Octrooirecht  

IEF 3425

Prebiotisch incident

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 januari 2007, incidenteel vonnis tussen Kruidvat Retail B.V. en Nutricia N.V., verzoek om schorsing nietigheidsprocedure ex. Art. 83 lid 4 ROW 1995.

Nutricia verzoekt de rechtbank in dit incident de behandeling van de hoofdzaak te schorsen op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995, totdat de Technische Kamer van Beroep (TKB) uitspraak zal hebben gedaan, zodat het risico van tegenstrijdige beslissingen wordt beperkt.

Nutricia is houdster van een Europees octrooi voor koolhydraatmengsels voor voeding en farmaceutica. In de hoofdzaak vordert Kruidvat vernietiging van het octrooi voor Nederland en dat Nutricia wordt veroordeeld zich te onthouden van misleidende reclame.

Het octrooi is al eerder onderwerp geweest van een kort geding. In die procedure is het door Nutricia gevorderde inbreukverbod afgewezen (zie hier). Het hof heeft in appèl deze afwijzing bevestigd en onder andere overwogen dat er een gerede kans bestaat dat conclusie 1 van het octrooi zal worden vernietigd (zie hier). Tegen de verlening van het octrooi is oppositie ingesteld bij het Europees Octrooibureau. De oppositieafdeling heeft het octrooi in ongewijzigde vorm in stand gelaten. Tegen deze beslissing is door de opposanten beroep ingesteld, waarin Kruidvat heeft geïntervenieerd.

Nutricia verzoekt de rechtbank in dit incident de behandeling van de hoofdzaak te schorsen op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995, totdat de Technische Kamer van Beroep (TKB) uitspraak zal hebben gedaan, zodat het risico van tegenstrijdige beslissingen wordt beperkt. Daarnaast zou, in het licht van het eerdere oordeel van het hof, het risico bestaan dat Nutricia, om het octrooi in stand te houden, zich in de hoofdzaak verder zal moeten “terugtrekken”, dan dat zij in de oppositieprocedure in München zou moeten doen. De belangen van Kruidvat zouden door schorsing vrijwel niet geschaad worden omdat er geen verbod van kracht is en geen verbodsvordering hangt.

Kruidvat stelt dat een verzoek tot schorsing geen incidentele vordering is en dat Nutricia daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard. Bovendien stelt Kruidvat dat zij een zwaarder wegend belang heeft bij een spoedige beslissing over nietigheid van het octrooi. De rechtbank overweegt dat aangezien binnen het burgerlijk procesrecht geen gesloten stelsel van incidentele vorderingen bestaat, partijen de rechtbank kunnen verzoeken van haar discretionaire bevoegdheid ex artikel 83 lid 4 ROW 1995 gebruik te maken. Nutricia is ontvankelijk in haar incidentele vordering.

De rechtbank gaat voorbij aan de argumenten van Nutricia dat door schorsing het risico van tegenstrijdige beslissingen van rechtbank en TKB kan worden beperkt. De rechtbank vindt dat schorsing geen adequaat middel is om te verhinderen dat twee fora tot mogelijk tegenstrijdige beslissingen komen.

De rechtbank overweegt dat het Nutricia erom te doen is dat in deze procedure pas zal worden beslist nadat de TKB een definitief oordeel over de geldigheid van het octrooi heeft gegeven. Vervolgens overweegt de Rechtbank dat bij normaal voortprocederen, pleidooi in deze zaak niet eerder zal plaatsvinden dan in maart 2008 en dat tegen die tijd de TKB vermoedelijk uitspraak zal hebben gedaan. De Rechtbank maakt gebruik van de mogelijkheid de TKB te verzoeken de afhandeling van het beroep te bespoedigen en wijst het verzoek tot schording af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3417

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Amsterdam, 1 februari 2007, 176/06 KG. Pretium Telecom B.V. tegen Kpn Telecom B.V. (met dank aan Armand Killan, Bird & Bird). 

Lees het arrest hier.

- United States Court of Appeals for the Federal Circuit, 1 februari 2007, Voda – Cordis. (Met dank aan Bart van den Broek, Howrey)

Octrooirecht. Uitspraak waarin de vraag m.b.t. grensoverschrijdende bevoegdheid van de Amerikaanse rechter aan de orde is (die ontkennend wordt beantwoord).

Lees de uitspraak hier.

IEF 3403

Opsluitgroef en opsluitoppervlak

val.JPGGerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooizaak, uitleg van het begrip ‘speling’ uit de conclusies op grond van eerder arrest van het hof.

In deze octrooizaak oordeelt het hof over de door Välinge c.s. bepleitte inbreuk van Unilin c.s. op twee octrooien. De octrooien gaan hoofdzakelijk over een verbinding tussen vloerdelen (b.v. ‘kliklaminaat’) en een werkwijze om een vloer van dergelijke vloerdelen te leggen. De octrooien zijn verleend op twee afgesplitste aanvragen. Op de oorspronkelijke aanvrage is ook octrooi verleend (het ‘moederoctrooi’). Het moederoctrooi is eerder voorwerp geweest van een procedure voor de Haagse rechtbank en het hof.

In de hoofdconclusies van beide octrooien staat dat op een bepaalde plaats in de verbinding sprake moet zijn van ‘speling’. Ook in de hoofdconclusie van het moederoctrooi komt het begrip ‘speling’ voor. De beschrijvingen van de octrooien en die van het moederoctrooi zijn hetzelfde.

Inbreuk?
Bij de beoordeling van inbreuk concentreert het hof zich op de vraag hoe het begrip ‘speling’ moet worden uitgelegd. Het hof citeert haar eerdere beslissing over het moederoctrooi en handhaaft die redenering:

“Naar het oordeel van het hof dient daarom onder speling in de zin van het octrooi verstaan te worden een zodanige geringe ruimte […], dat daardoor de aan elkaar bevestigde panelen ten opzichte van elkaar kunnen worden verplaatst, dat wil zeggen langs elkaar “geschoven”, waarbij voor dat verplaatsen of verschuiven geen aanzienlijke kracht vereist is”

Välinge c.s. hebben tegen deze redenering aangevoerd dat in de conclusies en de beschrijvingen van de octrooien geen beperking over de grote van de benodigde schuifkracht is te lezen. Het hof is met Välinge c.s. van mening dat de grote van de benodigde kracht niet letterlijk in de conclusies en beschrijvingen is terug te vinden, maar volgt Välinge c.s. niet verder. Op grond van een aantal citaten uit de beschrijvingen komt het hof echter tot de conclusie dat de vakman zal begrijpen dat de vloerdelen snel en op eenvoudige wijze met de hand moeten kunnen worden gelegd. Het verschuiven, als gevolg van de speling, moet volgens het hof zonder het uitoefenen van veel kracht kunnen geschieden.

Vervolgens stelt het hof vast dat de vloerdelen van Unilin c.s. met een hamer en een speciaal stootblok moeten worden verschoven en dat die vloerdelen kennelijk vrijwel klemvast verbonden zijn.


Het hof komt tot de conclusie dat de vloerdelen van Unilin c.s. geen inbreuk maken op de octrooien.

Het aanvoeren door Välinge bij pleidooi van een nieuwe grondslag (equivalentie) wordt door het hof niet geacht in overeenstemming te zijn met de goede procesorde.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 3393

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooirecht. Geen inbreuk op octrooi betreffende een vloersysteem met een aantal vloerpanelen, die mechanisch met elkaar zijn verbonden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V, tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Naar voorlopig oordeel is het handelen van IPCO op de beschreven wijze
niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG.

Lees het vonnis hier.

IEF 3382

Anderhalf patent

Philips doet het goed in de strijd om het aantal octrooien per werknemer. Waar vroeger een half patent per medewerker per jaar werd aangevraagd is dat nu anderhalf patent. Het OCN citeert een artikel uit BN/De Stem, dat bericht dat Dr. Peter Wierenga, de directeur van Philips Research, de onderzoekslaboratoria van Philips "de nieuwe tijd moet inloodsen, waarin innovaties elkaar almaar sneller opvolgen". Uitvindingen zijn de basis van nieuwe omzet. Het elektronicaconcern staat in de Top-5 van de Science Citation Index in Europa.

Lees hier iets meer.

IEF 3348

Fiscaal IE nieuws: de octrooibox

box.bmpNederland krijgt de octrooibox, zo meldt het NRC van vrijdag.  Minister Zalm kondigde in een overleg met de Tweede Kamer aan dat de Europese Commissie geen bezwaar heeft tegen de octrooibox. Nederland krijgt hiermee een verlaagd belastingtarief voor bedrijfsinkomsten uit octrooien.

Met terugwerkende kracht per 1 januari dit jaar geldt voor inkomsten uit octrooien een speciaal tarief van 10 procent. ´Een feest´, zo noemt Kamerlid Ineke Dezentjé Hamming het lage tarief voor octrooien. ´Het zal naar verwachting bevorderen dat ondernemingen vaker octrooien in Nederland deponeren en ertoe bijdragen dat het bedrijfsleven meer zal investeren in onderzoek en ontwikkeling.´ Kosten van dit feest voor de staatskas: 300 miljoen per jaar.

Lees eerder bericht hier.

IEF 3333

15 of 20 jaar?

agc.gifHvJ EG, 23 januari 2007, zaak C-431/05, conclusie A-G Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer. Merck Genéricos-Produtos Farmacêuticos Lda tegen Merck & Co. Inc. & Merck Sharp & Dohme Lda (Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Octrooirecht. Geen directe werking van artikel 33 TRIPs (duur van het octrooi).

Portugese octrooizaak over een geneesmiddeloctrooi. De octrooihouders maken bezwaar tegen een generieke versie, onder andere met de stelling dat het octrooi helemaal niet verlopen is, waarbij een beroep wordt gedaan op artikel 33 TRIPs, dat bepaalt dat een octrooi pas na 20 jaar verloopt en dus niet na 15 ‘Portugese jaren’. De vraag is of artikel 33 directe werking heeft.

De Hoge Raad van Portugal stelt vervolgens de volgende prejudiciële vragen:

1. Is het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd om artikel 33 van de TRIPs-overeenkomst uit te leggen?

2. In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, dienen de nationale rechters dit artikel ambtshalve of op verzoek van een van de partijen toe te passen in een bij hen aanhangig geding?

De A-G gaat uitgebreid in op TRIPs en het merkenrecht, waarover veel EG jurisprudentie is, constateert dat de jurisprudentie e.d. nogal onduidelijk is en komt uiteindelijk met betrekking tot de eerste vraag met het voorstel om de vraag met ja te beantwoorden:

Over de tweede vraag, de directe werking van artikel 33 concludeert de A-G uiteindelijk dat het aan de nationale wetgever is om de duur van het octrooirecht vast te stellen en dat het artikel dus geen directe werking heeft.

"90. Art. 33 des TRIPs-Übereinkommens umfasst zwei Prämissen: Die eine ist die Mindestdauer des Patentschutzes, die er auf 20 Jahre festlegt, die andere die Höchstdauer, die er dem freien Willen des nationalen Gesetzgebers überlässt.

91. Der Wortlaut ist nicht eindeutig und hat zu einer irrigen Auslegung geführt. Das zutreffende Verständnis der Vorschrift begreift sie als Anweisung an die Signatarstaaten: Sie sollen ihre Patentregelungen der ersten Prämisse anpassen und eine Schutzdauer für diese Rechte des gewerblichen Eigentums von mindestens 20 Jahren ab Antragstellung vorsehen. Die zweite Prämisse der Vorschrift räumt ihnen bei der Bestimmung der Höchstdauer ein Ermessen ein.

93. Wegen des Fehlens einer Höchstgrenze bestehen im Hinblick auf die Anerkennung einer horizontalen unmittelbaren Wirkung größere Zweifel. Das Ende der Schutzfrist für diese Sondereigentumsrechte betrifft nicht nur ihren Inhaber, sondern insbesondere Dritte und die Allgemeinheit, die in diesem Bereich das allgemeine Interesse repräsentieren. Für die Wettbewerber, aber auch im Sinne einer angemessenen Verwaltung der für diese Rechte vorgesehenen Register, muss Klarheit darüber bestehen, wann der Schutz des Patents in der nationalen Rechtsordnung endet.

94. Übt der Gesetzgeber diese Befugnis nicht aus, ist es unmöglich, anhand des reinen Wortlauts von Art. 33 den genauen Zeitpunkt festzustellen, an dem die Geltung des gesetzlich eingeräumten Monopols endet. Insbesondere würde die Entscheidung, dass es ausreiche, auf die Mindestoption der 20 Jahre zurückzugreifen, bedeuten, sich eine Kompetenz des Gesetzgebers anzumaßen, und könnte Dritten nicht entgegengehalten werden.

95. Folglich hat Art. 33 des TRIPs-Übereinkommens keine unmittelbare Wirkung, da es in die Zuständigkeit des nationalen Gesetzgebers fällt, die genaue Dauer des Patentschutzes in seiner eigenen Rechtsordnung festzulegen.

Het voorstel voor een prejudicieel antwoord luidt vervolgens:

97. Aus all diesen Gründen schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Vorlagefragen des portugiesischen Supremo Tribunal de Justiça folgendermaßen zu antworten:

Art. 33 des TRIPs-Übereinkommens hat keine unmittelbare Wirkung, da er eine weitere gesetzgeberische Tätigkeit des nationalen Gesetzgebers zur Festlegung der genauen Dauer des Patentschutzes erfordert, so dass sich Einzelne vor den nationalen Gerichten nicht auf ihn berufen können.

Lees de conclusie hier.

IEF 3320

Het ‘Hunter-octrooi’

Rechtbank ’s-Gravenhage 17 januari 2007, HA ZA 06-261. Conor Medsystems Inc. tegen Angtiotech Pharmaceuticals Inc, the University of British Columbia en Boston Scientific Corporation. (Met dank Peter Burgers, Brinkhof en Bas Berghuis, Freshfields)

Deelvonnis over de geldigheid van en de inbreuk op het octrooi van Angiotech en University of British Columbia (het ‘Hunter-octrooi’). Het octrooi heeft betrekking op zgn. Drug Eluting Stents (DES). Probleem-oplossingsmethode, partiële vernietiging (Spiro/Flamco), onderzoeksexceptie, Bolar-bepalingen, moratorium.

In dit 33 pagina’s tellende vonnis spreekt de rechtbank zich voor de tweede keer uit over de geldigheid van het Hunter-octrooi. In een vonnis van de rechtbank van 3 mei 2006 (hier te vinden op IEForum) inzake Angiotech/Sahajanand had de rechtbank geoordeeld dat conclusie 6 en 12 van het octrooi geldig zijn en dat Sahajanand daarop met de Infinnium-stent inbreuk maakte. Over de overige conclusies van het octrooi heeft de rechtbank in die procedure niet geoordeeld.

In deze zaak vordert Conor vordert in conventie dat het octrooi wordt vernietigd voor Nederland. Angiotech c.s. vorderen in reconventie een inbreukverbod met nevenvorderingen, waaronder een moratorium van drie jaar wegens gebruik van onrechtmatig in Nederland verkregen onderzoekgegevens ten behoeve van de aanvraag van een CE-vergunning.

Geldigheid

Volgens de rechtbank is conclusie 1 van het octrooi in de huidige vorm niet-inventief. De uitvinding volgens het octrooi ziet volgens de rechtbank, kort gezegd, op de toepassing van, specifiek, de stof taxol (paclitaxel) als geneesmiddel voor een op zichzelf bekende Drug Eluting Stent. Met het gebruik van taxol zou het probleem van hernieuwde ingroei van lichaamsmateriaal worden opgelost. Daarbij gaat het in de eerste plaats om het probleem van de ingroei van tumor/kankerweefsel en daarnaast om het probleem van restenose. Voor het probleem van de ingroei van tumor/kankerweefsel geeft taxol echter volgens de rechtbank geen inventieve oplossing. De rechtbank overweegt in r.o. 4.8:

“Nu ervan moet worden uitgegaan dat taxol ter voorkoming van obstructies als gevolg van ingroei door tumor/kankerweefsel geen onverwacht (voordelig) effect heeftm terwijl hiervoor reeds is overwogen dat op zich een geneesmiddelenafgevende stent bekend was en evenzeer de anti-tumor activiteit van taxol, kan zonder aanvullende gegevens, die ontbreken, niet worden aangenomen dat de enkele som van deze op zichzelf bekende kenmerken een combinatie-effect of synergetisch effect vertoont.”
 
De rechtbank acht de uitvinding echter wél inventief voor zover de taxol-stent een oplossing biedt voor het probleem van restenose. De specifieke toepassing bij restenose is echter pas terug te vinden in volgconclusie 12 van het octrooi. De rechtbank gaat uitgebreid in op de inventiviteit van deze volgconclusie (met toepassing van de probleem-oplossingsmethode) en concludeert dat deze ook overigens geldig is. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor nadere aktewisseling over de eventuele gedeeltelijke instandhouding van het octrooi met inachtneming van de criteria van het Spiro/Flamco-arrest (NJ 1998/2).

Inbreuk

De rechtbank overweegt dat de CoStar-stent en de Medstent van Conor onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen en dat er voldoende serieuze dreiging tot inbreuk is. Het beroep van Conor op de onderzoeksexceptie slaagt niet. De door Conor gesponsorde trials die in Nederland hebben plaatsgevonden hebben volgens de rechtbank geen zuiver wetenschappelijk doel. De rechtbank acht voldoende duidelijk dat onderzoeksresultaten door Conor zijn gebruikt om de CE-markering te verkrijgen, terwijl Conor onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de trials niettemin uitsluitend zouden zien op onderzoek naar een verbeterde stent. Het beroep van Conor op de Bolar-bepalingen slaagt evenmin, alleen al omdat de trials zijn verricht op een moment dat de implementatietermijn van richtlijn 2004/27/EG nog niet was verstreken. Naast een inbreukverbod ziet de rechtbank voor een moratorium van 3 jaar zoals door Angiotech gevorderd geen ruimte.

Lees het vonnis hier.

Ondertussen in Engeland…

De Engelse rechter ‘respectfully disagrees’ met de Haagse rechtbank. De Engelse High Court heeft bij vonnis van 24 februari 2006 het Engelse deel van het Hunter-octrooi nietig verklaard op de grond dat het niet inventief zou zijn. Dit oordeel is bevestigd door de Court of Appeal op 16 januari 2007, waarbij de Court of Appeal ook ingaat op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2006 inzake Angiotech/Sahajanand. In een noot bij r.o. 4.24 van het vonnis van 17 januari jl. licht de rechtbank op haar beurt toe in welk opzicht haar oordeel afwijkt van het vonnis van de Engelse High Court.

Lees de uitspraak van de Britse Court of Appeals hier. Eerste Britse instantie hier.

IEF 3274

Ook eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 HA ZA 06-26 1. Conor Medsystems Inc tegen Angiotech Pharmaceuticals Inc., The University Of British Columbia & Boston Scientific Corporation (met dank aan Peter Burgers, Brinkhof en de Rechtbank 's-Gravenhage).

Stent-vonnis (en van Stent-vonnissen zijn altijd meer: Eerdere zaak over hetzelfde octrooi tussen Angiotech en Sahajanand hier. Het gisteren door de UK Court of Appeal gewezen Britse variant hier(eerste instantie hier)).

“Conor’s CoStar en Medstent vallen onder de beschermingsomvang van conclusie 12 van het octrooi, terwijl de daartegen gerichte nietigheidsverweren niet opgaan. Conor’s invoer en levering ten behoeve van het onderzoek verricht door Serruys vormde inbreuk op de octrooirechten van Angiotech en BSC.”

Lees het vonnis alvast hier.

IEF 3230

Onbekendere IE-Verdragen

Verdrag van Boedapest inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening; (met Uitvoeringsreglement), Boedapest, 28 april 1977 (Trb. 1978, 90). Mede ondertekend door Nederland en in werking getreden op 19 augustus 1980.

Eerder vandaag publiceerde het WIPO de voor leken enigszins mysterieuze “Budapest Notification No. 251: Communication by the Government of the Republic of Korea Relating to the Extension of the List of Kinds of Microorganisms accepted by the Korean Collection for Type Cultures (KCTC).”

Het betreft een weinig spraakmakend verdrag. De Van Nieuwenhoven Helbach bespreekt het kort en stelt “Zoals de naam van het verdag al aangeeft, bevat het een regeling voor een probleem, dat zich voordoet bij de verlening van octrooi voor uitvindingen die gekenmerkt worden door de toepassing van een nieuw micro-organisme. (…) Om te voorkomen dat degene die voor een dergelijke uitvinding in meer dan één land octrooibescherming wenst te krijgen, genoopt zou worden in elk land waar hij voor die uitvinding octrooi aanvraagt, een cultuur van zijn micro-organisme in een daar te lande aanwezige microbenverzameling te deponeren, voet het verdrag het instituut van de zgn, internationale depositaris in. (…) De aanvrager die het voor zijn uitvinding kenmerkende microp-organisme bij een internationale depositaris deponeert, kan met het verrichten van dat depot volstaan. In ons land is het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn als internationale depositaris erkend.
 
Lees het verdag hier (WIPO). Depot, inclusief prijslijst, CBS Baarn hier.