Alle rechtspraak  

IEF 11661

Essentiële losse vormgevingsonderdelen

Rechtbank 's-Gravenhage 8 augustus 2012, zaaknr. 399511/HA ZA 11-2154 (It's not the same (INTS) tegen Sun Lover's Casual v.o.f.)

Uitspraak ingezonden door Elin Perridon, Baker McKenzie.

Auteursrecht op kleding. Bescherming beperkt tot gemaakte specifieke keuzes en combinaties. Stijl of trend. Bescherming van essentiële losse vormgevingsonderdelen wordt afgewezen. Merkenrecht.

Onder de merknaam DESIGUAL wordt kleding ontworpen en door INTS in Nederland gedistribueerd. Sun Lover's verkoopt kleding die (vermoedelijk) exacte kopieën zijn en auteursrechtelijk inbreuk maken omdat de jurken zijn bedruk met de in Spanje ingeschreven auteursrechtelijk beschermde dessins.

De stoffendessins in patchworkpatronen, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering dragen het persoonlijk stempel van de maker. Het auteursrecht is beperkt tot de gemaakte specifieke keuzes en combinaties hiervan. De overeenstemmende totaalindruk die ontstaat doordat vele van de kenmerkende beschermde trekken van de Jas en Jurken van Desigual terugkomen in de Jas en Jurken van Sun Lover´s, zonder dat de verschillen daaraan afbreuk doen, leidt tot het vermoeden dat sprake is van ontlening en daarmee inbreuk op de auteursrechten INTS c.s..

De bescherming voor, zoals INTS c.s. het noemen, essentiële losse vormgevingsonderdelen wordt afgewezen omdat de vordering onvoldoende is gemotiveerd of gepreciseerd om welke losse vormgevingsonderdelen het haar precies te doen is.

INTS stelt dat de jurk is verkocht onder vermelding van "regards, Feven Mekonen Desigual Amsterdam", maar het overleggen van een kassabon kan slechts een begin van een bewijs vormen, INTS wordt toegestaan bewijs te leveren.

Het teken "Design all together" dat in de voering van de jas van Sun Lover's is aangebracht stemt verwarringwekkend overeen met het woord/beeldmerk DESIGUAL ALL TOGETHER.

4.6. Indien en voor zover bij de Desigual-Jas en -Jurken slechts sprake zou zijn van een bekende combinatie van gangbare (vormgevings)elementen of het enkele toepassen van een reeds bestaande stijl of trend, komt aan de ontwerpen geen auteursrechtelijke bescherming toe. Het gaat bij de Desigual-Jas en -Jurken echter om een specifieke combinatie van vormgevingselementen als patronen, dessins, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering. Hoewel het enkele combineren van die elementen als zodanig niet oorspronkelijk kan worden genoemd, kan het resultaat van het combineren dat wel zijn indien daarbij sprake is geweest van scheppende activiteit, derhalve van het maken van creatieve keuzes door de maker. Voor zowel de Desigual-Jas als voor de -Jurken geldt dat de ontwerpen door creatieve keuzes ten aanzien van het gebruik van de stoffendessins in patchworkpatronen, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering het persoonlijk stempel van de maker dragen. Het gaat daarbij om de specifieke combinatie zoals die in de ontwerpen zijn gemaakt en niet om het combineren als zodanig. In die zin is het auteursrecht ten aanzien van de ontwerpen beperkt tot de in die ontwerpen gemaakte specifieke keuzes en combinaties.

4.8. De overeenstemmende totaalindruk die ontstaat doordat vele van de kenmerkende beschermde trekken van de Jas en Jurken van Desigual terugkomen in de Jas en Jurken van Sun Lover´s, zonder dat de verschillen daaraan afbreuk doen, leidt tot het vermoeden dat sprake is van ontlening en daarmee inbreuk op de auteursrechten INTS c.s.

Losse onderdelen beschermd?
4.11. Voor zover INTS c.s. naast bescherming van de Desigual-Jas en -Jurken ook auteursrechtelijke bescherming vraag voor, zoals zij noemt, essentiële losse vormgevingsonderdelen van de Desigual-Jas en -Jurken, ligt een dergelijke aanspraak wegens het onvoldoende onderbouwd zijn van de daarop gerichte stellingen, voor afwijzing gereed nu door INTS c.s. onvoldoende gemotiveerd is gesteld om te kunnen bepalen om welke losse vormgevingsonderdelen het haar precies te doen is, dat die auteursrechtelijk beschermd zijn, dat INTS c.s. rechthebbende is ten aanzien van die vormgevingsonderdelen en precies welke onderdelen van de Jas en -Jurken van Sun Lover's daarop inbreuk zouden maken.

4.12. (...) De desbtreffende kassabon kan een begin van bewijs vormen, het bewijs is daarmee echter (nog) niet geleverd. Nu het - op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv - aan INTS c.s. is bewijs bij te brengen waaruit kan volgen dat Sun Lover's Jurk 1 van Sun Lover's heeft verhandeld, zal zij - conform haar bewijsaanbod - zoals in het dictum verwoord, het bewijs hiervan opgedragen krijgen.

Merkenrecht: leestip 4.17.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Auteursrecht op kleding)

IEF 11660

Onmogelijk om te voldoen aan opgelegde bevel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 10 augustus 2012, zaaknr. 424081/KG ZA 12-783 (Eiser tegen Kao Kabushiki Kaisha)

Uitspraak ingezonden door Maarten Haak en Daan van Eek, Hoogenraad & Haak advertising + IP advocaten.

In navolging van IEF 11609. Opheffingskortgeding ex 611d Rv, vanwege niet kunnen voldoen aan dwangbevel. Merkenrecht.

Kao is producent op het gebied van persoonlijke verzorging, onder meer van het merk GUHL. Zij heeft geconstateerd dat er in Nederland Guhl-counterfeitproducten op de markt waren en heeft stappen ondernomen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter op 23 juli 2012 is X bevolen opgave te doen van namen en adressen van de personen van wie zij de namaak Guhl-producten heeft betrokken.

X vordert in onderhavige zaak opheffing van het vonnis van 23 juli 2012. Er is volgens X sprake van een onmogelijkheid om te voldoen aan het hem opgelegde bevel. Hij maakt voldoende aannemelijk dat hij de namen en adressen van zijn leveranciers niet weet. Anders dan Kao suggereert, heeft de rechter in het bestreden vonnis niet vastgesteld dat X al meer weet over de identiteit van zijn leveranciers. De rechter heeft geoordeeld dat 'getwijfeld kan worden' aan de verklaring van X dat hij de gegevens niet kan verstrekken.

De voorzieningenrechter acht het echter onredelijk om meer inspanning van X te eisen dan hij heeft betracht bij zijn poging binnen de gestelde termijn te voldoen aan het rechterlijk bevel. Vaststaat dat vanaf het moment van de veroordeling tevergeefts alle relevante markten zijn afgelopen om bij marktverkopers na te vragen of zij bekend zijn met twee Irakezen of Iraniërs die Guhl-producten verkopen. Het feit dat X ook op andere manieren had kunnen proberen om de identiteit van de leveranciers te achterhalen, leidt niet tot een ander oordeel.

Volgens de voorzieningenrechter staat het naar voorlopig oordeel vast dat het voor X onmogelijk is om te voldoen aan het opgelegde bevel en heft de dwangsomveroordeling op. Kao wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.5. Anders dan Kao heeft gesuggereerd, heeft de rechter in het vonnis van 23 juli 2012 niet al vastgesteld dat X meer weet over de identiteit van zijn leveranciers of dat X meer informatie kan achterhalen. De rechter heeft geoordeeld dat 'getwijfeld kan worden' aan de verklaring van X dat hij de gegevens niet kan verstrekken en dat 'voorshands niet is uit te sluiten dat X niet alle hem bekende informatie over de herkomst van de inbreukmakende producten met Kao heeft gedeeld, bijvoorbeeld omdat hij vreest dat het delen van die informatie voor hem nadelige gevolgen zal kunnen hebben'. Onder die omstandigheid (dat niet kan worden uitgesloten dat X de informatie wel kan, maar niet wil verstrekken), heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Kao belang had bij een rechterlijk bevel aan X om op straffe van een dwangsom de informatie te verstrekken. Daarbij heeft de rechter er uitdrukkelijk op gewezen dat als X het standpunt zou blijven innemen dat hij onmogelijk aan het bevel kan voldoen, een beroep open staat op artikel 611d Rv en dat in een volgende procedure moet blijken van de gestelde onmogelijkheid. Het onderhavige kort geding is die volgende procedure waar de rechter op doelt. Het is dus in overeenstemming met het vonnis om in het onderhavige kort geding de gestelde onmogelijkheid te beoordelen.

4.6. Ervan uitgaande dat X niet meer van zijn leveranciers weet dan hij zegt te weten, is het naar voorlopig oordeel onredelijk om meer inspanning van X te eisen dan hij heeft betracht bij zijn poging om binnen de gestelde termijn te voldoen aan het rechterlijk bevel. Vast staat namelijk dat X vanaf het moment van de veroordeling tevergeefs alle relevante markten heeft afgelopen om bij marktverkopers na te vragen of zij bekend zijn met twee Irakezen of Iraniërs die Guhl-producten verkopen. Dat blijkt uit de getuigenverklaring van X en het door een studentstagiaire van de advocaat van X opgemaakt verslag van het onderzoek (productie7 van X) en is ook niet weersproken door Kao.

IEF 11655

Transito-achtig verweer slaagt niet

Vzr. Rechtbank ´s-Gravenhage 8 augustus 2012, zaaknr. 419214/ KG ZA 12-495 (Converse Inc. tegen Techno Age S.R.O.)

Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal, Maarten Schut en Tessel Peijnenburg, Kennedy Van der Laan.


Merkenrecht. Converse-zaak. De douane heeft een uit Hongkong afkomstige zending van 13.700 paar schoenen voorzien van Converse merken aangetroffen. De douane heeft foto's en informatie over de partijen die bij de zending betrokken waren verstrekt (art. 9 Verordening 1383/2003 Anti-Piraterijverordening) en twee (en later nog eens 26) samples aan Converse ter beschikking gesteld.

Techno Age heeft ter zitting een 'transito-achtig verweer' gevoerd.  Dat verweer is ongegrond omdat uit de e-mail van de douane blijkt dat de zending voor invoer in de EER is aangegeven. Minst genomen levert dit, nu overigens niet in geschil is dat de op waren aangebrachte tekens gelijk zijn aan de Conversemerken en gebruikt worden voor dezelfde waren als waarvoor die merken zijn ingeschreven, een dreiging op.

Het argument van Techno Age dat Converse op oneigenlijke wijze aan de voor het beslag benodigde informatie en de onderzochte samples is gekomen, omdat de aanhouding door de douane en de daarop volgende verstrekking van bedrijfsvertrouwelijke gegevens zijn verricht op grond van de verordening, wordt niet gevolgd.

Dat de douane buiten de hem toekomende bevoegdheden is getreden is niet aannemelijk. Het beslag is op juiste wijze gelegd en het gevorderde verbod wordt toegewezen.

5.5. Techno Age heeft zich niet beroepen op uitputting zodat als onweersproken vaststaat dat er voor invoer van de aangehouden zending in de EER geen toestemming van Converse is verkregen. Reeds hierom is de (dreiging van) inbreuk gegeven.

5.6. Techno Age heeft ten slotte nog aangevoerd dat Converse op oneigenlijke wijze aan de voor het beslag benodigde informatie en de onderzochte samples is gekomen, omdat de aanhouding door de douane en de daarop volgende verstrekking van bedrijfsvertrouwelijke gegevens zijn verricht op grond van de verordening, die niet van toepassing is op ongeoorloofde parallelimport. Omdat Converse haar vordering (deels) op die grond baseert, maakt zij door het doen leggen van beslag misbruik van recht en dient het beslag te worden opgeheven en de verbodsvordering van Converse te worden afgewezen, zo betoogt Techno Age.

5.7. De voorzieningenrechter volgt Techno Age hierin niet.

IEF 11653

In dezelfde regio en via internet mede daarbuiten

Vzr. Rechtbank Alkmaar 26 juli 2012, LJN BX3995 (Vereniging van professionele woningbemiddelaars tegen courant International B.V.)

Vordering tot staken inbreuk op merk en handelsnamen toegewezen. Proceskosten gematigd.

Eiseres is bevoegd om het merk en de handelsnamen 'ROTS-VAST GROEP' en 'ROTS-VAST' te handhaven jegens derden. De Rots-Vast Groep hanteert een franchiseformule met franchisenemers in woningbemiddeling. De franchisenemers hebben een exclusieve licentie (gebruiksrecht) op het merk en de handelsnamen binnen een bepaald rayon voor verhuur en beheer van woonruimte. Gedaagde - geen franchisenemer - gebruikt de handelsnaam 'Rots idb Vastgoed' voor activiteiten gericht op tijdelijke verhuur van woonruimte.

De Rots-Vast Groep heeft gedaagde gesommeerd de inbreuk te staken en gestaakt te houden. Op de sommatie is nooit een reactie gekomen, maar de website die gedaagde gebruikte is voor langere tijd offline geweest. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat er sprake is van overeenstemming van het merk en het teken en deze tevens ook voor soortgelijke diensten wordt gebruikt.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van een dusdanig geringe afwijking in de naam 'Rots idb Vastgoed' ten opzichte van de naam 'Rots-Vast Groep' dat op grond daarvan gevaar bestaat voor verwarring tussen de ondernemingen bij het publiek. Beide partijen voeren hun handelspraktijk uit in dezelfde regio en via internet mede daarbuiten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe, maar matigt de proceskosten tot € 3.000.

Merkenrecht
4.5 De voorzieningenrechter overweegt dat zowel het merk van de Rots-Vast Groep als het teken van gedaagde worden gebruikt voor activiteiten in de sfeer van woningverhuurbemiddeling en derhalve voor dezelfde of soortgelijke diensten.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden, dat er sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het bij de vergelijking van het merk en teken gaat om de totaalindruk die door de merken wordt opgeroepen en dat er meer gewicht dient te worden toegekend aan de punten van overeenstemming dan aan die van verschil. Kenmerkende overeenstemmende delen zijn het prominente gebruik van het woord 'Rots' als beginwoord en het gebruik van het woord 'Vast' als eerstvolgend volledig uitgeschreven woord. Aldus is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een met het merk van de Rots-Vast Groep overeenstemmend teken, waardoor bij het in aanmerking komende publiek (degene die een woning of een kamer willen huren) verwarring kan ontstaan en het publiek kan denken dat er sprake is van een onderlinge connectie tussen Rots-Vast en Rots idb Vastgoed. Aldus is er sprake van een inbreuk door gedaagde die valt onder het bereik van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.

Handelsnaam
4.13 De Rots-Vast Groep is rechthebbende op het merk "Rots-Vast Groep" en voert daarnaast de handelsnaam 'Rots-Vast' en kan derhalve op grond van het bepaalde in artikel 5 juncto 5a van de Handelsnaamwet opkomen tegen de inbreuk op haar handelsnaam door gedaagde. Weliswaar is door gedaagde aangevoerd dat er voldoende verschillen zitten tussen de namen van de Rots-Vast Groep en haar eigen handelsnaam, maar zoals reeds hiervoor onder rechtsoverweging 4.6 en 4.7 is overwogen gaat dit betoog niet op. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van een dusdanig geringe afwijking in de naam 'Rots idb Vastgoed' ten opzichte van de naam 'Rots-Vast Groep' dat op grond daarvan gevaar bestaat voor verwarring tussen de ondernemingen bij het publiek. Beide partijen voeren hun handelspraktijk uit in dezelfde regio en via internet mede daarbuiten.

Domeinnaam
4.14 Ook door het gebruik van de domeinnaam www.rotsidbvastgoed.nl voor dezelfde diensten als waarvoor de Rots-Vast Groep haar handelsnamen gebruikt, valt verwarringgevaar bij het publiek te duchten. Weliswaar is een domeinnaam in beginsel niet meer dan een adres van de domeinnaamhouder, maar gedaagde gebruikt haar domeinnaam ook als handelsnaam voor haar kamerverhuuractiviteiten. Door op deze wijze gebruik te maken van haar domeinnaam maakt gedaagde eveneens inbreuk op de handelsnaam van de Rots-Vast Groep. Om die reden is het gedaagde niet toegestaan te handelen onder deze handels- en/domeinnaam voor activiteiten in de sfeer van woningverhuurbemiddeling.

Op andere blogs:
DomJur nummer:2012-875

IEF 11652

Forumkeuze, connexiteit en naar analogie bevoegd

Rechtbank 's-Gravenhage 25 juli 2012, zaaknr. 405758/HA ZA 11-2589 (Pantofola d'Oro Spa. c.s. tegen Rucanor Europe B.V. c.s.)

Merkenrecht. Contract met forumkeuze. Procesrecht. Connexiteit 220 lid 1 Rv. De Italiaanse onderneming Pantofola d'Oro ontwerpt en verhandelt schoenen, meer specifiek sneakers. Pantofola d'Oro is houdster van een Benelux beeldmerk voor onder meer schoenen. Rucanor is een Nederlandse onderneming die zich bezighoudt met het ontwerp en verhandeling van sportartikelen en -accessoires, waaronder sneakers. Rucanor heeft oppositie ingesteld tegen de Benelux merkregistratie en het Gemeenschapsmerkdepot op grond van het haar toekomende Gemeenschapsbeeldmerk. Partijen hebben ter beslechting van het geschil een 'Settlement Agreement' gesloten. Eind 2010 Pantofola constateert dat de collectie van Rucanor nieuwe ontwerpen bevat, welke zijn ontleend aan de ontwerpen van Pantofola.

Ten aanzien van de reconventionele vordering tot verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden en tot vergoeding van schade, oordeelt de rechtbank dat deze vraag door de rechtbank Amsterdam moet worden beantwoord. In de situatie dat het merkenrechtelijke geschil bij de rechtbank 's-Gravenhage wordt beslecht en geschil met betrekking tot de overeenkomst bij de rechtbank Amsterdam, kan dat tot tegenstrijdige beslissingen leiden.

Aanhouding door rechtbank totdat door rechtbank Amsterdam is beslist, zou betekenen dat deze procedure onredelijke vertraging oploopt. Die consequentie staat op gespannen voet met artikel 6 EVRM, een goede proceseconomie, maar ook niet valt in te zien dat partijen – als zij dit ten tijde van het aangaan van de overeenkomst onder ogen hadden gezien – die consequentie zouden hebben gewild. Dit geldt eens te meer nu partijen hebben gekozen voor een andere overheidsrechter. In feite betreft het hier een onvoorziene omstandigheid, waarbij een redelijke en praktische uitleg leidt tot beslechting door deze rechtbank, nu deze bij uitsluiting bevoegd is voor een ander, maar in verregaande mate verknocht deel van het geschil.

Zouden de op de overeenkomst gebaseerde vorderingen afzonderlijk aanhangig gemaakt zijn bij de rechtbank Amsterdam, dan zou dat grond zijn voor verwijzing van die vorderingen naar de rechtbank ’s-Gravenhage wegens connexiteit op grond van artikel 220 lid 1 Rv. Aan de vordering tot nietigverklaring van het Benelux merk wordt een Gemeenschapsmerk ten grondslag gelegd, aldus is deze rechtbank exclusief bevoegd om van beide vorderingen kennis te nemen. De rechtbank zal de vorderingen gegrond op de overeenkomst naar analogie daarvan derhalve aan zich houden. (zie uitgebreid r.o. 4.5)

De rechtbank wijst de incidentele vorderingen af, houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol voor een comparitie van partijen.

Geschil voortvloeiend uit de overeenkomst
4.5. Verwijzing van de vorderingen die betrekking hebben op de overeenkomst naar de rechtbank Amsterdam conform het forumkeuze beding, zou het ongerijmde gevolg hebben dat als verweersters in reconventie bij wijze van verweer tegen de op het Gemeenschapsmerk gebaseerde vorderingen zich op de overeenkomst zouden beroepen en zouden stellen dat zij op grond daarvan toestemming hebben voor het gebruik van een teken dat overeenstemt met het merk van Rucanor, de rechtbank ’s-Gravenhage geen kennis zou kunnen nemen van dat verweer, omdat de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd door de rechtbank Amsterdam beantwoord zou dienen te worden. Daarenboven zou in de situatie dat het merkenrechtelijk geschil bij rechtbank ’s-Gravenhage en het geschil voortvloeiende uit de overeenkomst bij rechtbank Amsterdam zou worden beslecht, het risico bestaan op tegenstrijdige beslissingen. Aanhouding door deze rechtbank totdat door rechtbank Amsterdam is beslist, zou betekenen dat deze procedure onredelijke vertraging oploopt. De procedure bij deze rechtbank zou dan immers pas voort kunnen gaan nadat in de bij rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte procedure definitief – in kracht van gewijsde – is beslist over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst. Die consequentie staat niet alleen op gespannen voet met artikel 6 EVRM en een goede proceseconomie, maar ook niet valt in te zien dat partijen – als zij dit ten tijde van het aangaan van de overeenkomst onder ogen hadden gezien – die consequentie zouden hebben gewild. Dit geldt eens te meer nu partijen hebben gekozen voor een andere overheidsrechter. In feite betreft het hier een onvoorziene omstandigheid, waarbij een redelijke en praktische uitleg leidt tot beslechting door deze rechtbank, nu deze bij uitsluiting bevoegd is voor een ander, maar in verregaande mate verknocht deel van het geschil. Zouden de op de overeenkomst gebaseerde vorderingen afzonderlijk aanhangig gemaakt zijn bij de rechtbank Amsterdam, dan zou dat grond zijn voor verwijzing van die vorderingen naar de rechtbank ’s-Gravenhage wegens connexiteit op grond van artikel 220 lid 1 Rv. De rechtbank zal de vorderingen gegrond op de overeenkomst naar analogie daarvan derhalve aan zich houden.

Beneluxmerk
4.6. De vraag of de forumkeuze in de overeenkomst zich uitstrekt tot de vorderingen die zijn gebaseerd op het Beneluxmerk behoeft geen beantwoording. Wat daarvan zij, deze vorderingen hangen naar het oordeel van de rechtbank zodanig samen met de vorderingen op grond van het – identieke – Gemeenschapsmerk, dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven. Ook die vordering zal de rechtbank met analoge toepassing van artikel 220 lid 1 Rv derhalve aan zich houden.
Voorwaardelijke vorderingen
4.7. Voor wat betreft de voorwaardelijke vorderingen tot – kortgezegd – nietigverklaring van het Gemeenschaps- en Beneluxmerk van Pantofola geldt dat deze rechtbank ten aanzien van het Gemeenschapsmerk gelet op artikel 95 lid 1, 96 sub a en artikel 97 lid 5 GMVo jo. artikel 3 Uitvoeringswet exclusief bevoegd is. Aan de vordering tot nietigverklaring van het Beneluxmerk wordt ook een Gemeenschapsmerk ten grondslag gelegd. Aldus is deze rechtbank exclusief bevoegd om van beide vorderingen kennis te nemen.

Op andere blogs:
Quafi.eu (Forumkeuze, connexiteit en naar analogie bevoegd)

IEF 11650

Namaakschoen en de bewijslastverdeling bij parallel import

Hof Leeuwarden 7 augustus 2012, LJN BX3728 (Converse & Kesbo tegen Scapino)

Merkrecht. Hoger beroep na IEF 9669. Bewijslastverdeling bij parallel ingevoerde schoenen, ook indien schoenen vermoed worden namaak te zijn. Scapino heeft, door Sporttrading geleverde schoenen met deze merken verhandeld. Converse stelde dat er sprake was van counterfeit en wanneer de schoenen toch authentiek blijken, kan Converse zich verzetten tegen de bodemprijzen. Bewijsaanbod Scapino wordt toegelaten.

In hoger beroep beroept Scapino zich met betrekking tot de in het geding zijnde schoenen aldus op de uitputtingsregel van artikel 2.23 lid 3 BVIE. Het hof is met Converse c.s. van oordeel dat tegen deze achtergrond, waarbij Scapino zich ten aanzien van alle in het geding zijnde schoenen op uitputting beroept, het in beginsel niet relevant is of die schoenen authentiek danwel namaak zijn.

Scapino heeft, mede in het licht van de door Converse c.s. overgelegde verklaring van Kesbo dat passieve verkopen buiten de Benelux en onderlinge verkopen met officiële wederverkopers niet zijn verboden, onvoldoende concreet onderbouwd op welke wijze de door Converse Inc. gehanteerde exclusieve distributieovereenkomsten beperkingen bevatten waardoor marktafscherming dreigt. Nu door Scapino geen andere feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht met betrekking tot daadwerkelijke afscherming van de markten of van een reëel gevaar daarvoor, blijft de bewijslast van bedoelde toestemming op Scapino rusten.

Scapino dient per exemplaar of een nauwkeurig te bepalen partij schoenen aan te tonen dat het exemplaar of de partij afkomstig is uit een door Converse Inc. voor de EER geautoriseerde bron. Het betoog van Scapino dat Converse c.s. eerst dienen aan te tonen welke schoenen van de door Scapino ingekochte partijen namaak dan wel authentiek zijn, kan niet worden gevolgd nu Scapino zich ten aanzien van de gehele partij schoenen (authentiek en namaak) op uitputting beroept.

Het hof zal Scapino in hoger beroep toelaten tot het bewijs van de stelling dat de door Scapino ingekochte exemplaren Converse schoenen met toestemming van distributeurs van Converse Inc. in de EER in het verkeer zijn gebracht.

12.  Uitgangspunt is dat de handelaar die zich op uitputting beroept, het bewijs moet leveren dat de merkartikelen voor het eerst door of met toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer zijn gebracht. Scapino stelt zich echter op het standpunt dat deze bewijsregel in de onderhavige situatie moet worden omgekeerd omdat Converse c.s. door het autoriseren van de handel in namaak Converse schoenen, de norm waarvoor zij bescherming zoeken zelf in ernstige mate hebben geschonden (zie pt. 69 e.v. MvA). Scapino doelt dan op vier specifieke partijen namaak Converse schoenen die door [betrokkene] van Converse Inc. in het kader van een “undercover brand protection investigation” aan Brand Search in Engeland zijn geleverd.

13.  Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, kan in de enkele autorisatie van genoemde partijen namaak Converse schoenen door [betrokkene] onvoldoende grond gevonden worden voor de door Scapino verdedigde omkering van de bewijslast, nog daargelaten dat Converse c.s. betwisten dat die vier partijen schoenen van Brand Search via Sporttrading bij Scapino zijn terechtgekomen. Wel speelt de gestelde autorisatie een rol bij de beoordeling of Scapino er in is geslaagd aan te tonen dat de betrokken Converse schoenen met toestemming van Converse Inc. in de EER op de markt zijn gebracht. Hierop zal het hof bij de hierna te bespreken bewijswaardering terugkomen.

17.  Op grond van vaste rechtspraak geldt dat de toestemming als bedoeld in artikel 2.23 lid 3 BVIE niet kan worden vermoed, maar uitdrukkelijk dan wel impliciet moet zijn. Een toestemming kan voortvloeien uit elementen en omstandigheden vóór, tijdens of na het binnen de EER in de handel brengen van de merkproducten, mits daaruit met zekerheid blijkt dat de merkhouder afstand heeft gedaan van zijn uitsluitende rechten met betrekking tot nauwkeurig bepaalde exemplaren van het merkproduct (HvJEG 1 juli 1999, LJN: BF4786, Sebago/BG Unic, HvJEG 15 oktober 2009, LJN: BK2759, Makro/Diesel). Aan toestemming verleend door anderen dan de merkhouder zelf, zoals wederverkopers en licentienemers, dient naar het oordeel van het hof dezelfde eis van ondubbelzinnige duidelijkheid gesteld te worden die aan door de merkhouder zelf verleende toestemming wordt gesteld. Uiteindelijk gaat het er om dat vastgesteld wordt dat de eerste verhandeling van het desbetreffende merkproduct in de EER door of met toestemming van de merkhouder heeft plaatsgevonden.

18.  Tegen deze achtergrond dient Scapino per exemplaar of een nauwkeurig te bepalen partij schoenen aan te tonen dat het exemplaar of de partij afkomstig is uit een door Converse Inc. voor de EER geautoriseerde bron. Het betoog van Scapino dat Converse c.s. eerst dienen aan te tonen welke schoenen van de door Scapino ingekochte partijen namaak dan wel authentiek zijn (pt. 30 pleitaantekeningen), kan niet worden gevolgd nu Scapino zich ten aanzien van de gehele partij schoenen (authentiek en namaak) op uitputting beroept. Het is mitsdien eerst aan Scapino om gegevens in te brengen inzake de herkomst van de door haar ingekochte exemplaren. Onderzocht moet worden of die gegevens een redelijke mate van zekerheid verschaffen dat de in het geding zijnde schoenen door of met toestemming van Converse Inc. in de EER in het verkeer zijn gebracht, waarna het aan Converse c.s. is om tegenbewijs te leveren.

IEF 11647

Partijen hebben een akkoord bereikt

Hof van Beroep Brussel 8 mei 2012, 2010/AR/1842 (Stabe N.V. tegen GmbH Gebr. Kremers)

Benelux merkenrecht. Inpocio, in rechte opgevolgd door Stabe, heeft een aanvraag tot inschrijving van het gecombineerde woord-/beeldmerk PARADISIO (klassen 9, 16, 20, 24, 25, 28 en 35) ingediend. Paradies GmbH, in rechte opgevolgd door GmbH Gebr. Kremers, heeft oppositie ingesteld tegen de inschrijving van deze merkaanvraag, gebaseerd op de Europese merk PARADIES en aanverwante merken. De oppositie wordt gedeeltelijk gegrond verklaard tegen de inschrijving van PARADISIO (klassen 9, 16, 20, 24, 25 en 28). Het betwiste teken stemt begripsmatig en visueel overeen met de ingeroepen rechten, auditief is zelfs sprake van een sterke mate van overeenstemming. In de oppositieprocedure is het Bureau van oordeel dat er sprake is van verwarringsgevaar. Onderhavige zaak betreft een beroepsprocedure tegen deze oppositiebeslissing van 30 april 2010.

Bij een gemeenschappelijke conclusie delen de partijen mede dat ze een akkoord hebben bereikt waaruit volgt dat de ingestelde oppositie en het voorliggende geding voor het hof geen bestaansreden meer hebben. Het hof verleent de partijen akte dat ze een akkoord hebben bereikt om het geschil te beëindigen. Het hof vernietigt de bestreden oppositiebeslissing van het BBIE.

IEF 11646

BBIE serie juli 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie juni 2012 II.

05-07

ROYAL

ROYAL DREAM

Afgew.

nl

05-07

STARCK
(algemeen bekend merk)

STRAKK

Toegew.

nl

05-07

DONER COMPANY



DONER CO TASTY HEALTHY


Afgew.

nl

05-07

L LIEBERT

Liber

Gedeelt.

nl

05-07

Schild (fig.)

Schild (fig.)

Afgew.

nl

05-07

Schild (fig.)

Schild (fig.)

Afgew.

nl

03-07



S55 CROSSHATCH



CROSSHATCH PERFORMANCE WEAR

Toegew.

nl

02-07

5MINUTEN TV

Afgew.

nl

02-07

Afgew.

nl

IEF 11645

Niet voldaan aan opheffingscriterium

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 augustus 2012, zaaknr. 521082/KG ZA 12-943 (D.I.F. Ltd. tegen The Goodyear)

Uitspraak ingezonden door Hidde Koenraad, Vondst Advocaten.

Merkenrecht. DIF is een internationale autobandenhandelaar. Goodyear is producent van autobanden. Op 14 maart 2012 heeft de douane aan Goodyear gemeld dat zij een zending autobanden heeft aangetroffen afkomstig uit Senegal, welke mogelijk inbreuk maken op een aan Goodyear toekomend merkenrecht. DIF vordert in conventie opheffing van het beslag en veroordeling van Goodyear tot betaling van schadevergoeding. In reconventie vordert Goodyear dat DIF wordt verboden inbreuk te maken op het merk GOODYEAR.

De voorzieningenrechter oordeelt dat niet aan het opheffingscriterium is voldaan. In reconventie wordt door de voorzieningenrechter geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat er sprake is van daadwerkelijke merkinbreuk. Ten aanzien van de banden waarop thans beslag is gelegd is nader onderzoek nodig voor het al dan niet sprake zijn van een (dreigende) merkinbreuk. Er zijn zijn geen concrete aanwijzingen dat DIF daarnaast andere artikelen heeft ingevoerd waarvan wel vaststaat dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op een aan Goodyear toekomend intellectueel eigendomsrecht. In reconventie wordt de vordering daarom afgewezen.

De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorziening van DIF en Goodyear. In conventie wordt DIF veroordeeld in de proceskosten, in reconventie worden de proceskosten gecompenseerd.

In conventie 5.7. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De gegrondheid van het verweer van DIF kan zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld. Voorop wordt gesteld dat de goederen geadresseerd waren aan Pregon, zodat uitgangspunt is dat zij bestemd waren voor een in Nederland gevestigde onderneming. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval merkinbreuk zou worden gemaakt. DIF heeft het tegendeel, namelijk dat de banden niet in de EER zijn of zouden worden ingevoerd, voorshands niet aannemelijk gemaakt. Ook als met DIF wordt aangenomen dat het mogelijk is na de aankomst van de goederen in Nederland de douanetechnische status daarvan te bepalen (al dan niet bestemd voor de EER), is de in dit geval gestelde bedoeling om de banden in transito te houden voorshands onvoldoende aannemelijk geworden. De enkele stelling van DIF dat Pregon een bonded warehouse heeft, waar de goederen in transito zouden kunnen blijven, hetgeen door Goodyear wordt betwist en verder nergens uit blijkt, is daarvoor onvoldoende. Pregon zelf heeft zich op de vlakte gehouden, door niet meer te verklaren dan dat zij niet de koper van de banden was.

In reconventie 6.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In conventie is reeds overwogen dat een nader onderzoek naar de gegrondheid van het verweer van DIF noodzakelijk is om vast te stellen of er ten aanzien van de banden waarop thans beslag is gelegd al dan niet sprake is van een (dreigende) merkinbreuk. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat DIF daarnaast andere artikelen heeft ingevoerd waarvan wel vaststaat dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op een aan Goodyear toekomend intellectueel eigendomsrecht. Gelet hierop is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat sprake is van daadwerkelijke merkinbreuk. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.

IEF 11633

Lichtvaardig in vrijwaring opgeroepen

Rechtbank Haarlem 1 augustus 2012 , LJN BX3596 zaaknr. 172240/HA ZA 10-1091 (Bacardi tegen Onafhankelijke Horeca Distributie  B.V.)

Uitspraak ingezonden door Mark Tsoutsanis en Paul Wezelenburg, RWV advocaten.

Merkenrecht. Bacardi is houdster van onder meer de Benelux woord- en beeldmerken BACARDI die zijn ingeschreven voor alcoholhoudende dranken. OHD is een groothandel in dranken. Zij brengt in Nederland originele producten van Bacardi, voorzien van de woord- en/of beeldmerken BACARDI op de markt. Deze heeft zij niet van Bacardi betrokken, noch heeft zij hiervoor toestemming verkregen. De bij OHD aangetroffen flessen BACARDI zijn door Bacardi oorspronkelijk buiten de Europese Economische Ruimte (hierna: EER) op de markt gebracht en vervolgens zijn deze zonder toestemming binnen de EER door OHD op de markt gebracht. Bacardi vordert onder meer een verbod op het maken van merkinbreuk.

OHD heeft een derde partij in vrijwaring opgeroepen. Hierbij vordert zij dat de derde partij wordt veroordeeld om te betalen hetgeen waartoe OHD in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. De inbreukmakende producten heeft OHD van de derde partij betrokken, waarbij OHD stelt dat deze derde heeft gegarandeerd dat de geleverde producten niet inbreukmakend waren.

De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een merkinbreuk door OHD ten aanzien van de BACARDI producten. Het merkinbreukverbod zal worden toegewezen, zij het dat dit wordt beperkt tot een verbod op inbreuk op het woord- en/of het beeldmerk BACARDI. Dat het voor OHD niet mogelijk is om te achterhalen of voorziene producten met toestemming van Bacardi binnen de EER in de handel is gebracht, doet niet af aan het voorgaande. Vordering tot schadevergoeding van Bacardi wordt afgewezen. De rechtbank matigt de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat OHD niet heeft aangetoond dat zij de inbreukmakende flessen van de derde partij heeft betrokken. De vordering van OHD jegens de derde partij in vrijwaring zal dan ook worden afgewezen.

De rechtbank veroordeelt OHD onder meer merkinbreuk te staken en gestaakt te houden onder last van een dwangsom. In vrijwaring wijst de rechtbank de vorderingen af en veroordeelt OHD in de proceskosten.

In de hoofdzaak
5.6. Het voorgaande brengt mee dat de door de Bacardi gestelde inbreuk op haar woord- en/of beeldmerk BACARDI ten aanzien van de totaal 56 BACARDI producten als vermeld onder 3.3 - 3.4 vaststaat. Het gevorderde merkinbreukverbod zal derhalve worden toegewezen zij het dat dit gezien de thans geconstateerde merkinbreuk zal worden beperkt tot een verbod op inbreuk op het woord- en/of het beeldmerk BACARDI. Gesteld noch gebleken is dat OHD zich ook overigens schuldig maakt of zal maken aan inbreuk op ander merken van Bacardi.

5.7. Dat het voor OHD -zonder hulp van Bacardi- niet mogelijk is om te achterhalen of van het woord- en/of het beeldmerk BACARDI voorziene producten door of met toestemming van Bacardi binnen de EER in de handel zijn gebracht, is niet ter zake dienend nu verwijtbaarheid op grond van artikel 2.20 BVIE niet is vereist voor toewijzing voor een verbod op merkinbreuk.

5.14. Bacardi vordert tevens een verklaring voor recht dat OHD aansprakelijk is voor alle door Bacardi geleden en nog te lijden schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bacardi evenwel onvoldoende gesteld dat er schade is geleden. In het licht van de beperkte omvang van de merkinbreuk acht de rechtbank evenmin zonder meer aannemelijk dat er schade is geleden, zodat deze vordering zal worden afgewezen.

5.15. OHD zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de hoofdzaak in de proceskosten aan de zijde van Bacardi worden veroordeeld. Bacardi vordert in dit kader de werkelijke kosten van deze procedure op grond van artikel 1019 Rv, welke zij heeft beperkt tot het geldende indicatietarief in IE-zaken. Zij heeft ter onderbouwing van deze vordering een specificatie overgelegd van de door haar gemaakte kosten ad € 34.111,57 tot en met het nemen van de conclusie van repliek. De rechtbank acht in dit geval het indicatietarief ad € 10.000,- voor een 'eenvoudige bodemzaak met repliek, dupliek en/of pleidooi' redelijk en evenredig, zodat de vordering toewijsbaar is tot dit bedrag. (...)

In de vrijwaringszaak
5.18. OHD stelt zich op het standpunt dat zij de inbreukmakende flessen van [derde] heeft betrokken. Nu OHD in de onderhavige procedure niet heeft aangetoond dat dit inderdaad het geval is, zij heeft niet meer aangevoerd dan in de hoofdzaak, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen. De vordering van OHD jegens [derde] zal dan ook worden afgewezen, zodat de overige verweren van [derde] geen behandeling meer behoeven.

5.19. OHD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de vrijwaringszaak in de proceskosten aan de zijde van [derde] worden veroordeeld. [Derde] heeft in dit kader een vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten op de voet van artikel 1019 Rv gevorderd. Ter onderbouwing heeft [derde] specificaties voor een totaal van € 18.484,45 overgelegd. Dit bedrag komt de rechtbank gezien de eenvoud van de zaak niet redelijk en rechtvaardig voor, zodat de rechtbank het bedrag baseert op het indicatietarief voor IE-zaken ad € 10.000,-. Het griffierecht wordt daarnaast begroot op € 258,00.

Zie hier de grosse.