DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 14150

Auteursrechtdebat: Enkele gedachten omtrent het nieuwe publiek bij hyperlinks

Door Theo Stockmann, LinkedIn-profiel. Thema: hyperlinken & embedden. Beschikbaarstelling Het Svensson-arrest is al een aantal maanden gewezen. De zaak gaat over een hyperlink naar materiaal dat met toestemming van de auteursrechthebbende is geplaatst op een openbare website. Men moet bij arresten van het Hof altijd voorzichtig zijn om met de overwegingen van het Hof andere gevallen te beoordelen. De redactie gaf mij met het oog op het debat omtrent hyperlinken en embedden een aantal stellingen ter inspiratie. Hieronder volgen twee daarvan.
Stelling 1: Embedden en linken leveren nooit auteursrechtinbreuk op.
Stelling 2: Linken naar illegaal aanbod is altijd toegestaan. 

Het betreffen dus stellingen die niet direct met het Svensson-arrest te beantwoorden zijn, immers omvatten de stellingen ook situaties waarbij er sprake is van een hyperlink naar een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende op een website is geplaatst.

Maar toch biedt het Svensson-arrest voldoende mogelijkheden om hyperlinks naar illegaal werk auteursrechtelijk aan te pakken. Zo heeft het HvJEU in het arrest expliciet de hyperlink onder de werking van de Auteursrechtrichtlijn gebracht, namelijk in het kader van het beschikbaarstellingsrecht. In een pre-Svensson bijdrage heb ik al eens uitgebreid beargumenteerd dat een hyperlink onder omstandigheden een relevante beschikbaarstellingshandeling (en dus een mededeling aan het publiek) zou moeten opleveren.

Nieuw publiek
Na Svensson zou men op het eerste gezicht kunnen denken dat voor een auteursrechtinbreuk alleen nog maar een nieuw publiek nodig dient te zijn. Een discussie die momenteel gevoerd wordt, gaat over de vraag of er in het kader van de hyperlink überhaupt wel sprake kan zijn van een nieuw publiek.

Naar mijn mening moeten wij eerst een andere vraag beantwoorden. Geldt er bij een hyperlink naar auteursrechtelijk beschermd materiaal, dat zonder de toestemming van de rechthebbende is geplaatst, überhaupt wel het vereiste van een nieuw publiek?

Het ‘nieuwe publiek’-criterium is ontwikkeld in zaken waarin er sprake was van een eerdere rechtmatige openbaarmaking. Indien een werk zonder toestemming op internet is geplaatst is dat geen eerdere rechtmatige openbaarmaking. Alleen al om die reden kan men twijfelen aan de toepasbaarheid van het criterium. Het HvJEU geeft verder in TVCatchup aan dat het criterium van het nieuwe publiek ‘enkel relevant is in de situaties waarover het Hof zich heeft moeten uitspreken in de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten SGAE, Football Association Premier League e.a., alsook Airfield en Canal Digitaal’.

Een ander argument tegen de stelling dat er sprake dient te zijn van een nieuw publiek is dat er wellicht sprake is van een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze van de oorspronkelijke mededeling. Ook dan is er (op grond van het TVCatchup-arrest) geen nieuw publiek nodig. Denk daarbij aan een hyperlink naar een website met een gelekte CD die op het internet is verschenen. Het HvJEU zal daarover iets moeten zeggen. Wie weet zijn die overwegingen namelijk wel beperkt tot het TVCatchup-feitencomplex.

Als er, zo men wil, een ‘nieuw publiek’ nodig is, is vereist dat de rechthebbende geen rekening hield met dit publiek toen hij toestemming gaf voor de mededeling aan het oorspronkelijke publiek. Denk bijvoorbeeld aan de fotograaf die toestemming verleent aan een tijdschrift om de werken daarin op te nemen, maar de werken worden vervolgens ingescand en aangeboden op internet. Naar mijn mening kan er in dat geval vrij eenvoudig een nieuw publiek geconstrueerd worden. Immers hoefde de fotograaf geen rekening te houden met de situatie dat het werk vervolgens op het internet terecht zou komen. Dat er door de hyperlink de facto wellicht geen nieuw publiek wordt aangeboord (immers: het werk staat al op een andere website op het internet), betekent nog niet dat daar de iure geen sprake van kan zijn.
Met Svensson in de hand denk ik dat de rechthebbenden een machtig wapen hebben tegen een hyperlink naar een werk op een website, dat zonder toestemming van de rechthebbende daar terecht is gekomen. Dit aangezien de hyperlink in ieder geval een relevante beschikbaarstellingshandeling kan zijn volgens Svensson.

De hyperlink met de functie van voetnoot of beschikbaarstelling?
Toch is er vervolgens nog een vraagstuk dat mij bezighoudt. Daarvoor is vereist dat wij (voor nu) de horde van het nieuwe publiek nemen. Er is dus sprake van een nieuw publiek of het criterium is in het geheel niet van toepassing.
Als het dan gaat om een hyperlink die ervoor zorgt dat een werk (zonder toestemming van de auteursrechthebbende geplaatst) direct wordt getoond of afgespeeld ben ik groot voorstander van de benadering om de plaatsing van een dergelijke hyperlink als auteursrechtinbreuk te kwalificeren, aangezien de hyperlink een beschikbaarstellende functie heeft.

Moeilijker vind ik de situatie met een hyperlink naar een werk, waarbij het duidelijk is dat men naar een externe website gaat en er vervolgens mogelijk nog enkele muisklikken nodig zijn om het werk te bekijken of af te luisteren. Heeft de hyperlink dan de functie van de voetnoot in plaats van een beschikbaarstellende functie? Ik zou menen van wel. Maar sluipt bij een dergelijke benadering wellicht niet het criterium van verwarringsgevaar het auteursrecht in? En waar ligt de grens? Zomaar enkele vragen waar we het hopelijk in dit Auteursrechtdebat over kunnen gaan hebben.

Theo Stockmann

pdf-versie (incl.verdiepende voetnootverwijzingen)

IEF 14146

In de tijdschriften augustus 2014

Berichten Industriële Eigendom
Artikelen
Recent SPC case law – Tjibbe Douma and Margot Kokke

Bescherming van knowhow in Nederland: huidige stand van zaken en vooruitblik aan de hand van de ontwerp richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen – Deel I – Maarten Schut en Sophie van Loon

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 39 Hoge Raad 4 april 2014, Medinol/Abbott, ECLI:NL:HR:2014:816, IEF 13726 – met noot van D.F. de Lange

Handelsnaamrecht
Nr. 40 Gerechtshof Den Haag 6 mei 2014, Prae/Artiestenverloningen B.V., ECLI:NL:GHDHA:2014:1583, IEF 13819 – met noot van M.F.J. Haak

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 41 Rechtbank Den Haag 18 juni 2014, MBI/Shimano, IEF 13955
Nr. 42 Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, Bayer/Sandoz, IEF 14076

Procesrecht/Auteursrecht
Nr. 43 Gerechtshof Den Bosch 25 maart 2014, Art & Allposters B.V./Stichting Pictoright, IEF 13686

Procesrecht/Octrooirecht
Nr. 44 Gerechtshof Den Haag 22 april 2014, Minrin Melt Ferring B.V./Reprise Biopharmaceutics, LLC te New York City en vijf andere Amerikaanse partijen, IEF 13852

Auteursrecht
Nr. 45 Rechtbank Zeeland-West Brabant 2 mei 2014, Meubelindustrie Het Anker Druten BV/Montis Holding BV, IEF 13843

Reclamerecht
Nr. 46 Hof van Justitie EU 13 maart 2014, Zaak C-52/13, Posteshop SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato en Presidenza del Consiglio dei Ministri, IEF 13643

Geografische aanduiding
Nr. 47 Hof van Justitie EU 8 mei 2014, Zaak C-35/13, Associazione Industriali delle Carni e dei Salumi en Kraft Foods Italia SpA/ Associazione fra produttori per la tutela del “Salame Felino” en twaalf andere partijen (leden van de producentenvereniging), IEF 13836

IER
VizIER
Nr. 34 Monsterneming onder Verordening (EU) nr. 608/2013/F.W.E. Eijsvogels p. 231

Artikelen
Nr. 35 Het Ryanair/PR Aviation-arrest: de luchtbrug tussen de OHP-regels en concurrenten /D. van Eek p. 235

Nr. 36 Ashby Donald; commercial speech en uitingsvrijheid in het auteursrecht
/M. de Cock Buning p. 242

Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 37 Europees Hof voor de Rechten van de Mens 10 januari 2013 (Ashby Donald e.a./Frankrijk) p. 246

Merkenrecht
Nr. 38 Hof van Justitie EU 14 november 2013 (Environmental Manufacturing/OHIM, Wolf), m.nt. P.G.F.A. Geerts en A.M.E. Verschuur p. 251

Nr. 39 Gerechtshof Den Haag 10 december 2013 (Promodyne), m.nt. A.M.E. Verschuur p. 259

 

IEF 14134

Geen paspoort voor Laura Skywalker

Bas Kist, 'Geen paspoort voor Laura Skywalker', NRC 21 augustus 2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Heldenverering kan ver gaan. In 2008 besloot de Britse Laura Matthews, een groot fan van Luke Skywalker uit de film Star Wars, haar naam te wijzigen in Laura Skywalker Matthews. In Engeland is het toevoegen van een naam een fluitje van een cent. Via een zogenaamde ‘deed poll’ kan je er voor nog geen £50 officieel een naam bij kopen. Zo gezegd zo gedaan: bankkaarten, rijbewijs, alles werd keurig aangepast aan haar nieuwe identiteit, die niet alleen bestond uit een extra naam, maar ook uit een nieuwe handtekening: L. Skywalker.

Echter, toen de vrouw deze zomer een tripje naar Amsterdam wilde maken begonnen de problemen. Her Majesty's Passport Office weigerde haar paspoort te verlengen omdat haar nieuwe handtekening een geregistreerd merk bevatte: Skywalker. En inderdaad: Luke Skywalker is door Lucasfilm, de producent van Star Wars, in Engeland als merk beschermd. Volgens het Passport Office heeft de organisatie ‘de plicht er voor te zorgen dat de reputatie van het Engelse paspoort niet in diskrediet wordt gebracht’.

Nu is een kritische blik bij de uitgifte van paspoorten in deze tijd natuurlijk prima, maar om daar nu ook het merkenrecht bij te betrekken gaat toch wat ver. Stel je voor dat wij dat hier ook zouden doen! Voor je het weet komen onze politici het land niet meer uit.

Een ochtend bij de paspoortenbalie in Den Haag.
‘Goedemorgen meneer Rutte.’
‘Goedemorgen. Ik kom mijn paspoort verlengen.’
‘Prima, gaan we regelen. Wilt u even tekenen bij het kruisje? Dank u. Oh, momentje, ik zie een probleem. U kent ongetwijfeld dat stokoude jenevermerk Rutte, geregistreerd sinds 1872. Dat merk zie ik terug in uw handtekening. Dat gaat dus niet.’

Een half uur later verschijnt Diederik Samsom aan het loket. Ook net aan vernieuwing toe.
‘Bij het kruisje graag! Ai, dat zal niet gaan. Er is namelijk al een bekend shag-merk Samson.’
‘Maar dat is toch met een N en niet met een M?’
‘Dat mag zo zijn, maar onder het merkenrecht maakt dat niet uit. Als het sterk lijkt is het een inbreuk. Excuses.’

Nog even los van het feit dat er geen regel bestaat dat een handtekening in een paspoort geen merk mag bevatten, klopt het merkenrechtelijk ook niet. Gebruik van een persoonsnaam of handtekening in een paspoort levert in principe nooit een merkinbreuk op. Immers, het merkenrecht is bedoeld om commercieel gebruik tegen te gaan, niet om persoonlijk gebruik te stoppen.

Mede door de ophef die in de Britse media is ontstaan over deze kwestie, schijnt het Passport Office nu toch wat water bij de wijn gedaan te hebben. De vrouw krijgt wel een nieuw paspoort, maar alleen als ze gewoon haar oude handtekening zet. Een beetje slappe hap natuurlijk. Maar goed, Laura Skywalker kan nu in ieder geval wel weer gewoon lekker naar Amsterdam.

Bas Kist

IEF 14133

AUTEURSRECHTDEBAT: Svensson funest voor inkomen van makers

Door Charlotte Meindersma, Charlotte's Law & Fine Prints. Thema: Hyperlinken en embedden. Auteurs vrezen voor hun werken én voor hun inkomsten na het Svensson-arrest. Als het Svensson-arrest betekent dat alle (soorten) werken geëmbed mogen worden, hebben makers geen controle meer over hun werken, kosten en inkomsten. Voor hen zal het internet juist niet meer vrij zijn en hen beperken in hun werk of in het genereren van werk en inkomsten.

We kunnen niet meer zonder internet. Het is voor makers de manier om hun werk te tonen en direct te verkopen of als portfolio om meer werk te genereren. Voor gebruikers is het internet nodig om de juiste maker te vinden. Het heeft ons veel gebracht, maar brengt ons nu in de problemen.

Websites kosten geld. Ze moeten gehost worden. Hoe duur die hosting is, hangt af van het aantal bezoekers van de website. Door te embedden hoeft een derde de content niet te hosten, maar maakt hij gebruik van de hosting van de eerste openbaar maker. Waar eerst een licentie nodig was om de content op een derde website te mogen tonen, zou dat nu mogen door te embedden. Een licentie levert over het algemeen wat geld op voor de maker. Het laten embedden kost geld. Van +1 dus niet naar 0, maar meteen naar -1.

Het auteursrecht is er om makers te beschermen. Het geeft makers exclusief de exploitatierechten. Deze rechten zijn er in die zin om de inkomsten van makers te verzekeren. De maker is daarbij vrij te bepalen hoe deze zijn werk wil exploiteren en met zijn werk inkomsten wil genereren.

Door embedden min of meer onvoorwaardelijk toe te staan (de al dan niet benodigde klik, doet voor de inkomsten niet ter zake) nemen wij een groot deel van de rechten van de maker weg. Ze hebben door het embedden geen controle meer over het gebruik en de verspreiding van hun werk, ze missen licentie-inkomsten terwijl tegelijkertijd de kosten voor het openbaar maken en houden van hun werk stijgen.

Makers kunnen inkomsten verwerven met advertentie-inkomsten, wordt door veel advocaten en juristen gezegd. Door het embedden zouden ze nog steeds deze advertentie-inkomsten genieten. Dit is echter onjuist.

Met name bij audiovisuele content is het mogelijk om advertenties bij die content te plaatsen. Denk aan de YouTube filmpjes met een advertentiebalk onderin, of een reclamefilmpje voor start van het filmpje, radiocommercials of andere advertenties voor het starten van een audiofragment. Bij beeld en tekst is het echter gebruikelijk advertenties naast de content te plaatsen. Tekst of beeld wordt niet verborgen achter een advertentie voor iemand het kan lezen of zien. Bovendien wordt er aan de advertenties naast deze content vaak verdiend door het aantal keer dat er op geklikt wordt en niet per se het aantal keer dat het gezien wordt.

Voor zover makers wel aan advertenties verdienen of kunnen verdienen door het aantal keer dat de content gezien wordt, zullen die advertenties snel verdwijnen wanneer embedden gebruikelijker gaat worden. Het aantal ‘bezoekers’ van een website blijft door het embedden bestaan. Echter zien de bezoekers van de embedded content niet de advertenties die naast die content staan. Daar wil een adverteerder uiteraard niet voor betalen.

Al zouden makers via embedden advertentie-inkomsten kunnen genereren en al zouden makers technisch embedden kunnen voorkomen, gaat dit alles in tegen het doel van het auteursrecht: het beschermen van de maker.

Het auteursrecht geeft rechten aan de maker. Het auteursrecht voorziet bovendien in uitzonderingen om te voorkomen dat een maker redelijk gebruik van zijn werk kan tegenhouden.

Door het embedden van content toe te staan, wordt het auteursrecht omgedraaid. Het beschermt de maker niet meer, maar de gebruiker. De gebruiker verkrijgt alle vrijheid om werken te gebruiken en te delen. Gratis. De gebruiker mag er zelfs aan verdienen. De maker wordt zo gedwongen zijn werk maar niet meer openbaar te maken of lastiger toegankelijk te maken. De maker wordt beperkt in zijn vrijheid zijn werk te exploiteren. Bovendien kan de individuele maker niet eens opboksen tegen gebruikers met een businessmodel waarbij ze gebruik maken van werken van meerdere makers, zoals Nederland.fm en websites met syndicated content zoals Blendle.

Het Svensson-arrest zet makers in een hoek waar ze zelf niet meer uit kunnen komen. Het beperkt makers in hun marketingactiviteiten, verkoopmogelijkheden en rechten en vrijheden om hun werk te exploiteren.

Charlotte Meindersma

pdf-versie

IEF 14123

Vier jaar foto-auteursrecht in 40 columns

J. Becker, 'eBook Foto's en Auteursrecht - 4 jaar foto-auteursrecht in 40 columns 2010-2014', Dirkzwager bibliotheek.
In de jaren 2010-2014 is er veel aandacht geweest voor auteursrechten op foto’s. De 40 bijdragen die Joost Becker van Dirkzwager de afgelopen 4 jaar op het gebied van foto-auteursrecht voor de bekende fotowebsite Photoq.nl publiceerde, zijn in een nieuw eBook ‘Foto’s en Auteursrecht’ gebundeld. Door de gevarieerde inhoud - op onderwerp ingedeeld - dient het eBook als uitgebreid naslagwerk. Met de publicatie van dit eBook kan iedereen eenvoudig de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden te allen tijde digitaal raadplegen. Het eBook is te bekijken en te downloaden in de digitale boekenkast op Dirkzwagerbibliotheek.nl.
Lees verder

IEF 14117

Noot onder Wolf-arrest

P.G.F.A. Geerts en A.M.E. Verschuur, Noot onder HvJ EU 14 november 2013, IER 2014/38, p. 251-259 (Environmental Manufacturing/OHIM, Wolf), IEF 14117.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, RUG en Anne Marie Verschuur, Nauta Dutilh. Merkenrecht. Eind 2013 wees het Hof van Justitie een arrest in een conflict tussen Environmental Manufacturing en Société Elmar Wolf [IEF 13223D] . Gezien de in de litigieuze merken prominent figurerende wolfskoppen wordt het arrest ook wel het "Wolf-arrest" genoemd. Dit arrest is van belang, omdat het duidelijk maakt dat het zogenaamde "Intel-criterium" serieus genomen moet worden.

(Lees de volledige bijdrage) 21. Al met al denken wij dat het met het Wolf-arrest wat lastiger is geworden voor de merkhouder, nu de rechters waarschijnlijk minder snel dan voorheen zullen aannemen dat bij het leggen van een link al vrij snel sprake is van verwatering en het bovendien met name nog maar de vraag is hoe zal worden omgegaan met gevallen waar geen sprake is van verwarring (vgl. r.o. 37 van het Wolf-arrest). Echter, door de voorgestelde ruime uitleg is het naar wij menen ook weer niet zo lastig geworden als sommigen denken.

 

22. Tot slot merken wij op dat het HvJ 'de wijziging van het economisch gedrag-voorwaarde' tot nu toe alleen nog maar heeft toegepast bij de actie tegen verwatering. In het Red Bull/Grupo Osborne-arrest heeft het Hof Den Haag beslist dat deze voorwaarde ook geldt voor het criterium afbreuk doen aan de reputatie. In een recente Engelse zaak heeft de rechter zelfs beslist dat 'de wijziging van het economisch gedrag-voorwaarde' ook geldt voor het criterium ongerechtvaardigd voordeel trekken uit. Het is afwachten of het HvJ ook zo ver zal gaan. Mocht dat het geval blijken te zijn, dan zouden wij voor dezelfde ruime interpretatie van 'de wijziging van het economisch gedrag-voorwaarde' willen pleiten, zodat wordt voorkomen dat (ook) die vorderingen uit het arsenaal van de merkhouder moeten worden geschrapt.

Paul Geerts en Anne Marie Verschuur

IEF 14116

AUTEURSRECHTDEBAT: Hyperlinken naar illegaal materiaal - een huishoudelijke mededeling

Door Mark Buijnsters, BRight advocaten. Thema: Hyperlinken & embedden. Enkele maanden geleden ontplofte het internet. In goede zin, welteverstaan. Het Europese Hof van Justitie had in de vermaarde Svensson-zaak uitspraak [IEF 13540] gedaan en bepaald dat met hyperlinken geen auteursrechtinbreuk werd gepleegd. Het was feest; de hyperlink en zelfs het hele internet was gered. Uiteraard ligt de zaak genuanceerder en zijn er nog wel de nodige valkuilen – en vragen. Mag je ook zonder toestemming linken naar illegaal materiaal?

In de Svensson-zaak hadden enkele journalisten een paar (blijkbaar uitermate interessante) artikelen geschreven die onder meer op de website van een Zweedse krant waren geplaatst. Retriever Sverige bood een website aan waarop links werden getoond naar deze originele artikelen. Prima: hoe meer lezers, hoe beter zou je zeggen. Daar dachten de journalisten echter anders over en zij lieten het geschil oplopen tot de hoogste Europese rechter. Die oordeelde dat weliswaar sprake was van een mededeling aan het publiek, maar niet aan een nieuw publiek (en dus geen verboden openbaarmaking). De artikelen stonden immers al vrij toegankelijk online, waardoor de links geen ander ‘vers’ publiek aanspraken: alle internetgebruikers konden er al kennis van nemen. De enkele aanbieding van zo’n hyperlink was volgens het Hof geen auteursrechtinbreuk.
Tijd voor feest! Nou ja, toch wel een beetje: de Europese rechter heeft hiermee het pad gelegd voor een vrij internet waarin iedereen meer gestimuleerd kan worden om informatie te delen. Waar het in de uitspraak echter niet om ging is de hyperlink naar een website met bijvoorbeeld een door een ander zonder toestemming gekopieerde stockfoto (die wel al online stond) of een illegaal geüploade cd.
Hoewel dat bij die gekopieerde stockfoto nog maar de vraag is, wordt bij een eerste cd-upload op internet natuurlijk een nieuw publiek bereikt waarmee de makers geen rekening hebben gehouden. Die eerste ontsluiting is dan ook het nieuwe publiek; die eerste deling (bijvoorbeeld als downloadlink) betreft de deling aan het nieuwe publiek waaraan de maker geen toestemming heeft willen geven. Op die basis kwam de rechtbank Limburg laatst ook tot de conclusie dat een website als eerste ontsluiter van online livestreams van sportwedstrijden inderdaad mededeelde aan het publiek en dus inbreuk maakte (IEF 13685 en ECLI:NL:RBLIM:2014:2781).
Voor zover die eerste ontsluiting voor iedereen is, maakt een hyperlink vervolgens het achterliggende materiaal niet aan een ander of nieuw publiek kenbaar, integendeel: er is sprake van (technisch) dezelfde manier van openbaarmaking via internet. In beide hiervoor genoemde voorbeelden doet de link naar dat materiaal dan ook hetzelfde als de links in Svensson: het is een herhaling van een verwijzing naar al op het internet bestaand materiaal. Het wordt voor de 2e keer binnen dezelfde doelgroep gedeeld (lees: niet een nieuw publiek).
Het is juist dat het Europese Hof in TVCatchup [IEF 12409] heeft gezegd dat als iemand secundair openbaar maakt op een specifieke andere technische werkwijze, het niet uitmaakt of er een nieuw publiek is of niet: het is sowieso een mededeling aan het publiek. Die redenering is begrijpelijk wanneer we het hebben over een actief interveniërende partij, die echt een geheel nieuw toegangskanaal creëert - en dus automatisch een nieuw publiek (bijvoorbeeld tv op internet). Maar moet die rol en daarom gemakkelijkere aansprakelijkheid ook worden toegekend aan iemand die slechts een snelkoppeling biedt naar zo’n toegangskanaal? Het zou mij bevreemden als er bij de ‘hyperlinker’ als doorgeefluik ook automatisch vanuit wordt gegaan dat er een ‘nieuw’ publiek is – en dat die eis dus verder vervalt.
Of het achterliggend materiaal nu illegaal is of niet, de interventie door de ‘hyperlinker’ en het publiek is mijns inziens hetzelfde. In beide situaties geldt dat er wordt verwezen naar content die al bekend was. Daarbij is het in mijn optiek om het even of het gaat om legale of illegale content. Een verschil kan wel ontstaan, maar dan als met het linken naar de illegale informatie een aanvullend publiek wordt bediend. Het verschil zit hem dan in het feit dat er de facto (ook) een ander publiek wordt bereikt en niet zozeer in het feit dat de hyperlink (als gevolg van de achterliggende illegale website) per definitie een ander publiek bedient dan bedoeld. Het aanbieden van een verwijzende hyperlink – ook naar illegaal materiaal – is mijns inziens daarmee niet per definitie een mededeling aan een nieuw publiek.
Een andere conclusie lijkt mij onwenselijk en is ook niet te lezen in Svensson of de voorgenoemde rechtspraak. Het gaat in de praktijk namelijk ook niet altijd om hyperlinks gericht op piraterij, maar het kan ook gaan om links naar blogs waar onbewust een stockfoto zonder toestemming is geplaatst. Een dergelijke hyperlink zou dan mogelijk al auteursrechtinbreuk zijn. Of wat te denken van de door GeenStijl gedeelde foto’s van Britt Dekker [IEF 13254]? Alle fanatieke twitteraars die daarnaar verwezen zouden zo auteursrechtinbreuk kunnen hebben gepleegd. En hoe zit het met door Google aangeboden links? Of al deze personen te goeder trouw handelden is auteursrechtelijk niet relevant.
Natuurlijk moet dit overigens geen vrijbrief zijn om lukraak zomaar overal naar te mogen linken en om bijvoorbeeld een overzicht te geven van vindplaatsen van illegale websites. Zoals al eerder in de rechtspraak bepaald kan het exploiteren van een website waarbij het maken van auteursrechtinbreuk wordt gestimuleerd immers onverkort onrechtmatig zijn.

Mark Buijnsters

pdf-versie

IEF 14115

DFB-adelaar: Rechtbank München speelt bal door naar DPMA en OHIM

Bijdrage ingezonden door Brigitte Spiegeler en Lena Kröger, Spiegeler Advocaten. Merkenrecht. Duitsland. Volgens het persbericht van de Rechtbank München kan zij niet oordelen of de merkinschrijving van de afbeelding met de Duitse adelaar van de Duitse Voetbalbond DFB nietig is. Zij verwijst voor een inhoudelijke beoordeling naar het Deutsche Patent- und Markenamt (DPMA) en het OHIM.

Hiermee blijft het vonnis van de voorzieningenrechter [IEF 14067] in ieder geval voorlopig in stand en mag Supermarktketen Real het logo – althans een cirkel met daarin afgebeeld de bundesadler – vooralsnog niet gebruiken op haar producten. Real dat volgens de DFB inbreuk maakte op haar merk heeft inmiddels nietigheidsverzoeken ingediend bij het DPMA en het OHIM.

Wordt vervolgd…

Brigitte Spiegeler & Lena Kröger

IEF 14114

'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent

Bas Kist, 'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent, NRC 14 augustus 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Volgens de website fortune.com is de omzet van de erectiepil Viagra buiten de Verenigde Staten in hettweede kwartaal van 2014 met 28 procent gedaald. Als oorzaak wordt vermeld datin 2013 het patent op sildenafil, het chemische stofje dat Viagra zijn heilzame werking geeft, in een groot aantal Europese landen is vervallen. Vaak betekent het einde van een patent dat het marktaandeel van de voormalige patenthouder volledig instort.

De concurrentie stort zich op dat moment op de vrijgevallen markt. Ondanks de eerste klap die Viagra nu krijgt, is hette verwachten dat Viagra ook zonder patent zijn stevige positie zal houden. Pfizer, de farmaceut achter Viagra, is zo verstandig geweest een sterk merk te bouwen rondom zijn erectiepil, zowel de merknaam Viagra als het ruitvormige blauwe pilletje is wereldberoemd. Dat komt nu goed uit: de concurrentie mag dan vrijelijk dat opwindende stofje gebruiken, van de naam Viagra en het blauwe pilletje moeten ze afblijven. Die zijn beide als merk geregistreerd. Anders dan een patent, dat maximaal 20 jaar geldt, is een merkrecht in principe eeuwigdurend. Veel merkentrouwe gebruikers zullen zonder twijfel blijven vragen naar het oude, vertrouwde blauwe pilletje. [red. zie IEF 12188]

Bas Kist

IEF 14110

Bas Kist: Merkrecht - Claim op skyline New York

Bas Kist, 'Merkrecht - Claim op skyline New York', NRC 12 augustus 2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Van wie is de skyline van New York? Dat is de vraag die voorligt in een conflict tussen de Port Authority van New York en Fishs Eddy, een bekende winkel in servies en keukenspullen op Broadway. Eind juli heeft de Port Authority, de organisatie die verantwoordelijk is voor exploitatie van een groot aantal gebouwen, bruggen en tunnels in New York, de winkel verzocht een deel van zijn collectie te vernietigen. Het gaat om borden, kopjes, glazen en placemats waarop delen van de skyline van New York te zien zijn.

De advocaat van de Port Authority stelt dat de afgebeelde gebouwen en bruggen bezittingen van zijn klant zijn en dat Fishs Eddy op oneerlijke wijze profiteert van de bekendheid hiervan. Daarnaast maakt de Port Authority, die ook het beheer van het WTC doet, bezwaar tegen het afbeelden van de Twin Towers.

De zaak lijkt niet erg kansrijk. het is onduidelijk op welk recht de organisatie zich eigenlijk beroept en waarop zij überhaupt meent rechten op afbeeldingen van de Twin Towers te bezitten. In The New York Times liet Julie Gaines, de eigenaresse van Fishs Eddy, weten dat ze er in ieder geval niet over piekert om aan de eisen tegemoet te komen.

Bas Kist