Merkenrecht  

IEF 3447

Eerst even voor jezelf lezen

- Possible conclusion of the European patent Litigation Agreement by the Member States. Interim conclusions Legal Service.

Lees het document hier

- Rechtbank Utrecht, 9 februari 2007, KG ZA 07-1. Simply Colors Nederland B.V. tegen Simply Small V.O.F. (met dank aan  Leonie Kroon, DLA Piper).

Geen inbreuk op merk of handelsnaam. Richtlijnconforme proceskostenveroordeling eiser.

Lees het vonnis hier.

IEF 3446

Beschrijvende stamcellen

c4h.gifRechtbank ’s Gravenhage 9 februari 2007, KG ZA 06-1494. Eticur GmbH tegen Cells4Health B.V. c.s.

Vorderingen tot staken merkinbreuk afgewezen wegens beschrijvende karakter van het Gemeenschapsmerk CELLS-FOR-HEALTH. Richtlijnconforme, gematigde,  proceskostenveroordeling.

Eticur is houdster van het Gemeenschapswoordmerk CELLS-FOR-HEALTH in klasse 35 en 39.  Zowel Eticur als Cells4health houden zich bezig met afname, bewerking en bewaring van stamcellen die worden gewonnen uit de navelstreng van pasgeborenen. De stamcellen worden opgeslagen zodat zij (in de toekomst) kunnen dienen ter genezing van ziekten.

Volgens Eticur maakt Cells4health door haar gebruik van de naam Cells4health in haar handelsnaam en in verschillende domeinnamen inbreuk op de merkrechten van Eticur. Cells4health stelt hier tegenover dat het merk CELLS-FOR-HEALTH beschrijvend is voor de diensten waarvoor het is ingeschreven, en heeft op grond hiervan bij het OHIM een nietigheidsactie ingesteld tegen het merk van Eticur.

De voorzieningenrechter volgt dit verweer en wijst de vorderingen van Eticur af. Er bestaat een gerede kans dat het merk de ingestelde nietigheidsactie bij het OHIM niet zal overleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal bij gebruik van de naam CELLS FOR HEALTH in verband met stamcellen de gemiddelde consument duidelijk beseffen dat bedoeld wordt dat deze cellen kunnen zorgen voor een verbeterde gezondheid, zodat deze naam in feite een eigenschap beschrijft van die stamcellen.

Proceskosten

Over de hoogte van de overgelegde declaraties ten behoeve van een proceskostenveroordeling wordt door partijen over en weer getwist. De voorzieningenrechter constateert dat het door Cells4health in dit kader ingenomen standpunt (inhoudende dat de door Eticur geclaimde advocaatkosten ter hoogte van € 18.456 excessief hoog zijn) toch “enigszins ongerijmd” is, gelet op het door haar eigen advocaat opgevoerde bedrag van € 21.330.

Eticur’s opmerking dat zij als eisende partij niet op grond van de Handhavingsrichtlijn in de proceskosten kan worden veroordeeld, wordt terecht gepasseerd (onder verwijzing naar deze uitspraak in Visser/Heto). De door Eticur te vergoeden advocaatkosten van Cells4health worden – gelet op de betwisting over en weer van de declaraties en het oordeel van de voorzieningenrechter dat het in casu niet om een feitelijk of juridisch zeer ingewikkelde zaak gaat – gematigd van € 21.330 naar € 15.000. 

Lees het vonnis hier.

IEF 3445

Gekaapt

dwrld.gifRechtbank Arnhem , 8 februari 2007, KU ZA 07-6 Disney Enterprises Incorporated tegen Rijksen(met dank aan Rob Zimmermann, Höcker)

Domeinnaamkaping. Domeinnaam heeft aanduidings- en reclamefunctie. Doorhaling is geen excuus, merkinbreuk sub d, en richtlijnconforme proceskostenveroordeling

Disney is houdster van onder meer het woordmerk ‘Disney’. Bovendien is zij houdster van een groot aantal ‘disney’-domeinnamen. Rijksen maakt onder de naam Mywww onder meer zijn bedrijf van het registreren van domeinnamen en is een zogenaamde ‘accredited registrar’ bij EURId, het in Brussel gevestigde register dat onder andere is belast met de uitgifte en registratie van .eu domeinnamen. Op 7 april 2006 heeft Rijksen de domeinnaam ‘disneyworld,eu’ voor zichzelf geregistreerd.

Disney vordert dat de domeinnaam wordt overgedragen. Rijksen stelt dat Disney niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen nu hij niet meer in het bezit is van de registratie van de domeinnaam ‘disneyworld.eu’. Hij heeft de domeinnaaminschrijving laten doorhalen, zodat er van inbreuk op de rechten van Disney ook geen sprake meer kan zijn. Dit verweer wordt verworpen.

Vaststaat dat de status van de domeinnaam, te weten ‘quarantaine’, op dit moment is bevroren. Na een gerechtelijke uitspraak herleeft deze status weer. Door Rijksen is niet betwist dat Disney gedurende de quarantaineperiode niet de mogelijkheid heeft de domeinnaam disneyworld.eu’ te reserveren. Dit betekent dat ook zij, als merkhouder de periode van 40 dagen moet afwachten alvorens zij kan trachten — net als een derde — deze domeinnaam te bemachtigen. Bovendien heeft Rijksen ter zitting erkend dat hij gedurende de quarantaineperiode vrij kan beschikken over de domeinnaam, en dus de mogelijkheid heeft deze op eigen naam opnieuw te activeren dan wel aan een derde over te dragen.

Met betrekking tot de gestelde merkinbreuk kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat reeds het hebben van het exclusief gebruiksrecht op de domeinnaam gebruik inhoudt  “anders dan ter onderscheiding van waren of diensten” in de zin van art. 220 lid 1 sub d BVIE. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat het kennelijke oogmerk ‘van Rijksen is om via de domeinnaam ‘disneyworld.eu’ zogenaamde ‘traffic’ te generen naar zijn eigen website. Ook om deze reden is er sprake van gebruik van het woordmerk anders dan ter onderscheiding van waren of diensten. Een geldige reden voor het gebruik van de domeinnaam is door Rjjksen gesteld noch gebleken.

Ten slotte wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door het gebruik van de domeinnaam door Rijksen ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit of afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het woordmerk Disney. Het is het oogmerk van Rijksen om via de domeinnaam disneyworld.eu zogenaamde ‘traffic’ te generen naar zijn eigen website en Disney kan haar merknaam niet als internationale website-naam gebruiken, omdat Rijksen die naam als zodanig reeds tot zijn beschikking heeft. Dit terwijl de dorneinnaam in het economisch verkeer ook een onderscheidings- en herkenningsteken is waarmee voor een onderneming of haar (soort) bedrijfsactiviteiten reclame kan worden gemaakt of een handelsnaam onder de aandacht van het publiek kan worden gebracht, zodat het adres zelf, naast middel om toegang te krijgen tot een website, mede deze aanduidings- en reclamefunctie heeft.

Door de registratie door Rijksen van de domeinnaam ‘disneyworld.eu’ kan Disney op een website die domeinnaam niet benutten om op een aldus toegankelijke website door middel van haar merk reclame te maken voor haar waren of diensten. Bovendien is het onmiskenbaar dat het woordmerk ‘Disney’ een van de meest bekende en onderscheidende merken ter wereld is. Door de registratie van de domeinnaam wekt Rijksen de (onterechte) indruk dat tussen hem en Disney een commerciële band bestaat. Hierdoor Is er sprake van een reëel gevaar voor verwarring. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen van het woordmerk Disney en bestaat er een reële kans dat de reputatie van dat woordmerk schade ondervindt van de inhoud van de (thans nog niet operationeel zijnde) website van Rijksen waarop zij geen enkele invloed kan uitoefenen.

De vorderingen worden toegewezen.

Proceskosten

De voorzieningenrechter is van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv voor de onderhavige zaak ertoe leidt dat Rijksen zonder matiging dient te worden veroordeeld de werkelijk door Disney gemaakte kosten te vergoeden (zo’n 7.500,00 euro). Hiervoor is allereerst van belang dat Rijksen wetenschap had, althans moet hebben gehad, van het merkrecht van Disney. Hoewel Rijksen dit betwist, is het derhalve allerminst uitgesloten dat er in dit geval sprake is geweest van zogenaamde ‘domeinnaam-kaping’. Voorts is van belang dat Rijksen reeds in mei 2006 voor de eerste maal is gesommeerd de bewuste inbreuk te staken.

De toenmalige Engelse advocaat van Disney heeft Rijksen in die tijd een ‘reasonable out-of-pocket money’ aangeboden. Rijksen is hiermee niet akkoord gegaan en heeft de domeinnaam op zijn naam geregistreerd gehouden. Vervolgens is hij nog een aantal malen gesommeerd de inbreuk op het merkrecht van Disney te staken. Ook hierop is Rijksen niet ingegaan.  Ten slotte heeft Rijksen, in de periode dat partijen uiteindelijk met elkaar in gesprek zijn geraakt om tot een minneljke regeling te komen, eenzijdig en zonder overleg met Disney, EURid verzocht de domeinnaarn te deblokkeren, korte tijd nadat beide partijen gezamenlijk EURid hadden verzocht de domeinnaam te blokkeren. Dat Disney ter beperking van de kosten reeds geruime tijd geleden een adr-procedure had kunnen starten, doet aan het voorgaande niet af; nu er sprake is van een evident handelen in strijd met het woordmerk van Disney.

Lees het vonnis hier.

IEF 3438

TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt (2)

ROv.gifRogier Overbeek (Kennedy Van der Laan): Reactie op de reactie van Klos op het ‘Opel speelgoedauto-arrest‘ van het HvJ EG en een reactie op het arrest zelf.

"Volgens het Hof moet het Landgericht dus oordelen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functie van het Opel-beeldmerk, de herkomstfunctie, voor zover het relevante publiek het Opel-logo op de speelgoedauto niet opvat als herkomstaanduiding. Anders dan Klos stelt, concludeert het Hof hiermee niet dat wanneer de herkomstfunctie van een merk niet in het geding is, artikel 5 lid 1 sub a helemaal niet kan worden toegepast."

Lees het gehele commentaar hier. Lees het korte commentaar van Sven Klos hier. Eerder bericht en arrest HvJ EG hier

IEF 3437

Litigieuze spijkerbroek (3)

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa. tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

IEF 3433

Nars Mars

narsmars.gifGvEA, 8 februari 2007, zaak  T-88/05. Quelle AG tegen OHIM / Nars Cosmetics. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Oppositiezaak. Beeldmerk MARS tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk NARS. Beide merken hebben betrekking op klasse 25, kleding. Er is enige auditieve overeenstemming, maar conceptueel en visueel stemmen de merken niet overeen (“The average consumer will thus register the earlier marks as referring to the idea of the planet Mars and that applied for as referring to a name or a fantasy word.”). De auditieve overeenstemming is onvoldoend om gevaar voor verwarring aannemelijk te maken:

“The mere phonetic similarity of the opposing marks does not therefore, in the present case, support the conclusion that there is a likelihood of confusion, particularly because, during the assessment of a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, the conceptual differences which distinguish the opposing marks may be such as to counteract to a large extent the visual and phonetic similarities between those marks, provided that at least one of the marks at issue has, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning so that the public is capable of grasping it immediately and the other mark has no such meaning or an entirely different meaning.” (70)

Lees het arrest hier.

IEF 3428

De grillige vorm

gita.gif

GvEA 7 feb 2007, in zaak T-317/05, Kustom Musical Amplification Inc. tegen OHIM.

Weigering inschrijving aanvraag voor de vorm van een gitaar als driedimensionaal gemeenschapsmerk. OHIM: Vorm is versiering, geen herkomstaanduiding, GvEA: procedurefouten.

Het aangevraagde merk, voor klasse 15, snaarinstrumenten, met name gitaren, bestaat in de afbeelding van de romp van het gitaarmodel met de naam „BEAST”. “Het merk bestaat in de grillige vorm van de romp van een gitaar. De hals, de kop, de frets, de volumeregelaars en andere onderdelen van de gitaar die in stippellijn zijn getekend, maken geen deel uit van het merk.”

Het OHIM heeft de inschrijving geweigerd, voornamelijk op grond dat “de gemiddelde liefhebber van gitaren het gewoon is om een groot aantal modellen van elektrische gitaren, in verscheidene en extravagante vormen, te zien, inzonderheid talrijke puntige vormen van gitaren, zodat hij een vorm die niet op significante wijze verschilt van andere vormen van elektrische gitaren, niet zal waarnemen als een aanduiding van herkomst, maar als een versiering.”

Aan de inhoudelijke beoordeling komt het Gerecht echter niet toe, omdat bij de beoordeling door het OHIM het recht om te worden gehoord is geschonden en de beslissing (daardoor) onvoldoende is gemotiveerd.

“Wat verzoeksters eerste grief inzake het recht om te worden gehoord betreft, stelt het Gerecht vast dat de vermelding zonder meer van de adressen van internetsites in de twee mededelingen van de weigeringsgronden zonder een uitdraai van de pagina’s waartoe deze links toegang geven, verzoekster niet in staat heeft gesteld, de door de kamer van beroep in aanmerking genomen gitaarvormen te identificeren voordat de bestreden beslissing werd genomen.” (43)

Wat verzoeksters tweede grief betreft, zij tevens opgemerkt dat zij, voordat de bestreden beslissing werd genomen, zelfs niet theoretisch toegang kon krijgen tot de negentien links die haar pas in de bestreden beslissing voor het eerst zijn meegedeeld. (…) Aldus heeft zij artikel 73, tweede volzin, van verordening nr. 40/94 geschonden. (44-46)

Derhalve dient te worden onderzocht of deze schending van het recht om te worden gehoord betrekking heeft op de feitelijke gegevens waarop de bestreden beslissing is gebaseerd. (47)

De identificatie van de andere modellen die als uitgangspunt dienen voor de beoordeling van deze overeenstemming, is (…) een essentieel onderdeel van de analyse van de kamer van beroep. (…) Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de betrokken internetopzoekingen de analyse van de kamer van beroep niet bevestigen, of illustreren, maar het uitgangspunt ervan vormen. (51-54)

Bijgevolg stelt het Gerecht vast dat het aangevraagde merk in de conclusie van de bestreden beslissing wordt afgewezen op grond van feitelijke gegevens die aan verzoekster niet werden meegedeeld voordat deze beslissing werd genomen. In de conclusie zelf van de bestreden beslissing wordt verzoeksters recht om te worden gehoord dus geschonden. (55)

Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de bestreden beslissing artikel 73 van verordening nr. 40/94 schendt doordat de door dat artikel opgelegde motiveringsplicht niet wordt nagekomen en het in dat artikel bedoelde recht om te worden gehoord wordt geschonden, en doordat deze schending bovendien betrekking heeft op de voornaamste grondslag van de bestreden beslissing tot afwijzing van de merkaanvraag. (60)

Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het enige middel van verzoekster te worden aanvaard en moet de bestreden beslissing worden vernietigd. (61)

Lees het arrest hier.

IEF 3422

Niet als Kwooker of Kwoeker

quooker.gifRechtbank ‘s Gravenhage, 6 februari 2007, 279057 / KG ZA 06-1563. Henri Peteri B.V. tegen AB Power Selling B.V. (h.o.d.n. AB Sales & Trading).

Kranen waar al dan niet kokend heet water uit stroomt. Merkinbreuk door gebruik cooker als generiek term. Misleidende reclame inzake  Dubbele redelijkheidstoets m.b.t. de proceskostenveroordeling.

Eiser Peteri, brengt sinds eind jaren ’80 met succes een kraan met bijbehorende apparatuur op de markt waar kokend water uit komt (thee zetten was nog nooit zo makkelijk). Hiertoe heeft eiser het Benelux woordmerk QUOOKER in 1989 geregistreerd. Gedaagde presenteert zich via mailings en haar website als een onderneming die de Nederlandse importeur is van de zogenoemde Zip Hydro Tap drinkwatersystemen. In de folder van gedaagde komen aanduidingen voor als: "kokend ... water", "kokend heet water", "kokend-...watersysteem" en "Waterkookautomaat".

Volgens eiser Peteri is er door gebruik van de aanduiding “cooker” door gedaagde sprake van merkinbreuk en bovendien ongeoorloofde vergelijkende reclame en misleidende reclame.

Omdat gedaagde het teken ‘cooker’ als generieke aanduiding gebruikt en niet als merk in de zin van Ajax/Ansul faalt de ingroepen grondslag van 2.20 lid 1 sub b BVIE. Wel is er sprake van ‘ander gebruik’ in de zin van sub d. AB heeft geen geldige reden om de (ingeburgerde) term “cooker” te gebruiken. Er is sprake van een overeenstemmend teken en het is geen gebruikelijke (Engelse) aanduiding voor waterkoker of heetwaterkraan. “De juiste Anglo-Amerikaanse aanduiding voor waterkoker is overigens electric water boiler of electric tea kettle, terwijl in de Engelse tongval onder cooker een fornuis of kookpan wordt verstaan – maar merkenrechtelijk is dat voor het Beneluxtaalgebied inderdaad minder concludent, zoals AB met juistheid naar voren brengt.”

“Overigens wordt geen merkinbreukverbod gevorderd, maar sub B van het petitum slechts een verbod om (onder meer) heetwaterapparatuur aan te duiden als cooker, waarvoor bedoelde "sub d" grondslag naar voorlopig oordeel genoegzaam wordt geacht.”

Verder is er sprake van misleidende reclame. De rechtbank concludeert: dat “gebruik van de aanduiding cooker als generieke term voor heetwaterkraan in het Nederlandse taalgebied kan suggereren dat uit de kraan kokend water stroomt. Dat is feitelijk niet zo, zoals AB zelf erkent en overtuigend door Peteri is gedemonstreerd ter zitting in haar proefopstelling.” (het betoog van de rechtbank over het kookproces is voor liefhebbers zeer de moeite waard).

Over het gebruik van de generieke term stelt de rechtbank in een voetnoot nog “dat dit aspect bij de beoordeling van de merkenrechtelijke geldige reden enerzijds en misleidende reclame anderzijds verschillende kanten opwijst is een paradox in de letterlijke betekenis van het woord, maar niet onbedoeld.”

Van ongeoorloofde vergelijkende reclame is geen sprake, daar AB in haar uitingen noch Peteri noemt., noch de apparatuur die Peteri onder het merk QUOOKER op de markt brengt

Omtrent de Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenveroordeling wordt als volgt overwogen. “De aanvankelijke wederzijdse integrale aanspraak daarop is ter zitting beperkt tot 50% daarvan, aangezien de verantwoording aan beide zijden zag op de bestede tijd aan zowel de merkenrechtelijke als de misleidende en vergelijkende reclamerechtelijke aspecten van de zaak. Alleen het merkenrecht betreft een intellectueel eigendomsrecht in de zin van de Handhavingsrichtlijn. De andere aspecten betreffen onrechtmatige daad. De alsdan resterende aan de merkenrechtelijke kant van deze zaak bestede tijd en de kosten voor het merkenrechtelijke marktonderzoek komen voor toewijzing in aanmerking; de bezwaren zijdens AB tegen de bestede uren zijn algemeen geformuleerd en niet toegespitst op de beperkte merkenrechtelijke grondslag, hoewel daartoe ter zitting gelegenheid is geboden, zodat dit verweer als onvoldoende gemotiveerd moet worden gepasseerd. De verantwoording zijdens Peteri is al gemodereerd. Nu deze ook overigens de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, zullen deze worden toegewezen als in het dictum verwoord.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3420

TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt

Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt. Kort commentaar bij HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05 (Adam Opel AG tegen Autec AG).

“Het Hof echter trekt in het arrest Opel de hoogst merkwaardige consequentie van zijn eerdere arrest Arsenal (waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen) dat ondanks deze duidelijke (structuur van de) tekst van de richtlijn in gevallen waarin sprake is van gebruik van een teken dat identiek is aan een merk voor waren die identiek zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven toch het vaststellen van verwarring is vereist.”

Lees het gehele commentaar hier. Eerder bericht en arrest HvJ EG hier.

IEF 3418

Sponsoring betaalt zich terug

tdk.gifGvEA, 6 februari 2007, zaak T-477/04. Aktieselskabet tegen OHIM / TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.).

Oppositieprocedure. Audiomerk dat (o.a.) grote bekendheid heeft verworven als sponsormerk óp kleding kan succesvol optreden tegen identiek merk vóór kleding

Oppositie van TDK tegen een aanvraag voor een gemeeneschapsmerk van het woordteken TDK door Aktieselskabet. De aanvraag betrof klasse 25, kledingstukken en schoeisel. De oppositie was gebaseerd op het bestaan van een gemeenschapsmerk alsmede van 35 oudere nationale merken die zijn ingeschreven voor waren van klasse 9, audioapparatuur.

Volgens het OHIM was er geen sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, maar heeft de oppositie evenwel toegewezen op grond van artikel 8, lid 5 (bekende merken), van deze verordening en de inschrijving afgewezen. Het Gerecht volgt dit oordeel.

Het Gerecht stelt vast dat TDK inderdaad een bekend merk is. “Bovendien zijn de omzet die is behaald voor de door de betrokken oudere merken aangeduide waren – zoals audio- en videocassettes, die in de Europese huishoudens zeer gangbare producten zijn – alsmede de omvang, de frequentie en de regelmaat van de sponsoring van activiteiten die veel toeschouwers aantrekken en waarin van deze merken gebruik wordt gemaakt, een bevestiging van het oordeel van de kamer van beroep dat de betrokken oudere merken voldoen aan het jurisprudentiële criterium om van bekendheid te kunnen spreken, te weten dat de merken bij een aanzienlijk deel van het publiek bekend moeten zijn. (57).” “Er is dus geen reden om de bestreden beslissing, wat het bestaan van de bekendheid van de betrokken oudere merken in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 betreft, te vernietigen.”(59).

Na deze vaststelling concludeert het Gerecht dat door het gebruik van het aangevraagde merk inderdaad ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken TDK. Interessant is dat juist het feit dat TDK heel veel aan (sport)sponsoring doet en heeft gedaan, waarbij het merk TDK zeer veelvuldig óp kleding is gezien, de doorslag geeft bij de overweging of er sprake is van voordeel trekken:

“Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de kamer van beroep terecht kon oordelen dat wanneer verzoekster van het aangevraagde merk gebruik maakt voor sportkledij – hetgeen niet uit te sluiten valt –, kan worden aangenomen, gelet op de sponsoring van met name sportevenementen door interveniënte (TDK), dat deze kledij wordt vervaardigd door, of met een licentie van, interveniënte. Uit deze situatie in se kan prima facie worden geconcludeerd dat het risico dat verzoekster ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie van de oudere merken, die is gevestigd dankzij interveniëntes activiteiten, inspanningen en investeringen gedurende meer dan 20 jaar, in de toekomst niet hypothetisch is. “(67).

Het gerecht verwerpt derhalve het beroep en wijst de oppositie toe.

Lees het arrest hier.