Alle rechtspraak  

IEF 4982

Kaal (de bodem)

kl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-88, Dharma Productions Private Ltd. c.s tegen  Singh Kainth c.s.

Tussenvonnis in bodemprocedure (gestart voor de Handhavingsrichtlijn). Auteursrecht op filmwerk. Vervolg op eerder verbod op dit eerdere kort geding vonnis. Eisers krijgen bewijsopdracht.

Eisers, Dharma Productions en Sewnarain stellen respectievelijk auteursrechthebbende en licentiehouder te zijn van de in India gemaakte film ‘Kaal’. Bindra en Sing Kainth exploiteren videotheken in Den Haag. Eiser Sewnarain heeft een brief verzonden waarin hij de videotheken en Sing Kainth heeft beschuldigd van illegale verkoop van DVD’s de film Kaal (‘Duisternis’).

De rechtbank is van mening dat er onvoldoende is gesteld en geen duidelijke motivering wordt gegeven waarom er sprake zou zijn van vereenzelviging van vader en zoon Sing Kainth, die zich op een website onder de handelsnaam KMI Music Bank presenteerden. De vader is niet aansprakelijk voor de handelingen die de zoon worden verweten. Aangezien de vader zelf stelt geen banden te hebben met de in de brief genoemde bedrijven is die brief niet onrechtmatig jegens hem.

Gedaagde Bindra bestrijdt o.a. dat eisers rechthebbenden zijn. Eisers zullen de dvd en de bij Bindra gekochte dvd in het geding brengen. Zij krijgen de opdracht te bewijzen dat zij rechthebbenden zijn.

“De stellingen van Bindra komen er - mede gezien de door haar overgelegde verklaringen - op neer dat zij uitsluitend dvd's van de film Kaal heeft verhuurd en verkocht die met toestemming van eisers op de markt zijn gebracht. Deze dvd's hebben naar zij stelt een Engelse ondertiteling. Bindra bestrijdt dat bij haar dvd's van de film met Franse ondertiteling zijn gekocht of dat zij deze zou hebben verhuurd. De rechtbank begrijpt dat Bindra niet weerspreekt dat eisers geen toestemming hebben gegeven voor het in het verkeer brengen van dergelijke kopieën van de film.

Gezien de betwisting van Bindra dienen eisers te bewijzen dat Bindra dvd's van de film met Franse ondertiteling heeft verkocht of verhuurd.”

Zoon Singh Kainth is volgens zijn stelling niet gesommeerd en wordt niet in de dagvaarding genoemd. Daarom moeten de vorderingen volgens hem worden afgewezen. Omdat uit zijn overig gevoerde verweer duidelijk blijkt dat hij de dagvaarding zo heeft begrepen dat hem verweten wordt dat hij illegale kopieen van de film heeft verkocht of verhuurd, passeert de rechtbank dit verweer.

Eisers krijgen een bewijsopdracht.

Lees het vonnis hier. Vonnis in kort geding: IEF 852.

IEF 4967

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2007, KG ZA 07-1029, Internationales Lizenzbüro Deutsche Saatgutgesellschaft Mbh tegen Van Den Bos

“4.3. ILDS heeft de stelling dat Bos nog altijd planten te koop aanbiedt onder de  benaming 'SCHNEEBALL' op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eveneens ontbreekt  iedere aanwijzing dat Bos na december 2004 nog Hydrangea van het ras 'Elbtal' heeft  gekweekt of verhandeld. De gevorderde voorzieningen dienen derhalve te worden  afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-2669, Getronics Pinkroccade Nederland B.V. tegen Computer Applications B.V.

“4.1. In deze procedure is komen vast te staan dat CSA geen originele Cisco-GBIC's aan GPR heeft geleverd, maar namaak Cisco-GBIC's (counterfeit). Dat levert wanprestatie op jegens GPR (en mogelijk merkinbreuk jegens Cisco), ter zake van welke wanprestatie CSA aansprakelijk kan worden gehouden voor de dientengevolge door GPR geleden schade.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-88, Dharma Productions Private Ltd. C.S. Singh Kainth c.s.

“2.1. Eisers stellen dat Dharma producent en auteursrechthebbende is van de speelfilm 'Kaal' en dat Sewnarain licentiehouder is van de auteursrechten op de film voor Nederland. Volgens eisers hebben gedaagden dvd's van de film zonder toestemming van eisers verkocht dan wel verhuurd (…).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4956

Het maritieme gedeelte

signs2.gifGerechtshof Arnhem, 25 september, LJN: BB6246, Stell GmbH tegen geïntimeerden.

Auteursrecht. Geschil over het gebruik van pictogrammen voor de scheepvaart in een catalogus. De gronden waarop eiser Stell zijn makerschap aannemelijk gemaakt acht, kunnen het hof  niet overtuigen. Of de catalogus wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt doet dan ook niet meer terzake.

De eerste rechter heeft het door Stell gedane beroep op auteursrecht verworpen omdat zij voldoende aannemelijk achtte dat Stell auteursrechtelijk bezien niet de maker is van zijn catalogus, maar hij juist de inhoud van de catalogus van Intersign (een Noorse producent van pictogrammen, met wie Stell eerder heeft samengewerkt) als voorbeeld heeft genomen. In casu stelt het hof echter voorop dat het er, anders dan de eerste rechter tot uitgangspunt nam, niet om gaat of voldoende aannemelijk is dat Stell niet de maker van de catalogus is, maar of voldoende aannemelijk is dat zij dat wél is.

Eiser Stell heeft het standpunt ingenomen dat geïntimeerde sub 1 met haar op internet verschenen catalogus het auteursrecht van Stell op de door deze gevoerde catalogus heeft geschonden, niet door deze catalogus integraal over te nemen (want partijen zijn het erover eens dat de beide catalogi niet identiek zijn), maar door daaraan een aantal oorspronkelijke elementen te ontlenen. Daarbij heeft Stell aangegeven dat hij niet op alle elementen van zijn catalogus auteursrecht pretendeert en met name in het algemeen ook niet op de verschillende in de catalogus voorkomende signs. Die immers volgen in het algemeen uit de standaardisering en normering in de scheepvaart en zijn niet door hemzelf gemaakt. De door geïntimeerde sub 1 ontleende oorspronkelijke elementen van de catalogus van Stell zijn volgens deze vooral door hem gemaakte selecties van die signs en de volgorde waarin hij die heeft weergegeven. Als ontleende elementen noemt Stell o.a. de voorkomende selectie en volgorde van weergave van een aantal signs, het ontwerp van de bij bepaalde signs gebruikte cijfers, bepaalde posters, een bepaald stuk tekst en bepaalde minisymbolen.

Geïntimeerden bestrijden dat Stell als maker van die elementen kan worden aangemerkt en stelt dat zij die elementen met toestemming van Intersign heeft ontleend aan de door deze uitgegeven catalogus 2004 en dat Intersign de maker daarvan is, van wie Stell de bewuste elementen heeft overgenomen. Stell bestrijdt niet dat de omstreden elementen in de Intersign-catalogus ook voorkomen, maar verklaart dat uit het feit dat hij in het verleden met Intersign heeft samengewerkt en dat Intersign in het kader daarvan tot ontlening aan de Stell-catalogus gerechtigd was. De samenwerking is echter inmiddels beëindigd en ook Intersign zou tot deze ontlening niet meer gerechtigd zijn.

De gronden waarop Stell zijn makerschap aannemelijk gemaakt acht, overtuigen het hof echter niet. De schriftelijke verklaringen van medewerkers van Stell impliceren niet dat zij geen gebruik hebben gemaakt van de Intersign-catalogus, maar slechts dat zij geen gebruik hebben gemaakt “van bestanden van Intersign” en Intersign zelf verklaart de signs zelf gemaakt te hebben. Dat geïntimeerden gebruik zouden hebben gemaakt van gefalsificeerd bewijsmateriaal is volgens het hof niet aangetoond en ook overigens ziet het hof geen redenen om uitgesloten te achten dat Intersign, althans een ander dan Stell de maker is van de elementen over welker overname Stell zich beklaagt.

Nu het hof Stell niet als de maker kan aanmerken en gesteld noch gebleken is dat Stell anderszins als auteursrechthebbende op de catalogus kan worden aangemerkt, doet niet meer terzake of de catalogus wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en komt daarbij tot een proceskostenveroordeling van totaal € 6.328,82 (deze keer exclusief BTW). Daarbij heeft het hof de kosten van de eerste aanleg buiten beschouwing gelaten, omdat de eerste rechter daarover al heeft geoordeeld en geïntimeerden geen incidenteel hoger beroep hebben ingesteld.

Lees het arrest hier.

IEF 4917

Neerwaartse spiraal

Rechtbank Dordrecht, 3 oktober 2007, LJN: BB4887. Hoogendonk tegen Dutch Spiral c.s.

Eindvonnis in een 'stokoude zaak'. Tamelijk omvangrijk bewijsbeslag levert niks aan bewijs op. Beroep op auteursrecht afgewezen.

Wel gemeld, nog niet besproken. Bij het tussenvonnis in de verwante procedure zijn Dutch Spiral en gedaagde 2 veroordeeld tot afgifte aan Hoogendonk van kopieën van de door de deskundige in zijn rapport genoemde bestanden c.q. gegevensdragers c.q. bescheiden. Naar de rechtbank begrijpt baseert Hoogendonk die vorderingen (nog) op onrechtmatige daad en inbreuk op auteursrecht. Aan deze twee juridische gronden legt Hoogendonk een en dezelfde feitelijke stelling ten grondslag, namelijk: Dutch Spiral heeft gebruik gemaakt van door ex-werknemers van Hoogendonk meegenomen gegevensdragers.

De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de juistheid van deze feitelijke stelling niet is komen vast te staan. De bewijslast ten aanzien van deze feitelijke stelling rust op Hoogendonk. Hoogendonk heeft aangegeven het bewijs te willen leveren door middel van de in beslag genomen gegevensdragers.

Wat het beroep op het auteursrecht betreft zijn er ook andere redenen op grond waarvan de vorderingen moeten worden afgewezen.

In de eerste plaats betwist Dutch Spiral dat de schroefloze spiralen, tekeningen en de wikkel machine van Hoogendonk als werken in de zin van de Auteurswet moeten worden beschouwd en/of dat Hoogendonk als maker daarvan moet worden aangemerkt. Hoogendonk brengt daar niets tegenin om haar beroep op het auteursrecht overeind te houden. Zij heeft haar beroep op het auteursrecht daarom, tegenover deze betwisting van Dutch Spiral, onvoldoende gemotiveerd.

In de tweede plaats geeft Hoogendonk niet aan wat zij (nog) precies verstaat onder het (de) auteursrechtelijk beschermde werk(en) waarop Dutch Spiral inbreuk maakt. Wat dat betreft schiet zij tekort in haar stelplicht. Hoogendonk wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure in conventie.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4903

Breek de dag

mega.gifVzr. Rechtbank Alkmaar, 18 oktober 2007, LJN: BB5938, Eiercentrale West-Nederland B.V. tegen E.V.H. Eierhandel Visser Hoorn.

Eierdozenzaak. Geen auteursrechtinbreuk, wel onrechtmatig handelen door gedaagde.

Eiercentrale West-Nederland (EWN) is groothandelaar in eieren en verkoopt en levert aan derden, waaronder Lidl, onder meer scharreleieren onder de productnaam: “Mega Active Scharreleieren”. EWN is merkhouder van het woordmerk “Mega Active” voor eieren en eiproducten. Verpakkingsfirma Huhtamaki heeft een tekening en beeld gemaakt voor de zogenaamde grote plaksticker op de eierdozen van het merk Mega Active. Dit heeft geleid tot een verpakking voor zes eieren, die EWN daadwerkelijk is gaan gebruiken voor verkoop. Daarop en daarin zijn teksten opgenomen over de verpakte eieren.

E.H.V. Eierhandel Visser Hoorn, eveneens groothandelaar in eieren, heeft eieren in eierdozen verkocht waarop en waarin bijna dezelfde tekst is te vinden als op en in de verpakking van EWN. In een door EVH aan Lidl uitgebracht offerte biedt zij haar producten aan als “Mega Active scharreleieren”.

Na enkele overwegingen te hebben gewijd aan het onderscheidend vermogen van het woordmerk “Mega Active” voor eieren en eiproducten oordeelt de Voorzieningenrechter dat vooralsnog met een onvoldoende mate van zekerheid een oordeel kan worden gegeven over het onderscheidend vermogen van het merk.

Ten aanzien van het auteursrecht staat volgens de Voorzieningenrechter vast dat Huhtamaki rechthebbende is, omdat EWN de opdracht tot het maken van een tekening of beeld aan haar heeft gegeven en omdat ook op grond van de algemene voorwaarden van Huhtamaki aannemelijk is dat de auteursrechten bij Huhtamaki liggen. Voorts is niet gebleken van enige overdracht. Daarbij komt nog dat uit de dagvaarding blijkt dat EWN zich bewust is van het feit dat Huhtamaki meent auteursrechthebbende te zijn. De auteursrechtelijk vorderingen op grond van een licentie worden ook afgewezen.

Wél slaagt de vordering op grond van de onrechtmatige daad. “Gelet op voormelde in het oog springende overeenkomsten en in verband met de hiervoor omschreven zeer geringe tekstuele verschillen, is voldoende aannemelijk geworden dat EVH het gebruik van de verpakking door EWN heeft nagebootst. Wellicht is dit mede te verklaren door het feit dat beide verpakkingen afkomstig zijn van Huhtamaki, maar in dit verband is van belang dat niet gesteld of gebleken is dat EVH genoodzaakt was om bij haar verpakking dezelfde kleurstelling, tekst en vormgeving te hanteren ten einde te voorkomen dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de verpakkingen afbreuk gedaan zou worden. Gelet hierop is onbegrijpelijk dat EVH niet voor bijvoorbeeld een andere kleurstelling, andere tekst en andere afbeelding had kunnen kiezen.”

De vordering van EWN tot volledige proceskostenveroordeling wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4902

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof Amsterdam, 11 oktober 2007, rolnummer 1183/06, Gavita AS tegen Puutarhaliike Helle Oy & Agro Technical Supplies B.V.  + Rechtbank Amsterdam, 8 maart 2006, HA ZA 05-0236, Gavita AS tegen Puutarhaliike Helle Oy & Agro Technical Supplies B.V(met dank aan Alma Theunissen, JPR).

“3.5. Gelet op hetgeen met betrekking tot de ruimte voor eigen creatieve inbreng door de beide deskundigen is vastgesteld en door het hof ook zelf is waargenomen en ter zitting door partijen aan de hand van de desbetreffende armaturen nader is toegelicht en gedemonstreerd, is het hof van oordeel dat - anders dan Gavita onder meer in de toelichting op haar eerste grief betoogt (en de rechtbank heeft aangenomen) - het uiterlijk zo zeer het resultaat is van een keuze die technische uitgangspunten beperkt is, dat de GAN-armatuur niet als auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. Dat de door de ontwerper indertijd gekozen oplossingen ook qua uiterlijk tot een vernieuwend resultaat hebben geleid doet hier niet aan af.”

Lees het arrest hier, lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 18 oktober 2007, LJN: BB5938, Eiercentrale West-Nederland B.V. tegen E.V.H. Eierhandel Visser Hoorn.

Eierdozenzaak. Geen inbreuk op auteursrecht van eiseres, omdat aannemelijk is dat een derde auteursrechthebbende is. Wel onrechtmatig handelen door gedaagde. “Gelet op voormelde in het oog springende overeenkomsten en in verband met de hiervoor omschreven zeer geringe tekstuele verschillen, is voldoende aannemelijk geworden dat EVH het gebruik van de verpakking door EWN heeft nagebootst. Wellicht is dit mede te verklaren door het feit dat beide verpakkingen afkomstig zijn van Huhtamaki.”

Lees het vonnis hier

IEF 4881

De dienstopdracht gegeven

cas2.gifVzr. Rechtbank Groningen, Sector Bestuursrecht, 4 oktober 2007, LJN: BB5495, Verzoeker tegen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties

Twist over auteursrechte leidt tot arbeidsconflict. Aangezien de kwestie omtrent het auteursrecht genuanceerd ligt had een wat compromiserende benadering van verweerder voor de hand gelegen. Auteursrechtprobleem wordt niet opgelost, arbeidsconflict wel (althans juridisch). Onderstaand samenvatting in citaten beperkt zich tot het auteursrecht.

“Verzoeker heeft een aantal hulpmiddelen ontwikkeld, die hij op het automatiseringssysteem van verweerder heeft aangebracht. In mei 2006 is door verweerder geconstateerd dat verzoeker op de website van CAS bij de door verzoeker ontwikkelde hulpmiddelen een copyrightvermelding onder eigen naam heeft geplaatst.(…)  Verweerder verzoeker de dienstopdracht gegeven om uiterlijk 15 juni 2006 om 12.00 uur alle systeemtechnische barrières, die het bevoegd gezag toegang tot het automatiseringssysteem van CAS belemmeren, op te heffen en tevens een aantal daarin opgenomen copyrightvermeldingen op zijn naam ongedaan te maken. (…) Tegen dit besluit heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend.”

(…) “Verweerder heeft zich samengevat op het volgende standpunt gesteld. Het auteursrecht op de hulpmiddelen komt ingevolge artikel 7 Auteurswet aan verweerder toe. Het ontwikkelen van de hulpmiddelen valt onder de functieomschrijving van verzoeker, respectievelijk de werkzaamheden vloeien voort uit de functie van verzoeker. Verweerder heeft verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad (CRvB 20 december 1989, TAR 1990, 66 en CRvB 3 september 1992, TAR 1992, 223). 

(…) Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is gebleken dat tussen partijen in geschil is wie auteursrechthebbende is van de hulpmiddelen en dat de oorsprong van dat geschil gelegen is in de omstandigheid dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de herhaalde verzoeken van verzoeker tot herwaardering van zijn functie en het verzoek tot bevestiging van de aan verzoeker opgedragen taken, waaronder de ontwikkeling van de hulpmiddelen.

Verzoeker heeft daaraan de conclusie verbonden dat nu het ontwikkelen van de hulpmiddelen (veelal) in zijn vrije tijd is gebeurd, het ontwikkelen ervan niet onder zijn functieomschrijving kan worden begrepen en verweerder niet heeft bevestigd dat de hulpmiddelen in opdracht van verzoeker zijn ontwikkeld, hij auteursrechthebbende van de hulpmiddelen is. Verzoeker heeft om die reden onder meer een copyrightsign op de hulpmiddelen aangebracht. Wat er ook van die conclusie verder zij - zulks ligt inmiddels ter beoordeling van de civiele rechter - het op zich zelf bevoegdelijk geven van de dienstopdrachten van 13 juni 2006 en 19 juni 2006 heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de kwestie (verder) op scherp gezet.

Verweerder heeft bovendien in diezelfde periode verzoeker opgeroepen te verschijnen bij de bedrijfsarts, verzoeker onderworpen aan een psychotechnisch onderzoek en verzoeker onderworpen aan een veiligheidsonderzoek. De voorzieningenrechter overweegt verder, dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de kwestie omtrent het auteursrecht genuanceerd ligt. Juist ook gelet daarop had een wat compromiserende benadering van verweerder voor de hand gelegen. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook verweerder een verwijt treft voor de (verdere) ontstane conflictuese situatie.”

“Voorts staat tussen partijen weliswaar niet ter discussie dat de dienstopdrachten door verzoeker niet zijn uitgevoerd, maar wèl wat de gevolgen daarvan voor verweerder zijn geweest. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij schade heeft geleden tengevolge van de handelswijze van verzoeker, maar verzoeker stelt dat hij op geen enkel moment het primaire proces in gevaar heeft gebracht, dat het systeem functioneerde en dat afgifte van de broncodes daarvoor niet relevant was, terwijl de wachtwoorden bij het personeel aanwezig waren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de ernst van de verweten gedragingen van verzoeker en de schade die tengevolge van de verweten gedragingen zou zijn geleden, niet voldoende met deugdelijk vastgestelde gegevens heeft onderbouwd.

Het vorenstaande overziend, in aanmerking nemende de niet door verweerder betwiste verder goede staat van dienst van verzoeker, zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eerder vermelde verweten gedragingen, ook in samenhang beschouwd, niet van zodanige ernst dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag hieraan evenredig kan worden geacht.”

Lees de uistpraak hier.

IEF 4875

Het oorspronkelijk stempel van de maker

grf.gifRechtbank Dordrecht, 18 augustus 2007, LJN: BB5582, Eiser tegen Gedaagde.

Auteursrecht. Gedaagde maakt verveelvoudigingen van de grafmonumenten van eiser openbaar door deze op haar website te publiceren en aan te bieden aan het publiek. Inbreuk op het aan eiseres als werkgever toekomende auteursrecht. De inbreuk is toerekenbaar en daarom wordt winst afdracht toegewezen. 

Eiser houdt zich bezig met het ontwerpen en verkopen van onder andere natuurstenen grafmonumenten. Gedaagde houdt zich ook bezig met de verkoop van grafmonumenten. Foto’s van de grafmonumenten die eiser te koop aanbiedt staan op de website van eiser (www.artea.nl) en in een brochure. Gedaagde heeft eind 2006 een serie van 21 foto’s op haar website (www.mementa.nl) geplaatst. Eiser stelt dat deze foto’s exacte, zij het gespiegelde, kopieën van foto’s van eisers zijn en dat er sprake is van auteursrechtinbreuk en slaafse nabootsing. De rechter is het daar mee eens, niet in de laatste plaats omdat het verweer van gedaagde onvoldoende gemotiveerd is.

“5.2.  Ter onderbouwing van haar stelling dat dit het geval is heeft eiser foto’s van de 21 grafmonumenten in het geding gebracht. De rechtbank concludeert op basis van eigen waarneming daarvan dat niet kan worden gezegd dat het deze ontwerpen aan ieder oorspronkelijk karakter ontbreekt of dat zij niet het oorspronkelijk stempel van de maker dragen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat het hier om auteursrechtelijk beschermde werken gaat.

5.3.  Gedaagde voert aan dat deze grafmonumenten wijd en zijd in de branche worden gebruikt en ieder oorspronkelijk karakter hebben verloren. Zij heeft deze bewering echter op geen enkele wijze uitgewerkt of verduidelijkt, nader toegelicht of met voorbeelden onderbouwd. Tegenover de onderbouwde stelling van eiser, had gedaagde haar verweer handen en voeten moeten geven. Nu zij dat nalaat is haar verweer onvoldoende gemotiveerd en gaat de rechtbank daaraan voorbij.”

“(…) 5.7.  gedaagde betwist dat eiser de maker is. Volgens haar “is niet uitgesloten” en “kan het zijn” dat eiser de ontwerpen van anderen heeft afgekeken. Gedaagde onderbouwt dit verweer echter op geen enkele wijze en geeft bijvoorbeeld geen voorbeelden van grafmonumenten die eerder dan de ontwerpen van eiser bestonden, waaraan eiser zou hebben kunnen ontleend. (…) Nu zij dat heeft nagelaten passeert de rechtbank ook dit verweer als, tegenover de deugdelijk onderbouwde stelling van eiser, onvoldoende gemotiveerd.

5.8.  Gedaagde betwist niet dat de foto’s die eiser in het geding heeft gebracht, de foto’s zijn die op de websites van eiser en gedaagde zijn geplaatst. (…) 5.9.  Weliswaar voert gedaagde aan dat de grafmonumenten op de websites van haar zelf en eiser “absoluut niet honderd procent gelijk” zijn en dat gedaagde op bepaalde essentiële onderdelen een andere weg is ingeslagen, maar dit verweer is – in het licht van de identieke foto’s – onbegrijpelijk en in ieder geval op geen enkele wijze nader toegelicht of onderbouwd. “

5.11.  Eiser roept, naast het auteursrecht, ook de bescherming in die op basis van onrechtmatige daad tegen ‘slaafse nabootsing’ kan worden verkregen.  (…) 5.12.  Uitgangspunt is dat eiser beide beschermingsvormen kan inroepen, mits zij belang heeft bij de aan elk van die leerstukken verbonden bescherming (art. 3:303 BW). Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Eiser heeft geen specifiek op slaafse nabootsing toegespitste vordering ingesteld. Van de wel ingestelde vorderingen zouden niet méér worden toegewezen als slaafse nabootsing zou worden aangenomen, dan nu op basis van de auteursrecht inbreuk wordt toegewezen. Eiser heeft dan ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij belang heeft bij de beoordeling van deze grondslag.

“5.15.  Eiser vordert afdracht van de door gedaagde met de inbreuk gemaakte winst en rekening en verantwoording daarvan. Voor toewijzing van deze vordering gelden dezelfde vereisten als voor toewijzing van schadevergoeding krachtens art. 6:162 BW, te weten: dat het onrechtmatig handelen aan de inbreukmaker kan worden toegerekend als te wijten aan diens schuld, dan wel aan een oorzaak die volgens verkeersopvattingen voor diens rekening komt (LJN: AU8940, HR 16 juni 2006).

5.16.  Gedaagde heeft ter zitting meegedeeld dat zij regelmatig series foto’s toegestuurd krijgt van leveranciers uit China en India, dat zij niet weet waar die foto’s vandaan komen en dat zij daar ook nooit naar vraagt. Dit geldt ook voor de serie van 21 modellen in deze zaak. Als zij dergelijke series krijgt gaat zij ervan uit dat het om algemene modellen gaat of dat de auteursrechten zijn geregeld, aldus [gedaagde]. Dit betekent dat gedaagde helemaal niets doet om te voorkomen dat zij inbreuk maakt op eventuele rechten van derden, zelfs als het gaat om zo grote aantallen als in deze zaak. De rechtbank is van oordeel dat de inbreuk daarom verwijtbaar is.” De rechtbank beveelt gedaagde om aangaande die winst rekening en verantwoording af te leggen binnen drie maanden na betekening van het vonnis.

Conform de vordering van eiser zal gedaagde worden veroordeeld in de proceskosten berekend naar het liquidatietarief. 

Lees het vonnis hier.

IEF 4874

Prior light art

lsib.gifRechtbank Dordrecht, 22 augustus 2007, LJN: BB5574, Eiser B.V. tegen Gedaagde N.V.

Eindvonnis in auteursrechtzaak, na bewijslevering. Gedaagde heeft volgens de rechter bewezen dat haar tuinverlichting het resultaat is van een zelfstandige schepping en niet de vrucht van ontlening, ook niet van onbewuste, aan de lichtstok van eiser. Geen inbreuk.

In het tussenvonnis van 5 april 2006 is gedaagde toegelaten te bewijzen dat de Lisboa een zelfstandige schepping is en niet de vrucht van bewuste of onbewuste ontlening aan de lichtstok van eisende lichtkunstenaar Van Munster. Rechter Diekman is van oordeel dat gedaagde in de bewijsopdracht is geslaagd en dat er bovendien, zoals zij stelt, méér is.

“2.9.  Getuige 1 - volgens eigen verklaring de ontwerper van de Lisboa -, en de andere gehoorde getuigen - allen (destijds) werknemers van gedaagde - verklaren dat zij de lichtstok van eiser2 niet kenden voordat deze zaak begon. Dit komt de rechtbank, in tegenstelling tot eisers, niet onmogelijk voor. Zelfs als eiser 2 tot de wereldtop van lichtkunstenaars behoort, zoals eisers stellen, wil dat niet noodzakelijk zeggen dat ook elk van zijn individuele werken – de lichtstok in het bijzonder - een zo grote bekendheid geniet dat de ontwerpers/werknemers van een bedrijf als gedaagde die wel moeten kennen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de stellingen en producties van eisers niet blijkt dat de lichtstok op grote schaal is verspreid, of dat specifiek aan de lichtstok (inter)nationaal op uitgebreide schaal bekendheid is gegeven.  De rechtbank heeft dan ook geen reden om op dit punt aan de geloofwaardigheid van de getuigen te twijfelen.

2.10.  Deze verklaringen zijn op zichzelf echter niet voldoende om het opgedragen bewijs geleverd te achten. De onwaarschijnlijkheid dat overeenstemming tussen twee werken louter toevallig is, dient immers op meer te berusten dan de verklaringen van de ontwerper van het werk waarvan wordt gesteld dat het inbreuk maakt (LJN: AA4872, HR 18-02-2000).
In dit geval is er méér.

2.11.  Productie 9 van gedaagde betreft een publicatie over “BEGA Gartenleuchten in der Bundesgartenschau Köln 1971”. (…) 2.12.  De lamp van BEGA kenmerkt zich, net zoals de lichtstok van [eiser2] en de Lisboa, door zijn visuele eenvoud en doordat de lamp de vorm heeft van een rechtopstaande lucifer. De lamp van BEGA is daarbij, net zoals de Lisboa, een tuinlamp. Naar het oordeel van de rechtbank is de overeenstemming tussen de Lisboa en dit model van BEGA zo groot, dat het mogelijk is dat het ontwerp van de Lisboa (al dan niet onbewust) is terug te voeren op dit model van BEGA.

2.14.  Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat het, gezien productie 9 van gedaagde, mogelijk is dat de Lisboa langs een andere weg dan die van ontlening aan de lichtstok van eiser 2  is ontstaan. De verklaringen van de getuigen wekken de overtuiging dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Hiermee is het uit de punten van overeenstemming tussen de Lisboa en de lichtstok voortvloeiende vermoeden van ontlening weerlegd.

2.16.  Eisers zullen, als in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. Nu eisers geen verweer hebben gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijkheid zullen zij ieder hoofdelijk in deze kosten worden veroordeeld.  

Lees het vonnis hier.

IEF 4850

Rubber boot jas

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, HA ZA 06-2381, G-Sus Wholesale And Design B.V. Low Land Fashion International B.V.

Bij tussenvonnis is Low Land veroordeeld de met auteursrechtinbreuk behaalde winst aan G-Sus af te dragen en is in verband daarmee in de gelegenheid gesteld de factuur van haar Chinese fabrikant bij akte in het geding te brengen.

In het onderhavige eindvonnis stelt de rechter naar aanleiding van de winstafdracht o.a. dat “het betoog van G-Sus dat het bij winstafdracht gaat om de brutowinst, wordt verworpen. De vordering tot afgifte van de brutowinst dient volgens vaste rechtspraak te worden beperkt tot afgifte van de nettowinst, waarbij wordt aangenomen dat in ieder geval de directe kosten (i.e. kosten die rechtstreeks en uitsluitend zijn gemaakt in verband met de desbetreffende activiteiten) en een evenredig deel van de vaste kosten bij de bepaling van de winst mogen worden afgetrokken. (zie bijv. Hof ’s-Gravenhage 11 mei 2006, IER 2006, 74; Rechtbank ’s-Gravenhage 22 augustus 2007, IEF 4555)” (2.5)

De vaste kosten van Low Land worden na verweer van G-Sus gematigd tot 5%: “Bij gebreke van een gedocumenteerde onderbouwing zal de rechtbank een evenredig deel van de vaste kosten van Low Land schatten op 5% van de verkoopopbrengst, zijnde een bedrag van € 1.794,00. Bij deze schatting houdt de rechtbank rekening met het feit dat Low Land de productie van de jassen heeft uitbesteed aan haar Chinese fabrikant en ter zake dus niet zelf kosten heeft gemaakt, terwijl het ontwerp van de jassen is ontleend aan dat van de ‘Rubber boot’ jas van G-Sus en in die zin ook niet van ontwerpkosten kan worden gesproken.”

Het vorenstaande betekent dat de door Low Land aan G-Sus af te dragen winst een bedrag beloopt van € 16.080,00 (brutowinst) - € 1.794,00 (5% vaste kosten) = € 14.286,00. Low Land wordt eveneens veroordeeld in de (forfaitaire) proceskosten.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht + tussenvonnis IEF 4066.