Octrooirecht  

IEF 7936

Orange Book

Octrooirecht. Mededingingsrecht. Interessante uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 6 mei 2009 in de zogeheten ‘Orange Book’-zaak. EP 325 330 voor een ‘optically readable record’. Technische standaarden. Verplichting tot geven licentie. Mogelijkheid tot verkrijgen inbreukverbod.

Technische standaarden worden in veel elektronica gebruikt. In octrooizaken wordt het toepassen van een standaard door de gedaagde vaak aangevoerd als een bewijs van inbreuk op de voor de toepassing van de standaard noodzakelijke octrooien. Mededingingsrechtelijk is de vraag relevant of een weigering van de octrooihouder om de gedaagde een licentie te verlenen misbruik van machtspositie kan opleveren.

Deze zaak gaat over de in het ‘Orange Book’ neergelegde standaard voor recordable en rewritable compact discs (CD-R en CD-RW) en betreft de vraag onder welke voorwaarden de weigering een licentie te verlenen misbruik van machtspositie oplevert en in de weg staat aan het verkrijgen van een inbreukverbod.

Het Bundesgerichtshof geeft de volgende algemene rechtsregels:

a) Een gedaagde die aangesproken wordt op grond van octrooi-inbreuk kan zich tegen de aanspraken van de octrooihouder verweren, door te stellen dat de octrooihouder misbruik maakt van zijn marktpositie als hij weigert de gedaagde een octrooilicentie te geven op non-discriminatory en non-restrictive voorwaarden.

b) De octrooihouder maakt zich echter alleen schuldig aan onrechtmatig handelen als de gedaagde hem een onvoorwaardelijk en onherroepelijk aanbod heeft gedaan om een licentieovereenkomst af te sluiten, dat de octrooihouder niet kan afwijzen zonder het verbod op discriminatie en concurrentievervalsend gedrag, en die gedaagde zich ook voor de periode waarin hij reeds gebruik maakt van de geoctrooieerde vinding houdt aan de bepalingen van de nog te sluiten licentieovereenkomst, in ruil voor het [recht op] gebruik van de geoctrooieerde materie.

c) In het geval waarin de gedaagde de licentie-eisen van de octrooihouder excessief acht of waarin de octrooihouder weigert de royalty’s te kwantificeren, geldt een aanbod om een licentie waarin de licentiegever de royalty’s naar eigen en redelijke inschatting mag vaststellen als een dergelijk onvoorwaardelijk aanbod.

Lees de uitspraak hier in het Duits en hier in (een niet-officiële) Engelse vertaling.

IEF 7934

Nu de ROW niet in alle gevallen bescherming biedt

Raad van State, 27 mei 2009, LJN: BI4974. Hoger beroep in zaak Octrooicentrum Nederland (OCNL) tegen Yeda Research and Development Company Ltd. (Yeda).

Octrooirecht. ABC. Hoger beroep is ongegrond nu de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat, ook indien een product via indirecte inbreuk naar nationaal recht door een basisoctrooi zou kunnen worden beschermd in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening, het OCNL aan Aventis geen certificaat voor cetuximab hoefde af te geven, nu artikel 73, eerste lid, van de ROW haar niet in alle gevallen bescherming biedt tegen het aanbieden of leveren van dat product.

Bij besluit van 27 mei 2005 heeft het Octrooicentrum Nederland geweigerd aan Aventis Holdings Inc. (Aventis) een zogenoemd aanvullend beschermingscertificaat (certificaat) voor het product cetuximab af te geven. Vervolgens heeft het OCNL het door Aventis daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door Aventis daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (lees de uitspraak hier: IEF 6204.Tegen deze uitspraak heeft Yeda, de rechtsopvolger van Aventis, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

2.2. Het OCNL heeft aan het besluit van 29 maart 2007 ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan het in artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening voor afgifte van een certificaat gestelde vereiste, nu het product cetuximab, de werkzame stof van het geneesmiddel Erbitux, niet wordt beschermd door het als basisoctrooi aangewezen Europese octrooi EP 0 667 165 (hierna: het basisoctrooi). Het Europees Octrooibureau heeft dat octrooi verleend voor de uitvinding dat een bepaalde combinatie van monoklonale antilichamen, zoals cetuximab, met een antineoplastisch middel, zoals irinotecan, geschikt is voor de behandeling van kanker. Het heeft echter geen octrooi voor het product cetuximab verleend en derhalve kan volgens het OCNL evenmin een certificaat voor dat product worden afgegeven. Volgens het OCNL wordt een product slechts door een basisoctrooi beschermd in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening, indien met het product direct inbreuk kan worden gemaakt op dat octrooi, omdat het valt onder de omschrijving in de conclusies van het desbetreffende octrooischrift. Dat het verhandelen van alleen cetuximab, als door Aventis gesteld, tot een indirecte inbreuk, als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Row, op het basisoctrooi leidt, is derhalve niet van belang en staat bovendien niet ter beoordeling aan de bestuursrechter, aldus het OCNL.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 73, eerste lid, van de Row Aventis niet in alle gevallen bescherming biedt tegen het aanbieden of leveren van cetuximab, aangezien dat antilichaam niet noodzakelijkerwijs voor toepassing in combinatie met een antineoplastisch middel is bestemd. Ook indien een product via indirecte inbreuk door een basisoctrooi kan worden beschermd in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening, hoefde het OCNL aan Aventis geen certificaat voor cetuximab af te geven, aldus de rechtbank.

2.4. Yeda betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat iedere levering van cetuximab noodzakelijkerwijs een indirecte inbreuk op het basisoctrooi oplevert, aangezien cetuximab volgens de […] handelsvergunning […] alleen in combinatie met het antineoplastische middel irinotecan mag worden toegepast. Nu een product ook door een basisoctrooi kan worden beschermd in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening, indien het op grond van het nationale recht via indirecte inbreuk door dat octrooi wordt beschermd, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat er geen grond voor het OCNL was om aan Aventis een certificaat voor cetuximab af te geven, aldus Yeda. Zij wijst er in dat verband op dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 16 september 1999 in zaak nr. C-392/97 (Jur. 1999, blz. I-5553 – Farmitalia, red.) heeft overwogen dat te rade moet worden gegaan bij de niet-communautaire regels die op een basisoctrooi van toepassing zijn om vast te stellen of een product door dat octrooi wordt beschermd in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening.

2.4.1. Het betoog van Yeda dat de rechtbank heeft miskend dat iedere toekomstige levering van cetuximab een indirecte inbreuk op het basisoctrooi oplevert faalt. Volgens de bij de handelsvergunning behorende samenvatting van de productkenmerken is het uit cetuximab vervaardigde geneesmiddel Erbitux in combinatie met irinotecan geïndiceerd voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerde colorectale kanker met epidermale groeifactor receptor (EGFR)-expressie, na falen van cytotoxische behandeling met irinotecan. Anders dan Yeda betoogt, volgt uit die indicatie niet dat iedere toekomstige levering van cetuximab uitsluitend voor toepassing in combinatie met irinotecan is bestemd, nu de handelsvergunning op verzoek van de vergunninghouder kan worden gewijzigd, in die zin dat in de samenvatting van de productkenmerken ook indicaties worden opgenomen, waarop het basisoctrooi geen betrekking heeft. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat, ook indien een product via indirecte inbreuk naar nationaal recht door een basisoctrooi zou kunnen worden beschermd in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de ABC-Verordening, het OCNL aan Aventis geen certificaat voor cetuximab hoefde af te geven, nu artikel 73, eerste lid, van de Row haar niet in alle gevallen bescherming biedt tegen het aanbieden of leveren van dat product.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover bestreden, te worden bevestigd.

Lees de uitspraak hier.

IEF 7928

Het gaat alleen nog om het opschalingsprobleem

Rechtbank ’s-Gravenhage 26 mei 2009, 336052 / KG ZA 09-509, Boehringer Ingelheim Pharma GMBH & CO.KG tegen Purac Biochem B.V.

Octrooirecht. Kort geding. Vordering tot inzage ex artikel 843a lid 2 Rv wordt afgewezen, aangezien er een gerede kans bestaat dat het octrooi van Boehringer een oppositie of een nietigheidsprocedure niet zal overleven.

Eiser Boehringer maakt deel uit van een groep ondernemingen wereldwijd die zich onder meer bezighoudt met onderzoek, ontwikkeling, vervaardiging en verhandeling van geneesmiddelen en polymeren voor biomedische toepassingen. Gedaagde Purac is een producent van natuurlijk melkzuur, derivaten, glucomaten, lactiden en bio-polymeren. Purac en Boehringer zijn belangrijke concurrenten op de markt voor bio-polymeren.

Boehringer is houdster van een Europese octrooi dat betrekking heeft op een werkwijze voor de bereiding van resorbeerbare polyesters door massapolymerisatie. Boehringer zegt redenen te hebben om te veronderstellen dat Purac de in het octrooi beschreven werkwijze toepast. Om die reden heeft zij dan ook een conservatoir bewijs- en beschrijvend beslag doen leggen onder Purac ex artikel 1019b – 1019d Rv.

Purac heeft oppositie ingesteld tegen het octrooi, maar de oppositieafdeling heeft inmiddels aangegeven het octrooi ongewijzigd in stand te zullen laten.

In dit kort geding vordert Boehringer onder meer inzage in de beslagen documenten omtrent en de beschrijving van het productieproces van Purac. Purac verweert zich hiertegen door als meest verstrekkende verweer aan te voeren dat het octrooi niet geldig is. Indien het octrooi niet geldig zou zijn, heeft Boehringer niet langer recht en belang bij toegang tot de beslagen documenten en de beschrijving. Binnen het bestek van het kort geding betekent een en ander dat beoordeeld moet worden of er een gerede kans is dat het octrooi in een daartoe bestemde procedure ongeldig zal worden verklaard.

De discussie tussen partijen ziet onder meer op welke vakman men hier op het oog moet hebben. Boehringer heeft desgevraagd opgegeven te denken aan een organisch chemicus met ervaring in de ontwikkeling van bio-polymeren. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van oordeel dat Boehringer veronachtzaamt dat in dit geval de stof en de werkwijze ter verkrijging van de stof op laboratoriumschaal reeds beschikbaar was. De problemen waarvoor een organisch chemicus een oplossing zou kunnen vinden zijn dus een gepasseerd station. Aan de orde was vervolgens niets anders dan de opschaling van de laboratoriumwerkwijze. Dit is in het algemeen het vakgebied van chemical technology of chemical engineering. De Voorzieningenrechter zal dan ook een chemicus die ervaring heeft met chemical engineering tot uitgangspunt nemen.

Purac stelt dat een vakman uit die kring de oplossing voor het opschalingsprobleem binnen zijn bereik heeft en verwijst naar een Engels octrooi uit 1957. Boehringer is van mening dat de vakman nooit naar dit document zou gaan kijken, omdat de producten die met de werkwijze van Boehringer kunnen worden verkregen ver verwijderd zijn van die met toepassing van de werkwijze van het Engelse octrooi kunnen worden vervaardigd. Volgens de Voorzieningenrechter doet dit er niet toe nu zowel de stof als de methode ter verkrijging van de stof prior art is. Het gaat alleen nog om het opschalingsprobleem en dit precieze probleem is opgelost in het Engelse octrooi. Dit brengt het document dus in het bereik van de vakman.

Bij deze stand van zaken oordeelt de Voorzieningenrechter voorshands dat er een gerede kans bestaat dat het octrooi van Boehringer oppositie of een nietigheidsprocedure niet zal overleven. Nu de vorderingen van Boehringer berusten op de vrees dat Purac inbreuk maakt op het octrooi dienen de vorderingen van Boehringer te worden afgewezen.  

Lees het vonnis hier.

IEF 7924

Het belang van trollen in Duitsland

EP 1186189 B1Interessante uitspraak (met dank aan Gertjan Kuipers & Douwe Groenevelt, De Brauw Blackstone Westbroek) van het Oberlandesgericht Karlsruhe van 11 mei 2009 waarbij de executie van een door een "Patentvertungsgesellschaft" (ofwel, in minder flatterende bewoordingen, een patent troll) verkregen verbod op grond van een belangenafweging wordt geschorst gedurende het appel. Het Oberlandesgericht overweegt onder andere dat de belangen van een partij bij executie van een verbod hangende appel in het algemeen minder zwaarwegend moeten worden geacht indien deze partij een Patentvertungsgesellschaft is, in plaats van een partij die zelf op de markt actief is waar het octrooirecht betrekking op heeft.

"Das ändert aber nichts daran, dass im Rahmen der nach §§ 719 Aba. 1, 707 ZPO gebotenen Abwägung von einer anderen Interessenlage der Klägerin auszugehen ist als bei einem Schutzrechtsinhaber, der selbst auf dem Markt der geschützten Gegenstände als Anbieter tätig ist. Die Klägerin schützt mit dem geltend gemachten Unterlassungsanspruch keine eigene Marktposition auf dem Markt der schutzrechtsgemäßen Vorrichtungen oder Verfahren. An der tatsächlichen Unterlassung von Herstellung und Lieferung patentgemäßer Vorrichtungen durch die Beklagten hat die Klägerin kein erhebliches wirtschaftliches Interesse; im Gegenteil is aus ihrer Sicht eine möglichst hohe Marktvielfalt zur Erzielung möglichst hoher Mobiltelefon-Verkäufe wünschenswert."

Daarbij valt volgens het Oberlandesgericht ook niet in te zien dat executie na afloop van het appel moeilijker zal zijn gelet op de door de gedaagde te stellen zekerheid: 

"Es ist nichts dafür ersichtlich, dass die Durchsetzung von Ansprüchen gegen die Beklagten nach Abschluss der Berufungsverfahrens in voraussichtlich höchstens einem Jahr schwieriger werden wird, als sie es im gegenwärtigen Zeitpunkt ist, zumal die festgesetzte Sicherheitsleistung sie weitreichend vor dem Risiko einer verschlechterten Zahlungsfähigkeit der Beklagten schützt."

Het door rechthebbenden in dat verband aangevoerde belang dat executie noodzakelijk is om de gedaagde snel te dwingen een licentie te sluiten dan wel jegens andere (potentiële) licentienemers 'precedentwerking' te voorkomen (vgl. Vzr. Rb Den Haag 9 november 2005, BIE 2006/47, en 24 maart 2006, IEF 1823), wordt weinig beschermenswaardig geacht: 

"Das Interesse der Klägering, die beklagten schon vor Abschluss der zweiten Instanz zum Abschluss eines Lizenzvertrages zu günstigeren Bedingungen als den bisher angebotenen zu bewegen, erscheint vor diesum Hintergrund wenig schutzwürdig. Dasselbe gilt für das Bestreben, eine "Vorbildwirkung" für andere Unternehmen zu vermeiden, die ebenfalls noch keinen Lizenzvertrag über die Schutzrechte abgeschlossen haben; dieses Risiko, das dar Senat im Streitfall angesichts des kostenträchtigen und auch auf Beklagtenseite mit ganz erheblichen Risiken behafteten Verfahrens nicht als überdurchschnittlich hoch bewertet, hat die Klägerin wie jeder Patentinhaber hinzunehmen."

De rechthebbende zal dus eerst nog in appel moeten laten zien dat zij gerechtigd is tot een ongeclausuleerd verbod alvorens zij tot executie kan overgaan. Volgens het Oberlandesgericht zal een dergelijk recht overigens niet zondermeer bestaan in het geval van essentiële octrooien:

"Der Senat neigt zu der Auffassung, dass sich Einwendungen sowohl aus der von der früheren Patentinhaberin abgegebenen, in den Statuten des Standardisierungsgremiums (ETSI) für sog. standardessentielle Schutzrechte vorgesehenen Lizenzbereitschaftserklärung als auch aus dem kertellrechtlichten Misbrauchsverbot (art. 82 EGV, §§ 19, 20 GWB) ergeben können.

Lees de uitspraak hier. Eerdere uitspraak LG Mannheim hier.

IEF 7901

Het octrooi zelf is geen onderwerp van geschil

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 29 augustus 2006,  LJN: BI3286, X tegen Y (samenwerkingsovereenkomst met inbreng octrooi).

Octrooirecht (althans..). Arrest uit augustus 2006, nu gepubliceerd op rechtspraak.nl. Samenwerkingsovereenkomst op grond waarvan een octrooi moet worden ingebracht. Incidentele vordering tot verwijzing naar hof 's-Gravenhage afgewezen. Het gaat in casu alleen om de uitleg/nietigheid/vernietigbaarheid van de samenwerkingsovereenkomst. Dat is een kwestie die wordt beheerst door het BW. Nu het octrooi zélf daarmee geen onderwerp van geschil is, is artikel 80 van de Rijksoctrooiwet 1995 niet van toepassing. 

3.3.1. Onderwerp van geschil voordat [X.] zijn eis vermeerderde was slechts de kwestie van de uitleg/nietigheid/vernietigbaarheid van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Dat is geen kwestie die wordt beheerst door de Rijksoctrooiwet 1995, maar door het BW. Het enkele feit dat [X.] ter uitvoering van die overeenkomst een octrooi heeft ingebracht in [Z.] maakt dat niet anders: het octrooi zélf wordt daarmee immers nog geen onderwerp van geschil. Artikel 80 van de Rijksoctrooiwet 1995, dat de rechtbank te ’s-Gravenhage als uitsluitend bevoegde rechter aanwijst, is dus niet van toepassing.

3.3.2. Na eiswijziging wordt dat niet anders. Deze ziet immers op ongedaanmaking van de levering van het octrooi. Dat is dus eveneens een vordering gebaseerd op het BW en niet een in voormeld artikel 80 Rijksoctrooiwet omschreven vordering.

Lees het arrest hier

IEF 7873

Vooruitlopend op de mogelijke aanpassingen

Octrooirecht. Kamervragen met antwoord,  nr. 2412 2008-2009, 2e kamer.  Vragen van de leden Irrgang en Bashir (beiden SP) aan de staatssecretarissen van Economische Zaken en van Financiën en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over medicijnen voor Afrika die worden tegengehouden. (Ingezonden 10 maart 2009); Antwoord. O.a:

 “De vraag is echter of het in de hiervoor genoemde specifieke gevallen wenselijk is om de doorgang van generieke medicijnen afhankelijk te maken van de goedkeuring door de octrooigerechtigde. Het Nederlandse standpunt is dat in die situaties het belang van de toegang van ontwikkelingslanden tot geneesmiddelen beter dient te worden beschermd dan tot op heden het geval is.

(…) Vooruitlopend op de mogelijke aanpassingen streven wij naar een zodanige uitvoering van het in Verordening 1383/2003 neergelegde douane-instrumentarium dat in het bijzonder de legitieme doorvoer van generieke medicijnen naar ontwikkelingslanden voortaan met zo min mogelijk oponthoud plaatsvindt.  Hiertoe zal worden gesproken met de farmaceutische industrie over hun verantwoordelijkheden en belangen bij doorvoer van generieke medicijnen naar ontwikkelingslanden.

(…) Nederland steunt de 2001 Doha Verklaring. Deze verklaring geeft ontwikkelingslanden de ruimte om de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten af te wegen tegen het publiek belang van een goede gezondheidszorg inclusief de toegang tot medicijnen. Nederland hecht veel waarde aan deze zogenoemde TRIPs-flexibiliteiten. Het is aan landen zelf om te bepalen hoe zij deze flexibiliteiten willen toepassen. De inzet van Nederland is erop gericht dat ontwikkelingslanden gebruik kunnen maken van de TRIPs-flexibiliteiten. Voorts vindt Nederland dat de 2001 Doha Verklaring niet alleen betrekking moet hebben op octrooien, maar op alle intellectuele-eigendomsrechten die onderdeel vormen van de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord tussen EU en Andes-landen.”

Lees alle vragen en atwoorden hier.

IEF 7866

Een hechtingsloze anastomose

WO2004096059Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2009, HA ZA 08-3967, Universitair Medisch Centrum Utrecht tegen X.

Procesrechtelijk incident in octrooizaak (aanspraak op octrooien). Het Protocol inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen inzake het recht tot verkrijging van het Europees octrooi is i.c. toepasselijk. EOV prevaleert boven de EEX-Verordening. Bevoegdheid en uitvinding van een werknemer die overwegend in Nederland werkzaam is. Aanhouding i.v.m. procedure in België.

Protocol: 4.1. (…) Het Universitair Medisch Centrum Utrecht heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen X als aanvrager van Europese octrooien, welke vorderingen zijn gericht op het doen gelden van de aanspraak op verlening van een aantal Europese octrooien (…) . Deze rechtsvorderingen vallen onder het formele toepassingsbereik van het Protocol. Voor zover het Universitair Medisch Centrum Utrecht rechtsvorderingen heeft ingesteld gericht op het doen gelden van de aanspraak op verlening van de internationale octrooiaanvragen(…), is het Protocol van toepassing, omdat deze internationale octrooiaanvragen zijn gedesigneerd voor het Koninkrijk der Nederlanden en ingevolge artikel 18 ROW 1995, als verzoeken van de aanvrager tot verkrijging van Europese octrooien moeten worden aangemerkt, op welke verzoeken het Europees Octrooiverdrag van toepassing is.

EOV: 4.2. (…) Krachtens artikel 71 lid 1 EEX-Vo laat de EEX-Verordening onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.

Het Protocol behorend bij het Europees Octrooiverdrag bestrijkt de rechterlijke bevoegdheid alsmede de erkenning van beslissingen inzake het recht tot verkrijging van het Europees octrooi en prevaleert ingevolge vorenstaande bepaling boven de bepalingen van de EEX-Verordening.

 

Bevoegdheid en standplaats werknemer: 4.3. (…) Niet in geschil is dat X werknemer was bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht en overwegend in Utrecht werkzaam is geweest. Aldus heeft de Nederlandse rechter, en ingevolge het bepaalde in artikel 80 aanhef en onder b ROW 1995 meer in het bijzonder de rechtbank ’s-Gravenhage, krachtens artikel 4 Protocol internationale bevoegdheid om van het geschil kennis te nemen.

Aanhouding: 4.5: (…) Aldus betreffen beide procedures een geschil tussen de werknemer en de werkgever omtrent de aanspraak op de octrooiaanvragen EP 1628702 en EP 1628582. De rechtbank acht daarbij van geen belang dat de procedure in België betrekking heeft op een kleiner aantal octrooiaanvragen dan de procedure in de hoofdzaak, aangezien de in beide procedures in geschil zijnde octrooiaanvragen naar de stelling van het Universitair Medisch Centrum Utrecht in de dagvaarding voortvloeien uit de internationale octrooiaanvrage PCT/BE03/00074.

4.6 Aangezien de vorderingen het eerst aanhangig zijn gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, de bevoegdheid van die rechtbank is betwist en thans een beroepsprocedure bij het Hof van beroep te Antwerpen aanhangig is, houdt de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 2 Protocol de beslissing in het incident aan, totdat de rechterlijke instantie in België bij uitspraak met gezag van gewijsde over zijn bevoegdheid heeft beslist.

Lees het vonnis hier.

IEF 7830

Het bestaande octrooirecht rust bij een andere man

Rechtbank Middelburg, 17 december 2008, LJN: BI1608, De Clerq, Brants & Partners tegen Gedaagde.

“Eiseres exploiteert een formeel geaccrediteerd patent attorneys kantoor. Zij ontwerpt en begeleidt desgevraagd octrooiaanvragen. Gedaagde is patentaanvrager. Gedaagde heeft eiseres gevraagd hem te begeleiden bij zijn aanvraag voor het verkrijgen van octrooi voor (een bepaalde verbetering aan) een Barronex-motor. Het bestaande octrooirecht van deze motor rust bij een andere man.

Op 23 september 2005 heeft de gedaagde bij het Europese octrooi Bureau zijn octrooiaanvraag ingediend. Eiseres heeft twee facturen verstuurd, een van 9844,60,- en een van 288,75,-. Gedaagde heeft deze facturen niet betaald. Eiseres vordert betaling. (…) De meest kenmerkende prestatie, te weten het verrichten van de werkzaamheden, wordt in het onderhavige geval door De Clerq, Brants & Partners verricht, terwijl gedaagde daartegenover de prijs dient te voldoen. De vordering dient daarom naar Belgisch recht te worden beoordeeld.”

Lees het vonnis hier

IEF 7809

The Community Patent

Proposal for a Council Regulation on the Community Patent. “Despite all odds, the present Czech EU Presidency has prepared another patent policy Document 8588/09 titled "Revised proposal for a Council Regulation on the Community patent". It conveys a revised Presidency proposal for a Council Regulation on the Community patent, based on recent discussions in the Working Party on Intellectual Property (Patents). Changes to the previous version of the proposal (Document 9465/08) are underlined. The Working Party will be invited to have a first exchange of views on this Working document at its meeting on 22 April 2009.

The Preamble of the revised text now not only mentiones that the EPO will play a central role in the administration of Community patents and will alone be responsible for examination of applications and the grant of Community patents but also introduces the planned European Patent Network.”

Lees hier meer (IPJur.com). Proposal hier.

IEF 7799

De Nederlandse escitalopramzaak

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 april 2009, HA ZA 08-1827, Alfred E. Tiefenbacher GmbH tegen H. Lundbeck A/S en HA ZA 08-1827, Centrafarm Services B.V. tegen H. Lundbeck A/S en HA ZA 08-2172,  Ratioharm GmbH tegen H. Lundbeck A/S (met vrijwel gelijktijdige dank aan Mark van Gardingen & Richard Ebbink,  Brinkhof en Marleen van den Horst & Jaap Bremer, BarentsKrans).

Octrooirecht. Vonnis in de “Nederlandse escitalopramzaak”. In de veelbesproken parallelle Engelse procedure draaide het met name om ‘sufficiency’. Meer informatie over de Engelse procedure hier. In het Nederlandse vonnis komt de nawerkbaarheid niet aan de orde omdat  het Octrooi reeds op andere gronden wordt vernietigd.

De rechtbank volgt de lijn van EOB en eerdere Nederlandse octrooirechtspraak: openbaarheid van een racemaat is niet zonder meer nieuwheidschadelijk voor een enantiomeer daarvan. Conclusies zijn wel nieuw, maar niet inventief. De rechtbank (geconfronteerd met ander bewijs)  ‘respectfully disagrees’ met punten uit de eerdere Engelse uitspraak. Matiging 1019h proceskosten.

Lundbeck ontwikkelt, vervaardigt en verhandelt geneesmiddelen, waaronder sinds 1989 Cipramil® met de werkzame stof citalopram en Cipralex® met de werkzame stof escitalopram, dat sinds 2002 op de markt is. Beide geneesmiddelen zijn antidepressiva. Citalopram is een racemisch mengsel. De naam escitalopram verwijst naar de S of (+) enantiomeer van citalopram. Citalopram is door Lundbeck in 1975 uitgevonden en in Nederland onder bescherming gesteld door NL 192 451, dat per 4 augustus 1997 is vervallen. Een verbeterde werkwijze voor de bereiding van citalopram is onderwerp van EP 0 171 943 (hierna: EP 943). Lundbeck is tevens houdster van EP 0 347 066 (hierna: EP 066 of ‘het Octrooi’) betrekking hebbend op new enantiomers and their isolation, dat op 15 maart 1995 is verleend. EP 066 heeft drie onafhankelijke conclusies, te weten conclusie 1 voor de stof escitalopram, conclusie 6 die betrekking heeft op een werkwijze voor de verkrijging daarvan en conclusie 7 met betrekking tot een enantiomere tussenverbinding.

Bij de werkwijze volgens EP 943 en de werkwijze volgens EP 066 wordt citalopram respectievelijk escitalopram verkregen door gebruikmaking van een ringsluitingsreactie. Uit klinische studies is gebleken dat alle therapeutische activiteit van citalopram wordt veroorzaakt door de (+)enantiomeer en dat de (-)enantiomeer de therapeutische werking van het (+)enantiomeer enigszins tegenwerkt. Het therapeutisch effect van escitalopram is om die reden beter dan dat van citalopram racemaat.

Het Bundespatentgericht heeft geoordeeld dat conclusies 1 t/m 5 nietig zijn wegens gebrek aan nieuwheid in het licht van US 193 en conclusie 7 – wat betreft het (-)enantiomeer van het diol – eveneens wegens gebrek aan nieuwheid in het licht van EP 943. Conclusies 6 en 7 – voor het overige – zijn niet inventief geacht gelet op EP 943. Het Duitse deel van EP 066 is om die reden vernietigd. Kitchin J. (Patents Court) heeft bij vonnis van 4 mei 2007 conclusies 1 en 3 vernietigd wegens gebrek aan nawerkbaarheid (insufficency) en het octrooi overigens – in het bijzonder ook conclusie 6 – geldig geacht. De Court of Appeal – waar alleen de niet-nawerkbaarheid onderwerp van discussie was - heeft het vonnis van Kitchin op dit punt vernietigd. De uitspraak van de Court of Appeal is bekrachtigd door de House of Lords.

Nieuwheid

6.2 ‘Volgens vaste jurisprudentie van de Technische Kamers van Beroep van het Europees Octrooibureau is de openbaarmaking van een racemaat niet zonder meer nieuwheidschadelijk voor een enantiomeer daarvan. Daarvan is pas sprake in het geval van een direct and unambiguous disclosure of this very compound in the form of a technical teaching (zie T 1046/97). Dat in theorie de mogelijkheid zou bestaan een bekend racemaat te splitsen in de afzonderlijke enantiomeren is voor de beoordeling van de nieuwheid niet relevant (zie ook T 296/87, paragraaf 6.5). De rechtbank neemt de door het Europees Octrooibureau en in het voetspoor daarvan door de Nederlandse octrooirechters gevolgde lijn tot uitgangspunt bij de beoordeling van de nieuwheid van een enantiomeer ten opzichte van een racemaat.’

Nu niet is komen vast te staan dat men escitalopram voor de prioriteitsdatum daadwerkelijk in handen heeft gehad, moet de stof als nieuw worden aangemerkt, aldus de rechtbank.

Inventiviteit

Conclusies 1 - 5: De rechtbank concludeert allereerst dat de gemiddelde vakman die het racemisch citalopram in handen had voldoende motivatie had om te proberen citalopram te splitsen teneinde beide afzonderlijke enantiomeren in handen te krijgen. Dit, aangezien bekend was dat de biologische activiteit van enantiomeren kan verschillen. Ook waren op de prioriteitsdatum diverse racemische mengsels gesplitst. Ook van de FDA regulations, die splitsing niet verplichten, maar die wel aanmoedigen de afzonderlijke enantiomeren te onderzoeken op werkzaamheid, ging naar het oordeel van de rechtbank een sterke prikkel uit.

Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de gemiddelde vakman daartoe  op de prioriteitsdatum zonder inventieve denkarbeid in staat was.

Niet bestreden is dat er op de prioriteitsdatum verschillende methoden bekend waren om een racemisch mengsel te scheiden in de afzonderlijke enantiomeren, die ook tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman behoorden. Partijen waren het erover eens dat vooraf niet kon worden voorspeld of een, en zo ja welke werkwijze zou leiden tot verkrijging van een enantiomeer. Bij het uitblijven van succes hij in elk geval alle voornoemde werkwijzen toepassen. Pas als deze drie methoden niet tot de enantiomeren zouden leiden, zou hij mogelijk een andere route gaan bewandelen.

Uitgangspunt bij deze experimenten is het bekende racemisch citalopram, waarvoor EP 943 een verbeterde syntheseroute beschrijft en welk document derhalve als meest nabije stand van de techniek heeft te gelden. Het verschil tussen EP 943 en EP 066 is dan dat in EP 066 escitalopram is verkregen, het enantiomeer van citalopram waardoor de therapeutische werking van citalopram wordt veroorzaakt. Derhalve kan het objectieve probleem, waarvoor de vakman een oplossing zoekt, volgens de rechtbank worden omschreven als: kan citalopram worden gesplitst in diens enantiomeren teneinde het enantiomeer met de (meeste) therapeutische werkzaamheid te verkrijgen?

De gemiddelde vakman die zich voor dit probleem gesteld ziet zou als eerste proberen citalopram zelf te splitsen. Evenmin in geschil is dat de vakman daarna routinematig klassieke resolutie van citalopram-derivaten zou beproeven. Gelet op hetgeen in de overgelegde rapporten en bijlagen is vermeld met betrekking tot de experimenten die zijn uitgevoerd met citalopram-derivaten, stelt de rechtbank vast dat Lundbeck minder heeft gedaan dan de gemiddelde vakman door toepassing van zijn algemene vakkennis gedaan zou hebben in zijn zoektocht naar de enantiomeren van citalopram.

Het beperkte aantal door Lundbeck gerapporteerde experimenten met citalopramderivaten heeft Tiefenbacher c.s. aanleiding gegeven experimenten uit te laten voeren door Matrix. Naar het oordeel van de rechtbank is met het rapport van Matrix genoegzaam aangetoond dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum, door middel van fractionele kristallisatie gebruik makend van voor de hand liggende citalopram derivaten en gebruikelijke chirale zuren en oplosmiddelen, met routinematige en systematisch uitgevoerde experimenten, binnen aanvaardbare tijd en dus zonder undue burden, enantiomeerzuiver escitalopram zou hebben verkregen. Conclusie 1 is aldus niet inventief. Afhankelijke conclusies 2 tot en met 5, delen het lot van Conclusie 1.

Conclusies 6 en 7: Het verschil tussen EP 943 en EP 066 is dat bij de werkwijze volgens EP 943 gebruik wordt gemaakt van de SN1-reactie en racemisch citalopram wordt verkregen. Bij de werkwijze volgens conclusie 6 van EP 066 wordt het optische zuivere escitalopram verkregen doordat, uitgaande van het optisch zuivere diol, een stereoselectieve SN2-reactie wordt toegepast. Daaruit volgt volgens de rechtbank dat de objectieve probleemstelling is te formuleren als volgt: hoe kan de in EP 943 beschreven werkwijze zodanig worden aangepast dat het optisch zuivere enantiomeer wordt verkregen?

Volgens Tiefenbacher c.s. was het scheiden van het racemische diol in zijn enantiomeren een routinematige handeling die op de prioriteitsdatum zonder inventieve arbeid door de gemiddelde vakman succesvol kon worden uitgevoerd. Lundbeck heeft dat niet gemotiveerd bestreden. Daarmee is het gebrek aan inventiviteit van conclusie 7, dat ziet op het enantiomere diol, aldus de rechtbank, gegeven.

Vervolgens komt de rechtbank tot de slotsom dat de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis zou inzien dat hij door middel van een SN2-reactie het – zonder inventieve denkarbeid verkregen – optisch zuivere diol zou kunnen omzetten in optisch zuiver citalopram. Op grond van de zogenoemde Baldwin Rules (die de gemiddelde vakman volgens de Haagse rechtbank in tegenstelling tot het oordeel van Kitchin J wel van toepassing zou achten) en diverse publicaties in de stand van de techniek zou hij verwachten dat dit succesvol zou verlopen en er zouden door hem geen andere problemen worden gezien van dien aard dat hij desalniettemin van het uitvoeren van een SN2-reactie met het enantiomere diol zou afzien. Vast staat verder volgens de rechtbank dat het uitvoeren van zo’n SN2-reactie en de verdere stappen voor de verkrijging van escitalopram geen inventieve denkarbeid vergde en ook dat de gemiddelde vakman daarmee escitalopram zou hebben verkregen. Dat leidt tot de slotsom dat ook conclusie 6 inventiviteit ontbeert. 

De rechtbank stelt de advocaatkosten aan de zijde van Ratiopharm vast op €290.000 (gelijk aan de door Lundbeck gevorderde advocaatkosten), in plaats van op de door Ratiopharm gevorderde €427.346,58.

Lees het vonnis hier.