Octrooirecht  

IEF 7556

The creation of a Community patent

From the Czech Presidency. Speech of Minister JiÅí Pospíšil, Minister of Justice of the Czech Republic, in the European Parliament on 20 January 2009.

"Nevertheless, let me briefly mention two agendas closely related to justice, which do, however, fall under the Competitiveness Council and in the Czech Republic, therefore, other ministries bear primary responsibility for them.  These include the creation of a Community patent and the project of a single patent court for European and Community patents.  The Czech Presidency is aware of the importance of improvements in the patent system for European industry and will strive to make progress in debates on this project, as many issues remain open.  We will also strive to ensure that the European Court of Justice is approached with a request for its opinion as to the compatibility of the draft agreement on patent judiciary with primary law.  The European Parliament will be duly consulted and its opinions expressed in its 2006 and 2007 resolutions will be duly taken into account.

The second agenda is the proposed European Parliament and Council Directive amending Directive 2006/116/EC of the European Parliament and of the Council on the term of protection of copyright and certain related rights.  Here, too, there are still many problem issues and the positions of individual Member States differ.  The aim of the Czech Presidency will be to find a balanced solution that would bring a real improvement in the social situation of performing artists which would be acceptable for most Member States and would not entail an undue increase in the administrative burden on the participants of the system of collection and disbursement of additional remuneration."

Lees de hele speech hier.

IEF 7546

Een belastende en langdurige procedure

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 3 juni 2004, LJN: BH1726 Genzyme Biosurgery Corporation, rechtsopvolgster van Biomatrix, Inc tegen het Bureau voor de Industriële Eigendom, rechtsvoorganger van het Nederlands Octrooicentrum.
 
Octrooirecht. Eerst even kort. Uitspraak van juni 2004, gisteren gepubliceerd. Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (ABC). Zorgvuldigheidsgebrek.

“Beslissend is dan ook niet, zoals eiseres heeft betoogd, of het medische hulpmiddel naar het oordeel van verweerder een stof bevat die als een geneesmiddel in de zin van Richtlijn 65/65/EEG kan worden gekwalificeerd (waarover het instituut Dr. Müller-Lierheim GmbH mogelijk een ander oordeel heeft gehad) maar of voor die stof daadwerkelijk voornoemde belastende en langdurige procedure volgens 7.4 van bijlage I bij Richtlijn 93/42/EEG is doorlopen. Dit strookt voorts met de wenselijkheid van uniforme uitleg die aan dergelijke begrippen door instellingen belast met de uitvoering van gemeenschapsrecht wordt gegeven.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 7537

Een herformulering is vereist

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 27 januari 2009, zaaknr. 105.005.369/01, Sahajanand Medical Technologies PVT. Ltd. tegen Angiotech Pharmaceuticals Inc. & Boston Scientific Corporation (met dank aan Remco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur) en Otto Swens (Vondst Advocaten).

Octrooirecht. Eerst even kort. Hoger beroep (zie voor eerste aanleg: Rechtbank s-Gravenhage 3 mei 2006, IEF 2010) in de zaak over de gestelde inbreuk van de Infinnium stent van Sahajanand op het Hunter Octrooi van Angiotech op de taxol stent. Het conflict over de inbreuk op de taxol stent speelt al geruime tijd, zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk, niet alleen tegen Sahajanand maar tot recent ook tegen Conor Medystems. Het conflict heeft tot diverse beslissingen geleid, waaronder twee bodemuitspraken in Nederland (tegen Conor (IEF 3320) en tegen Sahajanand (IEF 2010 - eerste aanleg i.c.) en drie in het Verenigd Koninkrijk (alledrie tegen Conor), waarvan de uitspraak van de House of Lords van 9 juli 2008 de bekendste is. (zie ook commentaar De Ranitz en Swens, IEF 6421)
 
Het Hof Den Haag oordeelt nu dat de nietigheidsbezwaren van Sahajanand tegen conclusie 6 en 12 van het Octrooi (geen geldige prioriteit, niet nawerkbaar, toegevoegde materie, gebrek aan nieuwheid en gebrek aan inventiviteit) moeten worden verworpen. Wel acht het Hof dat herformulering van conclusie 12 vereist is, om te voldoen aan het voorschrift van toepasbaarheid op het gebied van de nijverheid. Angiotech krijgt de gelegenheid om bij akte een herformulering voor te stellen. Daarna zal het Hof verder beslissen, ook op de inbreuk.
 
Lees het arrest hier. Engelse vertaling alvast hier.

IEF 7532

Tot voor kort geen praktisch nut

JanuviaOctrooicentrum Nederland, beslissing van 22 januari 2009, certificaataanvraag 300287, Merck & Co.

Octrooirecht, Interessante beslissing van het Octrooicentrum Nederland om toch een nul-duur certificaat te verlenen, om zo een verlenging van een abc met 6 maanden op grond van de Pediatrische Verordening mogelijk te maken.

Even ter herinnering: een aanvullend beschermingscertificaat voor een geneesmiddel (abc) verlengt de beschermingsduur van een octrooi als compensatie voor de tijd die verloren gaat met het verkrijgen van een vergunning om het geneesmiddel op de markt te brengen. Het abc loopt, vanaf expiratie van het octrooi, met een maximum van 5 jaar tot maximaal 15 jaar nadat de vergunning is verkregen. Wordt de vergunning verkregen na 8 jaar, dan heeft het certificaat een duur van (8 +15 - 20= ) 3 jaar na expiratie van het octrooi. Maar wordt de vergunning al binnen 5 jaar vanaf indiening van het octrooi verkregen dan biedt het abc dus geen aanvullende duur.

In de onderhavige zaak is de vergunning 4 jaar en 9 maanden na indiening van het octrooi verkregen. Een eventueel af te geven abc heeft dus een einddatum die ligt voor expiratie van het octrooi. De vraag was dus of afgifte van een dergelijk nul-duur certificaat toch is gerechtvaardigd, omdat alleen op die manier een extra 6 maanden verlenging voor het pediatrisch onderzoek kan worden verkregen. Het Octrooicentrum beantwoord die vraag voor Nederland bevestigend. (In tegenstelling tot veel andere Lidstaten, maar conform het oordeel van het Britse Intellectual Property Office).

Met betrekking tot artikel 13 ( 'Duur van het certificaatvan de ABC-Verordening heeft de behandelend ambtenaar meegedeeld dat het gevraagde certificaat rechtskracht zou hebben tot en met 15 jaar na de datum van verlening van de marktvergunningen, te weten 20 maart 2022. Deze datum valt vóór de expiratie van het octrooi op 5 juli 2022. zodat de aanvraag derhalve niet zal leiden tot een aanvullende beschermingsduur. De behandelend ambtenaar heeft toen overwogen dat uit de achtste overweging van de considerans voorafgaand aan de artikelen van de ABC-Verordening blijkt dat voor voldoende effectieve bescherming een uitsluitend recht van ten hoogste vijftien jaar in totaal vanaf de afgifte van de eerste vergunning is vastgesteld. Derhalve zou in het onderhavige geval de beschermingsduur van het octrooi reeds voldoende zijn voor een  effectieve bescherming van vijftien jaar sinds de afgifte van de vergunning. Aanvullende bescherming zou in dat geval door de Europese wetgever niet nodig worden geacht. De  behandelend ambtenaar was daarom van oordeel dat, gelet op, in het bijzonder de bewoordingen van artikel 13, lid 1 van de ABC-Verordening, de onderhavige aanvraag niet is een aanvraag voor aanvullende bescherming. aangezien zij niet voldoet aan de in deze verordening neergelegde vereisten om voor aanvullende bescherming in aanmerking te komen.

Op 20 februari 2008 heeft aanvraagster hierop schriftelijk gereageerd en op 8 april 2008 heeft aanvraagster haar reactie mondeling toegelicht. Aanvraagster geeft aan dat een certificaat zonder duur tot voor kort geen praktisch nut had, maar dat hier met Verordening 1901/2006/EG (hierna: de Pediatrische Verordening) verandering in is gekomen. De Pediatrische Verordening bepaalt dat onderzoek naar de veiligheid en werkzaamheid van het geneesmiddel onder de pediatrische populatie kan worden beloond met 6 maanden verlenging van de duur van het aanvullend beschermingscertificaat (vgl. het nieuwe lid 3 bij art. 13 ABC-Verordening). Aanvraagster ziet in de ABC-Verordening geen bepaling die in de weg staat aan verlening van een certificaat zonder aanvullende duur. Artikel 13, lid 1 van de AB-Verordening bepaalt uitsluitend de duur van een te verlenen certificaat zonder zelf vereisten te stellen ten aanzien van verleenbaarheid/geldigheid.  Octrooicentrum Nederland overweegt thans het volgende:

(…)

Het hebben van een certificaat is een conditio sine qua non voor verlenging van de duur daarvan. Artikel 36(1) van de Pediatrische Verordening en artikel 13 (3) van de ABC-Verordening bepalen namelijk dat de duur van het certificaat wordt verlengd, niet de duur van het octrooi. Wanneer in het onderhavige geval geen nulduur certificaat wordt verleend komt aanvraagster. ook al verricht zij het pediatrisch onderzoek. niet in aanmerking voor enige aanvullende bescherming. Voor aanvraagster bestaat die stimulans dus niet en zonder die stimulans zal het onderzoek dan ook niet worden uitgevoerd. Dit verdraagt zich niet goed met de centrale doelstelling van de Pediatrische Verordening, het verbeteren van de beschikbare informatie over het gebruik van geneesmiddelen bij de pediatrische populatie, en de door de Commissie geschetste winwin situatie.

Het niet verlenen van een nul-duur certificaat zou bedrijven er ook toe kunnen bewegen de vergunningsprocedure te vertragen om zo toch in aanmerking te komen voor aanvullende bescherming. Immers wanneer in een situatie als de onderhavige een vergunning enige maanden later wordt verkregen, kan wel een certificaat met een positieve duur worden verkregen, al was het maar voor één dag, welke termijn dan verlengd zou kunnen worden met een half jaar als pediatrisch onderzoek zou worden verricht. Een dergelijke vertraging in de verlening van een vergunning, waardoor het geneesmiddel pas later op de markt kan worden gebracht, is uiteraard niet in het belang van de volksgezondheid.

(…)

Bij het ontbreken van een expliciete bepaling in de ABC-Verordening die verlening van een certificaat zonder effectieve duur uitsluit. biedt de ABC-Verordening ruimte voor de door aanvraagster gewenste belangenafweging. Octrooicentrum Nederland acht het dan ook juist de onderhavige aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat te honoreren.

De uit andere landen afkomstige, elkaar tegensprekende beslissingen van andere nationale octrooiverlenende instanties hebben geen invloed op de beslissing waartoe Octrooicentrum Nederland is gekomen.

Octrooicentrum Nederland besluit daarom (…) het (…) verlangde aanvullend beschermingscertificaat (…) te verlenen. Dit certificaat heeft na expiratie van het octrooi rechtskracht tot en met 20 maart 2022.”

Lees de beslissing hier. Zie ook The SPC Blog ('issues that arise when supplementary protection certificates (SPCs) extend patents beyond their normal life').

IEF 7526

Nog een octrooipublicatie

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 28 januari 2009, 295188 / HA ZA 07-2964, Fort Vale Engineering Limited tegen Pelican Worldwide B.V.

Octrooirecht. Eindvonnis in een zaak waarin al eerder een tussenvonnis is gewezen (Zie IEF 6298). Rechtbank concludeert tot nietigheid van de ingeroepen conclusies op basis van een (laat) in de procedure ingebracht nieuwheidschadelijk document. Voorstel nieuwe conclusies wordt niet in behandeling genomen.

Fort Vale heeft een Europees octrooi op een ventielsamenstelling. De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis dat er sprake is van octrooi-inbreuk door Pelican, indien het octrooi geldig zou zijn. Conclusie 1 van het octrooi is door de rechtbank reeds bij tussenvonnis nietig geoordeeld. Partijen kregen vervolgens de gelegenheid zich uit te laten over de geldigheid van de overige conclusies 2-20. In het onderhavige eindvonnis beslist de rechtbank definitief over de inbreukvorderingen en de reconventionele nietigheidsvordering.

Pelican voert aan dat de rechtbank zou moeten terugkomen op haar oordeel dat de Smartflow van Pelican onder de beschermingsomvang van het octrooi van Fort vale valt. Aangezien het hier echter om een eindbeslissing gaat kan de rechtbank mede gelet op de eisen van de goede procesorde in beginsel niet terugkomen op deze beslissing. De rechtbank is niet gebleken dat de beslissing berust op een evidente onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daarom neemt de rechtbank over en blijft zij bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis.

Pelican wijzigt haar eis in zoverre dat zij nog een octrooipublicatie als productie in het geding brengt ter ondersteuning van haar reconventionele nietigheidsvordering. Hiertegen heeft Fort Vale bezwaar. De rechtbank laat de wijziging echter toe. Zolang er geen eindvonnis is gewezen kan een partij bij conclusie haar eis wijzigen (art. 130 Rv), tenzij deze wijziging in strijd is met de goede procesorde. Dat is volgens de rechtbank hier niet het geval. De octrooipublicatie is namelijk pas recent in een verleningsprocedure bij de USPTO naar voren gekomen. Bovendien had Fort Vale genoeg tijd om op de nieuwe grondslag te reageren.

Fort Vale voert alleen verweer ten aanzien van conclusie 20. De rechtbank passeert dit verweer en concludeert tot nietigheid van de ingeroepen conclusies. De voorgestelde nieuwe onafhankelijke conclusies zijn bovendien volgens de rechtbank niet toelaatbaar. De nieuwe voorstellen vloeien immers voort uit de discussie over de geldigheid van de ingeroepen conclusies zoals deze al vanaf het begin van de procedure aan de orde is geweest. Het geding wordt volgens de rechtbank hierdoor voorts onredelijk vertraagd.

De vorderingen van Fort vale worden derhalve afgewezen en de ingeroepen conclusies worden vernietigd.  

Lees het vonnis hier.

IEF 7478

Wijziging van het Uitvoeringsbesluit ROW 1995

Staatsblad 2009, 7. Wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995. Besluit van 9 december 2008, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de implementatie van het Verdrag inzake het octrooirecht en het verduidelijken van de procedure tot wijzigen van tarieven + Nota van toelichting.

In het kort betreffen de wijzigen de volgende drie punten:

1- Uitwerking in het Uitvoeringsbesluit van bepalingen uit drie verdragen (München, Genève, Londen). Het Verdrag inzake octrooirecht beoogt de formele aspecten van het octrooirecht in het verkeer tussen aanvrager of octrooihouder en het octrooiverlenende bureau te harmoniseren,

Het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Vertalingenprotocol heeft ten doel een vermindering van de kosten van het verkrijgen van een Europees octrooi te bereiken door een beperking van de vertaaleisen.  Bepaald is dat de daarvoor beschikbare termijnen bij algemene maatregel van rijksbestuur worden vastgesteld. In het besluit is hier uitvoering aan gegeven.

De op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Herzieningsverdrag EOV moderniseert en actualiseert het EOV. Het Herzieningsverdrag EOV behoeft geen nadere uitwerking in het Uitvoeringsbesluit, aangezien dat verdrag in zijn geheel is uitgewerkt in de ROW 1995.

2- Wijziging procedure voor aanpassing van taksen. De Rijkswet van 17 december 2005 behelst naast de goedkeuring en implementatie van voornoemde drie verdragen ook een eenvoudiger en kortere procedure voor aanpassing van taksen. (…) In het besluit is aan deze wijziging uitvoering gegeven door te bepalen dat de krachtens het Uitvoeringsbesluit verschuldigde bedragen bij ministeriële rijksregeling kunnen worden vastgesteld, voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

3- Administratieve lasten en andere nalevingskosten. (…) Bij het implementeren is ook telkens gezocht naar de minst belastende uitvoeringsvorm voor de aanvragers en houders van octrooien.

De wijziging treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 

Lees het Staatsblad hier.

IEF 7470

Potentie in de biotechnologie

Kamerstukken II 2008/09, 29338, nr. 77 (Bijlage). Synthetische biologie: kansen creëren.

"Potentie in de biotechnologie: In Nederland zijn zo’n 140 bedrijven actief in de biotechnologie en dat aantal groeit. Begin jaren 80 van de vorige eeuw liep Nederland voorop in de biotechnologie, maar sindsdien is de sector in andere Europese landen harder gegroeid dan in ons land. Nederland heeft zijn voorsprong moeten prijsgeven. Dus ondanks een goede uitgangspositie blijkt de biotechnologiesector achter te blijven bij die in andere landen. Door te kijken naar de ontwikkeling van het aantal octrooiaanvragen in de periode 1995-2004 liet het Octrooicentrum bijvoorbeeld zien dat Nederland het rond 2000 op het gebied van de biotechnologie slechter dan gemiddeld deed in Europa. Het gaat hier overigens alleen om ‘dedicated’ bedrijven, bedrijven die zich uitsluitend bezig houden met biotechnologie. De zogenaamde ‘diversified’ bedrijven, vaak grotere bedrijven als Unilever en DSM waarbij biotechnologie slechts een deel van de activiteiten uitmaakt, zijn buiten beschouwing gelaten. Uit het rapport blijkt dat de groei van het aantal octrooiaanvragen in de biotechnologiesector tot 2000 hoger lag dan de algemene groei van de aanvragen, maar dat die sindsdien is gestagneerd en onder het Nederlands gemiddelde is komen te liggen.

Lees hier meer.

IEF 7454

Over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, HA ZA 05-3008, Teckru Projects B.V. tegen B.V. Machinefabriek P.M. Duyvis

Octrooirecht. Tussenvonnis na tussenvonnis (zie:  IEF 2800). Heroverweging eindbeslissing door wijziging EOV. Duyvis is houder van een Europees octrooi dat ziet op een pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter. Teckru stelt, kort gezegd,  dat de uitvinding van Duyvis op de prioriteitsdatum niet nieuw was. Dat wordt nu bewezen geacht en dientengevolge moet het Nederlandse deel vernietigd worden, althans in de vorm waarin het is verleend, maar het afscheid van Spiro/Flamco noopt de rechtbank wel tot verdere aanhouding waar het de partiële nietigheid betreft: partijen worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV voor deze zaak heeft. 

Onder de uitzondering op de gebondenheid aan eigen eindbeslissingen valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eindbeslissing die berust op een juiste juridische grondslag, die na het tussenvonnis achterhaald is door een wijziging van het recht en die ook in lopende procedures onmiddellijke werking zou kunnen hebben.

“2.5. Omdat de Bauermeisterhandleiding 1965/1966 vóór de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk was, dient - gelijk de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 oktober 2006 heeft overwogen - het Nederlandse deel van EP 961 te worden vernietigd, althans in de vorm waarin het is verleend. De rechtbank ziet geen aanleiding haar tussenvonnis op dit punt te heroverwegen, gelijk door Duyvis in haar conclusie na enquête is verzocht. Van een kennelijke vergissing is in het tussenvonnis geen sprake. Ook kan niet gesproken worden van nieuwe feiten en/of omstandigheden die tot een herziening zouden nopen. Een andersluidend oordeel van een buitenlandse rechter is niet als zodanig aan te merken.

2.6. Dit is anders wat de bindende eindbeslissing van de rechtbank inzake de partiële nietigheid (rechtsoverwegingen 4.16. tot en met 4.21.) betreft. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.

2.7. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553 m.nt. HJS). Onder deze uitzondering op de gebondenheid aan eigen eindbeslissingen valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eindbeslissing die berust op een juiste juridische grondslag, die na het tussenvonnis achterhaald is door een wijziging van het recht en die ook in lopende procedures onmiddellijke werking zou kunnen hebben.

2.8. De onder 2.6. bedoelde bindende eindbeslissing is gegrond op de toepassing van de leer uit het arrest Spiro/Flamco (HR 9 februari 1996, BIE 1996/94). In het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2008, rolnummer, HA ZA 97-1605 (Boston/EGP) heeft de rechtbank geoordeeld dat die leer sinds de inwerkingtreding van het Europees octrooiverdrag 2000 (hierna: EOV 2000) per 13 december 2007 niet langer van toepassing is op Europese octrooien. Daarbij is tevens voorop gesteld dat de nieuwe verdragstekst onmiddellijke werking heeft.3 Nu het EOV 2000 in art. 138 EOV een zelfbeperkingsrecht van de octrooihouder ten overstaan van de nationale rechter introduceert (naast de mogelijkheid van centrale zelfbeperking na verlening, art. 105b(2) EOV 2000), ziet de rechtbank aanleiding terug te komen op haar tussenvonnis van 25 oktober 2006, voor zover dat ziet op de partiële nietigheid van EP 961.

2.9. Omdat het debat tussen partijen niet is gevoerd tegen de achtergrond van het zelfbeperkingsrecht zoals dat thans in art. 138 EOV is neergelegd, ziet de rechtbank aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV voor deze zaak heeft. Duyvis zal daartoe als eerste in de gelegenheid worden gesteld. Zij kan daarbij tevens aangeven of zij EP 961 op andere wijze wil beperken dan zij (in het licht van Spiro Flamco) al heeft voorgesteld, en, zo ja, daartoe een concreet voorstel doen. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat het octrooi in gewijzigde vorm moet voldoen aan de eisen die voor elk octrooi gelden, te weten de vereisten met betrekking tot octrooieerbaarheid, nawerkbaarheid en toegevoegde materie. Teckru zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld tot het nemen van een antwoordakte.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7453

En niet geresorbeerd bij de dikke darm komen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, HA ZA 06-2955, Kruidvat Retail B.V. tegen Nutricia N.V.

Octrooirecht. Nieuwe ronde in het prebiotische geschil tussen (babyvoeding)producenten Kruidvat en Nutricia (zoek op ‘prebiotisch’ voor eerdere uitspraken). Kruidvat stelt, kort gezegd,  dat Nutricia’s Europese octrooi voor ‘koolhydraatmengsels voor diëtische voedingen en farmaceutica’ vernietigd moet worden omdat de in de conclusies geclaimde materie niet als nieuw en inventief kan worden aangemerkt terwijl er bovendien geen technisch effect kan worden bereikt. De rechtbank volgt de stellingen van Kruidvat niet en wijst de vorderingen af. Dat tegen het octrooi (door vier partijen) oppositie is ingesteld, is geen reden voor aanhouding. 1019h proceskosten, volgens afspraak partijen: €120.000,-.

“4.1. Anders dan ten tijde van het incidentele vonnis van 31 januari 2007 werd verwacht, is in de oppositie nog niet definitief beslist. Voor aanhouding van de procedure in afwachting van de uitkomst van het beroep dat tegen de beslissing van de oppositieafdeling is aangetekend, bestaat evenwel ook thans geen aanleiding. In dat verband is van belang dat beide partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verzocht dat beroep niet af te wachten, onder welke omstandigheid de rechtbank in dit geval afziet van toepassing van haar discretionaire bevoegdheid op de voet van artikel 83 lid 4 Rijksoctrooiwet 1995”.

(…) 4.25. Uit het voorgaande volgt dat geen van de door Kruidvat genoemde documenten
schadelijk zijn voor de nieuwheid van conclusie 1. Conclusie 1 en de daarvan afhankelijke
volgconclusies 2 tot en met 11 zijn dus nieuw.

(…) 4.35. Gezien het voorgaande zijn de maatregelen van conclusie 1 en de daarvan afhankelijke volgconclusies als nieuw en inventief aan te merken.

(…) 4.36. Pas bij pleidooi heeft Kruidvat zich op het standpunt gesteld dat het octrooi, althans conclusie 1, ook daarom niet inventief is omdat daarmee het beoogde technische effect niet bereikt zou worden. Volgens Kruidvat is een synergetisch prebiotisch effect niet aantoonbaar. In dit verband heeft Kruidvat overgelegd productie 30 en 31, verslagen van door Nestec uitgevoerde tests, en productie 32, het verslag van een door Friesland Brands uitgevoerde test. Kruidvat vindt de resultaten van een door Nutricia overgelegd rapport van Van Nuenen, waaruit dat synergetisch effect zou moeten blijken, niet overtuigend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7452

Voortgangsverslagen beschermingsduur & gemeenschapsoctrooi

Kamerstukken II 2008/09,21501-30, nr. 198. Raad voor Concurrentievermogen; Brief minister met het verslag van de Raad van 1 en 2 december 2008

Verlenging beschermingsduur muziekwerken: Voortgangsverslag. Het voorzitterschap gaf een toelichting op het voortgangsrapport en benadrukte het belang van een akkoord. De Commissie, bij monde van Commissaris McCreevy, benadrukte dat de huidige beschermingsduur in de EU kort is ten opzichte van bijvoorbeeld de VS (55 jaar) en Mexico (75 jaar). De Commissaris verwelkomde het voortgangsverslag van het voorzitterschap en sprak de hoop uit dat de Raad snel tot een akkoord kan komen over dit voorstel. Er was geen tafelronde voorzien en er werden dan ook geen interventies gepleegd. Tijdens het volgende agendapunt «Gemeenschapoctrooi» heeft Nederland kort benadrukt afwijzend te staan tegenover dit voorstel.

Gemeenschapsoctrooi: Voortgangsverslag. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van een snellere voortgang op dit dossier, om eindelijk politiek knopen te kunnen doorhakken. Veelgenoemde openstaande punten zijn de kwaliteit van de rechtspraak (geschilbeslechting), de rol van het Europese Hof van Justitie, de vertaling en de kosten voor het aanvragen en in standhouden van het gemeenschapsoctrooi. Een tweetal lidstaten herhaalde het standpunt dat geen sprake mag zijn van discriminatie van hun taal. Tot slot stelden veel lidstaten zich sceptisch op tegenover het voorstel van de Commissie in het Europees herstelplan om de kosten van octrooien met 75% te verminderen.

Lees de brief hier.