DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 9244

Op een wijze die is toe te rekenen

digitenneVzr. Rechtbank Amsterdam, 25 november 2010, KG ZA 10-1691 WT/PV, Cedar, Agicoa, Lira, Pictoright, Sekam & Vevam tegen Digitenne & KPN (met dank aan Tobias Cohen Jehoram & Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Openbaarmaking. Doorgifte. Geschil over nieuwe licentieovereenkomst tussen eisers, diverse rechthebbenden vertegenwoordigende organisaties, en Digitenne. Is, na de omschakeling van analoge publieke televisiezenders naar digitale publieke televisiezenders in de nacht van 10 op 11 december 2006, de doorgifte van de televisiezenders Nederland 1,2 en 3 aan de abonnees van Digitenne nog steeds aan te merken als een afzonderlijke openbaarmaking door een andere organisme dan de oorspronkelijke, of moet die doorgifte sindsdien worden aangemerkt als een gelijktijdige uitzending door hetzelfde organisme dat dat programma oorspronkelijk uitzendt, als bedoeld in artikel 12, zesde lid, van de Auteurswet? Kort gezegd: moet Digitenne nog aan eisers betalen voor Nederland 1, 2 en 3? De voorzieningenrechter oordeelt dat dat inderdaad moet : “Van belang is voorshands of er een doorgifte plaatsvindt op een wijze die aan Digitenne is toe te rekenen, in die zin dat zij toegang tot dat signaal aan haar abonnees verschaft.”

5.11. Uit voormelde arresten [HR kabelarresten en HvJ Hoteles- IEF] volgt voorshands dat de omstandigheid dat de zenders Nederland 1,2 en 3 in beginsel voor een ieder in Nederland die een individuele digitale ontvanger heeft vrij te ontvangen zijn, alsmede de daarbij gebruikte techniek, niet van doorslaggevend belang zijn voor de vraag of de doorgifte door Digitenne van dat signaal is aan te merken als een zelfstandige openbaarmaking. Van belang is voorshands of er een doorgifte plaatsvindt op een wijze die aan Digitenne is toe te rekenen, in die zin dat zij toegang tot dat signaal aan haar abonnees verschaft.
In dat kader wordt allereerst overwogen dat uit de overgelegde stukken blijkt dat Digitenne op haar website abonnees werft met de mededeling dat met een abonnement op Digitenne 23 zenders, waaronder Nederland 1,2 en 3 kunnen worden ontvangen. De zenders Nederland 1, 2 en 3 maken dus deel uit van het door Digitenne aangeboden pakket van televisiezenders. Digitenne maakt in die zin dus een keuze welke televisiezenders met haar ontvanger kunnen worden bekeken, hetgeen ook aansluit bij de stelling van Digitenne c.s. dat de beperkte digitale transportcapaciteit het voor haar niet mogelijk maakt om meer zenders door te geven.

Uit de stukken blijkt voorts niet dat de omschakeling in de nacht van 10 op 11 december 2006 tot gevolg heeft gehad dat Digitenne de zenders Nederland 1, 2 en 3 daarna heeft vervangen door andere zenders, hetgeen in de rede had gelegen nu Digitenne c.s. stelt dat sinds de omschakeling de NOS als enige de uitzending van Nederland 1, 2 en 3 verzorgt. Ook dit sterkt de voorzieningenrechter in het voorlopige oordeel dat de zenders Nederland 1,2 en 3 tot het door Digitenne aangeboden en geselecteerde zenderpakket moeten worden gerekend. Dat, Digitenne sinds begin oktober 2010 op haar website meldt dat de zenders Nederland 1, 2 en 3 ook zonder smartcard zijn te ontvangen maakt dat niet anders, nu dit niet betekent dat de abonnees van Digitenne deze zenders niet via het pakket van Digitenne zijn blijven ontvangen. Nog daargelaten dat, zoals ter terechtzitting namens Cedar c.s. is aangevoerd, lang niet alle televisietoestellen zijn voorzien van een ingebouwde digitale dvb-t ontvanger.
Ten slotte is nog van belang dat Digitenne c.s. tegenover de ontkenning van Cedar c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de NOS sinds de omschakeling aan Cedar c.s. een vergoedig betaalt voor de doorgifte van Nederland 1, 2 en 3 aan abonnees op het Digitenne pakket.

5.12. Voorshands leidt dit alles tot het oordeel dat het verweer van Digitenne c.s. dat zij niet tot betaling voor doorgifte van de netten Nederland 1, 2 en 3 is gehouden onvoldoende kansrijk voorkomt. Daarmee is aan de vereiste mate van hoge aannemelijkheid van bestaan m omvang van de geldvordering, althans over 2008 en de in dat verband gevorderde rente, voldaan. Bij deze betalingsveroordeling hebben de materiële procespartijen, Agicoa, Lira, Pictoright, Sekam en Vevam, bovendien voldoende spoedeisend belang. Deze partijen behartigen immers de belangen van rechthebbenden die, naar enerzijds is gesteld en anderzijds onvoldoende is betwist, voor hun levensonderhoud en voor de voortzetting van hun productieactiviteiten afhankelijk zijn van de opbrengst uit exploitatie van hun werken. Gelet op de door Digitenne c.s. zelf genoemde bedragen die jaarlijks bij de verschillende rechtenorganisaties omgaan, vormt het restitutierisico tenslotte geen reëel gevaar. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9217

Downloaden uit illegale bron toegestaan

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2010, LJN: BO3982, ACI c.s. tegen Stichting De Thuiskopie & SONT (met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. 34 pagina’s thuiskopievergoeding. 'Bij de vaststelling van de hoogte van de Thuiskopievergoeding in aanmerking te nemen factoren. Downoaden uit illegale bron is naar Nederlands recht toegestaan. Dit betekent dat daarmee bij de vaststelling van de hoogte van de Thuiskopievergoeding rekening moet worden gehouden.'

7.13 De zojuist genoemde uitspraken van de minister berusten klaarblijkelijk op de volgende gedachtegang. Zolang technische voorzieningen nog niet in voldoende mate beschikbaar zijn (zie rov. 6.10 hiervoor) is een verbod op het maken van privé-kopieen uit illegale bron in de prakrijk niet re handhaven (in latere brieven aan de Tweede Kamer over het auteursrechtbeleid heeft de minister hieraan toegevoegd dat aan zo'n verbod bovendien privacy-bezwaren kleven, TK 2008-2009, nr. 6 en TK 2009-2010, 29838, m. 22, p. 13). De facto zullen de rechthebbenden bij een verbod op downloaden uit illegale bron dus geen betaling kunnen ontvangen. Gelet hierop zijn op dit moment de wettige belangen van de rechthebbenden beter gediend bij een systeem waarin het downloaden uit illegale bron is toegestaan, aangezien dat met zich brengt dat daarvoor in ieder geval thuiskopievergoeding aan de rechthebbenden is verschuldigd. Derhalve worden de belangen van de rechthebbenden niet onredelijk geschaad door het toestaan van downloaden uil illegale bron en is voldaan aan de eisen die de ARl stelt, aldus, zo begrijpt het hof, de regering.

7.14 Het hof stelt vast dat in het door de regering voorgestane systeem overeind blijft dat downloaden uit illegale bron tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd en dat de rechthebbenden in dat systeem derhalve geconfronteerd blijven met de nadelige gevolgen van het illegaal uploaden die niet worden opgeheven door een thuiskopievergoeding. Het kan echter niet zonder meer worden gezegd dat reeds hierom het downloaden uit illegale bron in strijd is met (de 3e stap van) de drie-stappen-toets van artikel 5 lid 5 ARl nu alleszins denkbaar is dat die toets een concrete afweging van alle betrokken omstandigheden vergt, waaronder de omstandigheid dat een verbod op downloaden uit illegale bron op dit moment in de praktijk (nog) niet te handhaven is en de rechthebbenden daarom beter af zijn wanneer het downloaden uit illegale bron is toegestaan, en dat hiervan uitgaande de benadering van de minister in overeenstemming is met de (3e stap van de) driestappen-toets. Indien dit zo zou zijn, dan is het Nederlands recht zoals omschreven/uitgelegd in rov. 7.12 in fine wel richtlijnconform, en is downloaden uit illegale bron toegestaan.

7.1 5 Indien het echter zo zou zijn dat de (de 3e stap van) drie-stappen-toets zich tegen downloaden uit illegale bron verzet omdat dit tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd en voormelde concrete belangenafweging en vragen van handhaving (dus) geen doorslaggevende rol bij de beoordeling op basis van die toets spelen, dan is artikel 16c Aw in zoverre in strijd van de ARl. Gezien het in de eerste volzin van 7.14 overwogene is alsdan de afstand tussen hetgeen de ARl voorschrijft en hetgeen het Nederlandse recht inhoudt zo groot, dat de grens van richtlijnconforme interpretatie is bereikt. Dit geldt temeer nu in de Kabinetsreactie van 30 juni 2009 op het rapport van de "Werkgroep Auteursrecht" nog eens wordt bevestigd dat naar opvatting van de regering 'het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal (….) thans wel (is) toegestaan' (TK, 2009-2010, 28 838, nr. 22, blz. 14), waarmee blijkens de context van die woorden onmiskenbaar is bedoeld: downloaden uit illegale bron. Zeker gelet hierop zou de rechtszekerheid op onaanvaardbare wijze in het gedrang komen wanneer artikel 16c Aw op het punt van her downloaden uit illegale bron nu zou worden uitgelegd op de wijze als door ACI c.s. bepleit. Indien het Nederlandse recht in strijd zou zijn met de ARl, dan behoudt het Nederlandse recht zoals in rov. 7.12  in fine vastgesteld niettemin zijn gelding, zodat ook in dat geval in Nederland downloaden uit illegale bron is toegestaan.

7.16 Samenvattend. Ofwel aan de drie-stappen-toets is voldaan en dan is artikel 16c Aw, zoals uitgelegd onder 7.12 in fine,  in overeenstemming met de ARl ofwel aan de drie-stappen-toets is niet voldaan en dan is artikel 16c Aw, zoals uitgelegd in rov. 7.12 in fine, zozeer in strijd met de ARl dat richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is, zodat de in rov. 7.12 in fine  omschreven uitleg van artikel 16c Aw prevaleert. Het in rov. 7.9 onder a. genoemde argument van Thuiskopie treft bijgevolg doel, en daarmaa haar grief I in het incidenteel appel.

Lees het arrest, inmiddels ook rechtspraak.nl, hier of  hier (pdf).

IEF 9171

Voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik

HvJ EG, 21 oktober 2010, zaak C-467/08, Sociedad General de Autores y Editores (SGAE) tegen Padawan S. L. (prejudiciële vragen v Audiencia Provincial de Barcelona, Spanje).

Auteursrecht. Heffingen. Beperking voor privé-kopie is toegestaan. Een heffing voor privé-gebruik kopieën is echter alleen toegestaan als het ook echt privé-gebruik betreft: een ongedifferentieerde toepassing van de heffing op alle types reproductiemedia is in strijd met de richtlijn. Eerst even alleen het persbericht (arrest zelf is nog niet beschikbaar): “De toepassing van de „heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik” op reproductiemedia die voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik door ondernemingen en beroepsuitoefenaars worden aangeschaft, is in strijd met het Unierecht. Een dergelijke heffing kan op reproductiemedia worden toegepast wanneer zij door natuurlijke personen voor privé-gebruik kunnen worden gebruikt.

De lidstaten kunnen toestaan dat voor privé-gebruik kopieën worden gemaakt, mits de rechthebbenden een „billijke compensatie” ontvangen. Die compensatie moet ertoe bijdragen dat de rechthebbenden een passende beloning ontvangen voor het gebruik van hun werken of ander beschermd materiaal.

(…) de ongedifferentieerde toepassing van de heffing op alle types installaties, apparaten en media voor digitale reproductie, ook in het geval waarin andere dan natuurlijke personen deze installaties, apparaten en media duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik aanschaffen, in strijd met de richtlijn.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:  1) Het begrip „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is een autonoom unierechtelijk begrip dat uniform moet worden uitgelegd in alle lidstaten die een uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik hebben ingevoerd, ongeacht hun bevoegdheid om binnen de door het Unierecht en in het bijzonder door die richtlijn gestelde grenzen de vorm, de wijze van financiering en inning en het niveau van deze billijke compensatie te bepalen.

2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het tussen de betrokken personen te vinden „rechtvaardige evenwicht” impliceert dat de billijke compensatie moet worden berekend op basis van het criterium van de schade geleden door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik. Een regeling volgens welke de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze op die grond juridisch of feitelijk ter beschikking van privé-gebruikers stellen of daarmee ten behoeve van hen reproductiediensten verrichten, de billijke compensatie dienen te financieren, voldoet aan de vereisten van dit „rechtvaardige evenwicht”, aangezien die personen de daadwerkelijke last van die financiering kunnen afwentelen op de privé-gebruikers.

3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat er een verband moet bestaan tussen de toepassing van de heffing voor de financiering van de billijke compensatie op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie en het vermoedelijke gebruik van deze installaties, apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privé-gebruik. Bijgevolg is de ongedifferentieerde toepassing van de heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik, met name met op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie die niet ter beschikking van privé-gebruikers worden gesteld en duidelijk bestemd zijn voor andere doelen dan voor het kopiëren voor privé-gebruik, niet in overeenstemming met richtlijn 2001/29. 

Lees het arrest hier. Persbericht hier,

IEF 9109

Ambtshalve in de proceskosten

Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 september 2010, HA ZA 07-3583, Stichting de Thuiskopie tegen A & B

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Verhandeling blanco informatiedragers zonder dat daarover thuiskopievergoeding is betaald. Vordering toegewezen. Combinatie 1019h proceskosten en liquidatietarief, omdat niet van alle evident gemaakte kosten opgave en specificatie is gedaan. Niet verschenen gedaagde B. wordt ambtshalve in de proceskosten veroordeeld, conform het liquidatietarief, omdat geen proceskostenveroordeling gevorderd.

2.14. [A] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Thuiskopie. De Thuiskopie heeft een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv gevorderd, doch ter zake slechts een (door [A] niet bestreden) opgave en specificatie gedaan tot en met de comparitie van partijen in deze zaak, in totaal een bedrag van € 8.369,40 belopend. Verzuimd is opgave en specificatie te doen van de kosten van het getuigenverhoor. Nu evenwel evident is dat ter zake kosten zijn gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding die kosten te begroten conform het liquidatietarief, zodat een bedrag van (2 x 0,5 punt x € 894,00 =) € 894,00 zal worden toegewezen. Om redenen als hierna in r.o. 2.17. weergegeven, zal op het bedrag van € 8.369,40 een bedrag van € 452,00 in mindering worden gebracht, zodat ter zake € 7.917,40 zal worden toegewezen.

(…)  2.17. Gedaagde [B] is niet verschenen zodat de tegen haar gerichte vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, wordt toegewezen. De Thuiskopie heeft in de procedure tegen [B] geen proceskostenveroordeling gevorderd. De rechtbank zal [B] als de in het ongelijk gestelde partij evenwel ambtshalve in de proceskosten veroordelen, te begroten conform het liquidatietarief. [B] zal in de helft van de explootkosten en het vastrecht worden veroordeeld, vermeerderd met een bedrag van (1,0 punt x € 452,00 =) € 452,00. Dit laatste bedrag zal in mindering worden gebracht op het door de Thuiskopie in de procedure tegen [A] op de voet van artikel 1019h Rv gevorderde bedrag van € 8.369,40. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8910

Die handelswijze valt te billijken

Vzr Rechtbank Amsterdam, 11 juni 2010, KG ZA 10-601 WT/MB, VEVAM tegen NL Film Productie B.V. c.s.  (met dank aan Jacqueline Schaap en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Collectief beheer filmauteursrecht. CBO VEVAM (collectieve heffingen t.b.v. regisseurs) maakt bezwaar tegen aanpassing algemene voorwaarden van filmproducent NL Film, die die aanpassing weer heeft doorgevoerd als bezwaar tegen het Addendum van de VEVAM, dat is opgesteld in het licht van het komende nieuw kabelcontract (waarbij de vraag wat als primaire en wat als secundaire openbaarmaking moet worden opgevat een belangrijke rol zal spelen).

NL Film stelt dat Vevam met het Addendum meer rechten overgedragen zou krijgen dan voorheen en dan nodig en gewenst. Door de nieuwe algemene voorwaarden van NL Film worden nu alleen de ‘oude’ rechten (leenrecht, thuiskopierecht, reprorecht en heffingen inzake secundaire openbaarmaking) aan Vevam overgedragen, de ‘overige’ rechten, dus ook die onder het Addendum vallen (zoals primaire doorgifte via kabel etc) worden overgedragen aan NL Film. Die constructie is niet onrechtmatig en de vorderingen van Vevam worden afgewezen. Een door de overdrager ondertekende overeenkomst, deels bestaand uit Algemene Bepalingen, kan als een akte van overdracht worden aangemerkt. De vergoeding op basis van artikel 45d AW kan in één keer worden afgekocht.

4.4. Evenmin kan voorshands worden aangenomen dat NL Film onrechtmatig handelt jegens VEVAM en haar leden door van (potentiële) bij NL Film aangesloten contractanten de overdracht van de desbetreffende (verbods- en vergoedings)rechten - niet zijnde de hiervoor bedoelde rechten - die blijkens het Aansluitcontract ook aan VEVAM overgedragen kunnen zijn, te verlangen. NL Film heeft met voldoende onderbouwing betoogd dat deze rechten voor haar van vitaal belang zijn om een project (rendabel) te kunnen produceren. Daar komt bij dat NL Film voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een volledige acceptatie van de wijze waarop VEVAM de overdracht van huidige en toekomstige rechten heeft geregeld in de Aansluitovereenkomst (en met name in het Addendum) nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de positie van NL Film (en andere producenten) in het licht van de onderhandelingen tussen de omroepen en de kabelexploitanten over een nieuw Kabelcontract, dat per 1 januari 2011. zou moeten ingaan. Dit geldt met name met betrekking tot de vraag wat als primaire en wat als secundaire openbaarmaking moet worden opgevat en wat de gevolgen zijn op dit punt van een technische wijziging die eind 2006 heeft plaatsgevonden in de aanlevering van televisiesignalen. Ook in dit opzicht valt de handelwijze van NL Film te billijken.

4.7. Ingevolge artikel 2 van de Auteursrecht is voor de overdracht van auteursrechten een akte vereist. Anders dan VEVAM heeft betoogd is niet op voorhand uitgesloten dat een door de overdrager ondertekende overeenkomst, deels bestaand uit Algemene Bepalingen, als een zodanige akte kan worden aangemerkt. Bovendien wijkt artikel 45d Aw af van dit vereiste, door het introduceren van een rechtsvermoeden voor overdracht, juist met betrekking tot filmwerken. Daarnaast heeft NL Film ter zitting verklaard de overdracht van rechten te zullen overhevelen van de Algemene Bepalingen naar de overeenkomsten zelf.

4.8. Voor wat betreft de vergoeding die verschuldigd is op basis van artikel 45d van de Auteurswet, heeft NL Film terecht betoogd dat voorshands ook niet zonder meer kan worden aangenomen dat dit artikel eraan in de weg staat dat die vergoeding éénmalig kan worden afgekocht door een vast (forfaitair) bedrag, nu het genoemde artikel, zoals volg uit de laatste zin daarvan, alleen voor wat betreft de vergoeding van verhuurrechten als dwingend recht heeft te gelden. Ook op dit punt slaagt het betoog van VEVAM derhalve vooralsnog niet.

Lees het vonnis hier.

IEF 8821

Geluid produceren

Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2010, zaaknr. 200.002.411/01, Diverse artiesten (Koelewijn c.s.) tegen SENA (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Auteursrecht. Naburige rechten. SENA-gelden. Koelwijn c.s. maken aanspraak op SENA-gelden, stellend dat zij gezien de werkzaamheden die zij als geluidsproducer verrichten dienen te worden beschouwd als uitvoerend kunstenaar en/of  als fonogrammenproducent in de zin van de WNR). Naar oordeel van het hof is een geluidsproducer echter geen fonogrammenproducent (de financiële en economische verantwoordelijkheid ligt onmiskenbaar bij de opdrachtgever van de geluidsproducers), en naar het zich laat aanzien ook geen uitvoerend kunstenaars. Gedeeltelijke vernietig van het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam, 31 oktober 2007, IEF 5430).

Fonogrammenproducent: 3.20 (…) Dat een fonogram als het product van de geluidsproducer zou moeten worden aangemerkt kan in het licht hiervan en van eerdergenoemd gegeven (de voor het (doen) vervaardigen van een fonogram te maken kosten worden in feite geheeld door de opdrachtgevers van de geluidsproducers gedragen), niet worden volgehouden. Los hiervan onderschrijft het hof de argumentatie die de rechtbank tot het oordeel heeft gebracht dat Koelewijn c.s. niet als fonogrammenproducent als bedoeld in artikel 1 onder d WNR kunnen worden beschouwd. Het betoog van Koelewijn c.s. dat het primaire criterium terzake dient te zijn wie, althans welke ondernemer, de opname feitelijk vervaardigt miskent dat de wettekst spreekt over “vervaardigt of doet vervaardigen.” Dat “doet vervaardigen” enkel ziet op vervaardigen in dienstverband, zoals Koelewijn c.s. betogen, vindt geen steun in het recht. (…)

3.21. In de preambule van de Europese Richtlijn 92/100 (thans 2006/115/EG) vindt het vorenstaande slechts bevestiging: daarin wordt immers de voor fonogrammenproducenten noodzakelijk geoordeelde rechtsbescherming gekoppeld aan het feit dat de voor de productie van fonogrammen vereiste investeringen “bijzonder hoog en riskant zijn”en wordt overwogen dat de producent door die bescherming de mogelijkheid moet worden geboden deze investeringen terug te verdienen.”

Uitvoerend kunstenaar: 3.25 Koelewijn c.s hebben gewezen op de gelijkenis van de rol van – met name – de (toneelregisseur met die van de geluidsproducer. Koelewijn cs. Moet worden nagegeven dat die rollen op bepaalde punten (…) inderdaad nogal overeen lijken te komen, maar het verschil tussen hen is vervat in het hiervoor onder 3.24 overwogene: de uitvoering van een toneelstuk staat los van de opname daarvan (althans is bestaanbaar los ervan).

3.26 Gelet op voornoemde gelijkenis zou het denkbaar zijn geweest dat de wetgever in de WNR aparte aandacht zou hebben gegeven aan de positie van de geluidsproducer. Het hof stelt, met de rechtbank, vast dat dit niet is gebeurd. Hierbij heeft – naast het onder 3.24 genoemde systematische aspect – mogelijk een rol gespeeld dat (…) de mate waarin een geluidsproducer (ook) artistieke werkzaamheden verricht zowel per geluidsproducer als per opdracht kan verschillen.

3.27. Een en ander leidt tot de conclusie dat de grief faalt.

Lees het arrest hier.

IEF 8725

Niet als onverdeelbaar te beschouwen

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 31 maart 2010, Stichting De Thuiskopie, VEVAM en Sekam Video tegen College van toezicht auteursrecht. (met dank aan Christiaan Alberdingk Thijm, Solv).

Auteursrecht. De rechtbank vernietigt besluit van het College van Toezicht (CvTA) waarin een bedrag van € 5.610.000,00 (geïnde thuiskopiegelden) als onverdeelbaar werd aangemerkt in de zin van de AMVB van 5 november 2007 en, in plaats van verdeeld, in mindering diende te worden gebracht op nog te innen thuiskopievergoedingen. De rechtbank oordeelt i.c. dat “verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel [heeft ] kunnen komen dat het bedrag (…) als onverdeelbaar is te beschouwen” en dat dit bedrag derhalve toch niet in mindering gebracht mag worden op de door de in art. 16c Auteurswet bedoelde fabrikanten en importeurs aan Stichting De Thuiskopie verschuldigde vergoedingen.

4.8.3 (…) De stelling van verweerder dat indien een tegoed is geïnd voor 1999, en op 3 l december 2007 nog niet aan de rechthebbende is uitgekeerd, moet worden aangenomen dat geen rechthebbende meer kan worden gevonden of aangewezen, waardoor deze tegoeden als onverdeelbaar moeten worden beoordeeld, acht de rechtbank in zijn algemeenheid ook niet onjuist. Verweerder heeft echter bij zijn beoordeling van de vraag of voor de vóór 31 december 2004 geïnde en op 31 december 2007 nog niet verdeelde tegoeden een rechthebbende kon worden aangewezen en daarmee of deze tegoeden (on)verdeelbaar waren, ten onrechte onvoldoende rekening gehouden met het uit het systeem van inning en verdeling voortvloeiende gegeven dat degene, die in het repartitiereglement als zodanig wordt aangewezen ook rechthebbende in de zin van artikel 16c, tweede lid, van de Auteurswet is.

Eiseressen hebben zich beraden op maatregelen en daartoe een plan van aanpak opgesteld. De uitvoering van dit plan heeft ertoe geleid dat een aantal van de oorspronkelijk als rechthebbende aangemerkte personen alsnog is gevonden. Daarnaast hebben eiseres 2 en eiseres 3 nieuwe repartitiereglementen opgesteld, welke aan verweerder zijn voorgelegd. Verweerder heeft echter nagelaten om eiseressen, ook na uitdrukkelijke verzoeken om een oordeel over de voorgenomen werkwijze, ervan op de hoogte te stellen dat de door eiseressen voorgestelde wijze om alsnog over te gaan tot verdeling van de tegoeden onder rechthebbenden door verweerder niet als zodanig zou worden geaccepteerd. Verweerder heeft eiseressen ook niet belet om na de peildatum van 31 december 2007 daadwerkelijk betalingen te doen aan rechthebbenden volgens de nieuwe repartitiereglementen.
De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat de vaststelling dat tegoeden op de peildatum onverdeelbaar zijn met zich brengt dat een bedrag ter hoogte van die onverdeelbaar tegoeden in mindering moet worden gebracht op de door fabrikanten en importeurs van beeld- en geluidsdragers af te dragen vergoeding. Dit betekent dat uitbetaling van de aan rechthebbenden voor thuiskopieën verschuldigde vergoedingen in de periode, waarin de verrekening plaatsvindt, niet of slechts gedeeltelijk mogelijk zal zijn. De als onverdeelbaar beoordeelde tegoeden zijn immers wel daadwerkelijk verdeeld en, nu de repartitiereglementen de ontvangers van dit tegoed ook als rechthebbenden aanwijzen, ligt terugvordering niet in. de rede. Onder deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel kunnen komen dat het bedrag van € 5.610.000,OO op 3 1 december 2007 als onverdeelbaar is te beschouwen”

4.9 Op grond van het vorenstaande behoort het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Omdat rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, zal de rechtbank het besluit van 23 september 2008 herroepen en bepaalt de rechtbank dat deze uitspraak met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, tweede gedeelte van dit artikellid, Awb in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8713

Bij onbestemde figuren

Rechtbank ’sGravenhage, 17 maart 2010, HA ZA 092078, Stichting de Thuiskopie tegen […] B.V.

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Markthandelaar, na te zijn aangehouden wegens verhandelen illegale films op DVD, verklaart bij verhoor met politie en Brein ook in blanco dragers te handelen. Stichting de Thuiskopie vordert i.c. de verschuldigde thuiskopievergoeding. Vordering tegen de B.V. gedeeltelijk toegewezen. Geen bestuurdersaansprakelijkheid X, de vordering is namelijk niet onverhaalbaar.

4.2. De rechtbank is met X van oordeel dat hij niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de betaling van de door [B.V.] verschuldigde thuiskopievergoeding. Thuiskopie betoogt dat X een persoonlijk en ernstig verwijt treft ten aanzien van het onbetaald blijven van de door [B.V.] verschuldigde thuiskopievergoeding. In het midden kan blijven of dat betoog juist is, aangezien het betoog onvoldoende is om X aansprakelijk te houden. Voor aansprakelijkheid van X als bestuurder van [B.V.] is namelijk ook vereist dat X een persoonlijk en ernstig verwijt treft ten aanzien van het onverhaalbaar blijven van de vordering. Alleen indien de vordering onverhaalbaar is, lijdt Thuiskopie immers schade. Bovendien is pas sprake van onrechtmatig handelen van X jegens Thuiskopie indien hij wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat zijn handelingen of nalaten tot gevolg zou hebben dat Thuiskopie die schade zou lijden. Thuiskopie heeft echter niet gesteld dat haar vordering op [B.V.] onverhaalbaar is, laat staan dat X op dat punt een persoonlijk en ernstig verwijt treft. Dat is onvoldoende om te kunnen aannemen (i) dat Thuiskopie schade lijdt ter grootte van de door [B.V.]. verschuldigde vergoeding, (ii) dat die schade het gevolg is van het handelen of nalaten van X, en (iii) dat X een en ander wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen.

4.9. De verdeling van de dragers naar soort is door Thuiskopie geschat. [B.V.] heeft deze verdeling betwist. Naar oordeel van de rechtbank had het op de weg van Thuiskopie gelegen tot een behoorlijke vaststelling van de verdeling te komen. Zij kan niet met een schatting volstaan in een geval dat zij ook had kunnen tellen of dit in het verhoor door de politie waarbij zij (te nauw) betrokken was had kunnen vragen. Bij gebreke van enig aanknopingspunt zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat de dragers alle van de soort met de laagste thuiskopieheffing zijn. De in verband met het op 12 maart 2007 geconstateerde aanbod verschuldigde vergoeding zal de rechtbank mitsdien bepalen op 10.000 x € 0,14 zijnde € 1.400,. 

4.10. Thuiskopie stelt dat zij op 27 november 2008 een spindel van 50 stuks DVDR voor € 15, heeft aangeschaft bij [B.V.], terwijl de thuiskopievergoeding over deze informatiedragers alleen al € 30, bedraagt. Thuiskopie heeft de in de stand van [B.V.] te koop aangeboden blanco informatiedragers geteld en naar soort gespecificeerd. In totaal zijn 10.450 dragers aangetroffen, corresponderend met een vergoeding van € 3.451,. 

4.19. Thuiskopie heeft niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de verhandeling van dragers [B.V.] over bescheiden beschikt of enigerlei administratie bijhoudt. De door Thuiskopie overgelegde verslagen van testaankopen en verhoren en het proces-verbaal van de comparitie leren dat [B.V.] haar handel inkoopt bij onbestemde figuren welke gevonden kunnen worden in Beverwijk, welke geen facturen verstrekken, ook niet als je er om vraagt. Thuiskopie heeft zelf vastgesteld dat bij aankoop bij [B.V.] geen aankoopnota wordt overhandigd. Ten slotte heeft de rechtbank bij de instructie voor de comparitie ambtshalve onder verwijzing naar artikel 22 Rv [B.V.] en X bevolen bescheiden over te leggen. [B.V.] en X hebben aan dit bevel geen gehoor gegeven en ter zitting toegelicht dat zij bedoelde bescheiden niet bezitten en nooit hebben gehad. Thuiskopie heeft dat niet weersproken. Het niet verstrekken van deze bescheiden is het eigen risico van [B.V.], want dat leidt ertoe dat [B.V.] de verschuldigde vergoedingen zelf zal dienen te voldoen. Onder deze gezamenlijke omstandigheden dient de onder 5) gevorderde overlegging van bescheiden te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8712

Nagekomen arrest

Gerechtshof Amsterdam, 17 februari 2009, zaaknr. 106.007.487/01, Stichting de Thuiskopie tegen IRDA (met dank aan Marcel Bunders, Hellingman Bunders Advocaten)

Auteursrecht. Nog niet gepubliceerd arrest uit februari 2009. Verdeling thuiskopiegelden. Het hof volgt IRDA in de stelling dat de Thuiskopie nog ongeveer een miljoen aan achterstallige thuiskopiegelden aan IRDA dient te betalingen.

3.15 (…) Met andere woorden: op het moment dat Thuiskopie stelde dat IRDA nog een bedrag van € 1.566.658.42 van haar tegoed had, wist Thuiskopie dat IRDA nog geen volledige kostenverantwoording tot en met 31 december 2003 had afgelegd. Nu Thuiskopie zander enig voorbehoud te maken heeft erkend dat IRDA nog recht had op genoemd bedrag en aangenomen moet worden, (…) dat de beantwoording van de namens IRDA door haar raadsman (…) gestelde vragen (…) voor IRDA onbevredigend was - IRDA had immers haar instemming met de door Thuiskopie genoemde bedragen afhankelijk gemaakt van de beantwoording van de (…) gestelde vragen -, moet ervan worden uitgegaan dat partijen het bedrag waarop IRDA ingevolge haar aanwijzing bij besluit van 1 november 2000 als verdelingsorganisaties nog recht heeft, hebben vastgesteld op € 1.566.658,42.

Lees het arrest hier.

IEF 8697

Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 maart 2010, HA ZA 08-1225, Vereniging van Openbare Bibliotheken in Nederland (VOB) tegen Stichting Leenrecht (met dank aan Marloes Bakker & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Uitlening bibliotheekboeken. Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Anders geformuleerd:  Een verlenging (het verlengen van de beperkte tijd gedurende welke een exemplaar van een werk van letterkunde wetenschap of kunst zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking wordt gesteld door voor het publiek toegankelijke instellingen) is niet aan te merken als een separate nieuwe openbaarmaking van dat werk in de zin van artikel 12 lid 1 sub 3 jo. lid 3 Auteurswet, voor zover voor die verlenging geen separate nieuwe vergoeding van de gebruiker wordt gevraagd.

Een bibliotheek hoeft dus geen vergoeding aan Stichting Leenrecht af te dragen voor een verlenging wanneer de bibliotheek voor de verlenging zelf geen separate vergoeding vraagt.

4.4 Artikel 12 lid 3 Auteurswet definieert het begrip uitlening als 'het voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen door voor het publiek toegankelijke instellingen'. Ter beschikking stellen veronderstelt het tot stand komen van wilsovereenstemming tussen de uitlener en de lener, althans de wil van de uitlener, om het exemplaar van het werk voor een beperkte periode aan de lener in bezit te geven of te laten. Deze wilsovereenstemming vormt een essentieel element voor een uitlening.

(...) 4.9. (...) Zoals hiervoor is vastgesteld, wordt een exemplaar op grond van de uitleenovereenkomst voor zowel de initiële leentermijn als, onder bepaalde voorwaarden, voor de termijnen van de eventuele verlengingen ter beschikking gesteld. Als aan de gestelde voorwaarden, zoals de afwezigheid van reserveringen, is voldaan, duurt de terbeschikkingstelling van het exemplaar voort. Het is, anders dan Stichting Leenrecht meent, dus niet zo dat als aan de voorwaarden is voldaan een exemplaar na afloop van de initiële leentermijn opnieuw ter beschikking wordt gesteld aan de lener. Dat de uitlening na afloop van de initiële leentermijn eindigt als niet aan de voorwaarden is voldaan en dat in dat geval een uitlening aan een derde tot stand kan komen, doet daar niet aan af.

4.11. De rechtbank acht het hiervoor gegeven oordeel ook niet in strijd met de ratio van de richtlijn, die volgens Stichting Leenrecht bestaat uit het garanderen van een billijke vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor iedere terbeschikkingstelling van het werk voor beperkte tijd. Dit betoog strandt reeds omdat het voorgaande oordeel van de rechtbank over verlengingen niet meebrengt dat de bedoelde verlengingen zijn uitgesloten van een billijke vergoeding. Het oordeel houdt in dat de vergoeding die de Stichting Leenrecht per uitlening ontvangt volgens de thans in de StOL overeengekomen vergoedingensystematiek betrekking heeft op zowel de initiële uitleentermijn als de termijnen van eventuele verlengingen. Voor zover Stichting Leenrecht heeft bedoeld te betogen dat de vergoeding die zij thans per uitlening ontvangt niet billijk is als die vergoeding mede de termijnen van de verlengingen omvat, faalt het als verweer tegen de vordering van VOB omdat het niet kan leiden tot een ander oordeel over de uitleg van het begrip uitlening. Het kan hooguit meebrengen dat de hoogte van de vergoeding aanpassing behoeft. Of daar daadwerkelijk grond voor is, kan in het middel blijven omdat Stichting Leenrecht geen aanpassing van de vergoeding heeft gevorderd.

4.12. Stichting Leenrecht stelt voorts dat het standpunt van de VOB dat een verlenging geen nieuwe uitlening is, neerkomt op het aannemen van tijdelijke uitputting van de auteursrechten op een exemplaar gedurende de uitleentermijn. De rechtbank volgt deze redenering niet. Het oordeel van de rechtbank impliceert namelijk dat een verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening en dus valt onder de daarvoor geldende wettelijke beperking van het auteursrecht. Uitputting is reeds daarom niet aan de orde.

4.13. Volgens Stichting Leenrecht is de gegeven uitleg van het begrip uitlenen in strijd met de driestappentoets van artikel 5 lid 5 van de Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (de Auteursrechtrichtlijn). Stichting Leenrecht heeft niet bestreden dat de leenrechtregeling als zodanig een geoorloofde beperking is. Zij betoogt slechts dat het uitsluiten van verlengingen van een billijke vergoeding in strijd is met de driestappentoets. Dit betoog strandt reeds omdat, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, het voorgaande oordeel van de rechtbank over verlengingen niet meebrengt dat verlengingen zijn uitgesloten van een billijke vergoeding en de eventuele onbillijkheid van de thans geldende vergoeding niet kan leiden tot een andere uitleg van het begrip uitlening.

Lees het vonnis hier.