aangeboden. Alle andere producten vermelden immers andere merken. De herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra is daarom niet in het geding.

4.27. Van een aantasting van de investeringsfunctie is slechts sprake als het gebruik door Koelstra c.s. van het woordmerk ter verwerving of behoud van een reputatie, aanzienlijk wordt verstoord door het keyword adverteren van Babysupershop. Dat daarvan sprake zou zijn, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Koelstra c.s. hebben daarover concreet gesteld dat de verkoop van haar buggy’s in de afgelopen maanden sterk is teruggelopen en dat haar handelsrelatie met Prénatal is verstoord. Dat die gestelde gebeurtenissen het gevolg zijn van het keyword adverteren door Babysupershop, is echter geenszins aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Het gebruik van keywords met het woordmerk Koelstra door Babysupershop is in zijn algemeenheid derhalve geen inbreuk op de merkrechten van Koelstra c.s. op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo.

4.29. Een en ander leidt tot de conclusie dat het gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, geen merkinbreuk vormt. Nu Van Asten c.s. al hebben verklaard de Techno buggy niet meer aan te zullen bieden, heeft Koelstra c.s. geen spoedeisend belang meer bij een verbod op gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, zodat de vordering tot het staken van merkinbreuk door keyword advertising in zijn geheel zal worden afgewezen.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. beveelt Babysupershop binnen 2 (twee) werkdagen na betekening van dit vonnis ieder onrechtmatig handelen jegens Koelstra, bestaande uit het doen van misleidende mededelingen in internetadvertenties op de wijze als beschreven in 4.12 en 4.15, te staken en gestaakt te houden;

5.2. beveelt Van Asten en Babysupershop tot het geven van opdracht tot het plaatsen van een rectificatie in de eerst mogelijke editie van het maandblad Ouders Van Nu en het maandblad Wij Jonge Ouders binnen 30 (dertig) dagen na betekening van dit vonnis, met daarin de navolgende tekst in een duidelijk leesbaar lettertype: (...)

5.3. beveelt Van Asten en Babysupershop binnen 90 (negentig) dagen na betekening van dit vonnis de bij hen bestaande voorraad Techno’s alsmede de naar aanleiding van de in 5.2 bevolen publicatie geretourneerde exemplaren, ter keuze van Koelstra hetzij op eigen kosten en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van Koelstra te doen vernietigen, hetzij deze aan Koelstra c.s. af te geven ter vernietiging op een door Koelstra c.s. nader te bepalen plaats en tijdstip;

5.4. veroordeelt Van Asten en Babysupershop om aan Koelstra c.s. een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde in gebreke blijft om tijdig en volledig te voldoen aan (één of meerdere van) de in 5.1 tot en met 5.3 bedoelde bevelen, tot een maximum van € 100.000,- voor iedere gedaagde is bereikt;

5.5. compenseert de proceskosten;

5.6. bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv, voor zover het de in 5.2 en 5.3 gegeven voorzieningen betreft, op 6 (zes) maanden na dagtekening van dit vonnis;

5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14305

BVIE als posterieur verdrag volgens EEX-Vo

Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEF 14305 (Brite Strike)
Merkenrecht. Bevoegdheid. Brite Strike Inc. vordert een verklaring voor recht dat gedaagde te kwader trouw BRITE STRIKE heeft laten inschrijven, de nietigheid en de doorhaling van het merk. Gedaagde heeft woonplaats in Luxemburg en er is geen verbintenis die in Nederland is of moet worden uitgevoerd. Partijen mogen zich uitlaten over het stellen van (prejudiciële) vragen over de bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo in relatie tot het BVIE en artikel 4.6 en bij welk gerecht. Gewezen wordt op een tussenvonnis (FKP/Spirits, IEF 14088).

4.4. Gezien het vorenstaande en gelet op de verplichting van de rechtbank haar bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen ambtshalve vast te stellen, zijn voor de beoordeling van de incidentele vordering de volgende vragen van belang:
I. Dient het BVIE (op de in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 november 2013, overwegingen 28 - 34 genoemde gronden) te worden aangemerkt als een posterieur verdrag zodat artikel 4.6 BVIE niet kan worden aangemerkt als een bijzondere regeling in de zin van artikel 71 EEX-Vo?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
II. Volgt uit artikel 22 lid 4 EEX-Vo dat zowel de Belgische, als de Nederlandse en de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen?
III. Zo nee, hoe dient dan in een geval als het onderhavige te worden vastgesteld of de Belgische, dan wel de Nederlandse of de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd is? Kan voor deze (nadere) vaststelling van de internationale bevoegdheid artikel 4.6 BVIE (wél) worden toegepast?
IV. Voor zover met vaststelling van de internationale bevoegdheid niet tevens de relatieve bevoegdheid is vastgesteld, dient dan de relatieve bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van het nationale (Belgische, Nederlandse respectievelijk Luxemburgse) recht of dient daarvoor artikel 4.6 BVIE (wél) te worden toegepast?

Lees de uitspraak IEF 14305 (pdf / html)

IEF 14302

Verwijzing nietigverklaring jongere Beneluxmerken naar Rotterdam

Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014, IEF 14302 (FKP tegen Spirits c.s.)
Relatieve bevoegdheid. Merkenrecht. De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de inbreukvordering tegen Zao gericht. Rechtbank verwijst de zaak tot nietigverklaring van de bedoelde Jongere Beneluxmerken naar de Rechtbank Rotterdam.

2.3. Gelet op het nu ingenomen standpunt door eisers dient de zaak te worden verwezen naar de rechtbank Rotterdam voor zover het de tegen Spirits International gerichte vordering betreft tot nietigverklaring van de onder III van het petitum bedoelde Jongere Merkregistraties3. Ongeacht de beantwoording van de in het tussenvonnis van 30 juli 2014 aan de orde gestelde vragen is de rechtbank Rotterdam als de rechter van de plaats van vestiging van Spirits International in ieder geval relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
IEF 14301

Vordering vrijgifte toekomstige vasthouding identieke Loom Boards afgewezen

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014, IEF 14301 (PMS International Group tegen Choon's Design)
Uitspraak ingezonden door Sabin Tigu en Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen. Choon's is houdster van gemeenschapsmodel 2382853-002 voor een loom board waarop ontwerpen van gekleurde elastiekjes kunnen worden gemaakt en houdster van gemeenschapswoordmerk RAINBOW LOOM. Er is conservatoir derdenbeslag gelegd op een zending. PMS vordert het vrijgeven van de zending en een bevel aan Choon's om de Douane bij toekomstige vasthouding te berichten dat Loom Boards die identiek zijn aan het PMS-product onmiddellijk vrij te geven. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden wordt een verbod om uit de APV voortvloeiende rechten uit te oefenen gegeven. De vorderingen worden afgewezen.
Lees verder

IEF 14278

Gesponsorde RED BULL-motor is geen normaal a- noch b-gebruik

Hof Den Haag 14 oktober 2014, IEF 14278 (Red Bull tegen Lamborghini)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Christine Diepstraten, Bingh advocaten. Eerder verklaarde de rechtbank de merkrechten voor voertuigen van Red Bull vervallen zover deze betrekking hebben op de Benelux en zij beveelt de doorhaling [IEF 11821]. In het kader van de Formule 1-activiteiten van Red Bull worden de stiermerken niet gebruikt voor het vinden of behouden van afzet van voertuigen. Er is slechts sprake van 'b-gebruik', sponsoring, waarmee uitsluitend vergroting van de afzet of bekendheid van de energy drink wordt nagestreefd. Voor zowel 'co branding' als 'sport merchandising' is het nodig dat een van de merkfuncties wordt vervuld. Dat is niet het geval. Het a-gebruik van het merk is geen normaal gebruik en de merken zijn terecht vervallenverklaard.

Proceskosten tegen liquidatietarief, omdat het om een vervallenverklaringsvordering gaat.

6.3 Uit de vaststaande feiten en stelling van Red Bull kan genoegzaam worden afgeleid dat (...) in het kader van het Formule 1-activiteiten van Red Bull de stiermerken door noch Red Bull noch haar dochter Red Bull Racing Ltd worden gebruik voor het vinden of behouden van afzet van voertuigen. Red Bull heeft immers zelf benadrukt dat het praktisch onmogelijk is om de 'Red Bull'-raceauto's te verkopen. REeds hierman kan niet worden aangenomen dat in het kader van de Formule 1-activiteiten van REd Bull sprake is van normaal gebruik van de stiermerken voor voertuigen (...( het moet er dan ook met Lamborghini voor worden gehouden dat het 'b-gebruik' sponsoring vormt waarmee doro Red Bull uitsluitend een vergroting van de afzet of bekendheid van haar kernproduct, de energy drink, wordt nagestreefd. Dit vormt geen normaal gebruik voor voertuigen. (...)

7.1 Het 'a-gebruik' (het gebruik op motorfietsen) is door Red Bull als volgt toegelicht.
i. De stiermerken zijn met toestemming van Red Bull aangebracht op door KTM gefabriceerde race motoren waarvan replica's zijn verkocht aan het Benelux publiek. (...)
ii. Het publiek zal een door KTM geproduceerde motor zien als een 'echte' Red Bull moto, in de in dat het een 'officieel' product is dat met goedkeuring en toestemming van Red op de markt is gebracht. Dit is vergelijkbaar met sport-merchandising.
iii. Hierbij gaat het om 'co branding' waarbij KTM als producent van motoren als licentienemer gebruik maakt van de aan de stiermerken verbonden goodwill om deze op de Benelux-markt af te zetten. Aldus gebruikt KTM de merken ter onderscheiding, en ter vergroting van de aantrekkelijkheid, van de door haar gefabriceerde motoren.

Op andere blogs:
Novagraaf

IEF 14268

Staking merkinbreuk Abercrombie Fitch via webshop

Rechtbank Den Haag 1 oktober 2014, IEF 14268; ECLI:NL:RBDHA:2014:12944 (Abercrombie & Fitch tegen XYZ)
Merkenrecht. Namaak. Via Pandora Fashion's webshop en marktplaats worden kleding met A&F tekens aangeboden. Er wordt een testaankoop gedaan van ene Wesley X. X is een zeer veelvoorkomende Chinese achternaam; Long X zijn betrokkenheid is niet anders onderbouwd dat de stelling dat met Wesley X is gecorrespondeerd. Vordering tegen X wordt afgewezen. Z&Y dienen merkinbreuk op A&F-merken binnen de EU te staken, moeten schade vergoeden ad €80 per kledingstuk dat verhandeld is of in voorraad is gehouden en worden in 2/3 van de proceskosten veroordeeld.

4.4. Gelet op de gemotiveerde betwisting door X heeft A&F c.s. onvoldoende nader onderbouwd dat Long X degene is die onder de naam “Wesley X” kleding voorzien van de A&F merken heeft aangeboden en verhandeld. De betrokkenheid van X bij het aanbieden en verhandelen van genoemde kleding heeft A&F c.s. niet anders onderbouwd dan met de stelling dat gecorrespondeerd is door iemand die Wesley X heet, zonder argumenten aan te dragen waaruit volgt dat Long X – ondanks zijn betwisting – deze persoon is. Aan het bewijsaanbod zoals gedaan door A&F c.s. komt de rechtbank om die reden niet toe. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het bewijsaanbod onvoldoende strekt ter onderbouwing van haar stelling, aangezien het aanbod slechts ziet op hetgeen onderzoeksbureau BSC kan verklaren. Die verklaring zou nog steeds niet bewijzen dat X degene is die het telefoongesprek heeft gevoerd en/of degene is die de e-mail heeft verzonden. Zodoende is niet vast komen te staan dat X kleding voorzien van de A&F merken heeft aangeboden en/of verhandeld, zodat hem geen merkinbreuk kan worden verweten. De vorderingen jegens X in conventie zullen dientengevolge worden afgewezen.
4.6. Z is weliswaar verschenen maar heeft op de vorderingen niet geantwoord. De vorderingen jegens Z zijn op de wet gegrond en niet weersproken.
4.7. Y is niet verschenen. De vorderingen jegens hem komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.

4.11. Gelet op de vastgestelde inbreuk en de toewijsbaarheid van de vordering tot schadevergoeding en/of winstafdracht is de door A&F c.s. gevorderde opgave van namen van leveranciers, het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende kleding, de in- en verkoopprijzen en de nettowinst eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De opgave dient te worden voorzien van een door Z en Y ieder te bekostigen verklaring van een accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van Z respectievelijk Y en dat, voorzover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en dat, voorzover verificatie niet volledig mogelijk is, hij geen aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op drie maanden omdat de gevorderde termijn van één maand gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.
4.12. Voorts zal geen dwangsom aan Z en/of Y worden opgelegd in het geval dat derden geen gevolg geven aan het gebod tot het afgeven aan A&F c.s. van A&F kleding die zij onder zich (mochten) hebben, nu het nakomen van dit gebod niet binnen het bereik van Z en/of Y ligt.
4.13. A&F c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht (productie 10) begroot op € 10.670,46 en aangevuld met een bedrag van € 4.316,83 (productie 13). De aanvullende kosten zijn naar A&F c.s. stelt enkel gemaakt naar aanleiding van het verweer van X en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. In het kostenoverzicht overgelegd als productie 10 zijn evenwel ook de kosten meegenomen die A&F c.s. omwille van haar procedure jegens X heeft gemaakt, zodat Z en Y zullen hoofdelijk worden veroordeeld in 2/3 van deze kosten, zijnde een bedrag van € 7.113,64.

4.13. A&F c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht (productie 10) begroot op € 10.670,46 en aangevuld met een bedrag van € 4.316,83 (productie 13). De aanvullende kosten zijn naar A&F c.s. stelt enkel gemaakt naar aanleiding van het verweer van X en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. In het kostenoverzicht overgelegd als productie 10 zijn evenwel ook de kosten meegenomen die A&F c.s. omwille van haar procedure jegens X heeft gemaakt, zodat Z en Y zullen hoofdelijk worden veroordeeld in 2/3 van deze kosten, zijnde een bedrag van € 7.113,64.

In reconventie:
Immateriële schade
4.17. A&F c.s. heeft de stelling van X dat hij door het beslag op zijn bankrekening geld heeft moeten lenen en zodoende gezichtsverlies heeft geleden, onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat X in zijn eer en goede naam is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW. Het door X begrote bedrag aan immateriële schade van € 200,- is niet gemotiveerd betwist en mitsdien toewijsbaar.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14256

Ook WIE ONTDEKT DE MOL? is een soortgelijk teken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 6 oktober 2014, IEF 14256 (TB Events tegen IDTV)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Executievonnis. Na betekening van het vonnis [IEF 14068], waarin de staking op merkinbreuk "WIE IS DE MOL?" werd bevolen, past TB Events haar site aan. Nu wordt het teken "WIE ONTDEKT DE MOL?" gevoerd, dat valt binnen de toevoeging van het eerder verbod 'alsmede alle soortgelijke tekens' uit het eerder vonnis. De dwangsommen zijn terecht aangezegd.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter refereert de toevoeging ‘alsmede alle soortgelijke tekens’ in 5.1 van het vonnis van 21 juli 2014 niet alleen aan het gebruik van ‘Wie is de Mol?’ in combinatie met een beschrijvende aanduiding, maar kan overweging 5.1 niet anders worden gelezen dan dat de zinsnede ‘alsmede alle soortgelijke tekens’ mede terug slaat op het teken ‘Wie is de Mol?’, zoals IDTV heeft aangevoerd.
Eveneens heeft IDTV terecht aangevoerd dat de tekens ‘Wie is de Mol?’ en ‘Wie ontdekt de Mol?’ soortgelijk zijn. Vier van de vijf tekens zijn identiek en merk en teken zijn auditief, visueel en conceptueel in hoge mate overeenstemmend. Slechts het werkwoord is vervangen, het minst dominante onderdeel van het teken. Zoals TB Events in deze procedure en ook in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 21 juli heeft aangevoerd, heeft zij bewust voor de titel ‘Wie is de Mol?’ gekozen, omdat zij daarmee wil verwijzen naar het spel dat in het televisieprogramma wordt gespeeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft TB Events door na het vonnis van 21 juli 2014 te kiezen voor de titel ‘Wie ontdekt de Mol?’ te weinig afstand genomen van het teken ‘Wie is de Mol?’, hetgeen voor TB Events ook duidelijk had moeten zijn. Ook al is hier sprake van een verbod met een enigszins algemene toevoeging, dan nog heeft TV Events er in redelijkheid niet vanuit kunnen gaan dat het teken ‘Wie ontdekt de Mol?’ niet onder de veroordeling zou vallen. Aan het feit dat een van de belangrijkste concurrenten van TB Events ook het teken ‘Wie ontdekt de Mol’ gebruikt kan TB Events geen rechten ontlenen. Dit geldt temeer waar IDTV ter zitting heeft verklaard alle inbreuken op haar merkenrechten te willen bestrijden, maar niet alle inbreuken tegelijk aan te kunnen pakken. Gelet op het aan TB Events opgelegde verbod had het op haar weg gelegen bij de nieuwe naamgeving van haar uitje meer afstand te nemen, en had zij bij twijfel en ter voorkoming van executieproblemen contact op dienen te nemen met IDTV.

4.7. Dat de voorzieningenrechter aan zijn beoordeling alleen artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE ten grondslag heeft gelegd is begrijpelijk. Op dat moment werd alleen nog het teken 'Wie is de Mol?' gebruikt en was van het gebruik van een soortgelijk teken nog geen sprake. Een beoordeling op grond van de sub b-grond was dus nog niet aan de orde. Dat wil echter niet zeggen dat niet een verbod kan worden uitgesproken op het gebruik van 'alle soortgelijke tekens'. Deze toevoeging wordt doorgaans gebruik om te voorkomen dat een partij door het maken van een kleine aanpassing onder de veroordeling uit zou kunnen komen. Een kennelijke misslag levert dat niet op.
IEF 14250

Print op schoenen zijn verwarringwekkend overeenstemmend met Burberry beeldmerk

Rechtbank Den Haag 1 oktober 2014, IEF 14250; ECLI:NL:RBDHA:2014:12931 (Burberry c.s. tegen X)
Uitspraak ingezonden door Natalie van der Laan, DLA Piper. Burberry c.s. kreeg eerder een bewijsopdracht IEF 13656, en slaagt daarin door het overleggen van het rapport van React over de bewaarneming van goederen. In het tussenvonnis was beslist dat het verweer slaagt, omdat de print op de schoenen niet gelijk is aan het Burberry beeldmerk. Nu wordt verwarringwekkende overeenstemming, ex 2.20 lid 1 sub b, vastgesteld met de beeldmerken van Burberry c.s. De winstafdracht- en schadevergoedingsvordering zijn slechts toewijsbaar in ‘en/of’-vorm onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief ten uitvoer worden gelegd. Staking en opgaveverplichting.

3.4. Als niet weersproken staat vast dat [X] op 14 juni 2013 schoenen heeft aangeboden met een print die verwarringwekkend overeenstemt met de beeldmerken van Burberry die zijn ingeschreven voor onder meer dezelfde waren. Daarmee is sprake van merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE en artikel 9 lid 1 sub b GMVo. Aan de grondslag inbreuk ‘sub c’ komt de rechtbank niet toe. Gesteld noch gebleken is dat Burberry c.s. een afzonderlijk belang heeft bij de vaststelling van inbreuk op die grondslag.

3.6. Burberry c.s. heeft als bewijsmiddel opnieuw overgelegd het reeds in het geding gebrachte rapport van React over de inbewaarneming van goederen op 12 december 2012 (productie 23).

3.8. In het tussenvonnis in 4.9 heeft de rechtbank reeds overwogen dat [X] op 24 april 2013 waren voorzien van een G-star merk en/of van een Adidas merk in voorraad had en op 18 december 2013 waren voorzien van een Burberry merk en dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapsmerken van de betreffende merkhouders op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo en op de Beneluxmerken, althans de internationale merken met gelding in de Benelux, op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Uit het voorgaande volgt dat [X] ook op 12 december 2012 inbreuk heeft gemaakt op (ieder van) de ingeroepen merken van Burberry c.s. op grond van artikel 9 lid 1 onder a GMVo en artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Tot slot heeft hij op 14 juni 2013 inbreuk gemaakt op de beeldmerken van Burberry op grond van artikel 9 lid 1 onder a GMVo en artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.

3.12. Vast staat dat [X] van ieder van Burberry c.s. inbreukmakende producten voorhanden heeft gehad voorzien van de merken van Burberry c.s. die in beslag zijn genomen. De rechtbank acht de mogelijkheid dat Burberry c.s. hierdoor schade heeft geleden aannemelijk. Daarbij gaat het om schade na 2 juli 2012 nu voor de periode daarvóór finale kwijting is verleend (zie 4.3 van het tussenvonnis). Burberry c.s. heeft aangevoerd dat gelet op alle omstandigheden (die zij in de dagvaarding heeft benoemd) een geschat bedrag van € 25,- per inbreukmakend product als een redelijke en evenredige schadevergoeding voorkomt. Nu Burberry c.s. desgevraagd heeft verklaard dat de winstderving van Burberry c.s. per product verschilt en zij voorts niet nader heeft onderbouwd hoe zij tot het bedrag van € 25,- is gekomen, en overigens nog opgave dient te worden gedaan van de aantallen inbreukmakende producten (zoals hierna overwogen), kan de rechtbank de schade thans niet begroten en dient de hoogte van die schade bij staat te worden opgemaakt. De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Nu gesteld noch gebleken is wat naast de toe te wijzen schadevergoeding het belang is van een verklaring voor recht dat [X] aansprakelijk is voor de schade die Burberry c.s. lijdt als gevolg van zijn inbreukmakend handelen zal die verklaring voor recht worden afgewezen.

Lees de uitspraak (pdf/html)