Procesrecht  

IEF 10995

Nog geen onherroepelijk vonnis

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 1 maart 2012, KG ZA 12-59 (Action tegen X)

Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Spoedexecutiegeschil na IEF 10991. Action vordert in een tweede executievonnis de staking van de executie van het vonnis van 14 december j.l.. Dit omdat partijen een overeenkomst van zekerheid overeen zijn gekomen. X is voornemens om in strijd met deze overeenkomst de dwangsommen te executeren.

De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging totdat in kort geding bij onherroepelijk vonnis het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd als gevolg van de overtreding van het eerdere vonnis.

4.14. Vast staat dat Action tot een bedrag van €500.000,00 zekerheid heeft gesteld waarna X is overgegaan tot opheffing van het door haar gelegde executoriaal beslag op de winkelvoorraad van een filiaal van Action te Zwijndrecht. Omdat Action tot het maximum aan ingevolge het vonnis van 14 december 2011 te verbeuren dwangsommen zekerheid heeft gesteld, oordeelt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de zekerheidsstelling op alle executiemaatregelen ziet die X op grond van het vonnis van 14 december kan treffen, waarbij het bedrag tot welk X kan executeren nadien (vooralsnog) is beperkt in het vonnis van 27 februari 2012. Door de maximering van de dwangsommen in het vonnis van 14 december 2011, kan Action aan X niet meer verschuldigd zijn dan een bedrag van €5.00.000,00 en voor de betaling daarvan heeft Action zekerheid gesteld. Als het zo zou zijn, zoals X lijkt te stellen , dat X ook met de zekerheid tot het maximum aan te verbeuren dwangsommen, executoriale beslagen kan doen leggen, dan heeft de zekerheidsstelling nagenoeg geen betekenis. Immers, X kan op grond van het vonnis van 14 december 2011 vermoedelijk vele tientallen, zo niet meer, executoriale beslagen doen leggen.

4.15. Nu in kort geding nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen waarbij het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd bij gevolg van overtreding van het vonnis van 14 december 2011, is X naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de overeenkomst gehouden de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 december 2011 tot dat moment te schorsen. De vordering onder 1 zal worden toegewezen als in het dictum is vermeld.

IEF 10992

Gezien de vestigingsplaats van

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 11-2660 (Ruma Rubber tegen Shell/SIRM)

Overdracht octrooi(aanvragen). Internationale bevoegdheid van de rechter. Exclusieve bevoegdheid ex 80 ROW 1995 en 22 lid 4 EEX-Vo.

Ruma heeft in 1998 een rubberproduct ontwikkeld dat sterk zwelt wanneer het in contact komt met water. Een dergelijk materiaal is geschikt voor toepassing in de oliewinning als afdichtingsmateriaal tussen pijpleidingen en boorgatwanden. Een samenwerking met Shell wordt gestart en beëindigd met een overeenkomst waarin is bepaald:  "All intellectual property rights in Background Information owned by either party on the date of this agreement shall remain in the sole ownership of that party.".

Shell heeft een Europese en een internationale octrooiaanvrage ingediend voor materie die ontleend is aan Ruma. Ruma vordert de overdracht van de octrooien en octrooiaanvragen als bepaald.

Shell vordert in dit incident de onbevoegdheid van de rechtbank, omdat de rechter van het land waarvoor het octrooi is verleend exclusief bevoegd is. Deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ´s-Gravenhage. Dit geldt zowel voor de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo. Tussentijds hoger beroep tegen dit (incidentele) vonnis is niet toegelicht en de rechtbank staat dit dan ook niet toe (ex 337 lid 2 Rv).

De onderbouwing van de vordering
3.1.1. Het is een universeel geldende regel van internationaal privaatrecht dat de rechter van het land waarvoor het opgeëiste octrooi is verleend of aangevraagd exclusief bevoegd is van de opeisingsvordering kennis te nemen. Deze regel komt tot uitdrukking in artikel 80 Rijksoctrooiwet 1995. Voor een Europees octrooi lijkt dat te volgen uit artikel 22 lid 4 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).

Incident:
4.4. Gelet op de door het Hof aangewezen ratio en nu de geldigheid of het bestaan van de deponering of de registratie van het Europees octrooi niet aan de orde is moet voor het onderhavige geval evenzeer worden geoordeeld dat artikel 22 lid 4 EEX-Vo niet van toepassing is. Gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ’s-Gravenhage is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Ruma jegens SIRM, zowel wat betreft de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo.

4.6. In het midden kan blijven of de door Shell genoemde arresten onverkort gelden voor de reikwijdte van artikel 7 lid 1 Rv. In essentie wordt in onderhavige zaak alle gedaagden namelijk verweten het in samenspraak octrooibescherming aanvragen voor materie waarvan zij weten of moeten weten dat deze aan Ruma toekomt, hetgeen onrechtmatig en in strijd met hun rechtsplicht zou zijn. Voor het onderhavige geval moet daarom worden aangenomen dat de situatie feitelijk en rechtens voldoende gelijk is om toepassing te geven aan artikel 7 lid 1 Rv. (vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 16 maart 2011, IEPT20110316 (Lankhorst / Samsonite)). In dit kader acht de rechtbank niet relevant dat de opgeeiste octrooirechten of de rechten op octrooiaanvragen worden beheerst door verschillende nationale wetgevingen.

4.7. Shell meent dat volgens commuun internationaal privaatrecht de rechter van het land van verlening exclusief bevoegd is te oordelen over opeising van een octrooi of octrooiaanvrage. Een dergelijke regel, wat daarvan verder zij, geldt gezien het voorgaande niet voor Nederland. Aan het voorgaande doet verder niet af dat, naar Shell kennelijk meent, de beslissing van de Nederlandse rechter in de andere relevante jurisdicties niet zal worden erkend. Een dergelijke risico komt rekening Ruma die er voor kiest het geschil bij deze rechtbank aanhangig te maken.

Tussentijds hoger beroep
4.10. Shell heeft haar vordering hoger beroep tegen dit (incidentele) vonnis open te stellen niet toegelicht. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de in artikel 337 lid 2 Rv vastgelegde hoofdregel dat hoger beroep van een tussenvonnis tegelijk met dat van het eindvonnis dient te worden ingesteld.

IEF 10991

Verantwoordelijk voelen voor naleving

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 februari 2012, KG ZA 12-99 (Action NL tegen X)

Uitspraak mede ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Gemeenschapsmodelrecht. Executievonnis. Dwangsommen. Frauduleuze testaankopen ná vonnis. Aparte vennootschappen en toerekenbare verhandeling.

Bij mondeling vonnis is Action bevolen zich te onthouden van inbreuk op het gemeenschapsmodelrecht voor een theelichthouder in de vorm van een artisjok van X. Voormalig werknemer Nadi heeft (litigieuze) aankopen gedaan van het genoemd product nadat Action al haar filialen duidelijk heeft geïnstrueerd de producten apart op een container per direct retour te sturen.

Het betoog van Action komt neer op fraude aan de kant van X (kopers die het product hebben gekocht hebben dit zelf meegenomen of de barcode aangebracht op andere producten). Dit wordt niet aangenomen, en uitvoerig feitenonderzoek (in de bodemprocedure) is hiervoor noodzakelijk.

X heeft niet weersproken dat de filialen zijn ondergebracht in afzonderlijk vennootschappen, met uitzondering van filiaal Zuidhorn. Daarvan uitgaande kunnen de verkopen in de andere filialen niet worden toegerekend aan Action. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd.

Er worden wel dwangsommen verbeurd ad €25.000, omdat uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn aan Action is toe te rekenen. Dat Action, zoals X stelt, zich verantwoordelijk heeft gevoeld voor naleving van het vonnis, doet niet af aan het feit dat het afzonderlijke vennootschappen betreft.

4.7. Gezien het voorgaande is in dit stadium onvoldoende aannemelijk dat de betreffende verkopen het resultaat zijn van fraude aan de kant van X. Verdere opheldering vereist uitvoerig feitenonderzoek en/of het horen van getuigen. Daarvoor is alleen in de bodemprocedure plaats.

4.8. Vooralsnog uitgaande van de verkopen van de witte theelichthouders, kan Action X niet verwijten misbruik van recht te maken door tot executie van verbeurde dwangsommen over te gaan. Het is Action zelf die in het verbod en de opgelegde dwangsom heeft berust. Ook de stelling dat de verkopen aan Nadi niet als overtreding van het vonnis kunnen worden aangemerkt kan niet worden aanvaard alleen al niet omdat niet is in te zien waarom deze als verkopen aan X moeten worden aangemerkt. Daarvoor is niet relevant dat Nadi zou hebben gehandeld op verzoek van of in samenspraak met X. Het is tot slot niet aan X het verbeuren van dwangsommen door Action te voorkomen door minder theelichthouders aan te (laten) kopen maar aan Action dat te voorkomen door zich te houden aan het haar opgelegde verbod.

4.10. Volgens X maakt Action misbruik van identiteitsverschillen binnen haar organisatie. In dit verband wijst zij er op dat Action en Action Service & Distributie B.V. op de website van Action hetzelfde Kamer-van-Koophandelnummer hanteren en dat sprake is van een fiscale eenheid. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd. Evenmin is er reden op die gronden te concluderen dat, zoals X aanvoert, Action Service & Distributie B.V. in naam van Action de theelichthouders aan de filialen heeft geleverd en dat Action daarom (ook) niet heeft voldaan aan het bevel tot het aanschrijven van haar niet-particuliere afnemers.

4.11. Gezien het voorgaande zijn uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn toe te rekenen aan Action. Het betreft vijf verkochte theelichthouders die moeten worden aangemerkt als evenzovele overtredingen als bedoeld in het vonnis. Vooralsnog moet worden geoordeeld dat daarmee in totaal een bedrag van € 25.000 aan dwangsommen is verbeurd. Het verbod op executie van het vonnis van 14 december 2011 kan daarom worden toegewezen als hierna vermeld. De door Action in dit kort geding gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd. Opheffing van gelegde beslagen is niet aan de orde omdat het door X gelegde beslag al is opgeheven. Voor de gevorderde zekerheidsstelling ziet de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken geen aanleiding.

IEF 10990

Geen vestigingsplaats, dus zekerheidsstelling

Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 11-1335 (Bacardi tegen X c.s.)

Incident. Een gevorderde zekerheidsstelling  van €30.000 wordt gematigd tot €25.000. Bacardi heeft geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland en er is geen uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv van toepassing.

2.1. [X] c.s. vordert dat de rechtbank Bacardi zal veroordelen zekerheid te stellen tot een bedrag van € 30.000,= voor de betaling van de met toepassing van artikel 1019h Rv te begroten proceskosten in eerste aanleg en de in reconventie te vorderen schadevergoeding. [X] c.s. stelt daartoe dat Bacardi geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland heeft en dat geen sprake is van een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. Zij stelt daarenboven, onder verwijzing naar een eerder incidenteel vonnis van deze rechtbank van 21 september 2011, waarin Bacardi werd bevolen zekerheid te stellen ten behoeve van een andere gedaagde, dat de aan Bacardi toebehorende Beneluxmerkrechten geen redelijke en reële verhaalsmogelijkheid vormen. [sic 2.2]

2.3. Bacardi refereert zich aan het oordeel van de rechtbank waar het de verplichting tot zekerheidstelling betreft maar voert verweer tegen de door [X] c.s. gevorderde hoogte van de zekerheidstelling. Bacardi stelt dat voor het vaststellen van de hoogte van de door haar te stellen zekerheid moet worden aangesloten bij de IE-indicatietarieven. Zij stelt dat, gezien de beperkte complexiteit van de zaak, een zekerheidstelling ter hoogte van € 8.000,= á € 10.000,= voldoende is.

3.1. De rechtbank oordeelt dat Bacardi, omdat zij geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland heeft en geen sprake is van een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv, verplicht is zekerheid te stellen. Bepaald zal worden dat zij zekerheid moet stellen, zoals te doen gebruikelijk is, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.

IEF 10989

Geen nieuwe bouwtekeningen bij gemeente ingediend

Rechtbank Dordrecht 29 februari 2012, LJN BV7644 (Finnhouse Houtbouw B.V. tegen gedaagde) - persbericht Rechtspraak.nl

In navolging van eerdere Finnhouse-zaken.

Auteursrecht op huis. Een bouwvergunning en bouwtekeningen als bewijs voor inbreuk? De leverancier van een bouwpakkethuis spreekt haar afnemer aan wegens inbreuk op auteursrecht op de ontwerptekeningen nadat afnemer door brand het tenietgegaan huis vervangt door een huis van een andere leverancier. Afnemer stelt onbetwist zelf schetsen te hebben gemaakt voor de leverancier en die ook ter beschikking te hebben gesteld aan de andere leverancier. Er komt echter – anders dan Finnhouse kennelijk beoogt te betogen – niet vast te staan dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht dat rust op de door Finnhouse ten behoeve in 2004 verleende bouwvergunning gemaakte tekeningen, doch slechts dat de gemeente heeft geconcludeerd dat voor de bouw van de in opdracht van [gedaagde] door Honka geleverde woning niet opnieuw een bouwvergunning vereist is en dat er kennelijk geen nieuwe bouwtekeningen bij de gemeente zijn ingediend. Finnhouse moet bewijzen dat aan andere leverancier haar ontwerpschetsen ter beschikking zijn gesteld.

Met de betwisting dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op enig auteursrecht door zijn eigen schetsen ter besschikking te stellen van Honka voor het realiseren van de nieuwe woning, betwist [gedaagde] dat Finnhouse auteursrecht kan doen gelden op het ontwerp dat in die door [gedaagde] gemaakte schetsen is vervat. Die betwisting snijdt hout.

5.3.  Van een inbreuk op auteursrecht van Finnhouse kan gelet op het voorgaande sprake zijn indien komt vast te staan dat [gedaagde] ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning door Honka wederom gebruik heeft gemaakt of doen maken van de ontwerptekeningen en bestektekeningen die eerder door Finnhouse voor [gedaagde] waren gemaakt. Finhouse heeft zich ter onderbouwing van die stelling beroepen op de brief van de gemeente Zijpe van 19 juli 2010 aan de advocaat van Finnhouse, waarin de gemeente heeft bericht dat de “zomerwoning zoals deze is gerealiseerd in 2009, is gebouwd volgende de bouwvergunning van 2004.” En: “Er zijn dus geen andere tekeningen aanwezig, dan de bouwtekeningen behorende bij bouwvergunning 2004,139, waar u reeds kopieën van heeft ontvangen.”

Hiermee komt echter – anders dan Finnhouse kennelijk beoogt te betogen – niet vast te staan dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht dat rust op de door Finnhouse ten behoeve in 2004 verleende bouwvergunning gemaakte tekeningen, doch slechts dat de gemeente heeft geconcludeerd dat voor de bouw van de in opdracht van [gedaagde] door Honka geleverde woning niet opnieuw een bouwvergunning vereist is en dat er kennelijk geen nieuwe bouwtekeningen bij de gemeente zijn ingediend.

5.4.  [gedaagde] heeft de stelling van Finnhouse dat inbreuk is gemaakt op haar auteursrecht gemotiveerd betwist door te stellen en een eerste onderbouwing te leveren van de stelling, dat hij slechts zijn eigen schetsen ter beschikking van Honka heeft gesteld voorafgaand aan de bouw van de nieuwe woning en dat hij Honka voorts heeft geïnformeerd over de maten van de al aanwezige fundering/kelder, waarop ook de nieuwe woning moest worden gebouwd, en de beperking van de goothoogte ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van de stellingen van Finnhouse, zal de rechtbank laatstgenoemde opdragen te bewijzen dat [gedaagde] bij de bouw van de nieuwe woning in 2009 gebruik heeft gemaakt of doen maken van door Finnhouse aan [gedaagde] verstrekte tekeningen.

Lees het tussenvonnis hier (LJN, schone pdf).

IEF 10978

Te houden aan grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing

Hof 's-Gravenhage 28 februari 2012, zaaknr. 200.084.596/01 (OrbusNeich tegen Boston Scientific Scimed/Medinol)

Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden, Hogan Lovells.

Zie eerder Hof (IEF 9915) en Rb IEF 9209 en HR LJN BG7412.

Octrooirecht. Tussenarrest in stent-zaak over Europees Octrooi inzake een ballonkatheter. Voegingsincident bij het hof na cassatie levert geen onaanvaardbare vertraging op. Wel is dient zij zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing.

3.3. Thans dient eerst de vraag te worden beantwoord of voeging of tussenkomst mogelijk is in een procedure na cassatie en verwijzing. In het midden kan blijven of tussenkomst (in dit geval) mogelijk zou moeten worden geacht, nu het hof van oordeel is dat de primair gevorderde voeging toelaatbaar is. De goede procesorde verzet zich daar niet tegen, nu de gevoegde partij zich, evenals de partij aan wiens zijde zij zich voegt, heeft te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing. Het moge verder zo zijn dat het incident als zodanig tot vertraging heeft geleid, zoals Boston Scientific betoogt, maar toelating van eiseressen sub 2. en 3. als gevoegde partij levert geen verdere vertraging op, althans niet een zodanige vertraging dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht, ook niet nu het een geding na verwijzing betreft. In dat verband is van belang dat eiseressen sub 2. en 3. Na toelating als gevoegde partij zullen doen wat Medinol had kunnen doen of kan doen wanneer zij alsnog verschijnt, namelijk betogen dat ook de B3-versie van het Keith octrooi nietig is.

Conclusie
4. p grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de eiseressen sub 2 en sub 3 verlangde voeging moet worden toegestaan. Zij hebben daarbij een gerechtvaardigd belang, dat zwaarder weegt dan de door Bosten Scientific aangevoerde belangen bij afwijzing. Zoals het hof in rov 3.3. heeft overwogen, leidt het toestaan van voeging niet tot een onaanvaardbare vertraging. Bij die stand van zaken kunnen de overige door OrbusNeich aangevoerde argumenten waarom voeging (dan wel tussenkomst) moet worden toegestaan onbesproken blijven.

IEF 10976

Welkom In Onze Buurt (staking executie)

Vzr. Rechtbank Utrecht 29 februari 2012, LJN BV7359 (Miecmarketing/premium solutions tegen Buurt & Co)

Staking van executie ná IEF 10009.

Staking executie van het format. Auteursrechten vormgeving. Buurt & Co heeft een format ontwikkeld dat zij exploiteert onder de naam BuurtKadoos (hierna: het BuurtKadoos-format). Een onderdeel van het BuurtKadoos-format betreft een doos met vouchers van ondernemers (hierna: de BuurtKadoos), die per post aan nieuwe bewoners in een bepaalde regio wordt gezonden voor advertentie- en acquisitiedoeleinden. Buurt & Co heeft met succes bij de voorzieningenrechter een inbreukverbod tegen de Welkom In Onze Buurt-format van Miec Marketing gekregen.

Miec Marketing legt uit dat niet volledig aan het vonnis is voldaan, aangezien er 119 WIOB-overeenkomsten zijn gesloten en in de opgave vermelding was 118 overeenkomsten. Dit is een dermate geringe afwijking dat geen dwangsommen zijn verbeurt. En Buurt & Co heeft niet direct nadat zij bekend geworden met dit feit dat de opgave niet volledig is geweest Miec Marketing aangesproken en zo het bedrag aan dwangsommen heeft laten oplopen.

Geringe overtreding Uit strijdige verklaringen omtrent de 119e WIOB-overeenkomst volgt - zo de voorzieningenrechter - dat de overeenkomst met betrekking tot de WIOB-doos niet heeft opgezegd en is het afnemer [A] niet verteld dat het om een ander marketingproduct gaat dan de WIOB-doos bij het aangaan van de overeenkomst. Aldus is er geen sprake van een geringe overtreding van het gebod.

Bekendheid Het is niet aannemelijk geworden dat Buurt & Co eerder bekend was met de onvolledigheid van de opgave, omdat zij op de genoemde datum pas beschikte over de ondertekende WIOB-overeenkomst.

Conclusie Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor de door Miec Marketing c.s. gevorderde staking van de executie en daardoor evenmin voor de door haar gevorderde (terug)betaling van eventueel reeds verbeurde dwangsommen en van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.

4.7.  Met in achtneming van het vooromschreven toetsingskader is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat de overtreding van het gebod zodanig gering is dat alle omstandigheden in aanmerking genomen geen dwangsommen zijn verbeurd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Duidelijk is dat de verschillende door partijen overgelegde verklaringen over de gang van zaken met betrekking tot de niet vermelde overeenkomst strijdig met elkaar zijn. Indien de verklaring van [A] van 2 februari 2012 juist is, dan heeft [A] (anders dan Miec Marketing stelt) de overeenkomst met betrekking tot de WIOB-doos niet opgezegd en is [A] op 30 juni 2011 niet verteld dat het nieuwe stuk dat hij moest ondertekenen betrekking had op een ander marketingproduct dan de WIOB-doos. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat Miec Marketing c.s. per vergissing de overeenkomst van 9 juni 2011 niet in de opgave heeft vermeld. Dan is de overtreding van het gebod naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zo gering van aard dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet leiden tot toewijzing van de ingestelde vordering(en). Dit alles leidt tot het voorlopig oordeel dat Miec Marketing c.s. - gelet op de verklaring van [A] en de gemotiveerde stellingen van Buurt & Co (zie 4.5.) - voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van een geringe overtreding van het gebod sprake is. Reeds hierom moeten de gevraagde voorzieningen worden afgewezen. De strekking van het gebod in het vonnis van 27 juli 2011 biedt voor een ander oordeel geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis het gevorderde gebod tot het verstrekken van de opgave immers toegewezen met het oog op het zwaarwegende belang van Buurt & Co bij die informatie voor het bepalen en beperken van haar schade (zie 2.3.). Door het ontbreken van de besproken overeenkomst in de opgave is het met het gebod beoogde doel niet (volledig) bereikt. Het feit dat Buurt & Co de schadebegroting in de bodemprocedure om haar moverende redenen (onzekerheid met betrekking tot de juistheid van de opgave) niet primair op de opgave baseert, brengt hierin geen verandering.


4.11.  Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat de Buurt & Co eerder dan op 25 november 2011 beschikte over de door [A] ondertekende WIOB-overeenkomst. Daarmee is dus ook niet aannemelijk geworden dat Buurt & Co eerder dan deze datum bekend was met de onvolledigheid van de opgave. Miec Marketing c.s. stelt dat [A] tegenover [B] heeft verklaard dat een medewerker van Buurt & Co maximaal twee maanden na 10 juni 2011 de overeenkomst van hem heeft ontvangen. Zij verwijst ter zake naar de als productie 6 overgelegde e-mail van [B] van 29 december 2011 waarin hij daarover aan de heer [D] bericht: “Ook heeft hij (rb: [A]) mij in het gesprek verteld toen ik hem nader toelichtte over het omvang van de rechtszaak dat de mensen van de buurtkadoos de kopie van het origineel wiob contract wat hij nog in het bezit had ,een of maximaal twee maanden later na het cancelen dus 10-06-2011 van het contract bij hem hadden opgehaald dus ergens in juli of augustus 2011.” Deze verklaring wordt echter weersproken in de van de zijde van Buurt & Co als productie 9 overgelegde verklaring van haar medewerker de heer [E] van 3 februari 2012. Hij verklaart ter zake: “Voor zover nodig, bevestig ik u dat ik degene ben geweest die namens Buurtkadoos contact heeft gehad met meneer [A]. Dat was niet in juli of augustus 2011 (toen werkte ik nog helemaal niet voor Buurtkadoos), maar op 25 november 2011. Ik heb de documenten die ik van meneer [A] had gekregen doorgezonden naar mijn werkgever en ik begrijp dat die op zijn beurt alle stukken weer door heeft gestuurd naar onze advocaten.” Nu Buurt & Co de stellingen van Miec Marketing c.s. gemotiveerd heeft betwist, de inhoud van de door beide partijen overgelegde stukken strijdig met elkaar is en nadere bewijslevering onder andere door het horen van getuigen in het kader van dit kort geding niet mogelijk is, staat thans niet vast dat Buurt & Co eerder dan 25 november 2011 het bewijs in handen heeft gekregen van de onvolledigheid van de opgave. Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die meebrengen dat Buurt & Co in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar executiebevoegdheid, gaat de voorzieningenrechter voorshands uit van de rechtmatigheid van de executie.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10931

Dagvaarding aan het kantooradres van SIDN

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2012, LJN BV6163 (advocatenmaatschap tegen Micha Kat en Stichting Klokkenluideronline.nl)

Procesrecht. Domeinnaam. SIDN-kantoor als kantooradres is mogelijk, maar niet vanwege de inhoud. Geen verstek verleend. Betekening in het buitenland.

Dagvaarden van een buitenlandse domeinnaamhouder vanwege (mogelijke) onrechtmatige publicaties op zijn website www.klokkenluideronline.nl. Op grond van de algemene voorwaarden van SIDN aanvaardt een aanvrager dat dagvaardingen e.d. rechtsgeldig op het kantooradres van SIDN betekend kan worden. Echter slechts inzake het abonnement of domeinnaam, en in dit geval gaat het om hetgeen onder die domeinnaam wordt geopenbaard. Tevens is de dagvaardingstermijn met één dag te kort (119 Rv).

Dat gedaagde weet heeft van de dagvaarding, zo volgt uit een email aan de rechtbank verstuurd, doet hier niet aan af. De zaak wordt aangehouden en Micha Kat, woonachtige te Laos, wordt via artikel 55 Rv opgeroepen.

1.2. Over de vraag of tegen de niet verschenen gedaagden verstek kan worden verleend wordt het volgende overwogen. Gedaagde sub 1 is houder van de domeinnaam klokkenluideronline.nl. Deze domeinnaam staat geregistreerd bij SIDN. In de algemene voorwaarden van SIDN (artikel 1.1 versie 17 maart 2010) is onder meer het volgende opgenomen:
Een aanvrager die buiten Nederland is gevestigd aanvaardt dat het kantooradres van SIDN door SIDN en derden rechtsgeldig gebruikt kan worden om dagvaardingen en andere exploten met betrekking tot het abonnement of de domeinnaam aan de houder uit te brengen.
Op grond van deze bepaling hebben eisers gedaagden gedagvaard op het kantooradres van SIDN. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op deze grond geen verstek kan worden verleend. De vorderingen die in dit geding zijn ingesteld zien immers niet op het abonnement of de domeinnaam, doch op hetgeen onder die domeinnaam op het internet door gedaagden wordt geopenbaard.

Termijn
1.3.    Bovendien is de juiste termijn van dagvaarden niet in acht genomen. Bij het vaststellen van die termijn, die volgens de wet tenminsteéén week bedraagt, dienen immers de dag waarop het exploot is uitgebracht en de dag waartegen is gedagvaard, niet te worden meegerekend (zie artikel 119 Rv). De termijn die in dit geval in acht is genomen, is derhalve één dag te kort.


Dagvaarding over de grens

1.6.    Ten aanzien van gedaagde sub 1, die in het buitenland woonachtig is, dienen eisers de weg te volgen van artikel 55 Rv. Indien niet de juiste oproepingstermijn in acht kan worden genomen, geldt dit vonnis als een beschikking van de voorzieningenrechter in de zin van artikel 117 Rv, inhoudende dat de termijn wordt verkort tot ten minste tien dagen. Ten aanzien van gedaagde sub 2 geldt dat zij blijkens de dagvaarding statutair gevestigd is te Amsterdam. Op grond van artikel 50 Rv dient het exploot echter te worden betekend aan het kantooradres of aan het adres van een bestuurder. De betekening van het exploot van oproeping kan ten aanzien van gedaagde sub 2 dan ook op dezelfde wijze geschieden als aan gedaagde sub 1. Blijkens artikel 117 Rv kan de voorzieningenrechter aan verkorting van de betekeningstermijn voorwaarden verbinden. De voorwaarden die in de onderhavige zaak zullen worden gesteld zijn de volgende. Eisers dienen gedaagden tevens op te roepen voor deze zitting door middel van het van gedaagde sub 1 bekende e-mailadres [e-mailadres] en door middel van het zenden van een aangetekend poststuk naar het van gedaagde sub 1 bekende adres in Laos. Het verzenden van de e-mail en het poststuk moeten plaatsvinden uiterlijk tien dagen voor de datum waarop de behandeling wordt voortgezet.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).
Op andere blogs:
DomJur

IEF 10911

Niet altijd de bewijsverordening moeten volgen

Rechtbank 's-Gravenhage 13 februari 2012 (bij vervroeging) HA RK 11-736 (Baggermaatschappij Boskalis B.V. tegen Dredging international N.V.)

Voorlopig getuigenverhoor inzake het verzamelen van bewijs over het gestelde openbaar voorgebruik van een octrooi. Bewijsverordening bij het horen van buitenlandse getuigen.

Het verzoek van Boskalis tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal worden toegewezen. Zoals hierna zal worden toegelicht, zijn de bezwaren die DI tegen dat verzoek heeft gericht, ongegrond. Het verzoek is voldoende duidelijk, Boskalis heeft een belang (r.o. 2.5). Van misbruik kan geen sprake zijn, nu op de meerwaarde van een onder ede ten overstaan van een rechter afgelegde getuigenverklaring is gewezen.(2.7-2.8).

Er zijn weliswaar door de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU over het MOETEN volgen van de bewijsverordening. Antwoord op die vragen kan niet worden afgewacht, omdat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen afneem met het verloop van de tijd (r.o. 2.11-2.12). De Nederlandse rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, hoeft geen gebruik te maken van de door de bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar is bevoegd gebruik te maken van de methode voorzien in het Nederlandse procesrecht en aldus de getuige kan oproepen voor hem te verschijnen (HR 1 april 2011, LJN BP3048).

2.5. (...) Boskalis heefter echter terecht op gewezen dat zij belang houdt bij opeising van het octrooi, en dus bij het verzamelen van bewijs ten behoeve van een eventuele opeisingsvordering, zolang het octrooi nog niet definitief is herroepen of nietig verklaard. Daar komt bij dat Boskalis heeft aangevoerd dat zij de resultaten van het verhoor ook wil gebruiken om te bepalen of het al dan niet zinvol is om een opeisingsvordering in te stellen naast of in plaats van de oppositieprocedure en de aangekondigde nietigheidsprocedure. Ook dat is een legitiem belang van Boskalis bij een voorlopig getuigenverhoor.

2.8. Dat een aantal van de getuigen die Boskalis wil horen werknemers van Boskalis zijn die ook buiten het kader van een voorlopig getuigenverhoor een verklaring voor haar zouden kunnen afleggen, kan niet leiden tot een ander resultaat. Boskalis heeft terecht  gewezen op de meerwaarde van een onder ede ten overstaan van een rechter afgelegde getuigenverklaring.

Bewijsverordening

2.11. Anders dan DI heeft betoogd, kan niet worden aangenomen dat de procedure van de bewijsverordening altijd moet worden gevolgd bij het horen van een buitenlandse getuige. Weliswaar heeft de Hoge Raad hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie, maar in het arrest waarin die vragen zijn gesteld, heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat hij er vooralsnog van uitgaat dat de Nederlandse rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, geen gebruik behoeft te maken van de door de bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar bevoegd is gebruik te maken van de methode voorzien in het Nederlandse procesrecht en aldus de getuige kan oproepen voor hem te verschijnen (HR 1 april 2011, LJN BP3048). Dat voorlopige oordeel van de Hoge Raad moet worden gevolgd zolang het Hof van Justitie niet anders heeft beslist.

2.12. Anders dan DI heeft betoogd, kan het oordeel van het Hof van Justitie in deze zaak niet worden afgewacht. Boskalis heeft er terecht op gewezen dat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen afneemt met het verloop van de tijd en dat het daarom gewenst is de getuigen onverwijld te horen. Wat de gevolgen voor de waarde van de verklaring van de Belgische getuige zijn als uit een later arrest van het Hof van Justitie zou volgen dat de bewijsverordening in dit geval ten onrechte niet is toegepast, is aan de rechter die het bewijs waardeert.

IEF 10905

De waarachtigheid van de verklaring

Hof van Beroep Antwerpen 23 januari 2012, rolnr. 2010/AR/1778 (NV Zeeman Textiel Supers tegen NV Carodel)

Te vergelijken met IEF 10640 (Rb Den Haag)

België. Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Verklaring betreffende overdracht van rechten.

Titulariteit: Enkel geldt een schriftelijke overdracht tussen auteur en de vermeende auteursrechthebbende. Ondanks dat het voorwerp van de arbeidsovereenkomst het ontwerpen van kledij was, dient de overdracht van de vermogensrechten in de arbeidsovereenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst uitdrukkelijk te worden bedongen. NV Carodel legt een verklaring over waarin de auteur erkent de rechten op haar eventuele ontwerpen van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst had afgestaan. Dat deze verklaring is afgelegd nadat deze procedure is ingeleid, doet geen afbreuk aan de waarachtigheid van de verklaring (zie r.o. 4.2.2.1.2).

Het hof verklaart de vordering van NV Carodel ten laste van NV Zeeman Textiel supers gedeeltelijk gegrond en stelt het auteursrechtelijk karakter vast van de werken BOYS T-shirt nr. 2703 en 3705 waarvan de NV Carodel de auteursrechtelijke vermogensrechten beschikt. Tot slot stelt het hof de auteursrechtelijke inbreuk in hoofde van Zeeman vast op de hiervoor vermelde kledij. Vernietiging wordt bevolen en de geconsigneerde borgsom, die werd opgelegd in het kader van de beschikking van 4 maart 2009, dient te worden vrijgegeven.

4.2.2.1.2 (..) NV CARODEL beweert dat het voorwerp vn de arbeidsovereenkomsten met haar medewerkers het ontwerpen van kledij was. De medewerkers waren op de hoogte dat deze kldij zou worden gecommercialiseerd.

Nochtans kan dit niet wegnemen dat de vermogenrechten van de werknemer maar kan overgaan op de werkgever indien de overdracht van de vermogensrechten in de arbeidsovereenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst uitdrukkelijk werd bedongen. Het feit dat de arbeidsovereenkomst sloeg op het ontwerpen van kledij, is op zich niet voldoende om de overdracht van de auteursrechtelijke vermogensrechten te bewerkstelligen.

Op 30 okober 2009  legde ONTWERPER een verklaring af waarzij zij erkende dat zij haar rechten op haar eventuele ontwerpen van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst had afgestaan aan NV Carodel. (...)
ZEEMAN merkt op dat deze verklaring werd afgelegd nadat de procedure reeds was ingeleid.

Nochthans doet zulks geen afbreuk aan de waarachtigheid van de verklaringen van deze ontwerpster. Zij heeft haar vermogensrechten afgestaan aan NV CARODEL van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst. Het geschrift is trouwens en bewijsmiddel en geen geldigheidsvereiste.

Dictum
Het hof recht doende op de vordering van NV CARODEL ten laste van NV Zeeman Textiel supers:
- verklaart de vordering vann NV Carodel ten laste van NV Zeeman Textiel supers gedeeltelijk gegrond als  volgt en stelt het auteursrechtelijk karakter vast van de werken BOYS T-shirt nr. 2703 en 3705 waarvan de NV Carodel de auteursrechtelijke vermogenrechten beschikt. Tot slot stelt het hof de auteursrechtelijke inbreuk in hoofde van Zeeman vast op de hiervoor vermelde kledij. Vernietiging wordt bevolen en de geconsigneerde borgsom, die werd opgelegd in het kader van de beschiking van 4 maart 2009, dient te worden vrijgegeven.