Octrooirecht  

IEF 8834

Te mager bevonden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 mei 2010, KG ZA 10-359, Agfa Graphics N.V. tegen Chengdu Xingraphics Co. Ltd. & A. Ten Cate Offsetprodukten B.V. (met dank aan Otto Swens, Vondst Advocaten). 

Octrooirecht. Kort geding. EP m.b.t. een ‘methode voor het maken van een positieve lichtgevoelige lithografische drukplaat.’ Vervolg op Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 juli 2009, IEF 8085. Agfa stelt i.c. te beschikken over nieuw bewijs waaruit de inbreuk alsnog zou volgen. De Voorzieningenrechter ziet geen reden af te wijken van het eerdere bodemvonnis. Het vonnis bevat geen misslag en er is geen sprake van zodanig gewijzigde omstandigheden, dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, met de wetenschap van die omstandigheden, anders zou hebben beslist. Ook ontbreekt een spoedeisend belang bij een voorlopige voorzieningen. Agfa wordt veroordeeld in de proceskosten van €120.000.

4.2. In de onderhavige bodemprocedure is geoordeeld dat niet vast staat dat de FIT en FIT-Extra platen inbreuk maken op het octrooi. De. voorzieningenrechter dient zich in beginsel naar dit oordeel te richten. Ook in dit kort geding kan dus in beginsel niet worden aangenomen dat de platen inbreuk maken op het octrooi.

4.3. Denkbaar is dat er reden kan zijn van het oordeel van de bodemrechter af te wijken, niet alleen in geval van een kennelijke misslag, maar ook indien na het bodemvonnis sprake is van zodanige gewijzigde omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, met de wetenschap van die omstandigheden, anders zou hebben beslist (vergelijk de noot in NJonder het arrest van Snijders). Het door Agfa nieuw verzamelde, volgens Agfa ook op de FIT en FIT-Extra platen betrekking hebbende bewijs komt hier echter niet voor in aanmerking. De bodemrechter heeft het door Agfa overgelegde bewijs te mager bevonden en gezien de eisen van een goede procesorde nu juist geen rekening willen houden met aanvullende bewijslevering. Ook uit een oogpunt van rechtszekerheid is er dan geen reden de beslissing van de bodemrechter in deze procedure, die niet de procedurele waarborgen van een bodemprocedure biedt, terzijde te schuiven.

4.4. Daarnaast ontbreekt het spoedeisende belang van Agfa bij een voorlopige voorziening, vooruitlopend op een beoordeling van het aanvullende bewijs in hoger beroep. De volgens Agfa inbreukmakende FIT en FIT-Extra platen zijn, zoals Agfa weet, al jarenlang op de markt en Agfa heeft tot nu toe geen reden gezien een voorlopig verbod uit te lokken. Waarom nu plotseling alsnog een spoedeisend belang zou bestaan is zonder steekhoudende toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.

4.5. Er is geen reden anders te oordelen over de vorderingen die zien op de Melior platen. De. bodemrechter heeft zich over deze platen inderdaad nog niet uitgesproken. Partijen zijn het er echter over eens dat de technische eigenschappen van Melior platen, voor zover relevant voor het geschil, geheel gelijk zijn aan die van de FIT en FIT-Extra platen. De Melior platen zijn een variant op de FIT en FIT-Extra platen. Aan te nemen is daarom dat indien de Melior platen in het eerdere bodemgeschil waren betrokken, de bodemrechter over die platen niet anders zou hebben geoordeeld. Bovendien geldt ook hier dat spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen ontbreekt. (…)

4.6. Al met al is er geen reden waarom in afwachting van het oordeel van de appelrechter ingrijpen in kort geding noodzakelijk zou zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8816

Niet weerhouden, maar eerder gestimuleerd

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 april 2010, HA ZA 09-2375, Ratiopharm GmbH c.s. tegen Sanofi-Aventis.

Octrooirecht. EP 881 901 voor nieuwe combinaties van werkzame stoffen die clopidogrel en een antitrombosemiddel bevatten. Bloedplaatjesaggregatieremmers. Nietigheid wegens gebrek aan inventiviteit (combinatie van medicijnen lag voor de hand). Toelaatbaarheid niet-onderbouwde doseringsconclusies ten aanzien van niet-inventieve medicijnen-combinatie.

De door octrooihouder Sanofi-Aventis reeds eerder bij het Landgericht Dusseldorf gevraagde ex parte verbod (einstweilige Verfugung) is bij vonnis van 8 oktober 2009 afgewezen omdat het Landgericht de geldigheid van het EP 901 niet voldoende aangetoond vond.

Ratiopharm vordert: 1) vernietiging van het Nederlandse deel van EP 901, 2) subsidiair een verklaring voor recht dat Ratiopharm geen directe of indirecte inbreuk maakt op het octrooi en 3) een aan Sanofi-Aventis op te leggen provisioneel bevel voor de duur van de procedure geen andere gerechtelijke actie te ondernemen op basis van het octrooi, zulks op straffe van een dwangsom.

Gelet op de voordelen van clopidogrel boven ticlopidine is de gemiddelde vakman ten tijde van de prioriteitsdatum naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd de gecombineerde werking van clopidogrel en ASA te onderzoeken. Gezien de structurele verwantschap tussen clopidogrel en ticlopidine en hun identieke werkingmechanisme de vakman van de clopidogrel/ASA combinatie minstens hetzelfde synergetisch effect verwachten als bij ticlopidine/ASA. 

De clopidogrel/ASA combinatie zou naar verwachting zelfs sneller en krachtiger moeten werken en gemakkelijker worden getolereerd bij intraveneuze toediening. De clopidogrel/ASA combinatie lag daarom voor de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum voor de hand. In zijn zoektocht naar een alternatieve aggregatieremmer zou hij die combinatie onderzoeken. Hij werd daarin niet weerhouden, maar eerder gestimuleerd door de verschillende aangedragen publicaties uit de stand van de techniek.

Sanofi-Aventis heeft de geldigheid van EP 901 uitsluitend op grond van de herziene conclusies van het hoofdverzoek en subsidiair een hulpverzoek verdedigd. Al deze conclusies bevatten een doseringsregime. Ratiopharm heeft daartegen aangevoerd dat het doseringsbereik van de conclusies volgens het hoofdverzoek en hulpverzoek ook niet nieuw en niet inventief zouden zijn.

Sanofi-Aventis liet na gemotiveerd te stellen waarin de inventiviteit van de voorgestelde doseringsranges in de door haar voorgestelde conclusies zou zijn gelegen en stelde slechts algemeen dat uit G2/08 volgt dat een doseringsrange voor een reeds bekend(e combinatie van) product(en) voor een reeds bekende indicatie nieuwheid en/of inventiviteit aan een conclusie kan verlenen. Volgens de rechtbank waren de stellingen van Ratiopharm omtrent het gebrek aan inventiviteit daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat leidt tot de slotsom dat geen van de door Sanofi-Aventis primair of subsidiair verdedigde conclusies van EP 901 in stand kunnen blijven.

De proceskosten als bedoeld in art. 1019h Rv. zijn door  partijen vastgesteld op € 140.000,-. Aangezien partijen echter omtrent de verdeling van die kosten over de conventie en de reconventie niets hadden gesteld, rekent de rechtbank de kosten in gelijke delen aan de conventie en de reconventie toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 8801

Ondergrondse betonnen kelders

Ondergrondse bunkerVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 april 2010, KG ZA 10-360. B+R Beheer B.V. tegen Van den Berg Beton Kelders B.V. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Octrooirecht. Kort geding. NL octrooi voor het ondergronds aanbrengen van een prefab betonnen kelder. Niet te verwaarlozen kans dat octrooi in een bodemprocedure nietig zal worden verklaard, maar ook indien van de geldigheid zou worden uitgegaan is inbreuk voorshands niet aannemelijk, omdat sprake is van een niet-inventieve variant van de stand van de techniek.

Geldigheid: 4.6. Het standpunt van B+R Beheer kan niet worden gevolgd. Naar voorlopig oordeel zou de gemiddelde vakman, uitgaande van NL 341, bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem waarvoor hij zich gesteld ziet, het bevestigingsmechanisme kenbaar uit US 262 en US 340 vinden én in aanmerking nemen, zoals door Van den Berg gesteld en door B+R Beheer niet gemotiveerd bestreden. Gelet op de uit die publicaties bekende wijze van bevestiging van betonnen bouwelementen door middel van een stijve arm waar de gemiddelde vakman kennis van zou nemen, is naar voorlopig oordeel geen inventieve maatregel te onderkennen in conclusie 1 van het Octrooi.(…) De gemiddelde vakman weet voorts - naar B+R Beheer zelf heeft gesteld - op grond van zijn algemene vakkennis hoe een stijve arm die aan de gestelde eisen voldoet, kan worden bereikt.

Aldus lagen de maatregelen volgens conclusie 1 van het Octrooi ten tijde van de aanvraagdatum daarvan naar voorlopig oordeel binnen het bereik van de gemiddelde vakman, zonder dat daarvoor enige inventieve denkarbeid nodig was. Dat zou mogelijk anders zijn indien zou moeten worden aangenomen dat de gemiddelde vakman op de aanvraagdatum van het Octrooi de in US 262 en US 340 beschreven bevestigingsmethode buiten beschouwing zou laten, bijvoorbeeld omdat bij hem het vooroordeel zou bestaan dat die methode ongeschikt zou zijn in verband met de aanzienlijke krachten die een rol spelen bij de bevestiging van een prefab kelderbak. Dit is evenwel gesteld noch gebleken.

4.7. B+R Beheer heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door Van den Berg dat in de volgconclusies enige inventieve maatregel is gelegen, onvoldoende aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat enige van de daarin beschreven maatregelen niet eveneens binnen het bereik van de gemiddelde vakman zou liggen. Aldus is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een niet te verwaarlozen kans bestaat dat het gehele Octrooi in een bodemprocedure nietig zal worden verklaard wegens gebrek aan inventiviteit. Daarop stranden de vorderingen van B+R Beheer.

Inbreuk: 4.1.1. De voorzieningenrechter is echter met Van den Berg van oordeel dat het binnen het bereik van de gemiddelde vakman ligt, de steunbalk (in figuur 2 aangeduid met verwijzingsnummer 5) aan het betonnen steunelement (in figuur 2 aangeduid met verwijzingsnummer 3) te fixeren zodat ook opwaartse krachten worden opgevangen, op de wijze zoals door Van den Berg toegepast: het aanbrengen van een stalen plaat over de steunbalk en het aan weerszijden vastschroeven van die plaat aan de funderingsbalk (zoals te zien op de laatste foto opgenomen onder 2.8).

4.12. Het Octrooi van B+R Beheer - indien al geldig - kan niet zo worden uitgelegd dat daaronder ook voor de hand liggende varianten van de stand van de techniek zouden worden begrepen. Naar voorlopig oordeel valt de door Van den Berg gehanteerde werkwijze derhalve buiten de beschermingsomvang van het Octrooi, zodat daarop geen inbreuk wordt gemaakt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8771

Wanneer de aardappelen met klei behangen zijn

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 april 2010, KG ZA 10-70, Franz Grimme Landmaschinenfabrik tegen Steenvoorden Constructie (met dank aan Arvid van Oorschot, Freshfields)

Octrooirecht. Inbreuk op EP aardappelscheidingsmachines. (zie ook ex parte Vzr. Rb ’s-Gravenhage, 15 januari 2010, IEF 8705).  Eerst even voor jezelf lezen.

4.21.(…) Naar voorlopig oordeel wordt met de uitvoering van de Evolution Separator met rvs tussenrollen daarom indirect inbreuk gemaakt op conclusie 19 van EP 399 nu deze dient te worden aangemerkt als wezenlijk bestanddeel in de zin van artikel 73 ROW, zoals door Grimme gesteld en door Steenvoorden niet gemotiveerd weersproken. Daarbij neemt de voornieningenrechter in aanmerking dat plaatsing van de rubberen rollen in plaats van rvs tussenrollen niet alleen mogelijk is, maar kennelijk ook is voorzien voor het uitvoeren van een van de primaire functies van de machine, het scheiden van klei van de aardappels. Dat blijkt uit een passage uit de hiervoor genoemde publicatie in Aardappelwereldmagazine: 'en kunnen  de gladde rollen zelfs tegengesteld draaien. Die tegengestelde draairichting is bijvoorbeeld te benutten wanneer de aardappelen met klei behangen zijn. Voor deze functie monteer je dan gladde rollen die met rubber bekleed zijn.’

4.22. Datzelfde - indirecte inbreuk- geldt voor het aanbieden en leveren van de rubberen spiraalrollen (de eerste rollen als bedoeld in het Octrooi) die bestemd zijn voor plaatsing in de Evolution Separator. Ook deze dienen te worden aangemerkt als wezenlijk bestanddeel van de Evolution Separator. Steenvoorden heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij deze rollen separaat van de Evolution Separator levert, in het licht van voornoemde publicatie in Aardappelwereld, waarin is vermeld: 'Tegen meerprijs kunnen er zoveel rollen bij als de klant wenst '. Steenvoorden heeft voorts onvoldoende gemotiveerd gesteld dat deze spiraalrollen enige andere bestemming zouden kunnen hebben dan toepassing in de Evolution Separator.

4.23. in voornoemd artikel in Aardappelwereld is voorts vermeld: 'Verder is de draaisnelheid van elke rol ook traploos instelbaar (...)'. Steenvoorden heeft dit niet weersproken. Naar voorlopig oordeel volgt daaruit dat Steenvoorden met de Evolution Separator, ongeacht in welke uitvoering, eveneens inbreuk maakt op conclusie 26 van EP 399.

Lees het vonnis hier.

IEF 8750

Gereguleerde afgifte

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 7 april 2010, zaaknr. / rolnr: 340373 / 09-2029, Mundipharma Pharmaceuticals B.V. tegen Sandoz B.V.  

Octrooirecht. Controlled release OxyContin.  Toegevoegde materie; (undisclosed) disclaimer. Niet nawerkbaarheid. De Rechtbank acht Mundipharma’s octrooi zoals verleend geldig. Sandoz maakt inbreuk met de 10 en 20 mg doseringen. Provisioneel inbreukverbod toegewezen. Schorsing van de hoofdzaak totdat in oppositie in kracht van gewijsde is beslist. 

Mundipharma is houdster van het Nederlandse deel van het Europese octrooi EP 0 722 730 (hierna: EP 730 of het 730-octrooi). EP 730 heeft betrekking op formuleringen voor gereguleerde afgifte van (pijnstiller) oxycodon of een zout daarvan, zoals oxycodon hydrochloride.  De Oppositie-Afdeling heeft EP 730 gewijzigd in stand gehouden. Tegen die beslissing is beroep ingesteld. De behandeling van die zaak is door de Technische Kamer van Beroep geschorst in afwachting van de beslissing van de Grote Kamer van Beroep (hierna: GKB) in de zaak G2/08, in verband met een van de door Mundipharma ingediende auxiliary requests.

Een aan Mundipharma verbonden onderneming, Purdue Pharma LP, brengt sinds 1996 door haar ontwikkelde oxycodonformuleringen op de markt onder de naam OxyContin. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft bij besluiten van 19 juni 2008 aan Sandoz drie vergunningen verleend voor de verhandeling in Nederland van generieke (matrix-)formuleringen voor gereguleerde afgifte van oxycodon hydrochloride.

Mundipharma vordert (kort gezegd) een (provisioneel) inbreukverbod met nevenvorderingen. In voorwaardelijke reconventie – onder de voorwaarde dat de Technische Kamer van Beroep in de aanhangige oppositieprocedure die conclusies nog niet heeft herroepen – vordert Sandoz de nietigheid van de door Mundipharma ingeroepen conclusies van het Nederlandse deel van EP 730 wegens toegevoegde materie, niet nawerkbaarheid en gebrek aan nieuwheid / inventiviteit.

Toegevoegde materie; (undisclosed) disclaimer

Sandoz stelt zich op het standpunt dat in conclusie 1 van EP 730 (en daarvan afhankelijke conclusies) materie is toegevoegd ten opzichte van de oorspronkelijke aanvrage WO 765 omdat daarin de disclaimer ‘other than an acrylic resin matrix ’ (hierna: ‘de disclaimer’) niet of in elk geval niet duidelijk en ondubbelzinnig zou zijn geopenbaard.

Naar het oordeel van de rechtbank in WO 765 aan de gemiddelde vakman voldoende duidelijk geopenbaard dat ten behoeve van het verkrijgen van de gewenste formulering met verlengde afgifte een controlled release matrix kan worden gebruikt waarin – uitsluitend of onder meer – acrylhars is toegepast. De vakman zal inzien dat in EP 730 zo’n (door middel van een disclaimer van bescherming uitgesloten) matrix kortweg is aangeduid met de term ‘acrylic resin matrix’. Voor de gemiddelde vakman is derhalve duidelijk welke materie door de disclaimer van de beschermingsvang van EP 730 is uitgesloten en daarmee welke materie nog wel door conclusie 1 wordt beschermd.

Of de toevoeging van de disclaimer in het uiteindelijk verleende 730-octrooi al dan niet strijd met het in artikel 84 EOV neergelegde vereiste van duidelijkheid opleverde stond ter beoordeling van de verlenende instantie in München, maar kan volgens de rechtbank thans niet in de beoordeling van de geldigheid van EP 730 worden betrokken nu het niet voldoen aan dat vereiste (in de Rijksoctrooiwet 1995 neergelegd in artikel 25) geen grond voor vernietiging door de nationale rechter kan opleveren.

Anders dan Sandoz heeft betoogd, kan volgens de rechtbank ook niet als juist worden aanvaard dat de GKB in G1/03 met de overweging ‘In any case, the requirements of conciseness and clarity of Article 84 EPC are also applicable to claims containing claims’ heeft beoogd artikel 84 EOV toe te voegen als grond voor vernietiging van een octrooi in een procedure voor de nationale rechter, hoewel geen deel uitmakend van de in artikel 138 EOV limitatief opgesomde nietigheidsgronden. Veeleer dient deze zinsnede te worden beschouwd in de context van de verwijzingszaken die hebben geleid tot G1/03.

Undisclosed disclaimer?

Naar het oordeel van de rechtbank is van een ‘undisclosed disclaimer’ zoals bedoeld in G1/03 alleen sprake indien voor de disclaimer noch voor de materie van de disclaimer (dat wil zeggen datgene wat wordt uitgesloten) een basis kan worden gevonden in de oorspronkelijke aanvrage.  Alleen indien de materie van de disclaimer in negatieve noch positieve zin is geopenbaard in de oorspronkelijke aanvrage kan de disclaimer worden aangemerkt als ‘undisclosed’. Volgens de rechtbank geldt dat de disclaimer niet moet worden aangemerkt als ‘undisclosed’ in de zin van G1/03 en dat deze niet dient te worden beoordeeld aan de hand van de in G1/03 neergelegde vereisten.

Wel ter beoordeling is volgens de rechtbank de vraag of de omstandigheid dat de materie van de disclaimer, die in WO 765 nog in positieve zin was opgenomen, thans in negatieve zin in de vorm van een disclaimer in EP 730 wordt opgenomen, doordat deze materie van bescherming wordt uitgesloten, in strijd komt met artikel 123 (2) EOV. Het is immers denkbaar dat de technische leer van het octrooi daardoor is veranderd. Echter, zoals de gemiddelde vakman volgens de rechtbank zal onderkennen is de disclaimer uitsluitend opgenomen om een juridische reden, namelijk ter voorkoming van dubbele octrooiering. Een technische betekenis kan daaraan niet worden toegekend; de technische leer van het octrooi wordt er niet door gewijzigd. Derhalve valt niet in te zien dat Mundipharma door het opnemen van de disclaimer enig ongerechtvaardigd voordeel zou hebben genoten of dat derden daardoor in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad. Aldus acht de rechtbank de in conclusie 1 van EP 730 opgenomen disclaimer toelaatbaar. 

Niet-nawerkbaarheid

Volgens Sandoz is conclusie 1 van EP 730 niet nawerkbaar, omdat de beschrijving niet leert hoe de daarin omschreven plasmaniveaus kunnen worden bereikt. De rechtbank wijst dat standpunt van de hand. Mundiphama heeft – met rapporten van partij-deskundigen onderbouwd – gesteld dat controlled release matrix formuleringen als zodanig op de prioriteitsdatum tot de stand van de techniek behoorden en dat de gemiddelde vakman, op grond van de informatie uit het octrooischrift, waaronder de in de beschrijving en conclusie 9 gegeven correlatie tussen de in vitro dissolutiewaarden en het in vivo plasmaprofiel, en zijn algemene vakkennis, zonder undue burden tot een controlled release matrix kon komen waarmee het in conclusie 1 beschreven in vivo plasmaprofiel kan worden bereikt.

Sandoz heeft – eerst bij pleidooi – nog de stelling naar voren gebracht dat de in het octrooischrift gegeven correlatie tussen het in vitro afgifteprofiel en de te bereiken in vivo plasmawaarden de gemiddelde vakman niet kan helpen om te komen tot het gewenste in vivo profiel, omdat de in vitro dissolutiewaarden niet voldoende nawerkbaar zouden zijn beschreven. De rechtbank gaat daar niet in mee en komt tot de slotsom dat de in vitro waarden voldoende nawerkbaar zijn beschreven. 

Gebrek aan nieuwheid

Het niet-nieuwheidsverweer van Sandoz treft volgens de rechtbank geen doel. De gebruikte hoeveelheid actieve stof van voorbeeld II valt niet binnen de waarden van conclusie 1 en EP 104 bevat evenmin een directe en ondubbelzinnige openbaring van oxycodonzout.

Gebrek aan inventiviteit

Mundipharma heeft aangevoerd – en Sandoz heeft niet gemotiveerd bestreden – dat voor de gemiddelde vakman die zich op de prioriteitsdatum van EP 730 voor een dergelijk (te weten: het vinden van een effectieve pijnstiller voor de behandeling van matige tot hevige pijn met een lagere variabiliteit in de benodigde dosering van patiënt tot patiënt en (inherent daaraan) betere titratie (het instellen van een patiënt op de juiste dosering) probleem gesteld zag, vele wegen openstonden om naar een oplossing te zoeken. EP 193 bevat geen enkele aanwijzing welke weg de gemiddelde vakman zou moeten inslaan om tot de oplossing van zijn probleem te komen. Oxycodon wordt in EP 193 niet genoemd. Niet kan worden aangenomen volgens de rechtbank dat op de prioriteitsdatum oxycodon bij de gemiddelde vakman bekend stond als bruikbaar alternatief voor hydromorfon (of morfine) voor toepassing in een controlled release formulering. Daarom kan evenmin worden geoordeeld dat de keus voor oxycodon in een controlled release formulering voor de gemiddelde vakman die op zoek was naar een oplossing voor het hiervoor geformuleerde probleem voor de hand lag.

Inbreuk op conclusie 1 van EP 730 zoals verleend?

Sandoz heeft niet bestreden dat haar 10 mg en 20 mg formuleringen vallen binnen de beschermingsomvang van conclusie 1 van het 730-octrooi. Sandoz is van mening dat dit echter niet geldt voor haar 5 mg formulering omdat daarmee niet wordt voldaan aan het kenmerk oxycodone salt in an amount equivalent to 10 mg to 160 mg of the oxycodone hydrochloride salt. Het standpunt van Mundipharma (dat de 5 mg formulering, indien gebruikt in combinatie met een andere formulering, inbreuk maakt en voorts dat met de 5 mg formulering indirecte octrooi-inbreuk wordt gepleegd) wordt verworpen. De rechtbank stelt voorop dat een formulering van 5 mg buiten de range valt als opgenomen in voormeld kenmerk van conclusie 1 zodat deze buiten de beschermingsomvang van (conclusie 1 van) het octrooi valt. Slechts in door Mundipharma te stellen (en bij betwisting te bewijzen) bijkomende omstandigheden inhoudende dat de 5 mg formulering geschikt is en ook door Sandoz bestemd wordt om te gebruiken in degeoctrooieerde range kan van indirecte inbreuk sprake zijn.

Aanhouding beslissing inzake geldigheid en inbreuk

Terzake van EP 730 is een oppositieprocedure aanhangig waarin het 730-octrooi door de Oppositie-Afdeling niet ongewijzigd in stand is gelaten. Mundipharma is van die beslissing in beroep gegaan en heeft verschillende hulpverzoeken ingediend. Aldus is thans minst genomen in enige mate onzeker of en zo ja met welke conclusies de verlenende instantie in München EP 730 uiteindelijk in stand zal laten. De rechtbank acht het daarom opportuun om de beslissing terzake van de geldigheid van en inbreuk op dit octrooi aan te houden en gebruikmakend van haar discretionaire bevoegdheid ingevolge artikel 83 lid 4 ROW de hoofdzaak in zoverre te schorsen, totdat in oppositie tegen EP 730 in kracht van gewijsde is beslist.

Provisionele vorderingen

Het gevorderde provisionele inbreukverbod wordt toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8733

Voor het modelleren van gewas

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, Vastgoedmaatschappij Gebr. Ezendam B.V. tegen Lommers-Van Eijken Tuinbouwmachines B.V.

Octrooirecht. EP Gebruik van een snijkooieenheid voor het modelleren van een struik- of Boomgewas. Bodemprocedure na Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2009, IEF 7758. Eerst even kort:

4.31. De conclusie uit het vorenoverwogene is dat sprake is van een geldig octrooi waarop Lommers inbreuk maakt. Het gevorderde inbreukverbod ligt daarmee voor toewijzing gereed als in het dictum verwoord. Het inbreukverbod zal tevens een verbod tot indirecte inbreuk omvatten. Ezendam heeft gesubstantieerd aangevoerd dat Lommers ook middelen betreffende wezenlijke bestanddelen van de uitvinding aanbiedt voor toepassing van deze uitvinding in Nederland (dagvaarding onder 9, 28 en 29, en pleitnota mrs. Bisschop en Bodewits nrs 39 en 40: het betreft "kooimaaiers", "rota-schijfknippers" en "rota-schijfunits", onder meer als onderdeel van "een voertuig voorzien van snij-inrichtingen", zodat sprak is van indiriecte inbreuk op conclusie 1). Onjuist is de opvatting van Lommers dat Ezendam ter zake van indirecte inbreuk niet voldoende zou hebben gesteld. Nu de mogelijkheid dat Ezendam ten gevolge van de octrooi-inbreuk door Lommers schade heeft geleden, aannemelijk is, is de schadevergoeding/winstafdracht bij staat eveneens toewijsbaar. Lommers is ter zake aansprakelijk vanaf de betekening van het desbewustheidsexploot op 6 augustus 2008.

Lees het vonnis hier.

IEF 8731

Eenzelfde gedragslijn t.a.v. de beperking van Nederlandse octrooien

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010, zaaknr. 105.002.137/01, Bébécar-Utilades Para Crianca tegen Maxi Miliaan B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Octrooirecht. NL octrooi wielondersteuningsstelsel voor een wandelwagen. Beperking octrooi. Spiro/Flamco in navolging van HR Boston/Medinol ook niet meer van toepassing op Nederlandse octrooien.

9. Sinds de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 138 Europees Octrooiverdrag (13 december 2007) heeft de octrooihouder het recht in een procedure betreffende de geldigheid van zijn octrooi zijn octrooirecht met terugwerkende kracht te beperken, waarna het aldus gewijzigde verdrag de grondslag vormt voor het verdere geding en is de maatstaf voor de beoordeling van de (gedeeltelijke) vernietiging van het Nederlandse deel van een Europees octrooi van het arrest van 16 februari 2001, NJ 2001,393 inzake Van Egmond/Wiva niet meer van toepassing als zijnde niet verenigbaar met het verdragrecht (zie HR 9 maart 2009 inzake Boston/Medinol). Het hof ziet aanleiding ten aanzien van beperking van Nederlandse octrooien eenzelfde gedragslijn te volgen. Ingevolge artikel 1(2) van de decision of the Administrative Council of the European Patent Organisation of 28 June 2001 on the transitional provisions under Article 7 of the Act revising the European Patent Convention of 29 November 2000 is de nieuwe regeling van artikel 138 EOV ook van toepassing op op 13 december reeds verleende octrooien. Het hof zal analoog voornoemde gedragslijn ook volgen voor wat betreft op 13 december 2007 reeds verleende Nederlandse octrooien.

Door Maxi Miliaan is een groot aantal publicaties geciteerd, op grond waarvan naar mening van Maxi Miliaan noch de conclusies van het octrooi na de gedeeltelijke afstand, noch de conlusies van de verschillende hulpverzoeken nieuw, althans inventief zijn te achten. Naar het oordeel van het Hof is conclusie 1 van het octrooi na gedeeltelijke afstand letterlijk bekend uit het genoemde Franse octrooi, zodat die conclusie wegens ontbreken van nieuwheid vernietigd dient te worden. Hetzelfde geldt voor conclusie 1 van hulpverzoek 1. De conclusies 1 van hulpverzoek 2 en 3 zijn niet toelaatbaar omdat bij toelating van die hulpverzoeken een octrooi zou resteren, waarvan het onderwerp niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende aanvrage. Voor wat betreft conclusies 2, 3 en 4 oordeelt het Hof dat het enkel toevoegen van veren in het wielondersteunings-stelsel aan deze inrichting geen inventiviteit van verlenen.

Lees het arrest hier.  

IEF 8728

Zaksluitingen (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010, zaaknr. 105.007.842/01, Kwik Lok Corporation tegen Schutte Bagclosures B.V. (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Octrooirecht. Merkenrecht. Zaksluitingen. Tussenvonnis (voor eerste aanleg zie: Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 november 2007, IEF 5066). Het (inmiddels net geëxpireerde) octrooi op de Kwik Lok, zaksluiting blijft ook in hoger beroep overeind, maar de inbreukvordering wordt ook in hoger beroep afgewezen. Met betrekking tot de vorm- en woordmerken van eiser Kwik Lok oordeelt het hof dat de (beschrijvende) woordmerken alleen nog door nader te bewijzen inburgering gered kunnen worden. Het vormmerk is naar het oordeel van het hof uitsluitend technisch bepaald en derhalve terecht door de rechtbank nietig verklaard.

Lees het arrest hier.

IEF 8721

Om vrijelijk met derden te kunnen spreken

Centrale Raad van Beroep, 18 maart 2010, LJN: BL9083, Appellant tegen UWV

Octrooirecht, althans octrooirechtelijke activiteiten en herziening en terugvordering van een WW-uitkering:

4.6. Het aanwijzen van een moment waarop de hobbymatige activiteiten zijn overgegaan in werkzaamheden in de zin van artikel 8, eerste lid, van de WW dient zo mogelijk op basis van een objectief aan te wijzen tijdstip te geschieden. In dit geval merkt de Raad de aanvraag van het octrooi op 19 juli 2004 als zodanig tijdstip aan. Met de octrooi-aanvraag is appellant naar buiten getreden met zijn idee en heeft hij een activiteit ontplooid die verder gaat dan het hobbymatige. Appellant beoogde hiermee om vrijelijk met derden te kunnen spreken over zijn uitvinding zonder te hoeven vrezen dat anderen van zijn idee zouden profiteren. De mogelijke commerciële ontwikkeling hing daarom ook samen met dat octrooi. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant vanaf deze activiteit zijn werknemerschap heeft verloren. Dit brengt mee dat de herziening van de WW-uitkering eerst per 19 juli 2004 kon plaatsvinden. Het hoger beroep slaagt in zoverre.

Lees het vonnis hier.

IEF 8705

Een onjuiste indruk krijgen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 januari 2010, KG RK 10-0055, Franz Grimme Landmaschinenfabrik tegen Steenvoorden

Octrooirecht. Onrechtmatige publicatie. Ex parte beschikking m.b.t. Europees octrooi aardappelscheidingsmachines. Misleidende informatie met betrekking tot een octrooiprocedure: gedaagde mag in Nederland niet zomaar ‘wapperen’ met Engels vonnis.

2.2. De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is gemaakt dat Steenvoorden door het op haar website aanbieden van de in het verzoekschift onder 35 opgenomen informatie onrechtmatig handelt. De voorzieningenrechter volgt Grimme in haar stelling dat Steenvoorden dusdoende ten onrechte de indruk wekt dat Grimme zich op grond van haar octrooi niet (meer) kan verzetten tegen het produceren, verkopen en aanbieden van de Evolution Separator in Nederland, terwijl de bewuste procedure in Engeland heeft plaatsgevonden en de uitkomst ervan niet zonder meer bepalend is voor de situatie in Nederland of elders in Europa. De Engelse rechter heeft bovendien geoordeeld dat het octrooi ten dele in stand kan worden gelaten en dat bepaalde uitvoeringen van de Evolution Separator, waaronder – naar voorshands kan worden aangenomen – die door Steenvoorden op haar website worden aangeboden, direct of indirect inbreuk maken op dat – beperkte – octrooi. Daarmee is de informatie op de website misleidend. Omdat het voortduren van de huidige situatie Grimme schaadt in de uitoefening van haar octrooirechten – potentiële afnemers van Grimme kunnen immers door de informatie op de website van Steenvoorden een onjuiste indruk krijgen van de aan Grimme toekomende exclusieve rechten en ten onrechte in de veronderstelling komen te verkeren dat in Nederland is vastgesteld dat de door Steenvoorden aangeboden Evolution Separator mechines geen inbreuk maken op die rechten – is naar voorlopig oordeel in deze specifieke omstandigheden van dit geval een maatregel op grond van 1019e Rv op zijn plaats.

2.3. Het bevel zal niet worden toegewezen voor België, Duitsland, Frankrijk en Denemarken, zoals verzocht, maar worden beperkt tot Nederland, nu de betreffende informatie beschikbaar wordt gesteld aan het publiek via een op Nederland gerichte, Nederlandstalige website en Grimme niet heeft aangevoerd dat de informatie ook van invloed is op haar positie in andere landen dan Nederland. (…)

Lees het vonnis hier.