Octrooirecht  

IEF 3348

Fiscaal IE nieuws: de octrooibox

box.bmpNederland krijgt de octrooibox, zo meldt het NRC van vrijdag.  Minister Zalm kondigde in een overleg met de Tweede Kamer aan dat de Europese Commissie geen bezwaar heeft tegen de octrooibox. Nederland krijgt hiermee een verlaagd belastingtarief voor bedrijfsinkomsten uit octrooien.

Met terugwerkende kracht per 1 januari dit jaar geldt voor inkomsten uit octrooien een speciaal tarief van 10 procent. ´Een feest´, zo noemt Kamerlid Ineke Dezentjé Hamming het lage tarief voor octrooien. ´Het zal naar verwachting bevorderen dat ondernemingen vaker octrooien in Nederland deponeren en ertoe bijdragen dat het bedrijfsleven meer zal investeren in onderzoek en ontwikkeling.´ Kosten van dit feest voor de staatskas: 300 miljoen per jaar.

Lees eerder bericht hier.

IEF 3333

15 of 20 jaar?

agc.gifHvJ EG, 23 januari 2007, zaak C-431/05, conclusie A-G Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer. Merck Genéricos-Produtos Farmacêuticos Lda tegen Merck & Co. Inc. & Merck Sharp & Dohme Lda (Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Octrooirecht. Geen directe werking van artikel 33 TRIPs (duur van het octrooi).

Portugese octrooizaak over een geneesmiddeloctrooi. De octrooihouders maken bezwaar tegen een generieke versie, onder andere met de stelling dat het octrooi helemaal niet verlopen is, waarbij een beroep wordt gedaan op artikel 33 TRIPs, dat bepaalt dat een octrooi pas na 20 jaar verloopt en dus niet na 15 ‘Portugese jaren’. De vraag is of artikel 33 directe werking heeft.

De Hoge Raad van Portugal stelt vervolgens de volgende prejudiciële vragen:

1. Is het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd om artikel 33 van de TRIPs-overeenkomst uit te leggen?

2. In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, dienen de nationale rechters dit artikel ambtshalve of op verzoek van een van de partijen toe te passen in een bij hen aanhangig geding?

De A-G gaat uitgebreid in op TRIPs en het merkenrecht, waarover veel EG jurisprudentie is, constateert dat de jurisprudentie e.d. nogal onduidelijk is en komt uiteindelijk met betrekking tot de eerste vraag met het voorstel om de vraag met ja te beantwoorden:

Over de tweede vraag, de directe werking van artikel 33 concludeert de A-G uiteindelijk dat het aan de nationale wetgever is om de duur van het octrooirecht vast te stellen en dat het artikel dus geen directe werking heeft.

"90. Art. 33 des TRIPs-Übereinkommens umfasst zwei Prämissen: Die eine ist die Mindestdauer des Patentschutzes, die er auf 20 Jahre festlegt, die andere die Höchstdauer, die er dem freien Willen des nationalen Gesetzgebers überlässt.

91. Der Wortlaut ist nicht eindeutig und hat zu einer irrigen Auslegung geführt. Das zutreffende Verständnis der Vorschrift begreift sie als Anweisung an die Signatarstaaten: Sie sollen ihre Patentregelungen der ersten Prämisse anpassen und eine Schutzdauer für diese Rechte des gewerblichen Eigentums von mindestens 20 Jahren ab Antragstellung vorsehen. Die zweite Prämisse der Vorschrift räumt ihnen bei der Bestimmung der Höchstdauer ein Ermessen ein.

93. Wegen des Fehlens einer Höchstgrenze bestehen im Hinblick auf die Anerkennung einer horizontalen unmittelbaren Wirkung größere Zweifel. Das Ende der Schutzfrist für diese Sondereigentumsrechte betrifft nicht nur ihren Inhaber, sondern insbesondere Dritte und die Allgemeinheit, die in diesem Bereich das allgemeine Interesse repräsentieren. Für die Wettbewerber, aber auch im Sinne einer angemessenen Verwaltung der für diese Rechte vorgesehenen Register, muss Klarheit darüber bestehen, wann der Schutz des Patents in der nationalen Rechtsordnung endet.

94. Übt der Gesetzgeber diese Befugnis nicht aus, ist es unmöglich, anhand des reinen Wortlauts von Art. 33 den genauen Zeitpunkt festzustellen, an dem die Geltung des gesetzlich eingeräumten Monopols endet. Insbesondere würde die Entscheidung, dass es ausreiche, auf die Mindestoption der 20 Jahre zurückzugreifen, bedeuten, sich eine Kompetenz des Gesetzgebers anzumaßen, und könnte Dritten nicht entgegengehalten werden.

95. Folglich hat Art. 33 des TRIPs-Übereinkommens keine unmittelbare Wirkung, da es in die Zuständigkeit des nationalen Gesetzgebers fällt, die genaue Dauer des Patentschutzes in seiner eigenen Rechtsordnung festzulegen.

Het voorstel voor een prejudicieel antwoord luidt vervolgens:

97. Aus all diesen Gründen schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Vorlagefragen des portugiesischen Supremo Tribunal de Justiça folgendermaßen zu antworten:

Art. 33 des TRIPs-Übereinkommens hat keine unmittelbare Wirkung, da er eine weitere gesetzgeberische Tätigkeit des nationalen Gesetzgebers zur Festlegung der genauen Dauer des Patentschutzes erfordert, so dass sich Einzelne vor den nationalen Gerichten nicht auf ihn berufen können.

Lees de conclusie hier.

IEF 3320

Het ‘Hunter-octrooi’

Rechtbank ’s-Gravenhage 17 januari 2007, HA ZA 06-261. Conor Medsystems Inc. tegen Angtiotech Pharmaceuticals Inc, the University of British Columbia en Boston Scientific Corporation. (Met dank Peter Burgers, Brinkhof en Bas Berghuis, Freshfields)

Deelvonnis over de geldigheid van en de inbreuk op het octrooi van Angiotech en University of British Columbia (het ‘Hunter-octrooi’). Het octrooi heeft betrekking op zgn. Drug Eluting Stents (DES). Probleem-oplossingsmethode, partiële vernietiging (Spiro/Flamco), onderzoeksexceptie, Bolar-bepalingen, moratorium.

In dit 33 pagina’s tellende vonnis spreekt de rechtbank zich voor de tweede keer uit over de geldigheid van het Hunter-octrooi. In een vonnis van de rechtbank van 3 mei 2006 (hier te vinden op IEForum) inzake Angiotech/Sahajanand had de rechtbank geoordeeld dat conclusie 6 en 12 van het octrooi geldig zijn en dat Sahajanand daarop met de Infinnium-stent inbreuk maakte. Over de overige conclusies van het octrooi heeft de rechtbank in die procedure niet geoordeeld.

In deze zaak vordert Conor vordert in conventie dat het octrooi wordt vernietigd voor Nederland. Angiotech c.s. vorderen in reconventie een inbreukverbod met nevenvorderingen, waaronder een moratorium van drie jaar wegens gebruik van onrechtmatig in Nederland verkregen onderzoekgegevens ten behoeve van de aanvraag van een CE-vergunning.

Geldigheid

Volgens de rechtbank is conclusie 1 van het octrooi in de huidige vorm niet-inventief. De uitvinding volgens het octrooi ziet volgens de rechtbank, kort gezegd, op de toepassing van, specifiek, de stof taxol (paclitaxel) als geneesmiddel voor een op zichzelf bekende Drug Eluting Stent. Met het gebruik van taxol zou het probleem van hernieuwde ingroei van lichaamsmateriaal worden opgelost. Daarbij gaat het in de eerste plaats om het probleem van de ingroei van tumor/kankerweefsel en daarnaast om het probleem van restenose. Voor het probleem van de ingroei van tumor/kankerweefsel geeft taxol echter volgens de rechtbank geen inventieve oplossing. De rechtbank overweegt in r.o. 4.8:

“Nu ervan moet worden uitgegaan dat taxol ter voorkoming van obstructies als gevolg van ingroei door tumor/kankerweefsel geen onverwacht (voordelig) effect heeftm terwijl hiervoor reeds is overwogen dat op zich een geneesmiddelenafgevende stent bekend was en evenzeer de anti-tumor activiteit van taxol, kan zonder aanvullende gegevens, die ontbreken, niet worden aangenomen dat de enkele som van deze op zichzelf bekende kenmerken een combinatie-effect of synergetisch effect vertoont.”
 
De rechtbank acht de uitvinding echter wél inventief voor zover de taxol-stent een oplossing biedt voor het probleem van restenose. De specifieke toepassing bij restenose is echter pas terug te vinden in volgconclusie 12 van het octrooi. De rechtbank gaat uitgebreid in op de inventiviteit van deze volgconclusie (met toepassing van de probleem-oplossingsmethode) en concludeert dat deze ook overigens geldig is. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor nadere aktewisseling over de eventuele gedeeltelijke instandhouding van het octrooi met inachtneming van de criteria van het Spiro/Flamco-arrest (NJ 1998/2).

Inbreuk

De rechtbank overweegt dat de CoStar-stent en de Medstent van Conor onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen en dat er voldoende serieuze dreiging tot inbreuk is. Het beroep van Conor op de onderzoeksexceptie slaagt niet. De door Conor gesponsorde trials die in Nederland hebben plaatsgevonden hebben volgens de rechtbank geen zuiver wetenschappelijk doel. De rechtbank acht voldoende duidelijk dat onderzoeksresultaten door Conor zijn gebruikt om de CE-markering te verkrijgen, terwijl Conor onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de trials niettemin uitsluitend zouden zien op onderzoek naar een verbeterde stent. Het beroep van Conor op de Bolar-bepalingen slaagt evenmin, alleen al omdat de trials zijn verricht op een moment dat de implementatietermijn van richtlijn 2004/27/EG nog niet was verstreken. Naast een inbreukverbod ziet de rechtbank voor een moratorium van 3 jaar zoals door Angiotech gevorderd geen ruimte.

Lees het vonnis hier.

Ondertussen in Engeland…

De Engelse rechter ‘respectfully disagrees’ met de Haagse rechtbank. De Engelse High Court heeft bij vonnis van 24 februari 2006 het Engelse deel van het Hunter-octrooi nietig verklaard op de grond dat het niet inventief zou zijn. Dit oordeel is bevestigd door de Court of Appeal op 16 januari 2007, waarbij de Court of Appeal ook ingaat op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2006 inzake Angiotech/Sahajanand. In een noot bij r.o. 4.24 van het vonnis van 17 januari jl. licht de rechtbank op haar beurt toe in welk opzicht haar oordeel afwijkt van het vonnis van de Engelse High Court.

Lees de uitspraak van de Britse Court of Appeals hier. Eerste Britse instantie hier.

IEF 3274

Ook eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 HA ZA 06-26 1. Conor Medsystems Inc tegen Angiotech Pharmaceuticals Inc., The University Of British Columbia & Boston Scientific Corporation (met dank aan Peter Burgers, Brinkhof en de Rechtbank 's-Gravenhage).

Stent-vonnis (en van Stent-vonnissen zijn altijd meer: Eerdere zaak over hetzelfde octrooi tussen Angiotech en Sahajanand hier. Het gisteren door de UK Court of Appeal gewezen Britse variant hier(eerste instantie hier)).

“Conor’s CoStar en Medstent vallen onder de beschermingsomvang van conclusie 12 van het octrooi, terwijl de daartegen gerichte nietigheidsverweren niet opgaan. Conor’s invoer en levering ten behoeve van het onderzoek verricht door Serruys vormde inbreuk op de octrooirechten van Angiotech en BSC.”

Lees het vonnis alvast hier.

IEF 3230

Onbekendere IE-Verdragen

Verdrag van Boedapest inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening; (met Uitvoeringsreglement), Boedapest, 28 april 1977 (Trb. 1978, 90). Mede ondertekend door Nederland en in werking getreden op 19 augustus 1980.

Eerder vandaag publiceerde het WIPO de voor leken enigszins mysterieuze “Budapest Notification No. 251: Communication by the Government of the Republic of Korea Relating to the Extension of the List of Kinds of Microorganisms accepted by the Korean Collection for Type Cultures (KCTC).”

Het betreft een weinig spraakmakend verdrag. De Van Nieuwenhoven Helbach bespreekt het kort en stelt “Zoals de naam van het verdag al aangeeft, bevat het een regeling voor een probleem, dat zich voordoet bij de verlening van octrooi voor uitvindingen die gekenmerkt worden door de toepassing van een nieuw micro-organisme. (…) Om te voorkomen dat degene die voor een dergelijke uitvinding in meer dan één land octrooibescherming wenst te krijgen, genoopt zou worden in elk land waar hij voor die uitvinding octrooi aanvraagt, een cultuur van zijn micro-organisme in een daar te lande aanwezige microbenverzameling te deponeren, voet het verdrag het instituut van de zgn, internationale depositaris in. (…) De aanvrager die het voor zijn uitvinding kenmerkende microp-organisme bij een internationale depositaris deponeert, kan met het verrichten van dat depot volstaan. In ons land is het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn als internationale depositaris erkend.
 
Lees het verdag hier (WIPO). Depot, inclusief prijslijst, CBS Baarn hier.

IEF 3223

Een stapje verder

Handelingen nr. 28, pag. 1821-1842, 19 december 2006, 2e Kamer. Debat over de Europese Top / Besluit Europees octrooi.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Op het terrein van de toenemende economische concurrentie is de CDA-fractie tot de conclusie gekomen dat het verstandig is dat wij op het punt van intellectueel eigendom een paar stappen vooruit zetten. Het is belangrijk dat er nu een strategie is aangekondigd. Heeft de premier de indruk dat er draagvlak is om uiteindelijk het besluit over een Europees octrooi te nemen?

Minister (sic) Balkenende: De heer Van Dijk heeft gevraagd of er doorbraken mogen worden verwacht op het terrein van de octrooien. Het Fins voorzitterschap heeft nuttig werk gedaan. Er komt nu een mededeling van de Commissie. Wij moeten afwachten of het Duits voorzitterschap hier verder mee komt. De ervaring gebiedt terughoudend te zijn met voorspellingen over dit onderwerp. Wij zijn nu wel een stapje verder, maar dit is een lastig punt. In de pers is ook een bericht verschenen.

IEF 3221

Vrede in onze tijd

- Persbericht InBev: “Philips en InBev kondigen vandaag aan dat zij met Heineken rondom de lopende procesvoering over de octrooien van het thuistapsysteem van Philips en InBev tot overeenstemming zijn gekomen.

De onderlinge geschillen zijn op een voor beide partijen acceptabele manier opgelost. Als gevolg hiervan zijn de lopende processen tussen de partijen per direct stop gezet. De voorwaarden van de overeenstemming zullen niet gecommuniceerd worden.

Lees hier iets meer.

- Rival Budweisers form an alliance. The two beer firms that have been fighting a century-long legal battle over the Budweiser brand name have formed an historic trade alliance. More usually battling it out in courts, American giant Anheuser-Busch will now distribute Czech firm Budejovicky Budvar's rival Budweiser in the US.

Lees hier mee.

IEF 3217

Onaannemelijke quasi intellectuele eigendomsrechten

Voorzieningenrechter Rechtbank Haarlem, 5 januari 2007, KG ZA 06-621: Van Wylick/Boris B.V. Opheffings kort geding met IE-rechtelijke kleur. (Met dank aan Peter Paul Spanjaard, DLA Piper).

Geen sprake van enigerlei vorm van intellectuele rechten ter onderbouwing van stelling dat partij exclusieve rechten heeft op een voor partij gebouwde bindmachine. 

Boris, producent en drukker van promotie- en verkoopartikelen, geeft Machinebouwer Van Wylick in 2003 opdracht een machine te bouwen voor het plakken van omslagen op gevouwen binnenwerken, waarbij aan de hand van schetsen van Van Wylick, en vragen van Boris daarover, overleg is gevoerd over de aan de machine te stellen eisen. In 2004 heeft Van Wylick voor Boris een machine gemaakt en daarbij een geheimhoudingsovereenkomst gesloten.

In 2005 heeft Z-Card Limited, een concurrent van Boris, bij Van Wylick een bindmachine besteld en geleverd gekregen. Z-Card heeft in het voorjaar van 2006 een tweede machine bij van Wylick besteld, welke nagenoeg gelijk is aan de eerste bindmachine die Van Wylick voor Z-Card heeft geproduceerd.

Op 11 december 2006 heeft Boris conservatoir beslag doen leggen op een zogenaamde “Boris-binder”-machine.


Boris baseert haar vordering op de afspraak uit 2003 dat Van Wylick voor haar exclusief machines zou vervaardigen en dat de techniek niet aan derden zou worden verkocht of ter beschikking gesteld dan wel andere informatie betreffende de bedrijfsvoering en producten van Boris zou worden verstrekt aan derden zonder toestemming van Boris. Boris heeft tegen de bouw en levering van een “Boris-binder” aan Z-Card ook bezwaar gemaakt. De in 2006 voor Z-Card vervaardigde machine is in strijd met de afspraken, aangezien deze machine een kopie is van de door Boris ontworpen machine, althans gebruik maakt van de door Boris ontworpen en ontwikkelde (combinatie) van technieken. Het handelen in strijd met de overeenkomst leidt tot winstderving bij Boris.


Volgens Van Wylick ziet de overeenkomst slechts op geheimhouding van knowhow, methodes, ervaring, contacten en kansen voor beide partijen en is niets afgesproken over een concurrentiebeding of exclusiviteitsbeding, noch over overdracht, vastlegging van herkomst of zeggenschap over IE-rechten. Boris kan Van Wylick dus niet verbieden deze of vergelijkbare machines te ontwerpen, produceren en leveren. Ook zou Z-Card Van Wylick aansprakelijk kunnen stellen wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen, aldus Van Wylick.


De voorzieningenrechter overweegt dat voor zover het beslag ertoe strekt te voorkomen dat Van Wylick in strijd met de overeenkomst een machine aan een derde zal leveren, dit wettelijke grondslag mist. “De wet kent niet de mogelijkheid van een levering blokkenend beslag buiten een beslag ter conservering van een leveringsaanspraak van de beslaglegger c.q. een beslag uit hoofde van een (absoluut) recht van intellectuele eigendom. Noch het een noch het ander is in casu gesteld.” (r.o. 4.4)


In r.o. 4.6 overweegt de voorzieningenrechter dat Boris onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft om aan te nemen dat sprake is van enigerlei vorm van intellectuele rechten van Boris op de “Boris-binder”. Met name heeft Boris tegenover betwisting door Van Wylick onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een door Boris uitgevonden procédé dat nieuw is. Van Wylick heeft met betrekking tot de door Boris overgelegde schetsen verklaard dat het daarin opgenomen procédé berust op concepten die door Van Wylick al medio jaren ’90 bij de bouw van een vergelijkbare machine zijn toegepast. Voorts acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de door Boris aangedragen ideeën ook los van de input van Van Wylick een exploiteerbare werkwijze of vinding behelzen.


Aangezien ook de beweerdelijk door Boris gestelde schade onaannemelijk is, wordt het beslag op de machine van Van Wylick opgeheven.


Lees het vonnis hier.

IEF 3169

Een veelvoud aan verschijningsvormen

hh.gifKamerstuk 30800 XVI Nr. 58. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2007. Brief van de minister.

"Naar aanleiding van het radio-interview over namaakgeneesmiddelen van 16 oktober 2006 met een inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn er (…) vragen gesteld. Gelet op het feit dat enkele leden van verschillende fracties dezelfde vraag stelden, heb ik de vragen gebundeld. Hierbij zend ik u de antwoorden.

De IGZ is druk bezig de handel in namaakgeneesmiddelen aan te pakken.
Er is een veelvoud aan verschijningsvormen waarin namaakgeneesmiddelen op de markt kunnen komen. De producten als zodanig worden niet altijd als geneesmiddelen aangeboden, maar bijvoorbeeld als natuurproducten. De handel van namaakgeneesmiddelen op websites is grensoverschrijdend en beperkt zich niet alleen tot Nederland. De websites zelf zijn vaak niet verboden, alleen het aanbieden van namaakgeneesmiddelen is verboden. Ook worden producten soms op instigatie van de IGZ of het Openbaar Ministerie (OM) verboden, maar komen ze onder een andere naam weer terug. Kortom, het in kaart brengen van het netwerk van aanbieders is tijdrovend en het duurt lang om dergelijke praktijken te elimineren."

Lees de gehele brief hier.

IEF 3163

ABC

Het Octrooicentrrum Nederland bericht dat  Verordening  1901/2006 EG van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 is gepubliceerd op 27 december 2006.

De verordening betreft de ontwikkeling en beschikbaarheid van geneesmiddelen voor gebruik bij de pediatrische populatie en voorziet o.m. in een verlenging van het aanvullend beschermingscertificaat met 6 maanden.

 “Voor producten waarvoor pediatrische gegevens moeten worden verstrekt, moet een beloning worden gegeven in de vorm van een verlenging van de duur van het bij Verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad  ingevoerde aanvullende beschermingscertificaat met zes maanden, wanneer alle in het goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek vervatte maatregelen zijn nageleefd, het product in alle lidstaten is toegelaten en relevante gegevens over de onderzoeksresultaten in de productinformatie zijn opgenomen. Besluiten van de nationale autoriteiten inzake de vaststelling van de prijs van geneesmiddelen of de opneming ervan in de nationale ziektekostenverzekering hebben geen invloed op de toekenning van deze beloning.”

Lees de verordening hier.