Merkenrecht  

IEF 4013

Merkenbureau [bureau] te [woonplaats]

bdienst.gifRechtbank Breda, LJN: BA5078,  26 maart 2007, Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer. Belanghebbende tegen De inspecteur van de Belastingdienst.

Belastingzaak, met merkenrechtelijk gezien wellicht wat curieuze passages. De korte samenvatting van de zaak door Rechtspraak.nl luidt: “Belanghebbende verkoopt haar merkenrecht aan een gelieerde vennootschap en krijgt een licentie voor het voeren van dat merk tegen een vergoeding per verkocht product. De handelsnaam, die hetzelfde luidt als het merk, blijft achter bij belanghebbende. De nieuwe eigenaar van het merk vertrekt naar de Antillen. De rechtbank acht in dit geval niet aannemelijk dat belanghebbende werkelijk het merkenrecht heeft willen verkopen, belanghebbende maakt niet aannemelijk dat het een beschermingsconstructie van het merk betreft, maar acht een constructie ter afroming van de winst ten behoeve van de aandeelhouder aannemelijk.”

Uit de beoordeling van het geschil:

4.1. (…) Belanghebbende stelt dat de overdracht van het merkrecht tot doel had dit merk te beschermen [BV1] failliet gaat. Uit het advies van [adviseur] zoals weergegeven in 2.3, blijkt evenwel dat een structuur bestaande uit het opsplitsen van enerzijds de handelsnaam en anderzijds het merkenrecht, aanzienlijk minder bescherming biedt dan belanghebbende kennelijk beoogt. De naam kan dan immers door meerdere gerechtigden worden gebruikt hetgeen niet in het belang van de aanvankelijk belanghebbende bij die naam is.

4.2. De rechtbank acht bovendien niet aannemelijk dat de feitelijke bescherming van de merknaam en het beeldrecht, met de juridische eigendom, is overgegaan op [BV4]. Deze bescherming is in de praktijk steeds uitgevoerd door het Merkenbureau [bureau] te [woonplaats] en alle ter zake relevant overleg heeft plaatsgehad tussen [bureau] en [de heer] voornoemd, als contactpersoon voor belanghebbende c/q Beheer BV.

4.3. De rechtbank acht, op basis van de stukken en het ter zitting aangevoerde, aannemelijk dat voor [BV4] niet zozeer een rol was weggelegd als beschermer van het merk, maar dat [BV4] veeleer deel uitmaakte van een belastingbesparende structuur. (…)

4.4. Op grond van het vorenstaande, mede in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende haar stelling dat met het tussenschakelen van [BV4] een beschermingsconstructie is beoogd, welke stelling door de inspecteur gemotiveerd is bestreden, op geen enkele wijze heeft weten te onderbouwen. Daarmee is tevens het zakelijk karakter van de licentieovereenkomst, en daarmee het zakelijk karakter van de daaruit voortvloeiende licentievergoeding, niet aannemelijk geworden.

Lees de uitspraak hier.

IEF 3998

Meeting of WIPO's Standing Committee

Samenvatting WIPO van de "meeting of WIPO's Standing Committee on the Law of Trademarks, Industrial Designs and Geographical Indications (SCT), from May 7 to 11, 2007

Industrial Designs:  This exercise is intended to map the industrial design protection landscape of member states and to explore the borderlines between marks, industrial designs and copyright.

Protection of State Emblems and Names and Abbreviations of Non-Governmental Organizations: At this occasion, the secretariat demonstrated a test version of a new on-line searchable database containing some 2,400 records of protected state emblems and names, abbreviations and emblems of intergovernmental organizations. Lees hier verder.

IEF 3996

Eerst even voor jezelf lezen

laprla.gifGveA, 16 mei 2007, zaak T-137/05. La Perla tegen OHIM / Worldgem Brands

Nietigheidsprocedure Gemeenschapswoordmerk NIMEI LA PERLA MODERN CLASSIC op grond van oudere nationale woord- en beeldmerken PERLA en LA PERLA PARFUMS.

“(…) dans les circonstances de l’espèce, cette similitude est donc suffisante pour que le public italien puisse établir un lien entre ces deux marques, tel que celui requis pour l’application de l’article 8, paragraphe 5, du règlement n° 40/94, étant rappelé à cet égard qu’un risque de confusion n’est pas exigé à cette fin.Par conséquent, la chambre de recours a commis une erreur en considérant que les marques en cause ne sont pas assez semblables pour pouvoir établir entre elles un lien tel que celui requis aux fins de l’application de l’article 8, paragraphe 5, du règlement n° 40/94.”

Lees het arrest hier (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).  

GveA, 16 mei 2007, zaak T-158/05. Trek Bicycle tegen OHIM / Audi

Oppositiezaak. Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk ALLTREK. Ouder nationale woordmerken TREK.

“Da die Beschwerdekammer jedoch eine Verwechslungsgefahr angesichts der Unterschiede zwischen den Waren zu Recht verneint hat, kann sich die Klägerin nicht, um einen Verstoß gegen Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94 darzutun, auf das Bestehen von Assoziationsgefahr oder mittelbarer Verwechslungsgefahr mit der Begründung berufen, dass die Anmeldemarke nicht nur die ältere Marke umfasse, sondern auch den prägenden Teil ihres Firmennamens. Nach alledem ist die Beschwerdekammer fehlerfrei zu dem Ergebnis gelangt, dass zwischen der angemeldeten Marke ALLTREK und der älteren Marke TREK keine Verwechslungsgefahr im Sinne von Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94 besteht.”

Lees het arrest hier (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).  

mcf.gifGveA, 16 mei 2007, zaak T-491/04. Merant tegen OHIM / Focus Magazin verlag

Oppositiezaak. Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk FOCUS. Ouder nationale beeldmerken MICRO FOCUS.

“Das Gericht ist der Ansicht, dass die Schlussfolgerung der Beschwerdekammer, eine Verwechslungsgefahr liege nicht vor, auf eine falsche Prämisse gestützt ist, nämlich die, dass die Zeichen bedeutsame Unterschiede aufwiesen und diese Unterschiede den Ähnlichkeitsgrad zwischen den Waren kompensieren könnten. Dieser Auffassung kann nicht gefolgt werden, da die sich gegenüberstehenden Zeichen starke bildliche und begriffliche Ähnlichkeiten aufweisen.

Demnach ist entgegen der angefochtenen Entscheidung im Ergebnis festzustellen, dass nach dem Gesamteindruck angesichts des Umstands, dass die betreffenden Waren und Dienstleistungen teils identisch, teils hochgradig ähnlich und die beiden Marken bildlich und begrifflich ähnlich sind, die Unterschiede zwischen den Marken nicht ausreichen, um die Gefahr von Verwechslungen bei den maßgeblichen Verkehrskreisen auszuschließen.”

Lees het arrest hier (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

IEF 3994

Staand comité

wiporoze.gifSamenvatting WIPO van de "meeting of WIPO's Standing Committee on the Law of Trademarks, Industrial Designs and Geographical Indications (SCT), from May 7 to 11, 2007:  

Industrial Designs:  This exercise is intended to map the industrial design protection landscape of member states and to explore the borderlines between marks, industrial designs and copyright.

Protection of State Emblems and Names and Abbreviations of Non-Governmental Organizations: At this occasion, the secretariat demonstrated a test version of a new on-line searchable database containing some 2,400 records of protected state emblems and names, abbreviations and emblems of intergovernmental organizations.

New Types of Marks: This exchange, which will continue at the forthcoming 18th session in respect of other types of marks, such as motion marks, position marks, hologram marks, slogans, smell, feel and taste marks, is expected to result in a set of practices for member states relating to the representation of those types of marks in trademark office procedures.

Trademark Opposition: Delegates worked on the grounds of opposition, and examined the experience of SCT members with regard to pre-registration or post-registration opposition. Other issues that were addressed in that context include third-party observations made in the course of opposition procedures, cooling off periods allowing for settlement negotiations, member states' experience with introducing new opposition systems and the effect the abolition of office examination as to prior rights can have on the number of oppositions filed.

Lees hier meer.

IEF 3992

Financiële perspectieven

The EU Competitiveness Council will meet in Brussels on Monday 21 and Tuesday 22 May. Ministers are (onder andere) expected to adopt Council conclusions on the Financial Perspectives of the agency responsible for granting EU-wide trademark rights, OHIM (Office for the Harmonization in the Internal Market, located in Alicante, Spain) and the further development of the Community trade mark system.

Lees hier meer.

 

IEF 3989

Niet aan het alfabet

Webwereld bericht dat Google Engeland een rechtszaak voorbereidt tegen een Nederlander die het woord 'google' in zijn domeinnamen gebruikt. “ De Nederlander Marcel van der Werf heeft een aantal domeinnamen op zijn naam staan waarin het woord 'Google' voorkomt, zoals Googledatingsite.nl, Googleonlineshop.com, Googlecommunity.nl en Googlestore.nl. Dit tot ergernis van het Amerikaanse internetbedrijf die dit bestempelt als inbreuk op het handelsmerk.

De Nederlander vindt het niet logisch dat Google boos reageert. "Een merk is gekoppeld aan een product, maar niet aan het alfabet. De naam in het adresbalk is een methode om een computer te bereiken. Het is slechts een aanduiding en geen merk", stelt Van der Werf.

Van der Werf heeft het conflict met Google in Engeland omdat enkele sites van hem, waaronder Googledatingsite.nl, werden gehost in Engeland. "De hostingprovider heeft daar - na aandringen van Google - de database losgekoppeld van de Googledatingsite, waarna ik de database heb verhuisd naar Rusland", vertelt Van der Werf, "want in Rusland hebben Amerikanen niet zoveel te vertellen."

Lees hier meer.

IEF 3983

Sub b-gevallen

mni.JPGRechtbank 's-Gravenhage, 16 mei 2007, HA ZA 06-2956, Bayerische Motoren Werke AG tegen New Mini Parts B.V., tevens h.o.d.n. Mini Parts en Mini Parts International.

Merkinbreuk. Ontoelaatbaar refererend (auto)merkgebruik. BMW/Deenik-leer van toepassing. Gemeenschapsmerk MINI kan niet worden ingeroepen tegen oudere handelsnaam. Geen volledige proceskostenveroordeling.

Gedaagde voert reeds 15 jaar onder de naam Mini Parts een onderneming in de reparatie- en onderhoud van gebruikte auto's en onderdelen van het merk MINI. Zij maakt tevens gebruik van de domeinnaam miniparts.nl voor haar website. BMW vordert een verbod op het gebruik van haar merk MINI en beroept zich daarbij op haar Benelux- en gemeenschapsmerkregistraties. De rechter stelt de inbreuk echter alleen vast op grond van de door BMW ingeroepen Beneluxmerken.

Het beroep van gedaagde dat zij op grond van het arrest BMW/Deenik geoorloofd refererend gebruik maakt van de merken van BMW om bij het publiek aan te kondigen dat zij MINI-specialist is, faalt. De rechter merkt allereerst op dat gedaagde strikt genomen niet het merk MINI – een gelijk teken; “sub a-geval” – gebruikt, maar overeenstemmende tekens; een “sub b-geval”. (4.9.)

“Veronderstellenderwijs aannemend dat deze criteria (uit o.a. het BMW/Deenik-arrest, red.) voor refererend merkgebruik voor “sub a-gevallen” mutatis mutandis kunnen worden losgelaten op “sub b-gevallen” als de onderhavige, gebruikt New Mini Parts naar het oordeel van de rechtbank (de kenmerkende elementen uit) de woord- en gecombineerde woord/beeldmerken MINI inderdaad zodanig, dat geen sprake is van geoorloofd refererend merkgebruik, maar daarentegen van gebruik op een wijze die de indruk kan wekken dat een bijzondere relatie tussen BMW en New Mini Parts bestaat in de zin van vorenbedoelde commerciële band, zodat haar gebruik van het teken MINI te ver gaat (…).” (4.10.)

Het gegeven dat gedaagde al 15 jaar ongestoord haar handelsnamen voert, leidt er volgens de rechter toe dat BMW als Gemeenschapsmerkhouder daartegen geen bezwaar kan maken. “(…) Nu is komen vast te staan dat New Mini Parts haar handelsnaam Mini Parts al lang voorafgaand aan de registratiedata van de Gemeenschapsmerken van BMW hanteert, wordt in die zin het beroep van New Mini Parts op haar oudere handelsnaamrechten gehonoreerd, dat BMW’s vorderingen gebaseerd op de ingeroepen Gemeenschapsmerken moeten stranden en derhalve worden afgewezen. Dat laat BMW’s ook ingeroepen geldige Beneluxmerken als gezegd onverlet.” (4.20.)

Voor wat betreft het gebruik van de handelsnamen en de domeinnaam (het “ander gebruik”) merkt de rechter nog het volgende op: “ [de] aangevoerde merkinbreukgrond “ander gebruik” baseert BMW niet alleen op art. 2:20 lid 1 sub d BVIE, maar blijkens haar dagvaarding en pleitnota ter comparitie eveneens op art. 9 lid 1 sub d Gemeenschapsmerkenverordening. Dat laatste is tevens (vgl. ook 4.20.) ondeugdelijk, omdat dat artikellid niet bestaat en een Gemeenschapsmerk, anders dan een Beneluxmerk geen “sub d”-grondslag kent (…).” (4.23.)

De gevorderde proceskosten worden door de rechter aanzienlijk gematigd op basis van de billijkheid, omdat het merkgebruik van gedaagde al 15 jaar door (de rechtsvoorgangers van) BMW ongemoeid is gelaten. (4.25.)

Lees het vonnis hier.

IEF 3981

Manually operated portable electric power tools

b&d.gifGvEA, 15 mei 2007, gevoegde zaken  T-239/05, T-0240/05, T-245/05 t/m T-247/05, T-255/05, T274/05 t/m T-280/05, The Black & Decker Corporation tegen OHIM/ Atlas Copco AB. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Dertien Oppositiezaken. Black & Decker deponeert dertien Gemeenschapsmerken: zwart-geel gekleurde beeld-, vorm en kleurmerken met betrekking tot (de vorm van) gereedschap voor waren van klasse 7, draagbare elektrische handgereedschappen, enz. (afbeelding CTM 000541607).

Atlas Copco Aktiebolag stelt dertien keer oppositie in. De dertien opposities worden aanvankelijk afgewezen, omdat de opposities onvoldoende duidelijk zouden zijn. De Kamer van Beroep van het OHIM is het daar niet mee eens en wijst de dertien zaken terug voor nadere afhandeling.

Black & Decker komt tegen deze beslissing in beroep bij het GvEA en stelt dat  de opposities toch echt niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, aangezien de in de opposities aangevoerde oudere merken en tekens onvoldoende duidelijk waren aangegeven, althans te laat waren overgelegd. Het Gerecht stelt dat dat laatste de opposant in deze zaak niet kan worden verweten en dat de opposities ook verder voldoende duidelijk waren.

Over de vermeende ontijdige indiening van de opposities stelt het Gerecht:

56- In this case, it is common ground that the 13 notices of opposition concerned were sent to OHIM by fax and received in black and white before the expiry of the opposition period thus laid down, and that the original colour versions of the notices of opposition were transmitted by post and that they were received by OHIM after the expiry of the opposition period.

58- Under Rule 80(2) of the implementing regulation, where a communication received by fax is incomplete or illegible, or where OHIM has reasonable doubts as to the accuracy of the transmission, OHIM is to inform the sender accordingly and is to invite him, within a period to be specified by OHIM, to retransmit the original by fax or to submit the original in accordance with Rule 79(a).

62- It must be held that it would be contrary to the objective pursued by that rule for the sender of a document transmitted by fax which is incomplete and who therefore submits the originals without waiting for the invitation from OHIM, to be treated more severely than the sender of a document by fax who communicates the originals only after an invitation from OHIM.

63 - To deprive the sender who acts without OHIM’s invitation of the benefit of Rule 80(2) of the implementing regulation would amount to penalising the latter for his diligence. Such an interpretation of the rule must be regarded as contrary to the intention of the legislature.

66- Since the documents were received between two and four days after the expiry of the opposition period, it must be held that the intervener acted promptly as regards the second attempt at communication for the purpose of Rule 80(2) of the implementing regulation.

67- It follows from all of the foregoing, that the original versions of the notices of opposition must be deemed to have arrived on the dates they were faxed as set out in paragraph 13 above. Therefore, they are deemed to have been received at OHIM before the expiry of the opposition period and are thus admissible.

En over de vermeende onduidelijkheid van de opposities, en dan vooral waar het de aanduiding van de oudere merken betreft, stelt het Gerecht vrij duidelijk dat er met de identificatie van de oudere merken weinig mis is.

69- By the second ground of challenge, which is also common to all of the cases, the applicant submits that the Board of Appeal incorrectly considered the earlier trade marks and signs on which the intervener’s opposition was based to be clearly identified. In particular, the Board of Appeal wrongly held that the fact that a number of models were identified by their reference number and also by their specifications, in tabular form, was an aid to the applicant in identifying the earlier rights.

102- It follows from all of the foregoing that, for the purposes of Rule 18(1) of the implementing regulation as a condition of admissibility for the oppositions, the information contained in the notices of opposition and, in particular, the depiction of electric power tools in colour, accompanied in certain cases by the reference numbers of the models, constitute a sufficiently clear identification of the earlier trade marks and signs on which the oppositions are based.

De opposities zijn derhalve formeel in orde en het verzoek van Black & Deckerom de opposities niet-ontvankelijk te verklaren wordt dertien maal afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 3978

Kaartjes (eindvonnis)

Rechtbank Amsterdam 2 mei 2007,  HA ZA 06-1206, Ticketsplus B.V. tegen Ticket Plus B.V.  (Met dank aan Helen Maatjes, Donk Advocaten)

Eindvonnis, na eerder tussenvonnis waarin o.a. kaartverkoop voor sportevenementen, waaronder in het bijzonder autoraces en kaartverkoop voor dagrecreatieparken als niet-soortgelijk werden beschouwd en verwarringsgevaar niet werd aangenomen. De beslissing werd aangehouden om inburgering en gebruik van het woordmerk Ticket Plus aan te tonen.

Ticket Plus heeft afgezien van bewijslevering en de rechter houdt het ervoor dat het merk TICKET PLUS door de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de diensten waarvoor het merk is ingeschreven, niet wordt opgevat als een teken ter identificatie van die waren of diensten en dus niet is ingeburgerd.

Het merk Ticket Plus bestaat uitsluitend uit benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren en het heeft geen onderscheidend vermogen gekregen door het gebruik. De vordering van Ticketsplus om het woordmerk Ticket Plus nietig te verklaren wordt derhalve toegewezen.

In het bepaalde van artikel 1.14 aanhef en onder b BVIE ziet de rechtbank aanleiding de nietigverklaring en doorhaling van het merk TICKET PLUS niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht + tussenvonnis: IEF 3293 (19 januari 2007). 

IEF 3977

De algemene onrechtmatigheidsactie

ii2.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, 10 mei 2007, KG 07-566 P/JR. Staat der Nederlanden tegen Heerink (met dank aan Quirijn Meijnen, Van Rossem & Arnoud Engelfriet, Ius Mentis).

Domeinnaam. Geen merkenrechtelijke bescherming van de aanduiding 112. Zwaarwegend belang van de Staat. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens de Staat door zijn weigering om mee te werken aan overdracht van de domeinnaam. Beroep artikel 10 EVRM treft geen doel. Vonnis heeft dezelfde kracht als akte van overdracht.

Heerink heeft de domeinnaam 112.nl geregistreerd en de Staat tracht door middel van een spoedinschrijving bij het BBIE merkenrechtelijke bescherming te verkrijgen van de aanduiding 112. De Staat houdt er rekening mee dat het BBIE de inschrijving zal doorhalen en beroept zich ter bescherming van de aanduiding 112 ook op "de algemene onrechtmatigheidsactie, die de kenmerken van de in artikel 2:20 BVIE beschreven merkenrechtelijke actie heeft."

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staat geen merkenrechtelijke bescherming toekomt, maar dat het gebruik van een aanduiding die geen merk is onder omstandigheden toch onrechtmatig kan zijn. De rechter stelt vast dat Heerink vóór de domeinnaamregistratie wist dat de aanduiding 112 bij de burgers algemeen bekend is als het telefoonnummer voor hulpdiensten. Ook staat vast dat de activiteiten van Heerink beperkt zijn tot een link naar een startpagina met 112-gerelateerde links. "(…) Het moet er daarom voor worden gehouden dat Heerink geen zwaarwegend belang heeft bij behoud van de domeinnaam, anders dan in het kader van de mogelijkheid de domeinnaam door overdracht te gelde te maken. Daartegenover staat het belang van de Staat bij overdracht van de domeinnaam (…)" (4.3.)

"(…) De algemene bekendheid van de aanduiding 112 brengt mee dat burgers geneigd zullen zijn de domeinnaam www.112.nl te associëren met een website van de overheid. De omstandigheid dat, zoals Heerink heeft aangevoerd, de overheid zich ook zou kunnen bedienen van andersluidende domeinnamen om de burgers te informeren, zoals nu ook gebeurt, doet niet af aan het feit dat de burger in eerste instantie de domeinnaam www.112.nl, derhalve zonder toevoegingen zoals sos of overheid, zal hanteren bij het zoeken naar officiële informatie van de overheid en onder de huidige omstandigheden derhalve terecht komt bij de website van Heerink en niet bij die van de Staat. Dit is een zo zwaarwegend belang van de Staat dat het belang van Heerink daarvoor zal moeten wijken." (4.3.)

Een beroep van Heerink op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10 EVRM mocht niet baten. De voorzieningenrechter oordeelt dat Heerink geenszins de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn mening vrijelijk te uiten, maar slechts om dit te doen via www.112.nl. (4.4.)

De rechter wijst de vorderingen van de Staat toe en bepaalt dat bij gebreke van tijdige overdracht door Heerink van de domeinnaam dit vonnis conform art. 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een akte van overdracht. (4.5.)

Lees het vonnis hier of inmiddels ook op hier (rechtspraak.nl).