Octrooirecht  

IEF 7470

Potentie in de biotechnologie

Kamerstukken II 2008/09, 29338, nr. 77 (Bijlage). Synthetische biologie: kansen creëren.

"Potentie in de biotechnologie: In Nederland zijn zo’n 140 bedrijven actief in de biotechnologie en dat aantal groeit. Begin jaren 80 van de vorige eeuw liep Nederland voorop in de biotechnologie, maar sindsdien is de sector in andere Europese landen harder gegroeid dan in ons land. Nederland heeft zijn voorsprong moeten prijsgeven. Dus ondanks een goede uitgangspositie blijkt de biotechnologiesector achter te blijven bij die in andere landen. Door te kijken naar de ontwikkeling van het aantal octrooiaanvragen in de periode 1995-2004 liet het Octrooicentrum bijvoorbeeld zien dat Nederland het rond 2000 op het gebied van de biotechnologie slechter dan gemiddeld deed in Europa. Het gaat hier overigens alleen om ‘dedicated’ bedrijven, bedrijven die zich uitsluitend bezig houden met biotechnologie. De zogenaamde ‘diversified’ bedrijven, vaak grotere bedrijven als Unilever en DSM waarbij biotechnologie slechts een deel van de activiteiten uitmaakt, zijn buiten beschouwing gelaten. Uit het rapport blijkt dat de groei van het aantal octrooiaanvragen in de biotechnologiesector tot 2000 hoger lag dan de algemene groei van de aanvragen, maar dat die sindsdien is gestagneerd en onder het Nederlands gemiddelde is komen te liggen.

Lees hier meer.

IEF 7454

Over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, HA ZA 05-3008, Teckru Projects B.V. tegen B.V. Machinefabriek P.M. Duyvis

Octrooirecht. Tussenvonnis na tussenvonnis (zie:  IEF 2800). Heroverweging eindbeslissing door wijziging EOV. Duyvis is houder van een Europees octrooi dat ziet op een pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter. Teckru stelt, kort gezegd,  dat de uitvinding van Duyvis op de prioriteitsdatum niet nieuw was. Dat wordt nu bewezen geacht en dientengevolge moet het Nederlandse deel vernietigd worden, althans in de vorm waarin het is verleend, maar het afscheid van Spiro/Flamco noopt de rechtbank wel tot verdere aanhouding waar het de partiële nietigheid betreft: partijen worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV voor deze zaak heeft. 

Onder de uitzondering op de gebondenheid aan eigen eindbeslissingen valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eindbeslissing die berust op een juiste juridische grondslag, die na het tussenvonnis achterhaald is door een wijziging van het recht en die ook in lopende procedures onmiddellijke werking zou kunnen hebben.

“2.5. Omdat de Bauermeisterhandleiding 1965/1966 vóór de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk was, dient - gelijk de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 oktober 2006 heeft overwogen - het Nederlandse deel van EP 961 te worden vernietigd, althans in de vorm waarin het is verleend. De rechtbank ziet geen aanleiding haar tussenvonnis op dit punt te heroverwegen, gelijk door Duyvis in haar conclusie na enquête is verzocht. Van een kennelijke vergissing is in het tussenvonnis geen sprake. Ook kan niet gesproken worden van nieuwe feiten en/of omstandigheden die tot een herziening zouden nopen. Een andersluidend oordeel van een buitenlandse rechter is niet als zodanig aan te merken.

2.6. Dit is anders wat de bindende eindbeslissing van de rechtbank inzake de partiële nietigheid (rechtsoverwegingen 4.16. tot en met 4.21.) betreft. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.

2.7. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553 m.nt. HJS). Onder deze uitzondering op de gebondenheid aan eigen eindbeslissingen valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eindbeslissing die berust op een juiste juridische grondslag, die na het tussenvonnis achterhaald is door een wijziging van het recht en die ook in lopende procedures onmiddellijke werking zou kunnen hebben.

2.8. De onder 2.6. bedoelde bindende eindbeslissing is gegrond op de toepassing van de leer uit het arrest Spiro/Flamco (HR 9 februari 1996, BIE 1996/94). In het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2008, rolnummer, HA ZA 97-1605 (Boston/EGP) heeft de rechtbank geoordeeld dat die leer sinds de inwerkingtreding van het Europees octrooiverdrag 2000 (hierna: EOV 2000) per 13 december 2007 niet langer van toepassing is op Europese octrooien. Daarbij is tevens voorop gesteld dat de nieuwe verdragstekst onmiddellijke werking heeft.3 Nu het EOV 2000 in art. 138 EOV een zelfbeperkingsrecht van de octrooihouder ten overstaan van de nationale rechter introduceert (naast de mogelijkheid van centrale zelfbeperking na verlening, art. 105b(2) EOV 2000), ziet de rechtbank aanleiding terug te komen op haar tussenvonnis van 25 oktober 2006, voor zover dat ziet op de partiële nietigheid van EP 961.

2.9. Omdat het debat tussen partijen niet is gevoerd tegen de achtergrond van het zelfbeperkingsrecht zoals dat thans in art. 138 EOV is neergelegd, ziet de rechtbank aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV voor deze zaak heeft. Duyvis zal daartoe als eerste in de gelegenheid worden gesteld. Zij kan daarbij tevens aangeven of zij EP 961 op andere wijze wil beperken dan zij (in het licht van Spiro Flamco) al heeft voorgesteld, en, zo ja, daartoe een concreet voorstel doen. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat het octrooi in gewijzigde vorm moet voldoen aan de eisen die voor elk octrooi gelden, te weten de vereisten met betrekking tot octrooieerbaarheid, nawerkbaarheid en toegevoegde materie. Teckru zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld tot het nemen van een antwoordakte.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7453

En niet geresorbeerd bij de dikke darm komen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, HA ZA 06-2955, Kruidvat Retail B.V. tegen Nutricia N.V.

Octrooirecht. Nieuwe ronde in het prebiotische geschil tussen (babyvoeding)producenten Kruidvat en Nutricia (zoek op ‘prebiotisch’ voor eerdere uitspraken). Kruidvat stelt, kort gezegd,  dat Nutricia’s Europese octrooi voor ‘koolhydraatmengsels voor diëtische voedingen en farmaceutica’ vernietigd moet worden omdat de in de conclusies geclaimde materie niet als nieuw en inventief kan worden aangemerkt terwijl er bovendien geen technisch effect kan worden bereikt. De rechtbank volgt de stellingen van Kruidvat niet en wijst de vorderingen af. Dat tegen het octrooi (door vier partijen) oppositie is ingesteld, is geen reden voor aanhouding. 1019h proceskosten, volgens afspraak partijen: €120.000,-.

“4.1. Anders dan ten tijde van het incidentele vonnis van 31 januari 2007 werd verwacht, is in de oppositie nog niet definitief beslist. Voor aanhouding van de procedure in afwachting van de uitkomst van het beroep dat tegen de beslissing van de oppositieafdeling is aangetekend, bestaat evenwel ook thans geen aanleiding. In dat verband is van belang dat beide partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verzocht dat beroep niet af te wachten, onder welke omstandigheid de rechtbank in dit geval afziet van toepassing van haar discretionaire bevoegdheid op de voet van artikel 83 lid 4 Rijksoctrooiwet 1995”.

(…) 4.25. Uit het voorgaande volgt dat geen van de door Kruidvat genoemde documenten
schadelijk zijn voor de nieuwheid van conclusie 1. Conclusie 1 en de daarvan afhankelijke
volgconclusies 2 tot en met 11 zijn dus nieuw.

(…) 4.35. Gezien het voorgaande zijn de maatregelen van conclusie 1 en de daarvan afhankelijke volgconclusies als nieuw en inventief aan te merken.

(…) 4.36. Pas bij pleidooi heeft Kruidvat zich op het standpunt gesteld dat het octrooi, althans conclusie 1, ook daarom niet inventief is omdat daarmee het beoogde technische effect niet bereikt zou worden. Volgens Kruidvat is een synergetisch prebiotisch effect niet aantoonbaar. In dit verband heeft Kruidvat overgelegd productie 30 en 31, verslagen van door Nestec uitgevoerde tests, en productie 32, het verslag van een door Friesland Brands uitgevoerde test. Kruidvat vindt de resultaten van een door Nutricia overgelegd rapport van Van Nuenen, waaruit dat synergetisch effect zou moeten blijken, niet overtuigend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7452

Voortgangsverslagen beschermingsduur & gemeenschapsoctrooi

Kamerstukken II 2008/09,21501-30, nr. 198. Raad voor Concurrentievermogen; Brief minister met het verslag van de Raad van 1 en 2 december 2008

Verlenging beschermingsduur muziekwerken: Voortgangsverslag. Het voorzitterschap gaf een toelichting op het voortgangsrapport en benadrukte het belang van een akkoord. De Commissie, bij monde van Commissaris McCreevy, benadrukte dat de huidige beschermingsduur in de EU kort is ten opzichte van bijvoorbeeld de VS (55 jaar) en Mexico (75 jaar). De Commissaris verwelkomde het voortgangsverslag van het voorzitterschap en sprak de hoop uit dat de Raad snel tot een akkoord kan komen over dit voorstel. Er was geen tafelronde voorzien en er werden dan ook geen interventies gepleegd. Tijdens het volgende agendapunt «Gemeenschapoctrooi» heeft Nederland kort benadrukt afwijzend te staan tegenover dit voorstel.

Gemeenschapsoctrooi: Voortgangsverslag. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van een snellere voortgang op dit dossier, om eindelijk politiek knopen te kunnen doorhakken. Veelgenoemde openstaande punten zijn de kwaliteit van de rechtspraak (geschilbeslechting), de rol van het Europese Hof van Justitie, de vertaling en de kosten voor het aanvragen en in standhouden van het gemeenschapsoctrooi. Een tweetal lidstaten herhaalde het standpunt dat geen sprake mag zijn van discriminatie van hun taal. Tot slot stelden veel lidstaten zich sceptisch op tegenover het voorstel van de Commissie in het Europees herstelplan om de kosten van octrooien met 75% te verminderen.

Lees de brief hier.

IEF 7429

Tijdens een internationale veehouderijbeurs in Utrecht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 december 2008, HA ZA 07-3236, Merial Ltd. c.s. tegen Cipla Ltd. (met dank aan Klaas Bisschop, Lovells).

Eerst even kort. Octrooirecht. EP. ‘derivative of a N-fenylpyrazole). Niet in geschil is dat het door Cipla verhandelde product PROTEKTOR onder de beschermingsomvang van het octrooi valt.

Geen inbreuk door aanbieden op eigen website cipla.com. Rechtbank is uitsluitend bevoegd is te oordelen over eventuele inbreuken in Nederland. Betreffende website is niet onmiskenbaar op Nederland gericht. het actief benaderen van andere websites met melding dat wereldwijde verkoop mogelijk is, omdat het een generiek product betreft, kan schadelijk zijn voor het octrooirecht van eisers in Nederland, maar brengt geen inbreuk met zich mee aangezien gesteld nog gebleken is dat die handelingen in Nederland hebben plaatsgevonden of gericht waren op Nederlandse verkopers.

Gedaagde Cipla heeft wel inbreuk gemaakt op het octrooi tijdens een internationale veehouderijbeurs in Utrecht in 2006.  De van de aanwezigheid op de beurs uitgaande dreiging in combinatie met de genoemde handelingen maakt dat zich een voldoende serieuze bedreiging van verdere inbreuken door Cipla in Nederland voordoet. De rechtbank acht het gevorderde verbod voor wat betreft Nederland toewijsbaar. Proceskosten €27.084.01.

Lees het vonnis hier.

IEF 7391

Volstrekt onvoldoende

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 december 2008, HA ZA 08-3150, Vetus N.V. tegen Inno Nautic Holding B.V & Entre Deux B.V.

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

Vrijwaringsincident in octrooizaak. Vordering afgewezen.

“4.2. Vooropgesteld moet worden dat de hoofdzaak de geldigheid van het Nederlandse octrooi (NL1013030) betreft en dat de nadelige financiële gevolgen van de hoofdzaak slechts zijn gelegen in de proceskosten, waarin Entre Deux zou kunnen worden veroordeeld. Deze proceskosten zijn gemaakt ten gevolge van de keuze van Entre Deux om haar octrooirecht te handhaven en bijgevolg in de hoofdzaak verweer te voeren. Entre Deux heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom zij deze proceskosten gelet op het vorenstaande op Inno Nautic, [X] en Cuckoo zou kunnen verhalen. De enkele stelling van Entre Deux dat Inno Nautic, [X] en Cuckoo opzettelijk en op oneerlijke concurrentiële wijze haar rechten hebben willen schaden en ook daadwerkelijk hebben geschaad is volstrekt onvoldoende. De incidentele vordering tot vrijwaring zal bijgevolg worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.  

IEF 7386

Met daarin een driedimensionaal figuurtje

Octrooirecht. Werkwijze voor het produceren van glazen knikkers met daarin een driedimensionaal figuurtje. Procesvolmacht na overdracht octrooi tijdens procedure. Niet aannemelijk dat dezelfde werkwijze wordt gebruikt. Liquidatietarief i.v.m. datum dagvaarding, geen aanpassing tarief i.v.m. gestelde misbruik van procesrecht.

Marbleous had een Europees octrooi op een werkwijze om glazen knikkers te produceren. Dit octrooi is tijdens de procedure overgedragen en zij heeft van de huidige houder een procesvolmacht gekregen voor de voortzetting van deze zaak. Sulphide stelt dat dit tot niet-ontvankelijkheid leidt. De rechtbank wijst deze stelling echter af met een beroep op HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 254. De overdracht van het octrooi staat volgens de rechtbank niet in de weg aan (de voortzetting van) deze procedure.

Sulphide heeft het voornemen om glazen knikkers in Nederland op de markt te brengen. Marbleous stelt dat deze knikkers van Sulphide op dezelfde wijze worden geproduceerd als de door haar onder bescherming gestelde productiemethode. Ter onderbouwing van deze stelling claimt Marbleous dat haar geoctrooieerde werkwijze de enige commercieel haalbare methode is om 3D-knikkers op grote schaal te vervaardigen die volledig gaaf blijven. Ook wordt door Marbleous verwezen naar een brief van haar Vietnameze producent waaruit zou blijken dat Sulphide een machine heeft waarmee de geoctrooieerde werkwijze zou worden toegepast.

Sulpide betwist gemotiveerd dat zij inbreuk maakt op het octrooi van Marbleous. Zij stellen dat ze een eigen werkwijze hebben – die overigens ook is geoctrooieerd – en hebben ter onderbouwing van deze stelling een rapport overgelegd van het bureau SGS Vietnam Ltd. Ten slotte beweren zij dat de methode van Marbleous niet de enige commercieel haalbare methode is om 3D-knikkers op grote schaal te vervaardigen, aangezien ook Marbleous eigen producent – die dus kennelijk in staat is om gave knikkers te maken – in een brief stelt niet te werken volgens de werkwijze van Marbleous.

In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot afwijzing van de vorderingen van Marbleous. Marbleous wordt veroordeeld in de proceskosten die volgens het liquidatietarief worden vastgesteld.

Lees het vonnis hier. Zie ook IEF 7128 (Dridimensionale figurine)

IEF 7374

Voortgangsrapportages

Uit het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen (1 en 2 december):

"The Council took note of a progress report (16006/08) from the Presidency on discussions to create a Community patent and establish an EU patent court. As regards the patent litigation system, the discussions held in the preparatory bodies enabled better coordination to be achieved between the provisions of the various jurisdiction instruments so that the Commission would be able, in due course, to propose negotiating directives on a future international agreement establishing an EU patent court. As regards the Community patent, the discussions enabled the concerns of delegations to be expressed, particularly in relation to cost issues and the language arrangements."

"The Council took note of a progress report on a proposal for a Directive amending Directive 2006/116/EC on the term of protection of copyright and related rights. It asked its preparatory bodies to continue discussions with a view to finding solutions to the questions outstanding."

Lees het hele verslag hier

IEF 7351

Schoorhouders

Inrichting voor de bevestiging van schoren voor het vasthouden van een spatbordRechtbank ’s-Gravenhage 3 december 2008 (bij vervroeging), HA ZA 08-1223, SKS-Metaplast Scheffer-Klute GmbH tegen Orion-Italy Componenti Biciclette S.R.L.

Octrooirecht. Verklaring voor recht dat inbreuk wordt gemaakt wordt afgewezen nu niet voldoende is komen vast te staan dat Orion nog altijd inbreuk maakt op het octrooi. Het gevorderde verbod wordt om dezelfde reden afgewezen

SKS drijft een onderneming die zich bezighoudt met de handel in plastic onderdelen. Zo houdt zij zich onder meer bezig met de ontwikkeling, productie en verhandeling van fietsgerelateerde producten, waaronder schoorhouders. Schoorhouders vormen de verbinding tussen het fietsframe en een schoor, die het spatbord in positie helpt te houden. 

SKS is houdster van een Europees octrooi met betrekking tot de “inrichting voor de bevestiging van schoren voor het vasthouden van een spatbord”. gedaagde Orion drijft een onderneming die is gespecialiseerd in de productie van spatborden, Zij heeft onder andere in Nederland schoorhouders verkocht onder de naam Secusys.

SKS stelt dat de Secusys inbreuk maakt op haar octrooi en vordert onder meer een verklaring voor recht dat Secusys inbreuk maakt en een verbod op de verhandeling ervan. Orion voert verweer en werpt onder meer een bevoegdheidsincident op. Orion stelt daartoe dat de rechtbank haar internationale bevoegdheid ontleent aan artikel 5 lid 3 EEX-Vo en uit hoofde daarvan niet bevoegd is kennis te nemen van vorderingen die zich niet beperken tot het Nederlandse grondgebied.

De rechtbank oordeelt in het incident als volgt:

“4.1 Deze rechtbank is op grond van artikel 80 lid 2 ROW1995 bevoegd kennis te nemen van vorderingen die zien op de handhaving van octrooirechten. De rechtbank is internationaal bevoegd omdat gesteld wordt dat Orion inbreuk maakt in Nederland (artikel 5 lid 3 EEX-Vo.). Het petitum is op onderdelen ruim (want niet beperkt tot Nederland) geformuleerd. Lezing van het petitum in het licht van het lichaam van de dagvaarding leert echter dat de vorderingen van SKS zich uitdrukkelijk beperken tot Nederland. Nu Orion uitgaat van een verkeerde lezing van de dagvaarding, dient haar vordering te worden afgewezen.”

In hoofdzaak oordeelt de rechtbank dat de verklaring voor recht wordt afgewezen nu niet voldoende is komen vast te staan dat Orion nog altijd inbreuk maakt op het octrooi, terwijl wel als vaststaand wordt aangenomen dat Orion in het verleden inbreukmakende handelingen heeft verricht. Ook het gevorderde verbod wordt om dezelfde reden afgewezen.

“4.4 Het gevorderde verbod zal eveneens worden afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen, is niet komen vast te staan dat op dit moment van enig inbreukmakend handelen sprake is. Orion heeft in het verleden weliswaar inbreukmakende handelingen verricht, maar dat is in het onderhavige geval voor het opleggen van een verbod onvoldoende. Orion verhandelt de Secusys al sinds september 2006 niet meer, hetgeen ook tot uitdrukking komt in het door Orion overgelegde en door SKS in onvoldoende mate betwiste accountantrapport. Zij heeft bovendien aangeboden een onthoudingsverklaring te ondertekenen, op straffe van verbeurte van een boete en heeft zich voorts bereid verklaard de door haar met de verkoop van de Secusys behaalde winst af te dragen. Ook van een dreigende inbreuk is gelet hierop geen sprake. Dat, gelijk ter zitting is betoogd, uit een nader op te maken accountantsrapport mogelijk anders zou kunnen blijken, is - daargelaten dat de daarop betrekking hebbende vordering eveneens zal worden afgewezen - onvoldoende.”

Ten slotte worden ook de schadevergoeding en de nevenvorderingen afgewezen vanwege het feit dat de verkoop van de Secusys reeds langere tijd was gestaakt door Orion.

SKS wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank hanteert echter het liquidatietarief omdat Orion heeft verzuimd haar vordering op grond van art. 1019h Rv te onderbouwen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7332

Geen gebruik maken van deze theoretische mogelijkheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, Rolbeschikking van 26 november 2008, HA ZA 08-2507, Abbott Cardiovascular Systems Inc. tegen Medtronic B.V. c.s.

Op 16 juni 2008 heeft Abbott bij de rechtbank in Maastricht een verzoek tot het leggen van een zogenaamd conservatoir bewijs- en beschrijvend beslag ingediend op grond beweerdelijke octrooi-inbreuk. Het verzoek is als verzocht toegewezen.

Medtronic heeft vervolgens bij de voorzieningenrechter in kort geding gevorderd dat Abbott zal worden verboden om inzage te krijgen in de beslagen bewijsstukken. De voorzieningenrechter is met Medtronic van oordeel dat het bewijsbeslag uitsluitend dient voor het veiligstellen van bewijs en niet om dat te vergaren en verbiedt Abbott van het vergaarde bewijs kennis te nemen.

In de aanhangige hoofdzaak heeft Abbott conclusie van antwoord in reconventie, tevens inhoudende een incidentele vordering ex. artikel 843a juncto art. 1019a Rv genomen. Abbott heeft voorts bij brief verzocht om van de regeling versneld regime in octrooizaken af te wijken in zoverre dat in het incident direct vonnis zal worden gewezen.
In de rolbeslissing van de rechtbank is uitsluitend aan de orde de vraag of en met name wanneer de rechtbank zal beslissen op het verzoek in het incident ex de artt. 1019a jo. 843a Rv.

“3.11. In het nu voorliggende geval is er een theoretische mogelijkheid (…) op korte termijn een mondelinge behandeling van het incident te bepalen en daarna op zo korte termijn te beslissen, dat Abbott (…)  tijdig van het bewijs kan kennis nemen en dit nog voor de behandeling op 6 februari 2009 in geding zou kunnen brengen. (…)"

"3.12. De rechtbank zal evenwel geen gebruik maken van deze theoretische mogelijkheid. Redengevend hiervoor is de omstandigheid, welke ook door de voorzieningenrechter te Maastricht in het vonnis van 29 juli 2008 onder 3.15 is gesignaleerd, dat het bewijs waarvan Abbott kennis wil nemen de omvang van schade en inbreuk betreft en niet het bestaan van de inbreuk. Abbott heeft niet bestreden dat zij de toegang tot het bewijs niet van node heeft ter onderbouwing van het bestaan van de inbreuk. Onder die omstandigheid heeft Abbott geen voldoende zwaarwegend en spoedeisend belang bij voortijdige toegang tot het bewijs en is bovendien de behandeling van de hoofdzaak een meer geëigend moment voor de beoordeling van het incident. (…)”

Lees de rolbeschikking hier.