Procesrecht  

IEF 14441

Allposters heeft niet het maximaal haalbare gedaan om opgave te doen

Hof 's-Hertogenbosch 2 december 2014, IEF 14441 (Art & Allposters tegen Stichting Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten en Vincent van den Eijnde, Stichting Pictoright. Executiegeschil. Dwangsommen. Allposters is bevolen opgave te doen van het aantal in Nederland verkochte en geleverde canvas transfers op last van een dwangsom [IEF 10737]. Allposters verzoekt met succes tot schorsing van de executie en onderzoek door een deskundige; daaruit komt voort dat "soms is opgave onmogelijk uitvoerbaar vanwege gedragsregels registeraccountants" [IEF 11804, IEF 13686]. Allposters heeft niet het maximaal haalbare heeft gedaan om aan de veroordeling te voldoen en voor opheffing van de dwangsom is artikel 611d Rv geen grond. De kostenveroordeling op basis van 1019h Rv kan ook in een executiegeschil ex artikel 611d Rv.

16.6. Aangezien zonder voorlichting door een deskundige niet goed viel te beoordelen of aan de veroordeling zoals deze was geformuleerd zou kunnen worden voldaan heeft het hof een onderzoek door een deskundige gelast. Dat onderzoek is uitgevoerd en op basis van de bevindingen van de deskundige heeft het hof geoordeeld dat aan de veroordeling zoals deze was geformuleerd niet kon worden voldaan, en al helemaal niet binnen de gestelde termijn: arrest van 25 maart 2014 onder 13.8.1. Dit oordeel had betrekking op de onmogelijkheid van - kort gezegd - controle door een registeraccountant.

16.7. (...) In r.o. 13.10.1 oordeelde het hof dat er nog geen sprake kon zijn van opheffing, daar daarvoor eerst moest blijken dat Allposters dan wel al het andere had gedaan wat redelijkerwijze van haar verlangd mocht worden. (...)

16.8. (...) Indien echter vervolgens inhoudelijk ofwel uit de opgave, ofwel uit de rapportage blijkt dat Allposters niet het maximaal haalbare heeft gedaan om aan de veroordeling te voldoen, dient de conclusie te luiden dat er voor opheffing van de dwangsom geen grond is.

16.9. Allposters heeft een opgave gedaan van omzet, vanaf I juni 2008. Deze heeft zij later controleren door Deloitte, en deze heeft - kort gezegd - geen afwijkingen waargenomen (zie slotconclusie op p.22 van genoemd rapport).

16.21. De conclusie dient te luiden dat Allposters niet al datgene heeft gedaan wat redelijkerwijze van haar verwacht mocht worden om te voldoen aan de veroordeling zoals uitgesproken bij arrest van dit hof van 3 januari 2012, zoals nader gepreciseerd bij arrest van 25 maart2014.

16.22. Dat betekent dat haar beroep op opheffing van de dwangsom op basis van art. 6l1d Rv. dient te worden gepasseerd. Gelet op het hiervoor overwogene is er ook geen aanleiding meer voor verdere opschorting van de looptijd van de dwangsom. De vordering van Allposters dient te worden afgewezen.

16.23. Pictoright is van oordeel dat art. 1019h Rv. toepassing mist, maar maakt voor het geval het hof daar anders over denkt desondanks aanspraak op vergoeding van proceskosten als bedoeld in art. l0l9h Rv. Overigens had ook Allposters aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten conform genoemd artikel.

Zowel op basis van de jurisprudentie, de Indicatietarieven Rechtbanken en de naar verwachting per 1 januari 2015 in werking tredende Indicatietarieven Hoven in zaken betreffende intellectuele eigendom kan een kostenveroordeling op basis van dat artikel worden uitgesproken, ook in een executiegeschil.

Lees de uitspraak hier (html, pdf)

IEF 14439

Beroep namens gestaakt bedrijf retro-actief geldig

Grote Kamer van Beroep EOB 25 november 2014, IEF 14439, G-1/13 (Sasol Technology tegen Formalities Bureau)
Octrooiprocesrecht. Wanneer een oppositie is ingesteld door een failliet bedrijf, maar dat een doorstart heeft meegemaakt waardoor het 'geacht wordt nooit failliet te zijn geweest', dan is een beroep geldig als in naam van dat bedrijf geldig tegen de beslissing voor behoud van een Europees octrooi in aangepaste vorm. Dit geldt zelfs, indien de doorstart met retro-actieve werking plaatsvindt nadat de termijn is verlopen.

The questions referred to the Enlarged Board of Appeal are answered as follows:
1. Where an opposition is filed by a company which subsequently, under the relevant national law governing the company, for all purposes ceases to exist, but that company is subsequently restored to existence under a provision of that governing national law, by virtue of which the company is deemed to have continued in existence as if it had not ceased to exist, all these events taking place before a decision of the Opposition Division maintaining the opposed patent in amended form becomes final, the European Patent Office must recognize the retroactive effect of that provision of national law and allow the opposition proceedings to be continued by the restored company.

2. Where, in the factual circumstances underlying Question 1, a valid appeal is filed in due time in the name of the non-existent opponent company against the decision maintaining the European patent in amended form, and the restoration of the company to existence, with retroactive effect as described in Question 1, takes place after the expiry of the time limit for filing the notice of appeal under Article 108 EPC, the Board of Appeal must treat the appeal as admissible.

IEF 14424

Bevoegdheid bij doorverkoop namaak tegen oorspronkelijke verkoper

HvJ EU 5 juni 2014, IEF 14424, C-580/13 (Coty tegen First Note Perfumes)
Zie eerder IEF 11937 en IEF 13271. Internationale bevoegdheid inzake namaak driedimensionaal merk. Uitleg begrip 'lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden'. Op grond van 93 lid 5 is er geen rechterlijke bevoegdheid tegen de oorspronkelijke verkoper als er sprake is van een doorverkoper in een andere lidstaat, omdat deze niet zelf heeft gehandeld in lidstaat van aangezochte rechter.

Antwoorden

1)      Het begrip „lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden” als bedoeld in artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een inbreukmakende waar op het grondgebied van een lidstaat is verkocht en geleverd en vervolgens door de verkrijger ervan op het grondgebied van een andere lidstaat is doorverkocht, op grond van deze bepaling geen rechterlijke bevoegdheid kan worden vastgesteld om kennis te nemen van een vordering betreffende inbreuk tegen de oorspronkelijke verkoper die zelf niet heeft gehandeld in de lidstaat van de aangezochte rechter.

2)      Artikel 5, sub 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer wordt aangevoerd dat er sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame of slaafse nabootsing van een door een gemeenschapsmerk beschermd teken, die volgens de wet inzake oneerlijke mededinging (Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb) van de lidstaat van de aangezochte rechter verboden zijn, op grond van deze bepaling uit de plaats van de gebeurtenis die de uit schending van deze wet voortvloeiende schade heeft veroorzaakt, geen bevoegdheid kan worden afgeleid van een rechterlijke instantie van die lidstaat wanneer diegene van de veronderstelde veroorzakers die voor die instantie wordt opgeroepen, daar zelf niet heeft gehandeld. Daarentegen kan in een dergelijk geval op grond van die bepaling uit de plaats waar de schade is ingetreden, rechterlijke bevoegdheid worden afgeleid om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering die is gebaseerd op die nationale wet en wordt ingesteld tegen een in een andere lidstaat gevestigde persoon van wie wordt beweerd dat hij in laatstgenoemde lidstaat een handeling heeft gesteld die schade heeft veroorzaakt of kan veroorzaken in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.

 

Gestelde vragen:

1)      Dient artikel 93, lid 5, van verordening [...] nr. 40/94 aldus te worden uitgelegd dat in een lidstaat (lidstaat A) inbreuk is gemaakt in de zin van [dat artikel] wanneer door een handeling in een andere lidstaat (lidstaat B) is deelgenomen aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gemaakte inbreuk?

2)      Dient artikel 5, sub 3, van verordening [...] nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

 

IEF 14413

Proceskostenvergoeding bij intrekking van zaak ex 249 Rv

Hof Den Haag 25 november 2014, IEF 14413; ECLI:NL:GHDHA:2014:4556 (Containerbox tegen City Box)
Uitspraak ingezonden door Marieke Neervoort en Harmke Lankhorst, SOLV.       Proceskostenveroordeling. Art. 249, 250 en 1019h Rv. Procesreglement. City Box heeft Containerbox aangesproken op het gebruik van haar merken als Google Adword. Er is een dagvaarding uitgebracht, maar de zaak wordt voor de zitting ingetrokken. Uit het in kort geding analoog toepasselijke artikel 249 Rv, dat inhoudt dat de eisende partij verplicht is tot proceskostenvergoeding indien hij afstand doet van de instantie, volgt dat eiser onder omstandigheden ook bij intrekking van een kort geding de proceskosten van gedaagde moet vergoeden. Eiser wordt beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij ex art 1019h Rv. City Box dient de proceskosten van het kort geding ad €10.907,76 plus wettelijke rente en de kosten van de 249/250 Rv procedure in twee instanties te vergoeden.

 

4.3. Het in de artikelen 249 en 250 Rv neergelegde uitgangspunt is dat het de eiser vrijstaat na het uitbrengen van de dagvaarding, doch voordat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, afstand te doen van instantie. De consequentie die daaraan wordt verbonden is dat de eiser de door de gedaagde reeds gemaakte proceskosten aan hem moet vergoeden. Niet valt in te zien dat de aard van het kort geding zich tegen de (analoge) toepassing van de artikelen 249 en 250 Rv zou verzetten. Waarom dit - in weerwil van het bepaalde in artikel 78 Rv dat bepaalt dat de tweede titel van boek 1 van Rv toepasselijk is op alle dagvaardingszaken tenzij een andere bijzondere wettelijke regeling van toepassing is (en voor het kort geding tenzij de aard van het kort geding zich daartegen verzet) - niet door de wetgever zou zijn beoogd, zoals City Box heeft gesteld, is door haar niet steekhoudend onderbouwd.

4.11. City Box heeft verder aangevoerd dat artikel 1019h Rv niet toepasselijk is, omdat de zinsnede 'in het ongelijk gestelde partij' in dat artikel een inhoudelijke rechterlijke toetsing veronderstelt, die bij intrekking voordat de zaak wordt uitgeroepen ontbreekt. Dat standpunt kan niet worden gevolgd. De in kort geding analoog toepasselijke regeling van artikel 249 Rv, die inhoudt dat de eisende partij verplicht is de proceskosten van de gedaagde te betalen indien hij afstand doet van de instantie, kan niet anders worden begrepen dan dat in die specifieke situatie de eiser, zonder dat een rechterlijke toetsing van het geschil heeft plaatsgevonden, wordt beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij op wie de verplichting rust de proceskosten van de andere partij te vergoeden. In voorkomend geval zullen die kosten dan moeten worden berekend en vastgesteld op de voet van artikel 1019h Rv.

Lees de uitspraak (pdf/html)

 

Op andere blogs:
- SOLV

IEF 14408

Na bereikte maximum aan dwangsommen, nieuwe dwangsommen

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 november 2014, IEF 14408 (eBenefits tegen VG beheer)
Procesrecht. Dwangsommen. Voorzetting van executie. In kort geding werd eBenefits bevolen het verveelvoudigen en openbaarmaken van het computerprogramma EblPro te staken en opgave te doen middels een registeraccountant [IEF 9930]. Na diverse gedingen [IEF eBenefits] vordert eBenefits opheffing van de beslagen en staking executiemaatregelen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in conventie af. Aangezien het bereikte maximum aan verbeurde dwangsommen is bereikt wordt er een nieuwe dwangsom verbonden aan eerder vonnis van €2.500 per (gedeeltelijke) overtreding met nieuwe maxima.

4.4. Hoewel niet is uitgesloten dat er na 1 januari 2011 geen nieuwe gebruikers / afnemers van EblPro zijn geweest, zoals eBenefits thans blijkens haar opgave stelt, is die stelling wel in strijd met hetgeen de bestuurder van eBenefits zelf eerder in een kort geding heeft verklaard zoals door de rechtbank in het vonnis overwogen en met de onder meer op die verklaring gebaseerde vaststelling door de rechtbank dat eBenefits niet aan de opgaveverplichting onder 5.3 van het kort geding vonnis van 11 juli 2011 heeft voldaan door niet de bij haar bekende klantgegevens op te geven. Gelet daarop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de juistheid en volledigheid van de opgave die is bevolen onder 5.3 van het vonnis. Aan die hoge eisen voldoen de overzichten en het accountsrapport al niet omdat deze uitsluitend zijn gebaseerd op verkoopfacturen terwijl een dergelijke beperking geenszins uit het vonnis volgt, integendeel. Uit de context van het vonnis en het bevel onder 5.3 volgt dat de opgave gebaseerd dient te zijn op de informatie die eBenefits ter beschikking staat, zoals haar administratie, uit de relevante periode en de accountant ter verificatie van de opgave ook toegang dient te krijgen tot al die informatie. In het bevel worden als mogelijk relevante documenten genoemd overeenkomsten, facturen, correspondentie en administratie, maar het bevel sluit niet uit dat ook andersoortige documenten relevant kunnen zijn. Ook had de accountant ter verificatie van de opgave toegang tot de krachtens de beschikking van 1 april 2011 in beslag genomen documentatie nu onder 5.4 in het vonnis is bevolen dat eBenefits en de bewaarder op eerste verzoek daarin inzage dienen te verlenen.

4.8. De slotsom is dat eBenefits voorshands niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de overzichten en het accountantsrapport heeft voldaan aan het bevel onder 5.3. van het vonnis. Er is dan ook geen aanleiding om de gevorderde opheffing van de beslagen en staking van (verdere) executie toe te wijzen.

4.13. eBenefits heeft niet betwist dat bij die stand van zaken de aan dit bevel verbonden dwangsom tot het bepaalde maximum van € 100.000,- is verbeurd, zoals VGB stelt. Als prikkel voor de nakoming zal de voorzieningenrechter een nieuwe dwangsom verbinden aan het opgavebevel onder 5.3 en dan ook aan het samenhangende bevel aan de bewaarder en eBenefits onder 5.4 van het vonnis als nader in het dictum bepaald. Daarbij zal die dwangsom ingaan op een termijn van twee maanden na betekening van dit vonnis ten einde eBenefits in de gelegenheid te stellen de bevolen opgave te voldoen.

4.14. Gelet op het door VGB gestelde bereikte maximum aan verbeurde dwangsommen ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding om een nieuwe dwangsom te verbinden aan het inbreukverbod onder 5.1 van het vonnis, als nader in het dictum bepaald.
IEF 14398

Conclusie PG: Reis- en verblijfkosten van twee advocaten, terwijl een het woord voerde

Conclusie PG HR 21 november 2014, IEF 14398; ECLI:NL:PHR:2014:2196 (Leidseplein beheer tegen Red Bull)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh. Merkenrecht. Proceskosten. Na beantwoording van de prejudiciële vraag [IEF 13512] over de "geldige reden" rest nog wat de gevolgen zijn van deze beantwoording in cassatie en hoe het zit met proceskosten. Over artikel 1019h Rv volgen nog enkele nieuwe woorden. De Procureur-Generaal concludeert tot vernietiging en verwijzing. Red Bull voert twee redenen voor matiging aan: toelichting op verdeling van werkzaamheden van de cassatie- en niet-cassatieadvocaat ontbreekt en de reis- en verblijfkosten van twee advocaten, terwijl er slechts één het woord voerde. Laatstgenoemde kosten komen in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking. Dat slechts één van de twee advocaten het woord voerde, maakt het niet anders.

Uit de aard van een IE-zaak en de onder omstandigheden vereiste specialistische kennis kan aanleiding geven feitelijke instantie advocaten naast cassatieadvocaten te rechtvaardigen en voor beide kosten ex 1019h Rv op te voeren. Het verrichten van proceswerkzaamheden door cassatiecorrespondenten kunnen zijn gedaan uit efficiëntie- of kostenoverwegingen zijn gedaan. Een blik op de overlegde specificaties doet vermoeden dat het lagere uurtarief van de cassatiecorrespondenten kan reden zijn om hen die werkzaamheden te laten verrichten.

Lees de conclusie (pdf/html)

IEF 14377

Rechter heeft grote mate van vrijheid bij wijze van winstberekening ex 27a Aw

HR 14 november 2014, IEF 14377 (Sjopspel - Shoppingspel)
Auteursrecht. Vervolg op HR 18 februari 2000 en HR IEF 3052 en IEF 13397. Vordering tot winstafdracht vanwege inbreuk Sjopspel op het door eiser ontwikkelde 'Shoppingspel'. Ex artikel 27a Aw kan naast schadevergoeding de inbreukmaker worden veroordeeld tot afdracht van de winst. Daar ligt een grote mate van vrijheid van de rechter voor het vaststelling vn de winstberekening. Inbreukmaker voldoet niet aan verplichting tot afleggen van rekening en verantwoording ex art. 21 en 22 Rv. De ingangsdatum van de compensatoire rente wordt vervroegd dat 1997 tot 1989.

4.2.3. Art. 27a Aw laat de rechter een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de wijze van winstberekening (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ 2013/503).

Indien, zoals in dit geval, de inbreukmaker niet voldoet aan zijn verplichting om ter zake van de door de inbreuk genoten winst rekening en verantwoording af te leggen, dient de rechter die omstandigheid bij zijn begroting in aanmerking te nemen. Art. 27a Aw voorziet niet in een sanctie voor het geval die verplichting niet wordt nageleefd. Indien de inbreukmaker handelt in strijd met zijn verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording op de voet van art. 27a Aw, kan de rechter de inbreukmaker in de gelegenheid stellen hieraan alsnog te voldoen. Uit het niet naleven van de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording kan de rechter de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In een zodanig geval is immers sprake van een situatie waarin een partij handelt in strijd met haar verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv). Indien de rechter een partij heeft gelast in verband met de beoordeling van een vordering op de voet van art. 27a Aw, bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen en die partij dit nalaat, zal dat in het algemeen niet gerechtvaardigd zijn indien die partij de verlangde bescheiden zonder goede grond niet heeft bewaard. Ook daaruit kan de rechter de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (art. 22 Rv).

Cassatieblog (Winstafdracht in het auteursrecht – hoe de winst te begroten als de administratie is weggegooid)

IEF 14367

Kennelijke proceskostenfout wordt eenvoudig hersteld

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 november 2014, IEF 14367 (herstelvonnis CashDesk tegen Pos4)
Uitspraak ingezonden door Laurens Kamp, Bingh advocaten en G.J. van de Kamp, Park Legal. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke fout in [IEF 14357] die zich voor eenvoudig herstel leent. Uit de stukken blijkt dat Pos4 op voet van 1019h Rv €6.248,50 heeft gevorderd, er is abusievelijk uitgegaan van €1.900. De kosten zijn in het vonnis gesplitst over de conventie en reconventie en in conventie gesplitst in vorderingen met een IE- en niet-IE-grondslag.

IEF 14348

ALL SPORT-tekens maken bij verstek inbreuk op ALL STAR

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2014, IEF 14348 (Converse tegen Dolce Girls)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Fabiënne Dohmen, Kennedy Van der Laan. Merkenrecht. Bij verstek wordt Dolce Girls verboden inbreuk te maken op de ALL STAR-merken door de ALL SPORT-tekens te gebruiken. Door een registeraccountant dient informatie te verschaffen over het totaal aantal schoenen waarop de ALL SPORT-tekens zijn aangebracht. Proceskosten in de verstekprocedure worden ex 1019h Rv begroot.

2.5. De vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat deze zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de in het dictum opgenomen gebo-den en veroordelingen worden beperkt tot Nederland, zoals – zo begrijpt de voorzieningen-rechter het petitum – door Converse c.s. ook is gevorderd. Het uit te spreken inbreukverbod is slechts toewijsbaar aan All Star als houdster van de merken. De termijn om te voldoen aan het bevel tot het staken van de inbreuk respectievelijk tot het doen van opgave zal om redenen van uitvoerbaarheid worden bepaald op twee werkdagen, respectievelijk twee maanden. De dwangsom zal worden gemaximeerd.

2.6 (...) De proceskosten worden in een verstekprocedure gelet op de eisen van een goede procesorde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen ge-daagde(n) kenbaar zijn gemaakt, bijvoorbeeld door aangetekende verzending per post of afzonderlijke betekening.
IEF 14346

Een dag te laat antwoord terecht door rechtbank aanvaard

Hof Amsterdam 20 mei 2014, IEF 14346 (V&D tegen Converse)
Zie eerder IEF 10806. Procesrecht. Antwoord in reconventie en producties die (één dag) te laat zijn binnengekomen, zijn terecht door de rechtbank aanvaard. De belangen van de partijen zijn voldoende gewaarborgd. Verbod inbreuk maken op merkrechten, met dwangsom, gegeven door voorzieningenrechter. De in art. 1019e lid 3 Rv voorziene vordering tot herziening/opheffing van dat verbod moet bij de voorzieningenrechter, niet bij de rechtbank, worden ingesteld.

3.4. Met betrekking tot de inhoud van de hiervoor bedoelde grief overweegt het hof als volgt.
Het landelijk rolreglement bevat richtlijnen gericht op het ordentelijk verloop van de procedure en het bewaken van de goede procesorde. Daarvan kan in voorkomende gevallen worden afgeweken indien naar het oordeel van de rechter de bij een goede procesorde betrokken belangen van partijen voldoende gewaarborgd zijn, eventueel doordat gelegenheid wordt geboden tot een nadere (schriftelijke) reactie. De rechtbank heeft dan ook geen rechtsregel geschonden door het antwoord van Converse op de eis in reconventie en de door Converse ingediende producties als gedingstukken te accepteren ondanks het feit dat deze de rechtbank en V&D niet binnen de in het tussenvonnis van 29 juni 2011 uitdrukkelijk genoemde termijn (tot uiterlijk twee weken voor de comparitie van partijen) doch (slechts) 13 dagen voor de comparitie van partijen hebben bereikt. Aan de betrokken belangen van V&D is voldoende tegemoet gekomen doordat zij in de gelegenheid is gesteld om zich op het door de rechtbank voor de beoordeling van het geschil van partijen relevant geachte (omvangrijke) IFC-rapport bij akte uit te laten, zulks nadat Converse dit rapport in het licht van haar in de onderhavige procedure ingenomen stellingen nader zal hebben toegelicht.

3.5.
Dit brengt mee dat de onder 3.4 besproken grief voor zover deze tegen de beslissing in conventie is gericht geen doel treft. Het vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd en de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
Voor zover in het verlengde hiervan met deze grief wordt geklaagd dat de rechtbank aldus “de reconventionele vorderingen van V&D zonder enige verdere inhoudelijke beoordeling of analyse van het onderhavige geschil bij vonnis heeft afgewezen” mist V&D daarbij belang nu zij in hoger beroep in de gelegenheid is nader op het antwoord in reconventie van Converse en de door deze in het geding gebrachte producties in te gaan.

3.6. Met betrekking tot de verder tegen het (eind)vonnis in reconventie gerichte grieven overweegt het hof als volgt.
In artikel 1019e lid 3 Rv is bepaald dat de vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de ex parte beschikking heeft gegeven deze herziet. De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat aan de bodemrechter deze bevoegdheid niet toekomt. Wel kan de beslissing in de bodemprocedure er toe leiden dat het in de beschikking gegeven bevel (ex nunc) zijn werking verliest. Zijn echter vóór de uitspraak van de bodemrechter als gevolg van overtreding van het ex parte bevel dwangsommen verbeurd dan zal de verschuldigdheid daarvan door die uitspraak niet kunnen worden opgeheven. De rechtbank heeft V&D derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voorzover deze strekt tot herziening/opheffing van de ex parte beschikkingen, terwijl het door V&D in reconventie sub d gevorderde verbod niet toewijsbaar is, althans niet op de hier besproken grond.
Voor het overige hangt de behandeling van de door V&D tegen het vonnis in reconventie gerichte grieven zo zeer samen met de beoordeling van het geschil in conventie dat het hof aanleiding ziet de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het geding in eerste aanleg.