Procesrecht  

IEF 10911

Niet altijd de bewijsverordening moeten volgen

Rechtbank 's-Gravenhage 13 februari 2012 (bij vervroeging) HA RK 11-736 (Baggermaatschappij Boskalis B.V. tegen Dredging international N.V.)

Voorlopig getuigenverhoor inzake het verzamelen van bewijs over het gestelde openbaar voorgebruik van een octrooi. Bewijsverordening bij het horen van buitenlandse getuigen.

Het verzoek van Boskalis tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal worden toegewezen. Zoals hierna zal worden toegelicht, zijn de bezwaren die DI tegen dat verzoek heeft gericht, ongegrond. Het verzoek is voldoende duidelijk, Boskalis heeft een belang (r.o. 2.5). Van misbruik kan geen sprake zijn, nu op de meerwaarde van een onder ede ten overstaan van een rechter afgelegde getuigenverklaring is gewezen.(2.7-2.8).

Er zijn weliswaar door de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU over het MOETEN volgen van de bewijsverordening. Antwoord op die vragen kan niet worden afgewacht, omdat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen afneem met het verloop van de tijd (r.o. 2.11-2.12). De Nederlandse rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, hoeft geen gebruik te maken van de door de bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar is bevoegd gebruik te maken van de methode voorzien in het Nederlandse procesrecht en aldus de getuige kan oproepen voor hem te verschijnen (HR 1 april 2011, LJN BP3048).

2.5. (...) Boskalis heefter echter terecht op gewezen dat zij belang houdt bij opeising van het octrooi, en dus bij het verzamelen van bewijs ten behoeve van een eventuele opeisingsvordering, zolang het octrooi nog niet definitief is herroepen of nietig verklaard. Daar komt bij dat Boskalis heeft aangevoerd dat zij de resultaten van het verhoor ook wil gebruiken om te bepalen of het al dan niet zinvol is om een opeisingsvordering in te stellen naast of in plaats van de oppositieprocedure en de aangekondigde nietigheidsprocedure. Ook dat is een legitiem belang van Boskalis bij een voorlopig getuigenverhoor.

2.8. Dat een aantal van de getuigen die Boskalis wil horen werknemers van Boskalis zijn die ook buiten het kader van een voorlopig getuigenverhoor een verklaring voor haar zouden kunnen afleggen, kan niet leiden tot een ander resultaat. Boskalis heeft terecht  gewezen op de meerwaarde van een onder ede ten overstaan van een rechter afgelegde getuigenverklaring.

Bewijsverordening

2.11. Anders dan DI heeft betoogd, kan niet worden aangenomen dat de procedure van de bewijsverordening altijd moet worden gevolgd bij het horen van een buitenlandse getuige. Weliswaar heeft de Hoge Raad hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie, maar in het arrest waarin die vragen zijn gesteld, heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat hij er vooralsnog van uitgaat dat de Nederlandse rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, geen gebruik behoeft te maken van de door de bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar bevoegd is gebruik te maken van de methode voorzien in het Nederlandse procesrecht en aldus de getuige kan oproepen voor hem te verschijnen (HR 1 april 2011, LJN BP3048). Dat voorlopige oordeel van de Hoge Raad moet worden gevolgd zolang het Hof van Justitie niet anders heeft beslist.

2.12. Anders dan DI heeft betoogd, kan het oordeel van het Hof van Justitie in deze zaak niet worden afgewacht. Boskalis heeft er terecht op gewezen dat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen afneemt met het verloop van de tijd en dat het daarom gewenst is de getuigen onverwijld te horen. Wat de gevolgen voor de waarde van de verklaring van de Belgische getuige zijn als uit een later arrest van het Hof van Justitie zou volgen dat de bewijsverordening in dit geval ten onrechte niet is toegepast, is aan de rechter die het bewijs waardeert.

IEF 10905

De waarachtigheid van de verklaring

Hof van Beroep Antwerpen 23 januari 2012, rolnr. 2010/AR/1778 (NV Zeeman Textiel Supers tegen NV Carodel)

Te vergelijken met IEF 10640 (Rb Den Haag)

België. Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Verklaring betreffende overdracht van rechten.

Titulariteit: Enkel geldt een schriftelijke overdracht tussen auteur en de vermeende auteursrechthebbende. Ondanks dat het voorwerp van de arbeidsovereenkomst het ontwerpen van kledij was, dient de overdracht van de vermogensrechten in de arbeidsovereenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst uitdrukkelijk te worden bedongen. NV Carodel legt een verklaring over waarin de auteur erkent de rechten op haar eventuele ontwerpen van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst had afgestaan. Dat deze verklaring is afgelegd nadat deze procedure is ingeleid, doet geen afbreuk aan de waarachtigheid van de verklaring (zie r.o. 4.2.2.1.2).

Het hof verklaart de vordering van NV Carodel ten laste van NV Zeeman Textiel supers gedeeltelijk gegrond en stelt het auteursrechtelijk karakter vast van de werken BOYS T-shirt nr. 2703 en 3705 waarvan de NV Carodel de auteursrechtelijke vermogensrechten beschikt. Tot slot stelt het hof de auteursrechtelijke inbreuk in hoofde van Zeeman vast op de hiervoor vermelde kledij. Vernietiging wordt bevolen en de geconsigneerde borgsom, die werd opgelegd in het kader van de beschikking van 4 maart 2009, dient te worden vrijgegeven.

4.2.2.1.2 (..) NV CARODEL beweert dat het voorwerp vn de arbeidsovereenkomsten met haar medewerkers het ontwerpen van kledij was. De medewerkers waren op de hoogte dat deze kldij zou worden gecommercialiseerd.

Nochtans kan dit niet wegnemen dat de vermogenrechten van de werknemer maar kan overgaan op de werkgever indien de overdracht van de vermogensrechten in de arbeidsovereenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst uitdrukkelijk werd bedongen. Het feit dat de arbeidsovereenkomst sloeg op het ontwerpen van kledij, is op zich niet voldoende om de overdracht van de auteursrechtelijke vermogensrechten te bewerkstelligen.

Op 30 okober 2009  legde ONTWERPER een verklaring af waarzij zij erkende dat zij haar rechten op haar eventuele ontwerpen van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst had afgestaan aan NV Carodel. (...)
ZEEMAN merkt op dat deze verklaring werd afgelegd nadat de procedure reeds was ingeleid.

Nochthans doet zulks geen afbreuk aan de waarachtigheid van de verklaringen van deze ontwerpster. Zij heeft haar vermogensrechten afgestaan aan NV CARODEL van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst. Het geschrift is trouwens en bewijsmiddel en geen geldigheidsvereiste.

Dictum
Het hof recht doende op de vordering van NV CARODEL ten laste van NV Zeeman Textiel supers:
- verklaart de vordering vann NV Carodel ten laste van NV Zeeman Textiel supers gedeeltelijk gegrond als  volgt en stelt het auteursrechtelijk karakter vast van de werken BOYS T-shirt nr. 2703 en 3705 waarvan de NV Carodel de auteursrechtelijke vermogenrechten beschikt. Tot slot stelt het hof de auteursrechtelijke inbreuk in hoofde van Zeeman vast op de hiervoor vermelde kledij. Vernietiging wordt bevolen en de geconsigneerde borgsom, die werd opgelegd in het kader van de beschiking van 4 maart 2009, dient te worden vrijgegeven.

IEF 10902

Weliswaar 'op eerste zicht'

Hof van Beroep Antwerpen 16 januari 2012, arrestnr. 2010/RK/380 (NV Carodel tegen NV Zeeman Textiel Supers)

België. Procesrecht: Kracht van gewijsde. Voorzitter als bodemrechter.

Eerder IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen): Zeeman stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele kledingstukken uit de zomercollectie 2009.

De beschikking van 4 maart 2009 is gewezen door de voorzitter die oordeelt als bodemrechter, weliswaar ´op eerste zicht´, maar zijn beslissing is in de regel bekleed met het gezag van gewijsde. Uit artikel 764 Ger.W. volgt dat op straffe van nietigheid mededeling aan het openbaar ministerie dient plaats te vinden. Dit is niet gebeurt en de beschikking is nietig.

Het hof concludeert dat de eerdere beschikking IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen) wordt vernietigd. De vordering tot herroeping van de in gewijsde gegane beschikking van 4 maart 2009 is niet ontvankelijk en de vordering tot betaling van een geldsom wegens procesmisbruik is niet gegrond.

 3.6. De geïntimeerde stelt incidenteel beroep in dat ertoe strekt:
"De vordering van Zeeman textiel Supers tot herroeping van het gewijsde van de beschikking van 4 maart 2009 en tot vernietiging van deze beschikking op grond van het ontbreken van auteursrechten op de kledingsstukken (...) en op grond van het achterhouden van beslissende stuken en het persoonlijk bedrog, ontvankelijk en gegrond te verklaren".
Om de redenen hiervoor aangehaald is het incidenteel beroep niet gegrond.
De oorspronkelijke vordering van dde geïntimeerde is immers niet ontvankelijk.
IEF 10891

Geen sprake meer is van litispendentie

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 08-3967 (Universitair Medisch Centrum Utrecht tegen X)

Voorafgaand aan alle weren stelt [X] primair dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van het UMCU kennis te nemen, primair op grond van artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “EEX-Vo”) en subsidiair en voorwaardelijk ingevolge artikel 27 juncto artikel 5 aanhef en onder 3 juncto artikel 22 aanhef en onder 4 EEX-Vo. Rechtbank wijst de incidentele vordering af, omdat...

3.4. (...) de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Het door [X] primair als grondslag aangedragen artikel 20 EEX-Vo mist toepassing, zoals in r.o. 4.2. van het tussenvonnis van 29 april 2009 reeds is overwogen. De rechtbank volhardt in het in r.o. 4.3. van het tussenvonnis gegeven oordeel over haar bevoegdheid. De subsidiaire, voorwaardelijke grondslag kan evenmin leiden tot toewijzing van het door [X] gevorderde, nu gelet op de uitkomst van de Belgische procedure – de Belgische rechter acht zich onbevoegd – geen sprake meer is van litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-Vo.

IEF 10890

Afwijkende overeenkomst

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, HA ZA 11-1939 (Informa tegen Multi Tasking beheer)

In navolging van diverse Multi Tasking / Informa-KG's.

De Rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen. De forumkeuzebepaling in de in 1991 tussen Informa Europe en Multi Tasking tot stand gekomen distributieovereenkomst luidt, voor zover thans van belang, als volgt: Artikel 10. Geschillen Voor de toepassing in dit contract geldt de belgische wetgeving en elk geschil behoort tot de bevoegdheid van de belgische rechtsmacht. (...)

4.3. De vorderingen van Informa Europe tegen Multi Tasking zijn deels gebaseerd op inbreuk op het gestelde Benelux woordmerk. De bevoegdheid dient in zoverre daarom te worden beoordeeld aan de hand van artikel 4.6 BVIE (Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), zie artikel 71 EEX-Vo). Nu sprake is van een uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst als bedoeld in lid 1 van dat artikel, dient het geschil te worden beoordeeld door de Belgische rechter.

IEF 10871

Materieel in stand houden, formeel juist geen recht

Rechtbank Rotterdam 25 januari 2012, HA ZA 09-2719 (Vosta tegen Holland Marine Technologies)
Met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap

Rectificatievonnis van 25 januari 2012 waarbij het vonnis van 21 december 2011 (IEF 10765) wordt aangevuld op grond van artikel 32 Rv voor wat betreft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Vzr. Rechtbank Rotterdam 2 februari 2012, KG ZA 12-88 (Vosta tegen Holland Marine Technologies)
- LJN BV3161
Vonnis van de Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam van 2 februari 2012 in het door Vosta aanhangig gemaakte executiegeschil. De door Vosta gevraagde voorlopige voorziening wordt afgewezen.

5.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Vosta c.s. met de door haar gewenste toewijzing van de vorderingen materieel in stand probeert te houden, waarop zij ingevolge het vonnis van 21 december 2011 formeel juist geen recht meer heeft. Zij is er immers krachtens dat vonnis toe verplicht om (via de gerechtelijk bewaarder) tot afgifte van de zaken over te gaan die zich onder de - ten laste van holland Marine Technologies c.s. eerdere gelegde en ingevolge het vonnis van 21 december 2011 inmiddels opgeheven - bewijsbeslagen bevonden. De constructie die Vosta c.s. thans voorstaat zou ertoe leiden dat de ratio van 1019b Rv wordt omzeild, hetgeen rechtens op zijn minst als onwenselijk moet worden beschouwd. Het ingrijpende karakter van de in dit artikel opgenomen regeling brengt met zich, gelet ook op de eisen van de proportionaliteit, dat, zodra een rechter, na een ex-parte verzoek, op tegenspraak heeft geoordeeld dat het beslag dient te worden opgeheven de feitelijke situatie als zie bestond voor beslagleggin zoveel mogelijk (uitzonderingen op grond van bijzondere omstandigheden, waarvan thans niet is gebleken, daargelaten) dient te worden hersteld. Wanneer de rechter een bodemrechter is geweest en de bewijsmiddelen zijn gewogen, zoals in casu het geval is, geldt zulks temeer. Dat Vosta c.s. bij afwijzing op dit moment van de vorderingen het risico loopt dat de inbeslaggenomen zaken worden vernietigd en dus niet voor het hoger beroep beschikbaar zijn, is procesrechtelijk een risico dat zij logischerwijs zal moeten nemen.

IEF 10855

Tussentijds hoger beroep tegen incident

Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 13 december 2011, LJN BV2559 (appellant tegen Kranendonk Production Systems B.V.)

Procesrecht. Art. 843a jo 1019a Rv.  Tussentijds hoger beroep tegen het in het incident ex art. 843 a Rv gewezen tussenvonnis staat niet open.

In het vonnis heeft de rechtbank de incidentele vordering van Kranendonk als bedoeld in art. 843a jo 1019a Rv toegewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen. De rechtsvordering ziet toe op auteursrecht, databankenrecht en onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen in de hoofdzaak en niet de op art. 843a Rv gebaseerde vorderingen in het incident.

3.2 Het hof overweegt hiertoe als volgt. De regel dat tussentijds hoger beroep tegen tussenuitspraken is uitgesloten behoudens rechterlijk verlof daartoe, strekt ertoe fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties tegen te gaan en daarmee de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen.

Bij een vonnis in een incident ex artikel 843a Rv gaat het niet om een vonnis waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, ten aanzien waarvan wel hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. Het gaat immers niet om een voorschot op de inzet van het geding. Naar het oordeel van het hof is evenmin sprake van een (deel)vonnis, nu niet door een uitdrukkelijk dictum een eind wordt gemaakt aan het geding omtrent enig deel van de rechtsvordering die inzet is van het geding. Als rechtsvordering die inzet is van het geding tussen Kranendonk en [appellant] moet worden verstaan de (op auteursrecht, databankenrecht en onrechtmatige daad gebaseerde) vorderingen in de hoofdzaak en niet de op art. 843a Rv gebaseerde vorderingen in het incident (vgl. HR 22 januari 2010, LJN BK1639). Tussentijds hoger beroep tegen de toewijzing van die vordering in het vonnis van 18 augustus 2010 staat derhalve– behoudens verlof van de rechter – in beginsel niet open.

IEF 10853

Medische implantatie

Rechtbank 's-Gravenhage 1 februari 2012, HA ZA 10-4199 (Tissue Processing International c.s. tegen Biobank)

Met dank aan Fleur Tuinzing-Westerhuis, Houthoff Buruma.

Bevoegdheidsincident. Biobank is houdster van twee Europese octrooien, EP 0 603 920 en EP 0 748 632 die zien op een werkwijze voor het behandelen van botweefsel en overeenkomstige implanteerbare biomaterialen. TPI c.s. zijn actief als producent van medische en farmaceutische producten, waaronder medische implantaten. TPI c.s. vorderen in hoofdzaak vernietiging van het Nederlandse deel van de Europese octrooien. Tevens vorderen zij een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten (maar door Biobank opgezegde) Framework Agreement nog van kracht is en dat Biobank wordt veroordeeld een licentieovereenkomst aan te gaan met TPI c.s.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het contractuele geschil. Artikel 28 lid 3 EEX-Vo (verknochtheid vorderingen) schept geen bevoegdheid. Met de in artikel 5 lid 1 onder a EEX-Vo bedoelde verbintenis wordt in beginsel bedoeld de contractuele verbintenis die aan het gevorderde ten grondslag ligt. De bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de verklaring voor recht, kan daar niet op worden gebaseerd omdat aan de door TPI gevorderde verklaring voor recht geen uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting ten grondslag ligt, maar het bestaan van die overeenkomst zelf. De rechtbank acht zich wel bevoegd ten aanzien van het gevorderde wapperverbod, maar alleen voor zover dit ziet op klanten in Nederland.

IEF 10828

Ondergoed in ondervrijwaring

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2158 (Dirx Drogisterijen B.V. tegen Sporttrading Holland B.V.)

Na de eerdere (dubbele) vrijwaringsprocedure IEF 9704.

(Gemeenschaps)merkenrecht. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Sporttrading vordert succesvol dat haar wordt toegestaan de vennootschap naar vreemd recht Ressokd-Rings S.L. gevestigd te Elche, Alicante, Spanje in ondervrijwaring op te roepen.

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen.

4.2. Sporttrading heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de vrijwaringszaak voor haar nadelig zou uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Ressokd-Rings S.L. De incidentele vordering moet derhalve worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10827

Vrijwaringsprocedure contactlenzen

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2462 (Novartis/Ciba Vision tegen Friederichs B.V.)

In het kort: Vrijwaringsprocedure. Friederichs wordt toegestaan haar leverancier in vrijwaring op te roepen.

Novartis c.s. houdt zich bezig met de productie, de verkoop en de wereldwijde marketing van onder meer contactlenzen en is houdster van een aantal Gemeenschapsmerken AIR OPTIX voor waren in klasse 9 (optische toestellen en instrumenten, optische lenzen, contactlenzen).

Friederichs houdt zich onder meer bezig met de handel van producten voor opticiens. Zij verhandelt onder meer contactlenzen onder het merk AIR OPTIX. Via de website www.optitradeonline.nl heeft Friederichs volgens Novartis c.s. AIR OPTIX contactlenzen aangeboden die afkomstig zijn van buiten de EER. Friederichs vordert, succesvol, dat haar leverancier uit het Verenigd Koninkrijk, Saurus Ltd., in vrijwaring wordt opgeroepen.

4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Friederichs heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Saurus Ltd. De incidentele vordering Friederichs toe te staan Saurus Ltd. in vrijwaring op te roepen moet dan ook worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de termijn voor het in vrijwaring oproepen bepalen op de door Friederichs verzochte twaalf weken, nu deze termijn voor het betekenen van de dagvaarding en het verkrijgen van bewijs daarvan in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voorkomt. Het bezwaar van Novartis c.s. dat een dergelijke termijn tot onnodige vertraging in de procedure zal leiden wordt verworpen. Het belang van Friederichs bij vrijwaring rechtvaardigt enige vertraging, terwijl het bij deze rechtbank van kracht zijnde landelijk rolreglement voldoende waarborgen biedt om verdere vertraging te voorkomen.

4.4. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.