Octrooirecht  

IEF 3875

26 januari jl.

Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade, bericht dat het Ministerie van Economische Zaken naar aanleiding van verschillende vragen o.a. heeft gemeld:

"Bij Rijkswet van 17 november 2005 is onder andere uitvoering gegeven aan de bekrachtiging van het EOV voor de Nederlandse Antillen. De onderdelen die hierop betrekking hebben zijn bij besluit van 26 januari jl. inwerking getreden, te weten op 1 april jl.

• Dit betekent dat alle Europese octrooien met bescherming in het Koninkrijk die op of na 1 april 2007 zijn verleend direct en onverkort gelden voor de Nederlandse Antillen.

• Met betrekking tot de reeds verleende en op 1april 2007 geldende Europese octrooien met bescherming in het Koninkrijk geldt ook dat zij vanaf die datum ook gelding hebben op de Nederlandse Antillen."

IEF 3843

Geen correctie Langemeijer

as.gifRechtbank Haarlem, 28 maart 2007, HA ZA 06-300, Merck Sharp & Dohme tegen Pharmachemie (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Bodemprocedure en in langslepend geschil tussen MSD en Pharmachemie (zie eerdere berichten IEF 1444 en IEF 2663). Ter illustratie van wat er allemaal gebeurt aan en over de grenzen van het IE-recht.

Conflict over het geneesmiddel alendroninezuur (botontkalking). Pharmachemie heeft in juli 2005 een generieke versie van het geneesmiddel alendroninezuur op de markt gebracht. In september 2005 is een generieke registratie van Pharmachemie op eigen verzoek doorgehaald door het College Registratie Geneesmiddelen. Met een beroep op artikel 22 Besluit Registratie Geneesmiddelen bleef Pharmachemie dit product nog verhandelen. In twee kort geding procedures heeft MSD een verbod gevorderd om dit product op de Nederlandse markt te verhandelen (zaak met rolnr. 177/06 KG) en een bevel tot terugroeping van deze producten (in de zaak met rolnr. 229/06), wat beiden door de Voorzieningenrechter is toegewezen. 

In het hoger beroep heeft het Hof Amsterdam onder meer geoordeeld over de vraag of Pharmachemie onrechtmatig heeft gehandeld jegens MSD door te handelen in strijd met bepalingen van EG-Richtlijn 2001/83, die ziet op registratieprocedures voor geneesmiddelen. Volgens het Hof is dit niet het geval omdat de bepalingen uit deze richtlijn niet zijn bedoeld ter bescherming van de concurrent van degene die een product op de Europese markt brengt, maar dat zij de bescherming van de volksgezondheid tot doel hebben. Het Hof vernietigde de vonnissen van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van MSD alsnog af.

In de bodemprocedure bij de Rechtbank Haarlem vordert MSD onder meer een verklaring voor recht dat Pharmachemie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en vordert de schadevergoeding die hieruit voort vloeit. De Rechtbank haakt in haar vonnis aan bij de redenering van het Hof Amsterdam.

De Rechtbank gaat uit van de rechtsgeldigheid van de (doorgehaalde) registratie van Pharmachemie. De rechtbank gaat er in haar verdere beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat Pharmachemie de bepalingen van de Richtlijn 2001/83 heeft overtreden en MSD daardoor omzetschade heeft geleden. De vraag is of dat echter op grond van onrechtmatige daad ook aansprakelijkheid jegens MSD oplevert. Hiervoor is van belang of de overtreden normen strekken tot bescherming tegen die schade.

Het Hof had eerder al geoordeeld dat dit laatste niet het geval was. Immers, de bepalingen van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en het Besluit Registratie Geneesmiddelen dienen ter bescherming van de volksgezondheid, niet ter bescherming van de (monopolie)positie van concurrenten. Aan het relativiteitsvereiste is dus niet voldaan. Een beroep van MSD op de correctie Langemeijer wordt ook door de Rechtbank afgewezen.

Ook kan niet worden geconcludeerd, aldus de Rechtbank, dat de door MSD gestelde overtredingen door Pharmachemie grote betekenis toekomt in het licht van de concurrentiepositie (met name een eventueel voorsprong van Pharmachemie) tussen partijen.

De Rechtbank benadrukt verder dat MSD via 'diverse regelingen op het gebied van de industriële eigendom 'al in voldoende wordt beschermd tegen concurrenten. Ook het feit dat gedurende het geding andere aanbieders generieke versies van alendroninzuur op de markt brengen acht de Rechtbank relevant.

De Rechtbank concludeert dan ook dat Pharmachemie niet schadeplichtig is jegens MSD. De vorderingen van MSD worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3838

Jaarvergadering

ovo.gifVandaag wordt de jaarlijkse vergadering gehouden van de Orde van Octrooigemachtigden. Deze vergadering vindt plaats in het Omniversum te Den Haag. 's Morgens wordt het reilen en zeilen van de Orde zelf besproken, gevolgd door een presentatie over de techniek van het Omniversum. De rest van de dag en avond wordt gevuld door sociale activiteiten.

lees hier meer.

IEF 3836

België is erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A)  (met dank aan Gino van Roeyen, Banning)

Octrooirecht. Naar verluidt één van de eerste beslissingen op het gebied van indirecte inbreuk en inbreuk bij wijze van equivalentie. Het vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.

Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 3831

België is Erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A).

 

Dit Belgische vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening. Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

 


 

 

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

 

Lees het vonnis hier.

IEF 3826

Patentbescherming

2k.bmpKamervragen met antwoord, nr. 1215. 2e Kamer. Vragen van de leden Kant en Irrgang (beiden SP) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Ontwikkelingssamenwerking over de toegang tot geneesmiddelen in ontwikkelingslanden. Antwoord. Octrooirecht.

“Vraag 2: Onderschrijft u het belang van de productie van generieke middelen in India voor de verspreiding van geneesmiddelen in ontwikkelingslanden?

Antwoord: Ja, en niet alleen in India. Van belang is wel dat de productie en export geschieden binnen de voorziene internationale kaders en dat rekening wordt gehouden met de nationale octrooiwetgeving van de betrokken landen.

Vraag 3: Erkent u dat in Trade-Related Intellectual Property Rights (TRIPS) speelruimte is ingebouwd om patentbescherming in verhouding te brengen tot andere rechten, zoals toegankelijkheid van de zorg en dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbeveelt deze speelruimte in nationale wetgeving vast te leggen?

Antwoord: Ja. De ruimte om passende maatregelen te treffen om octrooibescherming in verhouding te brengen tot andere belangen, bestond al in artikel 8 van de TRIPs-overeenkomst en is nog eens bevestigd in paragraaf 4 van de WTO Ministeriële Verklaring inzake TRIPs en gezondheid van 14 november 2001. In de praktijk blijken echter veel ontwikkelingslanden problemen te hebben met het aanpassen van en het toepassen van de flexibiliteit van de TRIPs-overeenkomst in hun octrooiwetgeving. Nederland heeft een drietal partnerlanden (te weten: Ghana, Mozambique en Bangladesh) technische assistentie op dit terrein gegeven.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 3809

Torentje

trt2.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V. 

SBM is houdster van een Europees octrooi met betrekking op een ‘offshore turret system’. In het octrooi  (EP0808270) zijn Frankrijk, Engeland en Nederland aangewezen. De rechtbank acht zich conform GAT/LuK niet bevoegd zich uit te spreken over de grensoverschrijdende inbreuk.

De rechtbank acht zich echter wel bevoegd om uitspraak te doen over de inbreuk, voor zover deze ene inbreuk deels in één en deels in een ander land plaatsvindt. Strikte toepassing van GAT/LuK zou immers betekenen dat geen enkele rechter zich over een dergelijke inbreuk zou kunnen uitspreken en dat kan volgens de rechtbank niet de bedoeling zijn van de EEX-verordening. In dit zeer speciale geval is de Nederlandse rechter dus bevoegd, maar dient de Nederlandse rechter zich wel zoveel mogelijk te onthouden van een oordeel omtrent de geldigheid van het buitenlandse octrooi. 

Een beslissing over de geldigheid van het octrooi wordt aangehouden tot de uitspraak en  motiviering van de technische kamer van beroep beschikbaar is. Dit weerhoudt de rechtbank er niet van om reeds uit te spreken dat er geen sprak is van inbreuk. 

Het onderhavige octrooi heeft net als EP0338605 (Zie eerder vonnis van 25 oktober 2006: IEF 2992 (1 december 2006). betrekking op (een onderdeel van) de zogenaamde “Floating Production, Storage and Offloading systems” (FPSO´s). Een FPSO is een drijvend systeem voor de winning en opslag van olie op zee. In feite is een FPSO een olietanker die is omgebouwd door in of op de olietanker een zogenaamd “turret mooring system” te installeren. Een turret mooring system omvat een verticale ronde koker welke vast is verbonden aan de structuur van het schip. Deze koker is aan de onder- en bovenzijde open. In de ronde doorgaande koker wordt een zogenaamde “turret” (toren), een hoofdzakelijk ronde buisstructuur, draaibaar geplaatst. Aan de turret hangen niet alleen de kabels of ankerkettingen maar ook stijgleidingen voor de van grote diepte op te pompen olie. Het schip zelf is -anders dan de “turret”- niet aan de zeebodem verankerd, maar kan als het ware als een windvaan om de verankerde “turret” heendraaien onder invloed van de omstandigheden op zee.

Tegen de verlening van het octrooi is oppositie bij het Europees Octrooibureau (EOB) ingesteld. De Oppositieafdeling heeft het octrooi in stand gehouden op basis van het tweede door SBM ingediende hulpverzoek  Tegen deze beslissing hebben zowel de opposanten als de octrooihouder beroep ingesteld. Bij mondelinge beslissing van 16 februari 2007 heeft de Technische Kamer van Beroep van het EOB aangegeven dat het octrooi in stand wordt gelaten zoals door de Oppositieafdeling was beslist. De schriftelijke beslissing was op het moment van het pleidooi in deze zaak nog niet beschikbaar.

Bluewater c.s. hebben omstreeks het jaar 1999 een turret geleverd ten behoeve van een FPSO van de Braziliaanse maatschappij Petrobras. Deze FPSO zal, in navolging van partijen, hierna worden aangeduid als de P-37. 

SBM heeft haar vorderingen ten pleidooie als volgt beperkt. Voor zover deze directe inbreuk op het octrooi betreffen beperkt zij deze tot het Nederlandse territoir. Zij heeft evenwel haar grensoverschrijdende vordering gehandhaafd waar het betreft het verwijt dat Bluewater c.s. indirecte inbreuk plegen dan wel anderszins onrechtmatig handelen door in Nederland een turret aan te bieden die vervolgens buiten Nederland in een schip wordt ingebouwd, zodat het geheel zou voldoen aan conclusie 1 van het octrooi. Ook in dat geval beroepen Bluewater c.s. zich op de uitsluitende bevoegdheid van de buitenlandse rechter tot beoordeling van het door hen opgeworpen nietigheidsverweer. Die stelling treft doel voor zover de vordering is gebaseerd op een verwijt aan Bluewater c.s. betrokken te zijn bij directe of indirecte inbreuk op (uitsluitend) een buitenlands octrooi. Bij de beoordeling van die vordering zou de Nederlandse rechter, nu de nietigheid van het betreffende buitenlandse octrooi is ingeroepen, zich een oordeel moeten vormen over de geldigheid daarvan, waartoe hij evenwel geen bevoegdheid bezit (HvJ EG GAT/LuK 13 juli 2006, C-4/03). 

SBM neemt tot slot nog de stelling in dat Bluewater c.s. onrechtmatig handelen door middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel in Nederland te fabriceren en/of aan te bieden (de turrets), terwijl Bluewater c.s. weten dat deze turrets vervolgens in een ander land, waar eveneens octrooibescherming bestaat (zoals Noorwegen of Engeland) door een derde in een schip worden gemonteerd dan wel waar het schip met turret wordt gebruikt. Een strikte toepassing van de exclusieve bevoegdheidsregel volgens de EEX zou, gelet op de uitleg hiervan door het HvJ EG inzake GAT/LuK, bij een gedaagde die een relevant te achten nietigheidsverweer voert, ertoe leiden dat geen enkele rechter voor kennisneming van die vordering bevoegd is. Alvorens die vordering toe te kunnen wijzen, zal een rechter immers de geldigheid van zowel het Nederlandse als het desbetreffende buitenlandse deel van het Europese octrooi moeten beoordelen, waartoe evenwel telkens een andere rechter exclusief bevoegd is. De rechtbank acht die situatie niet alleen ongewenst maar bovendien in strijd met artikel 6 EVRM. Het is duidelijk dat het EEX/EVEX of de EEX-Verordening geenszins de strekking kunnen hebben dat geen enkele gewone nationale rechter bevoegd zou zijn.

In zoverre is deze situatie dan ook niet langer vergelijkbaar met de aan het HvJ EG voorgelegde zaak GAT/LuK, die immers een verklaring van niet-inbreuk op een Europees octrooi in verscheidene landen betrof (en in zoverre op te delen is in een verklaring per land). Thans wordt een vordering voorgelegd waarvoor beoordeling van de geldigheid van het Europese octrooi in twee territoria aan de orde is, welke vordering evenwel anders dan in de GAT/LuK-zaak niet per territorium te splitsen valt. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van de EEX, gelezen in de geest van het arrest GAT/LuK, in dit zeer speciale geval zodoende niet met zich brengt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, maar dit noopt de Nederlandse rechter wel tot het zich zoveel mogelijk onthouden van een oordeel omtrent de geldigheid van het buitenlandse octrooi. Dat laatste brengt met zich dat zodra een nietigheidsprocedure in het betreffende buitenland aanhangig zou worden gemaakt, de behandeling door de Nederlandse rechter voor zover het de geldigheidsvraag van het buitenlandse octrooi betreft dient te worden aangehouden, ongeacht in welk stadium de Nederlandse procedure zich dan bevindt. 

De beslissing van de Technische Kamer van Beroep van het EOB was ten pleidooie weliswaar mondeling maar nog niet schriftelijk beschikbaar. Partijen twisten over de precieze inhoud van die beslissing. Buiten twijfel is dat de TKB het octrooi in stand heeft gelaten, maar op welke gronden dat is gebeurd, en in hoeverre deze afwijken van die van de Oppositieafdeling, is nog niet duidelijk. In dit een en ander ziet de rechtbank aanleiding de beslissing aangaande de geldigheid van het octrooi aan te houden totdat de schriftelijke beslissing, die bovendien binnen zeer afzienbare tijd te verwachten is, zal zijn afgegeven, waartoe de zaak naar de parkeerrol wordt verwezen. 

De rechtbank is van oordeel dat de P-37 turret niet voldoet aan de conclusies van het octrooi, waartoe als volgt wordt overwogen. Er wordt met de P-37 niet voldaan aan het kenmerk dat de bovenste uiteinden van een groep buizen “at least about as high as said bearing” liggen, welk kenmerk tijdens de oppositie in conclusie 1 is opgenomen. De buisuiteinden van de risers bij de P-37 zijn namelijk op aanzienlijke afstand onder het lager gelegen (circa 8 meter, terwijl de gehele turret ongeveer 60 meter hoog is). De gemiddelde vakman die de conclusies van het octrooi leest, in samenhang met de beschrijving en tekeningen, zal niet anders kunnen concluderen dan dat een dergelijke plaats gelegen op aanzienlijke afstand onder het lager niet als “at least about as high as the bearing” is te kwalificeren. Dat volgt reeds uit de gebruikelijke betekenis van deze woorden, volgens welke immers de buizen ofwel ongeveer op gelijke hoogte als het lager ofwel daarboven moeten eindigen, maar zeker niet meer dan enigszins daaronder, laat staan aanzienlijk daaronder zoals bij de P-37. 

Als de functie-wijze-resultaat-toets of “insubstantial differences” toets wordt gehanteerd kan niet tot de conclusie worden gekomen dat van een equivalente turret sprake is. Het probleem van het octrooi doet zich bij de P-37 niet voor. Dit oordeel wordt versterkt doordat sprake is van een amper vernieuwend octrooi, zodat weinig ruimte voor het aannemen van equivalente inbreuk overblijft. 

De rechtbank ziet geen aanleiding in deze procedure, die is aangevangen voordat de implementatietermijn was verstreken van de Handhavingsrichtlijn 2004/45/EG een hogere (danwel evenredige) proceskostenveroordeling uit te spreken. 

Samenvattend acht de rechtbank zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten. Tevens wordt Bluewater geacht geen inbreuk te maken. Een beslissing over de vermeende nietigheid van het octrooi wordt aangehouden.    

Lees het vonnis hier.

IEF 3808

Knijperbak

knijperbak.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Octrooirecht. De rechtbank vernietigt in deze bodemprocedure het Nederlandse deel van het Europese octrooi voor een knijperbak wegens niet-nieuwheid.

Bakker is houdster van een Europees octrooi voor een ‘pincer grab’ (een knijperbak). Knijperbakken worden bijvoorbeeld gebruikt op kranen om materialen als zand of balken te verplaatsen. JKB drijft een onderneming die knijperbakken (open schalengrijpers) verhandelt.

Bij vonnis van 20 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter JKB onder andere verboden iedere inbreuk op het octrooi van Bakker in Nederland en Belgie te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom. In de bodemprocedure stelt JKB dat van enig inbreukmakend handelen van haar zijde geen sprake kan zijn, omdat het octrooi van Bakker nietig is vanwege niet nieuwheid. Dat standpunt is naar het oordeel van de rechtbank juist.

De prior art (NL 053) openbaart volgens JKB alle maatregelen van conclusie 1. Bakker betwist dat.

De rechtbank behandelt eerst de vraag of de grijper uit NL 053 een knijperbak is als bedoeld in het octrooi van Bakker. De conclusies noch de beschrijving van het octrooi van Bakker geven volgens de rechtbank een eenduidige definitie van een knijperbak. De gemiddelde vakman zal dan voor de uitleg van dat begrip aansluiten bij de in conclusie 1 genoemde maatregelen, waaraan een knijperbak als bedoeld in het octrooi van Bakker moet voldoen. Dit betekent dat indien NL 053 al die maatregelen openbaart, sprake is van een knijperbak als bedoeld in het octrooi van Bakker. Dat is volgens de rechtbank het geval.

De volgende vraag die door de rechtbank dient te worden beantwoord is of NL 053 een ‘drive unit’ (aandrijfeenheid) als bedoeld in het octrooi van Bakker openbaart. Bakker stelt dat van een aandrijfeenheid in NL 053 geen sprake is, omdat de daarin geopenbaarde grijper enkel op zwaartekracht werkt. Die stelling wordt door de rechtbank verworpen. Het tafelblok en het onderste schijvenblok van NL 053 vormen naar het oordeel van de rechtbank, in combinatie met de met een willekeurige mechanische aandrijving verbonden bedieningskabels, de aandrijfeenheid.

Bakker heeft ter zitting betoogd dat, als NL 053 een aandrijfeenheid openbaart, sprake is van externe aandrijving middels het trekken aan de bedieningskabels. Voor zover Bakker daarmee bedoelt dat NL 053 niet nieuwheidschadelijk is, omdat de aandrijving in het octrooi van Bakker geheel binnen de grijperbak plaatsvindt (en NL 053 dus niet “clearly and unambiguously” de gehele uitvinding openbaart), gaat zij er volgens de rechtbank aan voorbij dat de in het octrooi van Bakker geopenbaarde knijperbak evenmin kan werken op basis van een geheel gesloten systeem. Ook in het octrooi van Bakker zal de zich in de knijperbak bevindende aandrijfeenheid niet kunnen functioneren zonder enige vorm van bediening/energie van buitenaf.

Bakker heeft voorts benadrukt dat de grijper volgens NL 053 zonder de scharnierstangen aan de buitenzijde gesloten blijft. De rechtbank oordeelt echter dat de coupling means uit het octrooi van Bakker net zo onmisbaar zijn als de scharnierstangen uit NL 053. De scharnierstangen uit NL 053 dienen – net als in het octrooi van Bakker de coupling means – als onderdeel van de aandrijfeenheid te worden gezien. Dit betekent dat NL 053 de schotten 6 en 7 als overbrengingsmiddelen resteren. Deze schotten brengen de krachten van de aandrijfeenheid, net als de overbrengingsmiddelen uit het octrooi van Bakker, in twee verticale vlakken over op de schalen. Het octrooi van Bakker wordt derhalve ook in zoverre door NL 035 geopenbaard.

Conclusie 1 van van het octrooi van Bakker wordt door de rechtbank vernietigd. Aangezien Bakker niets heeft gesteld ten aanzien van de inventiviteit van conclusie 2, moet conclusie 2 volgens de rechtbank hetzelfde lot ondergaan.

Bakker heeft tijdens het pleidooi voorgesteld dat in het geval van een vernietiging de conclusies van het octrooi mogelijk wel in gewijzigde vorm zouden kunnen blijven bestaan. De rechtbank gaat daaraan voorbij. “Nog daargelaten dat Bakker deze suggesties voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd hoe die gewijzigde conclusies zouden moeten luiden. De rechtbank vermag ook overigens niet in te zoen hoe zij EP 010 gedeeltelijk in stand zou kunnen laten, met inachtneming van de daarin ingevolge Spiro Research/Flamco (HR 9 februari 1996, NJ 1998/2) te stellen eisen.”

Omdat het octrooi van Bakker wordt vernietigd, wijst de rechtbank de vorderingen in conventie af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3804

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. 

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Europees octrooi voor een knijperbak. Geen bak voor knijpers, maar een grijper voor hijskranen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi (niet nieuw) .

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V.

Gestelde inbreuk op Europees octrooi met betrekking tot turret mooring system. Partijen zijn elkaar al eerder in Den Haag tegengekomen.  De P-37 van gedaagde Bluewater,  zelfs als deze in een schip is ingebouwd, valt niet onder de conclusies van het, amper vernieuwende, octrooi. De rechtbank verklaart zich, in de geest van Gat/LuK, onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten.

Lees het arrest hier.

IEF 3769

Herrijzend Gemeenschapsoctrooi

The European Commission has set out its vision, in the form of a Communication, for improving the patent system in Europe and for revitalising the debate on this issue. Making the Community patent a reality and improving the existing patent litigation system should, together with supporting measures, make the patent system more accessible and bring cost savings for all.

(…)The Communication is intended to draw operational conclusions from the stakeholder consultation and to allow the Council to launch deliberations on patent reforms, in particular on the Community patent and jurisdictional arrangements. It addresses various supporting measures for an improved patent system, such as patent quality, knowledge transfer and enforcement issues.

(…)Under these circumstances, the Commission believes that consensus could be built on the basis of an integrated approach which combines elements of both EPLA and a Community jurisdiction. The way forward could be to reflect on the creation of a unified and specialised patent judiciary, with competence for litigation on European patents and future Community patents. This system could be inspired by the EPLA model but could allow for integration in the Community jurisdiction. As a first step, work should concentrate on building consensus among Member States around principles on which consensus is emerging.

A separate and comprehensive Communication on Intellectual Property Rights (IPR) is planned for 2008, to complement the Patent Communication and address outstanding non-legislative and horizontal issues in all fields of intellectual property.

Lees het persbericht hier. Lees de Communication hier.