Octrooirecht  

IEF 4149

Cross-border patent attorneys

2k.bmpKamerstuk 31059, nr. 3, 2e Kamer. Memorie van toelichting bij wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Richtlijn nr. 2005/36/EG heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat EU-onderdanen die hun beroepskwalificaties in eenlidstaat hebben behaald toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat.

“De minister van Economische Zaken neemt implementatie van de nieuwe richtlijn voor het beroep van octrooigemachtigde zelf ter hand door wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4148

Nadere informatie

phlg.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 11 juni 2007, KG ZA 07-528, LG Electronics Benelux Sales B.V. / Koninklijke Philips Electronics N.V.

Executiegeschil dat een beetje doet denken aan een hoger beroep. Op grond van nadere informatie oordeelt de rechtbank dat het eerdere oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende was bewezen dat Philips deelnemer was bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard, berust op een kennelijke misslag.

LG Electronics vordert in dit executiegeschil schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis  waarin aan LG een provisioneel inbreukverbod is opgelegd onder het zgn. Vogel-octrooi van Philips. Dit octrooi ziet op de codering volgens de JPEG-standaard.

In de hoofdzaak heeft de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 25 april 2007 het Vogel-octrooi gedeeltelijk vernietigd en onder het resterende gedeelte een provisioneel inbreukverbod opgelegd voor de duur van de procedure en uiterlijk tot de expiratiedatum van het octrooi (10 september 2007). Het verbod is provisioneel, en niet definitief, omdat door de rechtbank is vastgesteld dat LG Electronics weliswaar gebruik maakt van de geoctrooieerde uitvinding, maar dat Philips het recht heeft verwerkt zich nog op Vogel te kunnen beroepen indien komt vast te staan dat Philips als deelnemer bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard betrokken is geweest. Op deelnemers bij de werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard rustte namelijk de verplichting om voor de JPEG-standaard relevante octrooien aan te melden, terwijl het Vogel-octrooi indertijd door Philips nooit is aangemeld.

 

De rechtbank achtte het door LG overgelegde bewijs onvoldoende om aan te tonen dat Philips deelnemer was aan de betreffende werkgroepen, maar heeft LG toegelaten tot nadere bewijslevering in een later stadium van de procedure.

LG vordert in dit executiegeschil dat het Philips wordt verboden om het vonnis van 25 april ten uitvoer te leggen. LG is van mening dat het oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende is bewezen dat Philips deelnemer was bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard, berust op een kennelijke misslag. Derhalve heeft Philips volgens LG, conform vaste rechtspraak inzake executiegeschillen, geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het provisionele verbod. Dit oordeel wordt door de voorzieningenrechter gevolgd.

Volgens de voorzieningenrechter heeft LG in de hoofdzaak “voldoende, zo al niet ruimschoots, aannemelijk gemaakt dat Philips deelnemer (participant) was bij de totstandkoming van de JPEG standaard” en dat die deelname “van dien aard was dat daaruit voor Philips een gehoudenheid voortvloeide Vogel te openbaren.” Derhalve is volgens de voorzieningenrechter “niet aannemelijk dat de rechtbank, indien zij de beschikking zou hebben gehad over hetgeen thans naar voren is gekomen, het provisionele verbod zou hebben opgelegd.”

De voorzieningenrechter verbiedt Philips om het provisionele verbod ten uitvoer te leggen en veroordeelt Philips in de proceskosten conform artikel 1019h Rv, aangezien het executiegeding evenals de procedure in de hoofdzaak een IE-recht tot inzet heeft.

Lees het vonnis hier. Eerder vonnis en herstelvonnis: IEF 3947 (10 mei 2007).

IEF 4141

Voorlopig

Gerechtshof s’-Gravenhage, 31 mei 2007. Beschikking in Estrad B.V. tegen Schultink (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten).

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in kort geding procedure.

Tussen Estrad en Schultink is bij het Hof een kort geding proceedure aanhangig met als onderwerp het Nederlandse octrooi  van Schultink. In eerste aanleg heeft de Voorzieningenrechter aan Estrad een inbreukverbod opgelegd. Tegen dit vonnis is Estrad in hoger beroep gekomen.

In het hoger beroep verzoekt Estrad om een aantal getuigen bij wege van voorlopig getuigenverhoor door het Hof te doen horen. Hoewel in beginsel de verzoeker van een voorlopig getuigenverhoor daar recht op heeft, wordt in het onderhavige geval het verzoek van Estrad afgewezen.

“(…) Het Hof stelt voorop dat artikel 186 lid 2 Rv. voorziet in de mogelijkheid dat tijdens een reeds aanhangig geding de rechter op verzoek van  een partij een voorlopig getuigenverhoor beveelt. Naar het oordeel van het Hof moet onder “een reeds aanhangig geding” in de eerste plaats een bodemprocedure worden begrepen. Het Hof overweegt daartoe dat, hoewel in een kortgedingprocedure getuigenbewijs op zichzelf toelaatbaar is, deze procedure in verband met het spoedeisende karakter in het algemeen geen ruimte biedt voor het (uitvoerig) horen van getuigen. Naar het oordeel van het Hof geldt hetzelfde voor het horen van getuigen in een kort geding in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. In het onderhavige geval gaat het om een octrooizaak, waarin Estrad heeft verzocht vijf getuigen te doen horen. Naar het zich laat aanzien, zal het horen van die getuigen enige tijd vergen. Voorts acht het Hof van belang dat reeds een bodemprocedure aanhangig is; dit is de geëigende procedure voor het horen van getuigen. Bovendien zal, anders dan Estrad meent, het Hof niet de eerst rechter zijn die over de geldigheid van het in het geding zijnde octrooi oordeelt. Estrad wijst er immers zelf op dat de kortgedingprocedure in hoger beroep op de slaaprol staat voor 20 april 2008 voor memorie van antwoord aan de zijde van Schultink. In het licht hiervan is het Hof van oordeel dat het onderhavige verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde.” (7)

Lees de beschikking hier.

IEF 4132

Bevelschrift

Beschikking Rechtbank ’s-Gravenhage 4 juni 2007, Pintail International B.V. tegen Gemini Medical Textiles Europe B.V.

Volledige proceskosten bij afstand van instantie.

Gemini is octrooihouder en heeft Pintail gedagvaard. Gemini vordert een inbreukverbod met nevenvorderingen. De zaak wordt door Gemini aangebracht. Gemini doet echter afstand van instantie ex art. 249 en 250 Rv. Pintail verzoekt de rechtbank, ingevolge artikel 250 lid 4, een bevelschrift af te geven waarin Gemini wordt bevolen de door Pintail gemaakte proceskosten te vergoeden. Pintail stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 14 Handhavingsrichtlijn. Gemini stelt daar tegenover dat artikel 14 Handhavingsrichtlijn in dit geval niet van toepassing is en dat zij slechts de proceskosten conform het gebruikelijke forfaitaire tarief zou hoeven te vergoeden.

De rechtbank overweegt dat het doel van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (geïmplementeerd onder artikel 1019h Rv) is dat in een procedure als deze de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten. Bij afstand van instantie zou de eiser volgens de rechtbank als in het ongelijk gestelde partij moeten worden aangemerkt. Door in het geval van afstand van instantie geen volledige proceskostenveroordeling aan de eiser op te leggen zou de eiser het doel van artikel 14 Handhavingsrichtlijn kunnen frustreren door de zaak vroegtijdig in te trekken.

De rechtbank beveelt Gemini de proceskosten aan Pintail te vergoeden.

Lees de beschikking hier.

IEF 4130

Relatief ongereguleerd

RW.bmpReinier Wijnstra (EPC): Bewijskracht van internetpublicaties bij octrooizaken. Kort commentaar bij  Technical Board of Appeal EPO, zaak T1134/06, Conami Corporation. “Het Internet Archive is in zijn huidige vorm echter onvoldoende betrouwbaar.”

Voor de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van een octrooi(aanvrage) is elke openbaring van belang. Een publicatie op het internet is een openbaring en behoort dus tot de stand van de techniek. Probleem van het internet is echter dat de inhoud continue wijzigt, terwijl octrooien maanden tot jaren na indiening pas beoordeeld worden. Jurisprudentie op dit gebied is schaars. Een recente uitspraak van een Technical Board of Appeal (TBA) van het EPO biedt daarom een nuttig handvat, niet alleen voor verlenings- en oppositieprocedures, maar ook voor rechtzaken.

Aanleiding voor de uitspraak van de TBA is een afwijzing door een examiner van een octrooiaanvrage, op grond van een openbaring via het internet.

De examiner stelde dat de betreffende openbaring van voor de indieningsdatum was en dat de uitvinding niet inventief was ten opzichte van deze openbaring. De examiner zelf heeft kopieën van de betreffende wegpagina's echter pas na de indieningsdatum van internet gehaald, via het Internet Archive. De TBA concludeert dat dit internetarchief niet voldoende betrouwbaar is om zonder meer tegen een octrooiaanvrage in te brengen. Daarbij constateert ze ondermeer dat de Guidelines van het EPO geen instructies geven over hoe examiners moeten omgaan met internetpublicaties. Impliciet vult de TBA dit gat nu door zelf uitgebreide overwegingen te wijden aan de bewijskracht van internet.

De TBA stelt voorop dat het voor elke openbaring van belang is de betrouwbaarheid hiervan vast te stellen. Bij reguliere publicaties in octrooizaken, meestal andere octrooipublicaties, is deze betrouwbaarheid geen issue. Bij openbaringen via mondelinge voordracht of voorgebruik speelt dit wel al. De TBA stelt dat voor een internetpublicatie dezelfde strikte "standard of proof" moet worden gehanteerd. Dit betekent dat de vragen "When", "What"en "Under which circumstances" beantwoord moeten worden. Onder de genoemde "omstandigheden" schaart de TBA factoren die invloed hebben op de betrouwbaarheid van de informatie, zoals de wijze waarop de informatie is verkregen, hoe het van een datum stempel is voorzien, hoe het opgeslagen is en of het ongewijzigd is gebleven sinds het is opgeslagen.

Het internet is een medium dat ook voor de verspreiding van technische kennis een sterk toenemende rol vervult. Tegelijk is het internet relatief ongereguleerd en berucht onbetrouwbaar voor wat betreft ongeautoriseerde toegang. Het is daarom momenteel zeer moeilijk om met een hoge mate van waarschijnlijkheid vast te stellen wat op een website te zien is geweest en wanneer dat was.

Het Internet Archive (www.archive.org) is een particuliere archiveringsdienst, die "images" opslaat van webpagina's, gemaakt op verschillende data. In principe kun je via dit archief zien wat er op een bepaald moment op een bepaalde site stond. Uit informatie van het Internet Archive zelf, en een artikel van B. Howell in het Journal of Internet Law, blijkt dat de informatie in het archief automatisch verzameld wordt, maar dat de eigenaar van een site dit automatische verzamelen kan blokkeren en dat hij achteraf opgeslagen materiaal kan laten verwijderen. Ook kunnen de images samengesteld zijn uit onderdelen van verschillende data, kunnen de hyperlinks niet meer kloppen en kan het format van de site gewijzigd zijn. Toegang het Internet Archive is anoniem en de beveiligingsstructuren zijn onduidelijk. De TBA concludeert daarom dat de authenticiteit en integriteit van informatie van het gearchiveerde materiaal niet als zeker beschouwd mogen worden.

Eerdere jurisprudentie is schaars. In een tweetal eerdere uitspraken van een TBA werden internetpublicaties ook al terzijde geschoven. Ook in die gevallen werd weliswaar gesteld dat internet op zich een bron kan zijn, maar de datum van de betreffende publicaties werd niet met voldoende zekerheid bewezen. In het ene geval faalde bewijsvoering via een affidavit, in het andere geval bewijsvoering via de data die op en in het document zelf waren opgeslagen. Ook het Bundespatentgericht heeft twee keer geoordeeld dat het internet, inclusief het Internet Archive, geen betrouwbare bron vormt voor het bepalen van de stand van de techniek.

De Guidelines van het EPO zeggen nog niets over het internet, de Guidelines van de PCT wel. Deze maken onderscheid tussen "Trusted Publishers", en "Web Sites of Unknown Reliability", waarbij in het laatste geval de publicatiedatum achterhaald zou kunnen worden via het Internet Archive. Deze Guidelines stellen dat publicaties uit beide bronnen gebruikt kunnen worden en dat het aan de aanvrager is om de betrouwbaarheid hiervan ter discussie te stellen. In het geval van "Trusted Publishers" dient de aanvrager echter bewijs van het tegendeel te verschaffen, terwijl hij bij onbetrouwbaarder bronnen alleen "sound reasons" hoeft aan te voeren.

De TBA concludeert dat een openbaring op internet in het algemeen tot de stand van de techniek behoort, maar dat een strikte "standard of proof" toegepast moet worden. Het feit dat een publicatie stand van de techniek is moet "beyond any reasonable doubt" bewezen worden, waarbij in het algemeen dezelfde criteria gehanteerd moeten worden die ook gelden bij het vaststellen van voorgebruik en mondelinge openbaringen. In het bijzonder moet vastgesteld worden of een verkregen openbaring overeenkomt met de oorspronkelijke openbaring op de relevante datum.

Een uitzondering wordt gemaakt voor online elektronische openbaringen van papieren publicaties door betrouwbare uitgevers. Daarbij mogen de juistheid van inhoud en datum aangenomen worden. Ook kan de TBA zich voorstellen dat een website erkende richtlijnen en standaarden hanteert, die het gebruik van verder bewijs overbodig maken. De TBA roept op richtlijnen op te stellen om duidelijk te maken wat betrouwbare uitgevers zijn en wat erkende richtlijnen zijn.

Het Internet Archive is in zijn huidige vorm echter onvoldoende betrouwbaar. Om informatie hieruit te kunnen gebruiken zal ondersteunend bewijs nodig zijn, bijvoorbeeld een verklaring van de archivaris, of van de eigenaar of de auteur van de oorspronkelijke website. In het onderhavige geval ontbrak dit, zodat de TBA de zaak terugverwijst naar de examing division met de opdracht om nader bewijs te verzamelen.

RW

Lees de uitspraak hier.

IEF 4107

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Leeuwarden, 30 mei 2007, LJN: BA6405. Eiseres tegen Gedaagde.

Auteursrecht, geschriftenbescherming. Passages uit een door eiseres opgestelde offerte zijn nagenoeg letterlijk overgenomen in een door gedaagde uitgebrachte rapportage. Geen auteursrechtelijke bescherming, geen geschriftenbescherming, omdat zij geen werk zijn dat bestemd is om openbaar gemaakt te worden. 

 Lees het vonnis hier

Gerechtshof s’-Gravenhage, 31 mei 2007. Beschikking in Estrad B.V. tegen Schultink (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten).

Octrooirecht. Verzoek om voorlopig getuigenverhoor in appèl kg-procedure afgewezen, omdat onder ‘een reeds aanhangig geding’ in de eerste plaats een bodemprocedure moet worden begrepen. Nu ook een bodemprocedure aanhangig is, is dat de geëigende procedure voor het horen van getuigen.

Lees de beschikking hier.

Rechtbank Utrecht, 28 maart 2007, LJN: BA6272. Curator tegen PK Beheer B.V.

Pauliana. Het betreft in dit geval de schade die de curator lijdt doordat PK Beheer niet kan voldoen aan de verplichting om de beeld- en merkrechten van de uitgeverij weer terug te leveren. Was PK Beheer daartoe wel in staat geweest, dan had de curator deze rechten kunnen verkopen, zodat de schade dient te worden gesteld op het bedrag waarvoor de curator die rechten alsdan had kunnen verkopen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4104

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank 's-Gravenhage, HA RK 07-556, LJN: BA6419. Pintail International B.V. tegen Gemini Medical Textiles Europe B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: "Bevelschrift tot betaling proceskosten ex artikel 250 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verweerster heeft afstand van instantie in versnelde procedure octrooizaken gedaan. Verzoekster wenst thans vergoeding van de volledige door haar gemaakte proceskosten overeenkomstig artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (Rl. 2004/48/EG). Volgens verweerster dienen de kosten van verzoekster te worden begroot conform het gebruikelijke forfaitaire tarief. De rechtbank is met verzoekster van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat bij afstand van instantie de eiser als in het ongelijk gesteld is te beschouwen in de zin van art. 14 Handhavingsrichlijn 2004/48/EG. De rechtbank beveelt dat verweerster aan verzoekster de volledige proceskosten dient te voldoen."

Lees het bevelschrift hier of hier.

IEF 4099

Stromingsdoorgang

vlv.gifRechtbank ’s-Gravenhage 30 mei 2007, KG ZA 07-252. Fort Vale Engineering Limited tegen Pelican Worldwide B.V.

Octrooi kort geding over een bodemklep. De beslissing van de oppositie-afdeling over het Europese octrooi bepaalt i.c. de beschermingsomvang. De onduidelijkheid in het octrooi over hoe bepaalde geclaimde onderdelen moeten worden geïdentificeerd bij een uitvoeringsvorm die niet in het octrooi beschreven is, komt voor rekening van de octrooihouder. De SmartFlow van gedaagde valt niet onder de beschermingsomvang van het octrooi. Ook een door Pelican gevoerd “Gilette” verweer slaagt. € 63.108,80 proceskosten.

Fort Vale is houder van een Europees octrooi voor een bodemklep (“valve” of “ventielsamenstel”). Na verlening is een oppositieprocedure gevoerd. Pelican brengt een bodemklep op de markt onder de naam “SmartFlow”. Fort Vale betoogt dat de SmartFlow onder de beschermingomvang van het octrooi valt.

Pelican heeft het verleningsdossier van het octrooi overgelegd. De voorzieningrechter neemt de wijzigingen van de conclusies gedurende de verlening en de uitspraak van de oppositie-afdeling in aanmerking. De voorzieningenrechter komt op grond daarvan tot de conclusie dat de uitvindingsgedachte van het octrooi is beperkt tot: het voeren van de arm welke het sluitelement draagt door een opening in de wand van het stroomafwaartse gedeelte van de stromingsdoorgang zoals opgenomen in het kenmerkende gedeelte. (onderstreping IEF). De Voorzieningenrechter bepaalt vervolgens welk gedeelte van de SmartFlow als stromingsdoorgang moet worden aangemerkt en concludeert dat de arm van de SmartFlow niet in een opening van de wand van die stromingsdoorgang is opgenomen. De SmartFlow valt daarmee niet onder de beschermingsomvang van het octrooi.

Rechtsoverweging 4.17: De restrictieve uitleg welke de voorzieningrechter hanteert is gerechtvaardigd in het licht van de onduidelijkheid van het Octrooi op dit punt. Uit het Octrooi blijkt immers niet hoe de plaats van ventielinlaat en ventieluitlaat moet worden bepaald indien voor een geheel andere constructie is gekozen dan bij de afsluiter welke het Octrooi openbaart.

In rechtsoverweging 4.19 behandelt de voorzieningenrechter ook het door Pelican gevoerde “Gilette-verweer”: met de SmartFlow past Pelican op niet-inventieve wijze de stand van de techniek toe. De voorzieningenrechter bekijkt een Brits octrooi (stand van de techniek) en komt tot de conclusie dat de aanpassingen aan de bodemklep uit het octrooi die nodig zijn om de SmartFlow te verkrijgen, niet inventief zijn. Het “Gilette-verweer” van Pelican slaagt.  

Fort Vale wordt veroordeelt tot het vergoeden van € 63.108,80 proceskosten van Pelican.

Lees het vonnis hier.

IEF 4073

Bewijs- en beschrijvend

Rechtbank Arnhem, 1 juni 2007, KG ZA 07-304. Synthon B.V. tegen Astallas Pharma Inc. (met dank aan Mark van Gardingen, Brinkhof).

Wellicht nootwaardig vonnis over (grensoverschrijdend) bewijs- en beschrijvend beslag (inzagerecht) ex. artt. 1019b-d Rv. in een farma-octrooizaak. 

Astallas Pharma Inc. had bewijs- en beschrijvend beslag gelegd ten laste van Synthon BV om bewijs te bewaren ten behoeve van een Duitse procedure over een Duits octrooi (geneesmiddel regen prostraatvergroting). Onmiddellijk na de beslaglegging door de deurwaarder hebben een advocaat en een octrooigemachtigde van Astellas Pharma van de deurwaarder inzage gekregen in de beslagen informatie, en zij hebben daarvan een rapport gemaakt. Dat rapport hebben zij ingebracht in de Duitse procedure.

De Rechtbank Arnhem beantwoord eerst de vraag vooraf of de bewijs- en beschrijvend beslag regels van artt. 1019 e.v. Rv wel toepasselijk zijn voor het verkrijgen en bewaren van bewijs in het kader van de handhaving van buitenlandse IE rechten. Synthon had gewezen op de tekst van art. 1019 Rv, op de MvT en op de tekst van art. 2 van de Handhavingsrichtlijn, die alle een territoriaal begrensde toepasselijkheid lijken voor te schrijven. De voorzieningenrechter stelt evenwel dat de Nederlandse regels ook toepasselijk moeten zijn in verband met de handhaving van buitenlandse IE rechten, en verwijst daarvoor onder meer paragrafen 7 en 8 van de considerans van de Handhavingsrichtlijn en naar art. 31 EEX-Verdrag / art. 24 EEX-Verordening.

“4.5 Met dit een en ander valt in het geheel niet te verenigen dat bij grensoverschrijdende inbreuken in ene geval als het onderhavige voor handhaving in een lidstaat geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de in de nationale wetgeving van een andere lidstaat ter uitvoering van de Handhavingsrichtlijn geboden (handhavings)mogelijkheden.”

De rechter overweegt verder dat het doel van een conservatoir (bewijs)beslag uitsluitend is om bewijsstukken veilig te stellen en dus de bestaande situatie te conserveren, en niet om de beslaglegger de mogelijkheid te bieden om met het beslag inhoudelijk kennis te doen nemen van bewijsstukken en daarover de beschikking te krijgen. Het is volgens de Voorzieningenrechter vervolgens aan de bodemrechter na een contradictoir debat om te beslissen wat er met de in beslaggenomen stukken moet gebeuren. Een verlof tot het leggen van bewijsbeslag kan dus niet automatisch ook een inzagerecht inhouden voor de beslaglegger. (4.13)

De rechter overweegt ook, in r.o. 4.14, dat in geval van beschrijvend beslag, de beschrijving door de deurwaarder had dienen te geschieden, en niet door de beslaglegger (of haar advocaat/octrooigemachtigde) zelf. Een dergelijke beschrijving moet, zie r.o. 4.15, overigens beperkt blijven tot een omschrijving van hetgeen is ingezien zodat het in een later stadium identificeerbaar is. De beschrijving mag derhalve geen gedetailleerde gegevens bevatten.

Lees het vonnis hier.

IEF 4063

ROW 2007

Kamerstukken 30975(R1821), nrs. 5 & 6, 2e Kamer. Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en enige andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995 van 2006 (Evaluatie 2006 Rijksoctrooiwet 1995); Nota naar aanleiding van het verslag & Nota van wijziging.

Antwoorden van de minister naar aanleiding van vragen vaste commissie voor Economische Zaken. De wijzigen hebben voornamelijk betrekking op de implementatie van enkele ‘farmaceutische’ verordeningen.

Lees het verslag hier. Lees de wijzigingen hier.