Octrooirecht  

IEF 8472

Het kijkhoekprobleem

Rechtbank 's-Gravenhage, 16 december 2009, HA ZA 08-2775, Sharp Kabushiki Kaisha (K.K.) tegen Samsung Electronics Benelux B.V.

Octrooirecht. EP Vloeibaar-kristalbeeldscherm. Sharp stelt dat Samsung inbreuk maakt op de conclusies 1, 2 en 8 t/m 12 van EP 582 door verkoop en levering in Nederland van bepaalde LCD televisies. Nietigheidsverweer Samsung. Rechtbank vernietigt conclusies 1 en 2 wegens  gebrek aan nieuwheid (anticipatie door US octrooi), maar verbiedt Samsung inbreuk te maken op de conclusies 8 t/m 12 in Nederland. Eerst even voor jezelf lezen.

4.38. Samsung Benelux heeft de door Sharp gestelde inbreuk slechts betwist door zich te beroepen op de ongeldigheid van de conclusies 1, 2 en 8 t/m 12. Dat verweer slaagt ten dele, te weten voor zover de inbreukvorderingen zijn gebaseerd op de conclusies 1 en 2 van EP 582. Nu de conclusies 8 t/m 12 geldig zijn geoordeeld, volgt uit het vorenstaande dat in ieder geval Samsung Benelux daarop inbreuk maakt. Het in de lijn van de nietigheidsverweren gevoerde Giletteverweer dient te worden verworpen voor zover het de gestelde inbreuk op conclusies 8 tot en met 12 betreft.

Lees het vonnis hier.

IEF 8463

Maar daartoe niet is verplicht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 december 2009, HA ZA 06-277, Van Beelen Industrie en Handel B.V. tegen Otter Ultra Low Drag Limited ( met dank aan Muriel van den Hazenkamp, Aries Advocaten)

Proceskostenincident in octrooizaak (zie Rechtbank 's-Gravenhage, 14 juni 2006, IEF 2197). Richtlijnconforme toepassing Handhavingsrichtlijn na implementatiedatum. “In het geding in eerste aanleg, dat weliswaar aanhangig was op de datum van het verstrijken van de omzettingstermijn maar waarin de dagvaarding vóór de uiterste omzettingsdatum is uitgebracht, was de rechtbank gelet op de rechtszekerheid niet verplicht om artikel 224 Rv (en artikel 239 Rv) richtlijnconform uit te leggen.”

6. Naar het oordeel van het hof volgt uit de Europese jurisprudentie dat indien een bepaling van de richtlijn niet binnen de omzettingstermen of niet volledig is omgezet en er geen beletselen zijn voor omzetting (zoals algemene rechtsbeginselen of het niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn van de richtlijnbepaling), de rechter na het verstrijken van de implementatietermijn verplicht is nationale wetgeving richtlijnconform te interpreteren en dat hij gedurende de implementatietermijn richtlijnconform mag interpreteren maar daartoe niet is verplicht. Onder meer uit het Adelener-arrest (rov. 121 -123) volgt (tevens) dat (ook) de rechterlijke instanties zich vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van een richtlijn zoveel mogelijk dienen te onthouden van een uitlegging van het interne recht die, na het verstrijken van de omzettingstermijn, de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling ernstig in gevaar zou kunnen brengen. Omtrent het ernstig in gevaar brengen van de doelstelling van de Handhavingsrichtlijn is in het onderhavige geschil echter niets gesteld noch is daarvan gebleken.

Dat dienaangaande in het Kolpinghuis-arrest (rov. 15) anders is beslist, valt naar het oordeel van het hof in dat arrest niet te lezen. Met betrekking tot vraag 3 is in dat arrest immers geoordeeld (rov. 15 en 13) dat in het kader van de begrenzing van de verplichting van de nationale rechter om bij de uitlegging van de ter zake dienende voorschriften van de richtlijn te rade te gaan bij de inhoud van de richtlijn, deze verplichting haar begrenzing vindt in de algemene rechtsbeginselen van het gemeenschapsrecht, en met name in het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, ongeacht of de omzettingstermijn al dan niet is verstreken. Met andere woorden: indien volgens het Gerecht een algemeen rechtsbeginsel aan richtlijnconforme interpretatie in de weg staat, geldt dit niet alleen na het verstrijken van de omzettingstermijn maar (uiteraard) ook voor de voorafgaande periode.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de primaire stelling van Van Beelen niet als juist kan worden aanvaard.

(…)

9. Uit het arrest van 9 augustus 1994 (Bund Naturschutz) volgt dat een lidstaat, die een richtlijn niet tijdig heeft omgezet niet door middel van een overgangsbepaling in zijn nationale wet kan bepalen dat een verplichting krachtens de richtlijn niet geldt voor een procedure die vóór de inwerkingtreding van de nationale wet maar na het verstrijken van de omzettingstermijn is aangevangen. Omtrent de vraag of een lidstaat een overgangsregeling in het leven mag roepen voor vóór de uiterste omzettingsdatum aangevangen procedures heeft het HvJ EG zich in dat arrest niet uitgelaten. In dat arrest gaat het overigens om een verticale verhouding, terwijl het onderhavige geding de verhouding tussen particuliere ondernemingen (horizontale verhouding) betreft.

In casu is de uiterste omzettingsdatum van de Handhavingsrichtlijn 29 april 2006. De omzettingswetgeving is tot stand gekomen op 8 maart 2007 en op 1 mei 2007 in werking getreden. De dagvaarding in eerste aanleg in deze zaak is uitgebracht op 3 januari 2006, derhalve vóór de uiterste omzettingsdatum. Ten tijde van de uitspraak van de rechtbank (14 juni 2006) was de uiterste omzettingstermijn reeds verstreken, terwijl de wet tot omzetting eerst later tot stand is gekomen en in werking getreden. Anders dan Otter betoogt, is artikel 14 Handhavingsrichtlijn, ook al bevat het enkele open normen, naar het oordeel van het hof onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig. Dit vindt steun in het feit dat de wetgever (later) het bepaalde in artikel 14 letterlijk in artikel 1019h Rv heeft overgenomen, zij het met toevoeging van het woord "'desgevorderd".

Op zichzelf laten de bewoordingen van artikel 239 Rv een richtlijnconfome uitleg toe. In civiele zaken, en vóór de uiterste omzettingstermijn ook in procedures over intellectuele eigendom, was het gebruikelijk om de partij die in het ongelijk werd gesteld te veroordelen in de geliquideerde kosten en niet in de werkelijk gemaakte kosten. In zoverre hield (en houdt) artikel 14 een breuk in met de bestaande rechtspraktijk ten aanzien van de toepassing van artikel 239 Rv (vgl. J.L.R.A. Huydecoper, AM1 2004-4 blz. 121 en 123). Uit de jurisprudentie van de feitenrechters en de litteratuur is inmiddels gebleken (vgl. advocaatgeneraal D.W.F.Verkade in zijn conclusie (onder 6.7) voor bet arrest HR 30 mei 2008, LJN BC2153, Endstra tapes), dat inmiddels - anders dan Otter meent - in tal van gedingen waarin de dagvaarding na de uiterste implementatiedatum is uitgebracht, de artikelen 237 e.v. Rv richtlijnconform zijn uitgelegd en toegepast. Hierdoor is voor dergelijke gedingen (gedingen betreffende intellectuele eigendom, waarin de dagvaarding is uitgebracht na de uiterste omzettingstermijn) een nieuwe situatie ontstaan waarbij de toepassing van artikel 239 Rv is gewijzigd en kan in dergelijke zaken niet meer worden gesproken van een gebruikelijke of bestaande rechtspraktijk bestaande in veroordeling in de geliquideerde kosten. Dit betekent dat thans (althans wat de periode vanaf de uiterste omzettingsdatum tot de inwerkingtreding van de omzettingswet betreft) een richtlijnconforme uitleg en toepassing van artikel 14 Handhavingsrichtlijn niet meer in strijd met de rechtszekerheid kan worden geacht. In het geding in eerste aanleg, dat weliswaar aanhangig was op de datum van het verstrijken van de omzettingstermijn maar waarin de dagvaarding vóór de uiterste omzettingsdatum is uitgebracht, was de rechtbank gelet op de rechtszekerheid niet verplicht om artikel 224 Rv (en artikel 239 Rv) richtlijnconform uit te leggen.

10. Wat de kosten van de octrooigemachtigde als onderdeel van de zekerheidstelling betreft wordt opgemerkt dat de rechtbank deze terecht niet in aanmerking heeft genomen, nu - los van de Handhavingsrichtlijn - daarvoor in het Wetboek van Rechtsvordering geen grondslag aanwezig is. Uit het arrest HR 28 april 1995 (NJ 1995,729) kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid, dat ingeval van verplichte procesvertegenwoordiging niet alleen de kosten van de advocaat maar ook de kosten van de octrooigemachtigde vallen aan te merken als kosten als bedoeld in de artikelen 237 e.v. Rv waarin de in bet ongelijk gestelde partij zal kunnen worden verwezen, nog daargelaten de waag of een octrooigemachtigde als "rechtshelper" kan worden beschouwd.

Lees het arrest hier.

IEF 8457

Dit procesregime aanmerkelijk verstoren

Rechtbank ’s-Gravenhage, rolbeslissing van 9 december 2009, HA ZA 09-3931, High Point Sarl tegen KPN B.V.  (met dank aan Roald Minneboo, NautaDutilh).

Octrooirecht. Rolbeslissing m.b.t. verzoek KPN tot schorsing en afgifte van bescheiden (discovery eerdere rechthebbende octrooi)  in VRO procedure. Niet toewijsbaar. “Schorsing of aanhouding van de procedure zou dit procesregime aanmerkelijk verstoren.” Zie ook Rechtbank Den Haag, 26 mei 2009, IEF 7954 (High Point / KPN)

3.1. De verlangde schorsing van de procedure dan wel de subsidiair verzochte aanhouding zouden KPN in de gelegenheid moeten stellen bewijsmateriaal te verzamelen dat haar in de hoofdzaak te voeren verweer zou kunnen ondersteunen. Het gaat hier met name om de door Avaya [een eerdere rechthebbende tot het octrooi – IEF] in de discovery procedure te produceren documenten.

3.2. In de hoofdzaak heeft KPN nog niet geantwoord. Hoewel zij haar venveren nog niet heeft geformuleerd is aannemelijk - gelet op het de posities welke KPN innam in het kort geding en ook gelet op de door haar geëntameerde bodemzaak gericht op de vernietiging van het octrooi - dat KPN in elke geval een materieel niet-inbreuk verweer zal gaan voeren en daarnaast, bij wijze van verweer, de geldigheid van de het octrooi zal betwisten. De verzoeken zien op andere nader te formuleren verweren. Voor alle verweren geldt dat zij deze naar voren kan brengen zodra KPN daartoe over enig aanknopingspunt beschikt. Het volledige bewijs kan ook in een latere fase van de procedure worden gepresenteerd.

3.3. Het incident ex artikel 843a Rv heeft de strekking High Point te doen overleggen, In afschrift, dezelfde stukken die Avaya in de discovery dient te produceren, voorrover deze ook in handen van High Point zijn. Het zou dus moeten gaan om alle stukken die haar verweer zouden kunnen ondersteunen. Voorshands is dit verweer nog niet gevoerd, in elk geval is vooralsnog onvoldoende gesubstantieerd dat er sprake is van een onrechtmatige daad.

3.4. De VR0 procedure is in het leven geroepen om de octrooihouder dan wel de partij die octrooi-inbreuk wordt verweten een procedure te bieden waarin met behoud van processuele waarborgen op aanvaardbare en voorzienbare termijn een bodembeslissing kan worden verkregen. Schorsing of aanhouding van de procedure zou dit procesregime aanmerkelijk verstoren. Dit geldt ook voor het verlangde pleidooi indien dat in dit stadium zou worden bepaald.

3.5. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid, als overwogen onder 3.2 en 3.3, dat zowel het verzoek tot schorsing als het verzoek tot afgifte afschrift bescheiden in de huidige stand van de procedure in de hoofdzaak nog niet toewijsbaar voorkomen, ziet de rechtbank aanleiding - omdat in dit geval de zaak niet meebrengt dat eerst en vooraf in de incidenten wordt beslist - het pleidooi in de incidenten te bepalen gelijktijdig met het reeds bepaalde pleidooi in de hoofdzaak, dat wil zeggen op 4 juni 2010.

Lees de rolbeslissing hier.

IEF 8434

De Wegkwijnziekte (VRO)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 december 2009, HA ZA 09-2183, Intervet Internationmal B.V. c.s. tegen Merial Limited c.s. (met dank aan Robin van Kleeff, Howrey)

Octrooirecht. VRO na ex parte. EP’s vaccins varkenscircovirus, vaccins tegen PMWS, of, poëtischer, de wegkwijnziekte. De Rechtbank Den Haag vernietigt drie Europese octrooien van Merial. Deze drie octrooien werden door Merial ingeroepen tegen Intervet, omdat Intervet daarop beweerdelijk inbreuk zou maken met de productie van haar vaccin dat de wegkwijnziekte PMWS bij varkens voorkomt. Schadevergoeding tenuitvoerlegging van de bewijsmaatregelen op grond van artikel 1019g Rv.

Op basis van haar octrooien had Merial  al eerder verlof gekregen om voorzieningen te treffen ex artikelen 1019b-1019d Rv (zie ex parte beschikking Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2008, IEF 7593). Merial heeft de rechtbank vervolgens verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen gelet op het vereiste van het kunnen aanwijzen van "bepaalde bescheiden" van artikel 843a Rv. Het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht vond de rechter-commissaris te verstrekkend zonder een beoordeling van de geldigheid van de drie ingeroepen octrooien. Intervet heeft daarop aangeboden de onderhavige versnelde bodemprocedure in te leiden.

Twee van de drie octrooien betreffen varkenscircovirussen. Deze octrooien worden vernietigd op grond van een korte publicatie (een ingezonden brief van minder dan 500 woorden) die al was onderzocht en beoordeeld door de Examiner van het EOB. Anders dan het EOB komt de rechtbank tot de conclusie dat de isolatie van de virussen niet inventief is in het licht van deze publicatie. De daaropvolgende stappen (onder andere de bepaling van de sequentie van het virus) zijn niet inventief. Ook de snelle ontwikkelingen in het vakgebied rond de prioriteitsdatum dragen bij aan het oordeel van de rechtbank.

Het derde octrooi betrof het gebruik van insectencellen als adjuvans (een stof die de immunogeniteit van een antigeen versterkt). Dit octrooi acht de rechtbank nietig gelet op een niet bij de verlening beoordeelde publicatie die volgens de rechtbank nieuwheidsschadelijk is voor conclusie 1. Ook het hulpverzoek bevat volgens de rechtbank geen geldige uitvinding, aangezien de toegevoegde kenmerken ook te vinden zijn in de publicatie dan wel het octrooi geen inventiviteit kunnen verschaffen.

Gelet op de vernietiging van de octrooien bepaalt de rechtbank ook dat Merial de schade die het gevolg is van de tenuitvoerlegging van de bewijsmaatregelen dient te vergoeden op grond van artikel 1019gRv.

Lees het vonnis hier.

IEF 8643

Stap in richting EU octrooi

"Afgelopen vrijdag is in Brussel door de Raad van Ministers een belangrijke stap gezet in de verbetering van het Europese octrooistelsel. Het EU octrooi wordt een extra mogelijkheid voor de aanvrager. Het is geen vervanging van de nationale of Europese octrooien. Aan de nationale octrooien verandert er helemaal niets.

Overeenstemming
In Brussel kon overeenstemming worden bereikt omdat het grootste punt van discussie, de taal/talen van het toekomstige EU octrooi, buiten de onderhandelingen is gehouden. Er is overeenstemming bereikt over de volgende onderwerpen:
1. het EU octrooi (behalve de talenregeling)
2. het 'Europese en EU octrooigerecht'
3. versterkte samenwerking tussen het EOB en nationale octrooibureaus.

Lees hier meer.

IEF 8401

De nieuwste rage

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 december 2009, KG ZA 09-1122, Street Surfing LLC,Alcom Computer Products B.V.

Octrooirecht. EP Skateboard met richtingszwenkwiel (beter bekend als het zeer gerse waveboard). Eiser Street Surfing(een niet-ingeschreven licentiehouder) legt conservatoir douanebeslag op uit China afkomstige zending boards voor gedaagde Alcom en stelt dat gedaagde inbreuk maakt op het octrooi. Vorderingen toegewezen. Grensoverschrijdend verbod voor alle gedesigneerde landen. Eerst even kort:

4.30. Alcom heeft de inbreuk niet anders bestreden dan door het bij wijze van verweer betogen dat het octrooi geldigheid mist. Nu hiervoor is komen vast te staan dat voorshands van de geldigheid van het octrooi dient te worden uitgegaan, leidt zulks er toe dat Alcom naar voorlopig oordeel maakt inbreuk op de conclusies 1, 2, 3, 6 en 9 van EP 541. Alcom zal dan ook worden verboden direct inbreuk te maken op EP 541. Het verbod wordt versterkt met een dwangsom.

4.31. Een verbod tot indirecte octrooiinbreuk wordt afgewezen, omdat daarvoor stelplicht. Het gevorderde verbod voor betrokkenheid bij inbreuk wordt als te ruim en te onbepaald eveneens afgewezen.

4.32. Street Surfing vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod jegens Alcom. Zij stelt daartoe dat de inbreukmakende producten via de website van Alcom in een razend tempo worden verkocht en de dreiging groot is dat Alcom, geconfronteerd met een verbod in Nederland, haar handel zal verplaatsen naar een afzetkanaal buiten Nederland. Deze stelling heeft Alcom onweersproken gelaten. Evenmin heeft zij verweer gevoerd tegen het verzochte grensoverschrijdende karakter van het verbod. Onder die omstandigheden.

Lees het vonnis hier. Lees hier "Hoe herken je een namaak waveboard "

IEF 8384

Handhaving van nietige octrooien

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 november 2009, zaaknr. 105.000.174/01, Rockwool c.s. tegen Isover Saint Gobain c.s. (met dank aan Willem Hoyng, Howrey).

Octrooirecht. Handhaving van nietige octrooien.  Eerst even kort: In HR 15 februari 2008 (IEF 5611) werd een 25 jaar durend octrooigeschil beslecht tussen Rockwool en Isover waarbij Rockwool's octrooi nietig werd verklaard en er ook van inbreuk geen sprake was. In de onderhavige zaak gaat het om een "recenter" octrooi van Rockwool aangevraagd op 11 september 1985 en nietig verklaard op 15 november 1995. Isover wil schadevergoeding wegens handhaving van nietige octrooien. Tussenarrest van het Hof Den Haag m.b.t. de aansprakelijkheidsvraag. Hof raadt partijen aan de zaak  (die 12 jaar loopt) te schikken.

12. Op grond van het vorenstaande neemt het hof - behoudens tegenbewijs - voorshands aan dat er met betrekking tot de substraat plantpot met gegroefde bodem in de periode juni-oktober 1984 geen geheimhoudingsplicht was bedongen en dat Rockwool/Grodan ervan op de hoogte waren althans moesten beseffen dat het octrooi / de octrooien wegens openbaar voorgebruik aan nietigverklaring/venietiging bloot stond(en). Tegen dit vermoeden zullen Rockwool c.s. tegenbewijs (LI) mogen leveren.

13. Mochten Van Gorkom en De Ruijter / Rockwool c.s. in hun tegenbewijslevering sub I en / of sub I1 niet slagen, dan zijn zij (althans een of meer van hen) in beginsel aansprakelijk voor de schade die Isover c.s. hebben geleden als gevolg van de handhaving van de octrooien/ het octrooi door middel van de exploten (en brief) als hierboven genoemd na 1 december 1987.
Het hof overweegt reeds nu dat de bewijslast betreffende de schade en het causaal verband op Isover c.s. rust, nu zij zich op het rechtsgevolg van de onrechtmatige daad (namelijk de schade) beroepen. Niet weersproken is verder dat de genoemde exploten zijn gericht aan (potentiële) afnemers van Isover c.s en aan Isover zelf

14. Op andere geschilpunten zal het hof, zo nodig, in een later stadium ingaan. Het hof geeft partijen in overweging op basis van het vorenstaande te trachten tot een minnelijke regeling te komen.

Lees het arrest hier.

IEF 8382

Trapezehaakinrichting

Octrooicentrum Nederland, 23 oktober 2009,  verzoeksters:  MBrands International B.V. en MBrands B.V.; octrooihoudster: Handelsonderneming Kubus B.V. (met dank aan Alex Ferguson, Octrooibureau Ferguson).

Octrooirecht.  Advies OCN ex artikel 76 ROW inzake NL octrooi m.b.t. een trapezehaakinrichting (zie eerder vonnis in KG van 15 juli 2009, IEF 8063) Beperkende werking van vóór verlening van het octrooi in de beschrijving opgenomen opmerking. Instemming van verzoeker bij de behandeling van een door de octrooihouder ingediend hulpverzoek niet langer vereist, wegens wijziging EOV:

“Octrooicentrum Nederland bevestigt dat in het verleden inderdaad de instemming van verzoeker bij de behandeling van een hulpverzoek werd vereist. Octrooicentrum Nederland heeft echter haar beleid in deze gewijzigd. Aanleiding voor deze wijziging was het in december 2007 van kracht worden van de herziening van het Europees Octrooiverdrag, het zogenaamde EPC 2000. Het nieuwe lid 3 van artikel 138 EOV bepaalt, analoog aan de rechtsgang in het kader van een Nederlandse gerechtelijke nietigheidsprocedure, dat een octrooihouder in een nietigheidsprocedure het recht heeft zijn octrooi te beperken middels gewijzigde conclusies.

“Deze wijziging van het EOV is voor Octrooicentrum Nederland de aanleiding geweest om de procedure inzake het nietigheidsadvies op dit punt nader te harmoniseren met de nieuwe  bepalingen van het EOV. Weliswaar zou de houder van een Rijksoctrooi zijn octrooi kunnen  beperken middels een akte van gedeeltelijke afstand, doch een verzoeker in een  adviesprocedurekan deze optie blokkeren als deze een nietigheidsactie heeft ingesteld, deze  ingeschreven is in het octrooiregister en verzoeker geen toestemming geeft voor het doen van gedeeltelijke afstand (zie de uitspraak van de Raad van State van 27 februari 2008, BIE 2008, nr. 17). Om ook in een dergelijk geval de houder van een Rijksoctrooi in de gelegenheid te stellen om een voorgenomen wijziging van het octrooi te laten beoordelen, is het derhalve beleid van Octrooicentrum Nederland geworden dat het iedere octrooihouder is toegestaan een daartoe strekkend hulpverzoek in een adviesprocedure in te brengen. Instemming van de verzoeker is daarbij niet meer vereist.”

Lees het advies hier.

IEF 8381

Inrichting voor het afschrapen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 november 2009, HA ZA 08-3488, Hauni Maschinenbau A.G. tegen Spikker Specials

Octrooirecht. EP ‘Inrichting voor het afschrapen van tabaksdeeltjes vanaf een transporteur’. Stukgelopen samenwerking. Gestelde inbreuk door schrapers gedaagde. Reconventionele nietigheidsvordering. Tussenvonnis met bewijsopdracht rechtsverwerking gedaagde. Eerst even voor jezelf lezen:

4.1. Gelet op de verweren tegen de conventionele inbreukvordering, die tevens de basis vormen voor de reconventione nietigheidseis, in combinatie met de omstandigheid dat deze nietigheidsvordering ter zitting afhankelijk is gemaakt van de vraag of Hauni haar recht heeft verwerkt om op grond van EP 136 tegen Spikker op te treden, acht de rechtbank het vooreerst van belang of Hauni ten tijde van het schrijven van de brief uit maart 1998 geciteerd in 2.8 wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Spikker met vervangingsonderdelen op de markt was die onder de beschermingsomvang van het prioriteitsdocument en het alstoen binnen afzienbare tijd te verlenen octrooi vielen. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

(…)

4.10. Dat de visie van Spikker (rechtsverwerking vanwege deze "toezegging" van Hauni in combinatie met 9 jaar tijdsverloop) neer zou komen op "een blanco-licentie tegen 0- tarief" en alleen al op die grond niet aannemelijk zou zijn, zoals Hauni bij repliek bij pleidooi nog heeft gesteld, onderschrijft de rechtbank niet. Aan het hiervoor genoemde samenstel van feiten heeft in dat veronderstelde geval Spikker het vertrouwen kunnen ontlenen dat zij met haar schrapers gevrijwaard zou zijn van octrooirechtelijke aanspraken zijdens Hauni. Niet moet worden vergeten dat zij vervolgens ook daadwerkelijk 9 jaar ongemoeid is gelaten door Hauni. Dat tijdsverloop in combinatie met de aldus als erkenning van de afwezigheid van octrooirechtelijke aanspraken op te vatten feiten levert rechtsverwerking op. 

4.11. Voorwaarde daarvoor is evenwel dat Spikker, op wie de bewijslast ter zake rust, bewijst dat Hauni in maart 1998 toen zij de in 2.8 geciteerde fax schreef, wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Spikker vervangingsonderdelen voerde die onder de beschermingsomvang zouden (gaan) vallen van EP 136 en/of van het Duitse prioriteitsdocument. Zij zal worden toegelaten dit te bewijzen – bijvoorbeeld middels stukken uit de periode van samenwerking tussen partijen en/of middels het horen van getuigen.

4.12. Eerst indien Spikker niet zou slagen in dit bewijs, faalt het beroep op rechtsverwerking en komt de rechtbank toe aan het geldigheidsverweer in conventie en de nietigheidsaanval in reconventie, in welk kader mogelijk een nadere bewijsopdracht zal volgen aangaande het gestelde openbaar toegankelijk zijn van het in 2.7 bedoelde TKD-Handbuch voor de Protos 100, dan wel het gestelde uitleveren of aanbieden van deze machines met de op p. 12 van deze handleiding bedoelde PKD-schrapers voorafgaand aan de prioriteitsdatum. Hetzelfde zal alsdan mogelijk opgaan ten aanzien van het ter zitting door Spikker gedane specifieke bewijsaanbod dat productie 13 van Hauni, een werktekening van G.D. uit december 1986 van een plaatje gesoldeerd met widia (wolfraamcarbide, een afkorting in het Duits voor (hard) "wie Diamant"), voorafgaand aan de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk was.

Lees het vonnis hier.

IEF 8379

Kameratmosfeerconditioneereenheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 november 2009, HA ZA 08-1040, Van Holsteijn en Kemna Special Products B.V. (VHK) tegen J.E. Stork Ventilatoren B.V. (met dank aan Chantal Morel, Klos Morel Vos & Schaap).

Octrooirecht. Eerst even kort. EP eiser VHK m.b.t. ‘kameratmosfeerconditioneereenheid’. De ventilatie-eenheid van gedaagde Stork valt weliswaar onder de beschermingsomvang van het octrooi, maar nu het Nederlandse deel van het EP nietig is wegen gebrek aan nieuwheid, worden de vorderingen afgewezen. 1019h proceskosten: €75.702,88.

4.1 1 De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat in het Duett- systeem sprake is van een eenheid die een sandwichstructuur omvat van de eerste warmtewisselmiddelen, een laag isolatiemateriaal en de tweede warmtewisselmiddelen, zodat is voldaan aan deelkenmerk (h) van conclusie 1 van het octrooi. Door Stork is niet bestreden dat het Duett-systeem voldoet aan de overige deelkenmerken, zodat daarmee vaststaat dat het Duett-systeem valt onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 655.

(…)

4.19 De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de gemiddelde vakman aan de passage 'en waarbij de kameratmosfeerconditioneereenheid zowel de temperatuur als de luchtkwaliteit in de kamer kan besturen’ niet de betekenis zou toekennen dat besturing zo nodig gelijktijdig maar steeds onafhankelijk van elkaar plaatsvindt zoals door VPIK is beoogd. Niet bestreden is dat de in DE 196 geopenbaarde opstelling zowel de temperatuur als de luchtkwaliteit in de kamer kan besturen. Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat alle deelkenmerken van conclusie 1 van EP 655 reeds in DE 196 zijn geopenbaard, zodat deze conclusie nietig is wegens gebrek aan nieuwheid.

Lees het vonnis hier.