Misleidende reclame in de paardenhandel
Rechtbank Rotterdam 1 juli 2020, IEF 19336, RB 3431; ECLI:NL:RBROT:2020:6149 (Handel in dressuurpaarden) Auteursrecht. Reclamerecht. Gedaagde wordt aangesproken voor auteursrechtinbreuk. Hiervan is geen sprake met betrekking tot de foto’s, want de auteursrechten berusten nog steeds op de fotografe en er is geen exclusieve licentie verleend. Gebruik van de foto’s door gedaagde was toegestaan. Wat betreft het filmmateriaal wordt wel auteursrechtinbreuk aangenomen. Gedaagde heeft immers zonder toestemming filmmateriaal van eiseres op YouTube en op haar website geplaatst. Daarnaast spreekt eiseres gedaagde aan voor ongeoorloofde concurrentie en misleidende reclame, omdat gedaagde zich op haar website profileert als succesvol paardenondernemer. Zo toont gedaagde onder meer foto’s van paarden als door haar verkocht. Voor het aannemen van ongeoorloofde concurrentie moet zijn voldaan aan drie vereisten, te weten a) het stelselmatig en substantieel afbreken van b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, dat de voormalige werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen c) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg. Het verwijt van ongeoorloofde concurrentie strandt, omdat door eiseres onvoldoende is uitgewerkt en onderbouwd dat zij door uitingen van van gedaagde concreet concurrentie heeft ondervonden. Misleidende reclame wordt wel aangenomen, want gedaagde mocht paarden die na de breuk (in de samenwerking tussen eiser en gedaagde) aan eiseres toebehoorden, niet als ‘haar collectie’ op de site aanbieden.
Rectificatie afgewezen bij onrechtmatige uitlatingen
Rechtbank Midden-Nederland 17 juli 2020, IEF 19335, IT 3194; ECLI:NL:RBMNE:2020:2625 (Onrechtmatige uitlatingen) Mediarecht. Gedaagde wordt aangesproken door eiser omdat hij uitlatingen zou hebben gedaan in een televisieprogramma die eiser onrechtmatig vindt. Eiser vordert een verklaring voor recht, schadevergoeding en een rectificatie op Twitter en in de Telegraaf. Gedaagde verweert zich met een beroep op vrijheid van meningsuiting. Er zijn hier dus twee grondrechten aan de orde: het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de eer en goede naam. Per geval moet dan aan de omstandigheden van het geval worden beoordeeld welk grondrecht zwaarder moet wegen. In dit geval zijn de meeste uitlatingen gepresenteerd als feiten, dus er moet getoetst worden of de uitingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal om te oordelen welk grondrecht zwaarder weegt. De volgende omstandigheden zijn relevant bij deze toets: de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie, de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en de maatschappelijke positie van de betrokken persoon. Afweging van deze omstandigheden leidt tot de conclusie dat de geuite feitelijke beweringen van gedaagde onrechtmatig zijn. De verklaring voor recht en de schadevergoeding worden toegewezen. De vordering tot rectificatie wordt afgewezen, omdat de uitingen meer dan vijf jaar geleden plaatsvonden en daarnaast minder dan een minuut in beslag namen. Rectificatie zal de kwestie juist opnieuw voor het voetlicht brengen, terwijl het publiek op dit moment geen actieve herinnering heeft aan het voorval.
Uitspraak ingezonden door Willem Roos, Höcker Advocaten.
Inbreuk op rechten Buma en Sena
Rechtbank Amsterdam 15 juli 2020, IEF 19334; C/13/637492 (Buma-Sena tegen Gedaagde) De rechtbank Amsterdam heeft een tussenvonnis gewezen in dit langlopende geschil. Buma en Sena hebben in 2016 vorderingen ingesteld tegen Scoezh en gedaagde 2. Enerzijds vorderen Buma en Sena geldvorderingen ten aanzien van de boedel die door de curator en Youtoo Holding zijn betwist, anderzijds vorderen zij geldvorderingen die zijn gericht op het handelen en nalaten van gedaagde 2 zelf: een inbreukverbod en een bevel tot opgave van commerciële inkomsten van Fresh FM. Het inbreukverbod wordt toegewezen, want gedaagde 2 en zijn vennootschappen zijn meermaals veroordeeld tot het staken van inbreuk op het Buma- en Sena-repertoire en die veroordelingen zijn meermaals overtreden. Het bevel tot opgave van commerciële inkomsten van Fresh FM komt niet voor toewijzing in aanmerking, want de verplichting tot opgave op grond van de met Buma en Sena ondertekende overeenkomsten rustten niet op gedaagde 2 zelf. Gedaagde 2 is aansprakelijk voor de schade van Buma en Sena die zij hebben geleden als gevolg van het feit dat gedaagde 2 nooit heeft voldaan aan haar opgaveverplichtingen, want hij heeft hiermee dusdanig onzorgvuldig gehandeld dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht om het bedrag van deze schade te kunnen vaststellen. Daarom worden Buma en Stemra in de gelegenheid gesteld om bij nadere akte te onderbouwen welke schade zij concreet hebben geleden.
Conclusie A-G: YouTube niet aansprakelijk voor illegaal uploaden
HvJ EU conclusie A-G 16 juli 2020, IEF 19333, IT 3193, IEFbe 3109; ECLI:EU:C:2020:586 (Frank Peterson tegen Google en YouTube) Frank Peterson, een muziekproducent, heeft een procedure aangespannen tegen YouTube en moederbedrijf Google voor de Duitse rechtbanken met betrekking tot het uploaden naar YouTube van muziek van zangeres Sarah Brightmann, waarop hij beweert verschillende rechten te hebben. Het materiaal is geüpload door gebruikers van dat platform zonder zijn toestemming. Volgens de advocaat-generaal zijn online platforms zoals YouTube, niet direct aansprakelijk voor het illegaal uploaden van beschermde werken door de gebruikers van die platforms.
Inbreuk op lamellenmerk door gebruik van handelsnaam en domeinnamen
Rechtbank Amsterdam 24 juni 2020, IEF 19332; ECLI:NL:RBAMS:2020:3180 (Lecluyse tegen Louverdrape NL) Lecluyse is een Belgische vennootschap. Vanaf 1964 heeft Lecluyse een nieuwe productielijn opgezet onder de naam ‘Louverdrape’ voor verticale lamellen. In 1964 hebben Lecluyse en de Nederlandse vof, Louverdrape NL, een overeenkomst gesloten waarbij Lecluyse het alleenverkooprecht aan Louverdrape NL heeft gegeven voor ‘Louverdrape’ voor Nederland. In 1972 is de alleenverkoopovereenkomst verlengd zonder bepaalde duur. In 1971 heeft Lecluyse het Benelux woord-/beeldmerk met het element ‘LOUVERDRAPE’ gedeponeerd. Louverdrape NL heeft geen geregistreerde merkrechten. Haar handelsnaam is geregistreerd in de KvK. Vanaf 2000 heeft zij de domeinnamen www.louverdrape.nl, www.louverdrape.com en www.louvredrape.nl geregistreerd. Lecluyse heeft per brief de alleenverkoopovereenkomst opgezegd per 30 juni 2018, waarbij zij ook heeft gesommeerd het gebruik van de handels- en domeinnamen te staken. Er wordt onder meer geoordeeld dat Louverdrape NL door gebruik van haar handelsnaam en domeinnamen inbreuk maakt op het merkrecht van Lecluyse. Geoordeeld wordt onder meer dat Louverdrape NL de inbreuk door het gebruik van domeinnamen en/of handelsnamen waarin het element “Louverdrape/Louvredrape” voorkomt, moet staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het doorlinken van bedoelde domeinnamen naar de website van Louverdrape NL. Ook moet Louverdrape NL de domeinnamen www.louverdrape.nl, www.louvredrape.nl en www.louverdrape.com en eventuele andere overeenstemmende benamingen overdragen.
Uitspraak ingezonden door Vivien Rorsch, LaRorsch en Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Vaststellen billijke vergoeding is exclusieve bevoegheid van Sena
HR 17 juli 2020, IEF 19331; ECLI:NL:HR:2020:1300 (AMP tegen Sena en RTL) Het gaat hier om de vraag of Sena aan een producent van fonogrammen (AMP) en een uitvoerend kunstenaar (Joosten) een billijke vergoeding als bedoeld in art. 7 WNR moet betalen voor het gebruik van het muzieknummer ‘Lolly’ in Tell Sell-homeshoppingprogramma’s in de periode 2007-2012. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 maart 2019, dat stelde dat de fonogrammenproducent en de uitvoerend kunstenaar zelf met de gebruiker van het muzieknummer een billijke vergoeding voor uitzending van het muzieknummer zijn overeengekomen [IEF 18397]. Art. 15 lid 1 Wnr moet aldus worden uitgelegd dat niet alleen de bevoegdheid tot inning en verdeling van de billijke vergoeding, maar ook de bevoegdheid tot vaststelling daarvan exclusief aan Sena toekomt. Er wordt terugverwezen naar het hof. Het incidenteel beroep van RTL wordt afgewezen zonder motivering. Alle overige klachten worden niet behandeld.
Arnold & Siedsma neemt octrooibureau LC Patents uit Hasselt over
Octrooi- en merkenbureau Arnold & Siedsma is een kantoor rijker. Sinds 1 juli gaat LC Patents uit het Belgische Hasselt verder als onderdeel van het bureau. De overname past uitstekend binnen de groeiambities van Arnold & Siedsma dat zich wilde uitbreiden op het gebied van chemie, waar LC Patents haar sporen in heeft verdiend. De overname is een unieke kans om de marktpositie in België te versterken op het gebied van farmacie, life sciences en biotechnologie.
De volledige integratie van fullservice octrooibureau LC Patents in Arnold & Siedsma is voltooid op 1 januari 2021. De komende zes maanden wordt daar druk aan gewerkt. Ondertussen draait LC Patents gewoon door in Hasselt; vooralsnog onder de eigen naam. “Hun elf medewerkers blijven er allemaal werkzaam en zijn sinds kort dus onze collega’s. We zijn uiteraard blij met en trots op deze kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding van ons bureau en onze dienstverlening. Een mooi succes, zeker nu we dit jaar 100 jaar bestaan”, aldus Paul Hylarides, partner bij Arnold & Siedsma.
Verzoek tussentijds openstellen van hoger beroep gehonoreerd
Rechtbank Den Haag 8 juli 2020, IEF 19328; ECLI:NL:RBDHA:2020:6166 (DTS tegen Samsung c.s.) Procesrecht. Octrooirecht. Samsung c.s. verzoekt de rechtbank om verbetering en aanvulling van het op 13 mei 2020 gewezen vonnis, omdat er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv en het vonnis aangevuld moet worden op de voet van artikel 32 Rv. Hiertoe voert Samsung aan dat omdat zij in beide procedures volledig in het gelijk gesteld is, de rechtbank DTS had moeten veroordelen in de proceskosten zoals bedoeld in artikel 1019h Rv. DTS verzocht de rechtbank om hoger beroep tegen het tussenvonnis open te stellen. De rechtbank wijst zowel het verzoek om verbetering als het verzoek om aanvulling af. Er is geen sprake van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. In het vonnis van 13 mei heeft de rechter er expliciet voor gekozen om het vonnis aan te houden, dus het niet beslissen zoals Samsung c.s. verzoekt levert geen kennelijke fout op. Het verzoek om aanvulling wordt afgewezen, omdat het gaat om een tussenvonnis waarin de beslissing over de proceskosten is aangehouden. Het verzoek van DTS tot het tussentijds openstellen van hoger beroep wordt wel gehonoreerd. In dit geval bestaan voldoende zwaarwegende redenen om van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv af te wijken.
Inbreukverbod op Benelux-beeldmerk toegewezen
Vzr. Rechtbank Noord-Holland 2 juli 2020, IEF 19324; ECLI:NL:RBNHO:2020:5174 (Adelca c.s. tegen Sensilab) Kort geding. Merkenrecht. Adelca c.s. spreekt Sensilab aan voor inbreuk op haar merkenrecht op het teken SlimJOY - al dan niet met de toevoeging “enjoy your body”. Merkenrechtinbreuk op het Benelux-beeldmerk wordt aangenomen en een verbod op het gebruik van het teken en het te koop aanbieden en leveren van producten voorzien van het teken wordt toegewezen. Het verbod is beperkt tot de Benelux.
Merkrechthebbende moet facturen voor registratie merk betalen
Hof Arnhem-Leeuwarden 14 juli 2020, IEF 19329; ECLI:NL:GHARL:2020:5455 (Appellant tegen Taylor Wessing N.V.) Het gaat in deze zaak om een geschil over het factureren van werkzaamheden die verband houden met het registreren van een merk door een gemachtigde. Kernvraag is of de merkrechthebbende, die de gemachtigde (Taylor Wessing) heeft ingeschakeld, hierbij heeft gehandeld voor zichzelf of namens de licentie-houder. Het hof komt tot de conclusie dat de merkrechthebbende als opdrachtgever moet worden beschouwd en dat hij dus verplicht is de facturen te betalen.