Reclamerecht  

IEF 4815

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 oktober, KG ZA 07-1017, Schuh c.s.  tegen Omnimark B.V. c.s.

4.15. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat Schuh bedoelt dat Omnimark misleidende reclame heeft gemaakt door zich uit te geven als uitvinder van het systeem. Naar voorlopig oordeel is van misleiding in die zin geen sprake. Uit de tijdschriftartikelen kan worden afgeleid dat Omnimark zich aanprijst als eerste aanbieder in Nederland van een reclamemontage systeem. Daargelaten nog dat dat op zich zelf juist is, is er in elk geval geen grond om in de artikelen te lezen dat Omnimark zich opwerpt als uitvinder van datgene waarvoor in EP 346 octrooi is verleend. Hierboven is bovendien overwogen dat Omnimark als een rechtmatige aanbieder van het reclamesysteem is aan te merken.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Dordrecht, 3 oktober 2007, LJN: BB4887, Hoogendonk B.V. Tegen Dutch Spiral B.V.,

Eindvonnis in een stokoude zaak over een tamelijk omvangrijk bewijsbeslag.

“3.8. Wat het beroep op het auteursrecht betreft zijn er ook andere redenen op grond waarvan de vorderingen moeten worden afgewezen. 

3.9. In de eerste plaats betwist Dutch Spiral (door verwijzing naar haar CvA) uitgebreid, gemotiveerd en deugdelijk onderbouwd dat de schroefloze spiralen, tekeningen en de wikkel machine van Hoogendonk als werken in de zin van de Auteurswet moeten worden beschouwd en/of dat Hoogendonk als maker daarvan moet worden aangemerkt. Hoogendonk brengt daar niets tegenin om haar beroep op het auteursrecht overeind te houden. Zij heeft haar beroep op het auteursrecht daarom, tegenover deze betwisting van Dutch Spiral, onvoldoende gemotiveerd.

3.10. In de tweede plaats geeft Hoogendonk niet aan wat zij (nog) precies verstaat onder het (de) auteursrechtelijk beschermde werk(en) waarop Dutch Spiral inbreuk maakt. Wat dat betreft schiet zij tekort in haar stelplicht.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4698

Advocaten in toga

tg.bmpRechtbank Arnhem, 30 augustus 2007, LJN: BB3645. De Orde Van Advocaten In Het Arrondissement Arnhem tegen Gedaagde

Misleidende reclame. Het gebruik van het woord ‘advocaten’ en het gebruik van foto’s van advocaten in foldermateriaal wordt i.c. als onrechtmatig aangemerkt.

Profinance Juristen is een door gedaagde opgericht juridisch adviesbureau. Gedaagde heeft met enige tussenhuis-aan-huis een brief respectievelijk een folder verspreid. In de brief gebruikte gedaagde de handelsnaam ‘Profinance Juristen en Advocaten’. Naar aanleiding van deze brief heeft de Deken van Arnhem gedaagde verzocht hem mee te delen welke advocaten bij Profinance actief zijn, waarop gedaagde heeft ontkent de titel ‘Advocaten’ te hebben gebruikt. Enige tijd later heeft gedaagde huis-aan-huis een folder verspreid. In deze folder gebruikt gedaagde de titel ‘Advocaten’ niet meer. Wel worden in die folder vier foto’s getoond. Op drie van de vier foto’s worden advocaten in toga afgebeeld. Op de vierde foto is een gebouw te zien dat ofwel sterk lijkt op een gerechtsgebouw ofwel een gerechtsgebouw is.

Over de inhoud van die folder heeft de Deken gedaagde bericht dat de combinatie van foto’s en tekst daarin naar zijn mening de indruk wekt dat Profinance ook advocatendiensten verleent, hetgeen – nu er geen advocaten aan Profinance Juristen verbonden zijn - onrechtmatig is tegenover de Orde Arnhem. De voorzieningenrechter is het inhoudelijk eens met de Deken en verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

“4.2.  Krachtens artikel 9a van de Advocatenwet is tot het voeren van de titel advocaat uitsluitend gerechtigd hij die als advocaat binnen Nederland is ingeschreven en hij die buiten Nederland tot het voeren van een overeenkomstige titel bevoegd is. Het optreden op grond van artikel 9a Advocatenwet en artikel 435 WvSr tegen personen die ten onrechte de titel advocaat voeren valt onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem, zodat de Orde Arnhem kan worden ontvangen in haar vorderingen die hierop zijn gebaseerd. 

De vraag is of de Orde Arnhem ook kan worden ontvangen in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 6:194 sub i BW. Artikel 6:194 BW beoogt concurrenten en consumenten te beschermen tegen misleidende reclame. Omdat de advocaten van het arrondissement Arnhem concurrenten zijn van personen die in dat arrondissement anders dan als advocaat juridische diensten aanbieden, valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook het belang van advocaten bij het staken van misleidende mededelingen van concurrenten omtrent de hoedanigheid van advocaat onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem.“

“4.4.  Vast staat dat gedaagde in persoon in 2006 misleidende mededelingen heeft gedaan in de zin van artikel 6:194 sub i BW en onrechtmatig heeft gehandeld door het gebruik van het woord ‘advocaten’ en door het gebruik van foto’s van advocaten, terwijl hij noch zijn medewerker gerechtigd is de titel advocaat te voeren. Dit biedt voldoende grondslag voor toewijzing van het onder 3.1 sub a) gevorderde verbod. Het onder 3.1 sub b) gevorderde verbod is iets ruimer en behelst alle mededelingen in de zin van artikel 6:194 BW waarmee ten onrechte bij het publiek de indruk wordt gewekt dat Profinance Juristen een advocatenkantoor is, althans een kantoor dat ook advocatendiensten verleent. Partijen verschillen van mening of in die zin het gebruik van het woord ‘advocatendiensten’ geoorloofd is.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook door het gebruik van dit woord ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het om diensten van personen gaat die gerechtigd zijn de titel advocaat te voeren. Dat gedaagde zelf gebruik maakt van advocatendiensten, geeft hem geen recht dit woord in verband met zijn juridische dienstverlening te gebruiken. Er bestaat ook voldoende aanleiding voor toewijzing van het onder 3.1 sub b) gevorderde, ruimere verbod.

4.5.  In het licht van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende grond gedaagde in persoon te veroordelen tot het opnemen van een rectificatie ingevolge artikel 6:196 BW, zoals hierna in het dictum is weergegeven. De wijze van rectificeren, zoals gevorderd onder 3.1 sub c), acht de voorzieningenrechter echter niet zinvol en te verstrekkend, nu de huis-aan-huis verspreiding in een oplage van 1500 tot 2000 stuks inmiddels al bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden. In verband met dit laatste ontvalt ook het belang aan de onder 3.1. sub e) gevorderde lijst, welke ook moeilijk is op te stellen in geval van huis-aan-huis verspreiding. Een rectificatie op de internetsite www.profinancejuristen.nl, zoals onder 3.1 sub d) gevorderd, wordt voldoende geacht. Tijdens de zitting heeft de Deken van de Orde Arnhem verklaard zich te kunnen vinden in een rectificatie enkel op de internetsite van gedaagde in persoon.”

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

Lees het vonnis hier.   

IEF 4650

Met de beste wil van de wereld

qd.gifRechtbank Zutphen, 5 september 2007, LJN: BB3200. Quick Drain B.V.B.A. tegen Rm & Cø Sanitair B.V.

Vergelijkende reclame. Verbod en rectificatie film over sanitaire afvoersystemen, ondanks toezegging te stoppen. Excuses vormen een morele categorie en lenen zich dus niet voor afdwingen ervan met behulp van dwangsommen en gerechtsdeurwaarder.

De Nederlandse markt voor sanitaire afvoersystemen met een smalle goot wordt bepaald door de Quick Drain (eiser) en Easy Sanitary Solutions (ESS). Gedaagde RM & CØ is in Nederland enig distributeur voor ESS. Vanaf maart 2007 hebben vertegenwoordigers van RM & CØ bij groothandels in sanitair een film van ongeveer zeven minuten getoond waarin de producten van Quick Drain en ESS met elkaar worden vergeleken. De gemaakte vergelijking is volgens de rechter “met de beste wil van de wereld niet objectief te noemen en daarom onrechtmatig tegenover eiseres.”

Het eerste verweer van RM & CØ is dat de film niet als reclame in de zin van artikel 6:194a BW te worden beschouwd. “Zij voert hiertoe aan dat - gelet op het gegeven dat enkel beelden worden getoond zonder enig commentaar - slechts twee producten in een voor beide producten niet representatieve wijze getoond zijn, teneinde de werkwijze van beide producten in beeld te brengen.” Dit verweer treft, weinig verrassend, geen doel.

“4.3 Dat de film niet van commentaar is voorzien en/of volgens gedaagdes directeur amateuristisch is, laat onverlet dat uit de beelden de boodschap volgt dat de afvoergoten van ESS beter zijn dan die van Quick Drain.  Het tonen van deze beelden aan afnemers van beide partijen valt niet alleen te beschouwen als een wervend aanbod gericht tot een publiek maar ook als een mededeling bij de uitoefening van een commerciële activiteit ter bevordering van de afzet van goederen. Deze reclame is bovendien vergelijkend, nu de door Quick Drain verhandelde goot expliciet wordt vergeleken met die van ESS.”

Het filmpje is bovendien misleidend, dat de eindgebruiker het filmpje niet te zien krijgt, doet daar niet aan af, wellicht zelfs integendeel.

“4.5. De voorzieningenrechter volgt deze kwalificaties van het filmpje als misleidend, mede gelet op de in 6:195 BW op RM & CØ gelegde bewijslast voor de juistheid en volledigheid van de medegedeelde feiten. Het ziet er niet naar uit dat RM & CØ - die het filmpje ter zitting zelf al als amateuristisch betitelde - in een bodemprocedure in dit bewijs zal slagen. De gemaakte vergelijking is met de beste wil van de wereld niet objectief te noemen en daarom onrechtmatig tegenover eiseres.”

“4.6. Dat dit filmpje slechts is vertoond aan vertegenwoordigers van groothandels in sanitaire- en bouwmarktprodukten die een grotere technische- en branchegevoelige kennis en begripsvermogen geacht mogen worden te hebben en niet aan consumenten, doet hieraan niet af. Er is evengoed sprake van misleidende en dus onrechtmatige vergelijkende reclame, nu het voor de hand ligt dat de door deze vertegenwoordigers opgedane indrukken zullen worden doorgespeeld naar hun verkopers en zo naar het publiek. Ook indien afdeling 4 van titel 3 van boek 6 BW niet van toepassing zou zijn, is de vertoning van de film onrechtmatig, mede vanwege deze indirecte grotere effectiviteit als het om misleiding van consumenten gaat; het is zelfs denkbaar dat de moed om hun een Quick Drain te presenteren, komt te ontbreken bij deze vertegenwoordigers. Doorslaggevend is dat deze professionele kijkers - naar onbestreden is gesteld - letterlijk schrokken van het tekort schieten van Quick Drain op het filmpje, hoewel het tussen partijen onomstreden capaciteitsverschil daartoe geen aanleiding biedt.

Een toezegging te stoppen staat, mede gezien de omstandigheden van het geval, een verbod op verdere verspreiding en openbaarmaking niet in de weg

4.7. Een en ander rechtvaardigt een verbod tot verdere openbaarmaking van het filmpje. (…) Dat Quick Drain met de vertoning van de film gestopt is, wil niet zeggen dat de film niet meer zal worden vertoond. Van een uitdrukkelijke toezegging op dit punt is geen sprake. Indien al een dergelijke toezegging is bedoeld belet deze, zoals de Hoge Raad op 23 februari 1990 (NJ 1990/664) heeft beslist, niet bij wege van voorlopige voorziening een verbod op te leggen tot het plegen van zodanige handelingen. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de reeds gepleegde overtreding, het gedrag van de aangesprokene naar aanleiding van een eerdere waarschuwing, zijn standpunt met betrekking tot de ongeoorloofdheid van zijn handelen en de wijze waarop en het verband waarin de toezegging is gedaan. Blijkens een latere uitspraak van de Hoge Raad van 1 december 1995 (NJ 1996/510) moet bij de ernst van de overtreding gelet worden op zowel de omvang van de eerdere inbreuk als de mate van verwijtbaarheid ervan. Verder speelt de vrees voor herhaling onder andere een rol. Nu RM & CØ pas na een sommatie van Quick Drain is gestopt, partijen in een hevige concurrentiestrijd zijn verwikkeld en RM & CØ het ongeoorloofde karakter van de film niet inziet, staat het eigener beweging stoppen met de vertoning er niet aan in de weg om toch een verbod tot verdere openbaarmaking op te leggen. Gelet op de al aangerichte schade is het spoedeisend belang voldoende.”

De vorderingen tot schadevergoeding en rectificatie worden eveneens toegewezen, waarbij de rechter het karakter van een rectificatie nog even benadrukt: Die komt niet uit het hart, maar uit de rechtbank.

“4.9. Nu de film misleidend en onrechtmatig wordt geacht, zal de onrechtmatige schade zo goed en snel mogelijk moeten worden hersteld en zal tevens de gevorderde rectificatie worden toegewezen behoudens het navolgende. De door Quick Drain voorgestelde rectificatie wordt ten onrechte als een spontane mededeling van RM & CØ geredigeerd. Dit betreft zowel de afzender als de aangeboden verontschuldigingen. Respect voor de uitingsvrijheid van RM & CØ brengt mee dat duidelijk gemaakt wordt dat het een beslissing van de rechter is die tot de rectificatie noopt, terwijl excuses een morele categorie vormen en zich dus niet lenen voor afdwingen ervan met behulp van dwangsommen en gerechtsdeurwaarder. Afgedwongen excuses zijn geen excuses, die hun kracht in het intermenselijk verkeer nu juist ontlenen aan spontaan en oprecht berouw over eigen tekortschieten. Het is het goed recht van RM & CØ om zich niet schuldig te voelen; voor verbod en rectificatie en zelfs schadevergoeding maakt dat ook niets uit.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4627

Level playing field

Adformatie bericht: "Minister Plasterk van OCW wil de reclameregels voor commerciële omroepen verder liberaliseren. Dit heeft hij vanmorgen gezegd op het Omroepcongres in Bussum. Sinds half mei zijn de reclameregels voor de Nederlandse tv al versoepeld. Met uitzondering van de vier zenders van RTL zijn alle tv-zenders in ons land gebonden aan de Nederlandse mediawet. Hierdoor wordt SBS strenger beoordeeld dan RTL.Sinds 15 mei is het vermelden of tonen van een naam of beeldmerk van een sponsor in de titel van een gesponsord programmaonderdeel toegestaan, zolang de scheiding tussen redactie en commercie maar gewaarborgd blijf."

Lees hier meer.

IEF 4544

Geen luxueuze uitstraling

Gstar.jpgGerechtshof ’s-Gravenhage,  19 juli 2007, Rolnr. 05/742, G-Star International Ltd tegen Metro Cash & Carry Nederland B.V. "Makro". (Met dank aan  Martin Hemmer, AKD Prinsen Van Wijmen)

Merkenrecht. Vonnis en arrest in een geschil terzake bewijs uitputting (met name vonnis Rechtbank) en een verdere toepassing van Dior/Evora en BMW/Deenik. Geen merkinbreuk, omdat de wijze van verkoop noch de wijze van adverteren door Makro voor G-Star gegronde redenen opleveren om zich tegen verdere verhandeling van G-Star producten te verzetten.

Makro heeft in haar folder G-Star jeans aangeboden met gebruikmaking van het woord/beeldmerk “G-Star Original Raw Denim”. G-Star verzet zich tegen de wijze waarop Makro de jeans aanbiedt en verkoopt. Zij stelt dat het imago en de reputatie van het G-Star merk ernstig is geschaad. De rechtbank oordeelt aan de hand van de Dior/Evora en BMW/Deenik arresten dat Makro geen inbreuk maakt op de merkrechten van G-Star. G-Star gaat in hoger beroep.

De grieven van G-Star houden onder meer in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Makro’s wijze van aanbieden van de G-Star jeans toelaatbaar is en dat G-Star geen gegronde reden zou hebben om zich tegen Makro’s wijze van adverteren te verzetten, nu deze wijze niet tot ernstige imago-en reputatieschade voor het merk G-Star zou leiden.

Uit het Dior/Evora arrest volgt onder andere dat de wederverkoper niet deloyaal mag handelen tegenover de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder, daar waar het gaat om luxueuze en prestigieuze producten. De rechtbank heeft in het midden gelaten of de G-Star producten luxueus en prestigieus zijn. Het hof gaat daar wel op in en oordeelt dat de G-Star jeans door hun aard en hun stoere uiterlijk, van huis uit, geen luxueuze uitstraling hebben.

Het hof neemt vervolgens de in de bedrijfssector van Makro gebruikelijke wijze van te koop aanbieden en adverteren als uitgangspunt bij de beoordeling van de gestelde afbreuk aan de reputatie van de waren en merken van G-Star. “8. (…) Daarbij wordt er van uitgegaan dat Makro een groothandel is, die een gevarieerd assortiment aan waren (non-food en food) aanbiedt en zich mede richt op de verkoop van merkartikelen. Dat de wijze van aanbieden door Makro niet overeen komt met de door G-Star c.s. zelf of zijn erkende wederverkopers (de G-Star winkels) gebruikte wijze van aanbieden is in dit verband minder van belang.”

G-Star stelt zich op het standpunt dat Makro gebruik mag maken van het G-Star woordmerk, voor zover dit nodig is voor de verdere verhandeling. Makro zou de grenzen van de reclamevrijheid hebben overschreden door de indruk te wekken dat er een commerciële band bestaat tussen Makro en G-Star. Het hof geeft aan dat in het arrest Dior/Evora geen onderscheid wordt gemaakt tussen woordmerken en beeldmerken. Volgens het hof is in de jurisprudentie onvoldoende steun te vinden voor de opvatting dat de loyaliteit van de wederverkoper ertoe leidt dat – behoudens wellicht bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld – hij, ingeval van uitputting van het merk, voor het adverteren voor waren waarop het merk is aangebracht slechts gebruik mag maken van een woordmerk. Het enkele merkgebruik door Makro is onvoldoende om de indruk te wekken dat er een commerciële band bestaat tussen partijen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank; er is geen sprake van ernstige aantasting van de reputatie van G-Star door de wijze van aanbieden van Makro en evenmin van een gegronde reden in de zin van artikel 7 lid 2 MRl, artikel 13 lid 2 GMVo, of artikel 23 lid 3 BVIE.

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rechtbank Den Haag hier.

 

IEF 4520

Een verband

HvJ EG, Zaak C-252/07. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil division) (Verenigd Koninkrijk) op 29 mei 2007 - Intel Corporation Inc. / CPM United Kingdom Limited. Prejudiciële vragen:

1. Gelet op artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988(1), en in het geval dat:

a) het oudere merk een enorme bekendheid heeft voor bepaalde specifieke soorten waren of diensten,

b) deze goederen of diensten niet gelijksoortig of in aanzienlijke mate niet gelijksoortig zijn aan de waren of diensten van het jongere merk,

c) het oudere merk uniek is met betrekking tot welke waren of diensten dan ook,

d) het oudere merk in gedachten zou komen van de gemiddelde consument, wanneer hij of zij wordt geconfronteerd met het jongere merk voor de diensten van het jongere merk,

zijn deze feiten op zich voldoende om i) een "verband" als bedoeld in de punten 29 en 30 van het arrest van 23 oktober 2003, Adidas-Salomon AG/Fitnessworld Trading Ltd (C-408/01, Jurispr. blz. I-12537) en/of ii) een ongerechtvaardigd voordeel en/of afbreuk als bedoeld in dat artikel vast te stellen?

2. Zo niet: welke elementen dient de nationale rechter in aanmerking te nemen om te beslissen dat deze feiten voldoende zijn voor bovenbedoelde vaststelling? In het bijzonder: welke betekenis moet bij de totaalbeoordeling of er sprake is van een "verband", worden toegekend aan de waren of diensten in de specificatie van het jongere merk?

3. Wat is in het kader van artikel 4, lid 4, sub a, vereist om te voldoen aan de voorwaarde dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen? Meer in het bijzonder: (i) dient het oudere merk uniek te zijn, (ii) is een eerste strijdig gebruik voldoende om de afbreuk aan het onderscheidend vermogen vast te stellen, en (iii) vereist de afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk een beïnvloeding van het economisch gedrag van de consument?

Lees hier iets meer. Verwijzende Britse uitspraak hier.

IEF 4390

Een graadje meer of minder

heetwater.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 17 juli 2007, KG ZA 07-756. Henri Peteri B.V. tegen Boretti B.V. (met dank aan Moïra Truijens, Brinkhof).

Misleidende reclame. Kort geding over heetwaterkranen die geen kokend water leveren.

Eiseres Peteri verkoopt onder de naam Quooker een heetwaterkraan, waar kokend water (100°C) uitstroomt. Quooker is de enige heetwaterkraan op de Nederlandse markt waar daadwerkelijk kokend water uitkomt. Peteri stelt dat concurrent Boretti zich schuldig maakt aan misleidende reclame door uitingen op haar website dat de heetwaterkranen van Boretti kokend, of gekookt hebbend, water kunnen leveren. Volgens Peteri blijft de watertemperatuur van de kranen van Boretti onder de 100°C; dus niet kokend.

Peteri heeft tijdens de zitting het heetwatersysteem ‘model GARDA’ van Boretti gedemonstreerd en ten overstaan van de voorzieningenrechter temperatuurmetingen verricht. Ter zitting is een maximale watertemperatuur gemeten van 98,5°C. Pogingen van Boretti om het verschil in watertemperatuur tussen de Quooker en haar waterkraan te bagatelliseren, zijn door de rechter verworpen.

De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat er sprake is van misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW en overweegt daartoe dat Peteri voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat: “4.5 (…) de heetwaterkranen van Boretti geen water kunnen tappen van 100°C of meer (“tot 102°C”), dat wil zeggen daadwerkelijk kokend water bij de in Nederland vigerende luchtdruk. Evenmin is bij normaal gebruik van deze apparatuur sprake van tap van water dat enige relevant te achten tijd heeft doorgekookt (…)”.

“4.8 (…) Door overduidelijk te suggereren dat de Boretti apparatuur gekookt (hebbend) water kan afgeven (kopje thee, even snel wat groente koken, in combinatie met de prominente en herhaalde uitingen dat het 100 graden kranen/100 graden waterdispensers betreft die kunnen tappen tot 102 graden Celsius), is sprake van misleiding, die onrechtmatig wordt geacht wordt geacht jegens concurrent Peteri, die met haar Quooker wel een “echte” 100 graden heetwaterkraan op de markt brengt”.

Lees het vonnis hier. Eerdere procedure over onder meer misleidende reclame tussen Henri Peteri B.V. tegen AB Power Selling B.V: IEF 3422 (7 februari 2007). 

 

IEF 4332

Of de informatie juist en zorgvuldig is

Kamervragen met antwoord, nr. 1850, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het oordeel van de Reclame Code Commissie over zichtstallen en de campagne Stap in de Stal. (Ingezonden 25 mei 2007)

“De Stichting Varkens in Zicht gaat in beroep tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie. In afwachting hiervan doe ik geen uitspraak over deze zaak. (…)  Ik constateer dat er maatschappelijke discussie is ontstaan naar aanleiding van mijn bijdrage aan de publiekscampagne «Stap in de stal». Zonder vooruit te lopen op het resultaat van de beroepszaak tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie, is dit voor mij reden om bij toekomstige subsidieverlening aan promotie en publiekscampagnes, voor zover dat geen standaardonderdeel is van de beoordelingsprocedure, van tevoren nog nadrukkelijker na te gaan of de informatie juist en zorgvuldig is. Ik acht het niet nodig om op dit punt een algemeen toetsingskader te ontwikkelen.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4259

Geen stap verder

SAGR.bmpCollege van Beroep RCC, Stichting Alcoholpreventie (STAP) tegen Stichting Amstel Gold Race (met dank aan Ebba Hoogenraad, Steinhauser Hoogenraad)

Opgekomen wordt tegen het eerdere oordeel van de RCC dat, gelet op het feit dat de Stichting Amstel Gold Race een zelfstandige organisatie met een eigen naamsbekendheid en met een eigen logo is dat op een aantal belangrijke punten afwijkt van dat van Amstel Bier, er geen sprake is van verwarringsgevaar met reclame voor alcoholhoudende drank.

STAP stelt dat de reclame-uiting, waarop een sporter is te zien met een tenue met het logo van de Stichting Amstel Gold Race, in strijd is met art. 28 RvA, welke bepaling reclame voor alcoholhoudende drank op een individuele sporter verbiedt. Het College acht dat hier geen sprake is van reclame voor alcoholhoudende drank.

Volgens het College van Beroep is voldoende aannemelijk gemaakt dat het gemiddelde in aanmerking komende publiek de onderhavige reclame-uiting zal opvatten als aanprijzing van de Amstel Gold Race. Daarbij is niet van belang of ten aanzien van de beide logo's "gevaar voor verwarring" bestaat. Ook al heeft het Amstel Gold Race logo duidelijke overeenkomsten met het biermerk Amstel, en ook al zijn er in zoverre associaties, toch wil dat nog niet zeggen dat op het wielershirt bierreclame wordt gemaakt. Het College bevestigt de beslissing van de Commissie.

Lees de beslissing hier.

IEF 4224

Eerst even voor jezelf lezen

- College van Beroep RCC, Stichting Alcoholpreventie (STAP) tegen Stichting AMstel Gold Race. (met dank aan Ebba Hoogenraad, Steinhauser Hoogenraad)

Het Amstel Gold Logo op de wielershirts is te beschouwen als evenementreclame, niet als alcoholreclame (niet toegestaan op wielershirts). Het is niet van belang of er gevaar voor verwarring bestaat. Ook al heeft het Amstel Gold Race logo duidelijke overeenkomsten met het biermerk Amstel, en ook al zijn er in zoverre associaties, toch wil dat nog niet zeggen dat op het wielershirt bierreclame wordt gemaakt.

Lees de beslissing hier.

- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 juni 2007 LJN: BA7814. Appellante Sub 1, Emkapak Verpakkingen BV, Keku-Kist BV, Appellant Sub 4 tegen Present International BV

Tussen de zaken uit het IE-archief van het Hof Den Bosch dat, heel fijn, langzamerhand via rechtspraak.nl ontsloten wordt, staat zo af en toe ook nog een recente zaak.

“4.8 Naar het voorlopig oordeel van het hof is de vormgeving van de drie interieurs, zoals deze blijkt uit de door appellanten overgelegde producties, in overwegende mate ingegeven door het technisch effect ervan en niet door de persoonlijke invulling van de maker. Bij deze interieurs gaat het er bovenal om dat de flessen eenvoudig in de kist kunnen worden geplaatst, daar zonder veel moeite weer uit kunnen worden gehaald en dat zij in de tussentijd goed op hun plaats blijven ook als de kisten worden bewogen of verplaatst. Om dat te bereiken is een flesvormig interieur nodig met een kliksysteem, zoals dit overigens ook al van andersoortige verpakkingen bekend was (zoals bij pennen), en met uitsparingen, uitstulpingen en tussenschotten (ingeval van twee of drie flessen) die een zekere hoogte dienen te hebben. Aan appellanten kan worden toegegeven dat bij die verschillende onderdelen persoonlijke keuzes van de ontwerper mogelijk zijn, maar deze betreffen naar het voorlopig oordeel van het hof op het geheel van de voor het overige in de markt reeds gebruikelijke vormgeving zodanig geringe aspecten dat niet gesproken kan worden van een eigen oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker. Dit betekent dat voorshands geconcludeerd dient te worden dat het beroep van appellanten op een haar toekomend auteursrecht niet opgaat. De grieven 1 tot en met 4 worden verworpen.2

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 juni 2007, KG ZA 07-477. Van Kempen tegen Heto B.V.

“Nu Heto niet deugdelijk heeft betwist dat de “Toploaders” vallen onder de beschermingsom
vang van het Octrooi dient voorshands van de gestelde inbreuk uit te worden
gegaan.(…) Bij die stand van zaken dienen de vorderingen in conventie hoofdzakelijk
te worden toegewezen. De omvang van de schade van Van Kempen staat evenwel
nog geenszins vast. Nu ook in de visie van Van Kempen de Licentieovereenkomst
is beëindigd kan de schade niet zonder meer worden bepaald op de in die
overeenkomst bepaalde licentievergoedingen. Het verlangde voorschot op de
schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.