Auteursrechtdebat  

IEF 14847

Auteursrechtdebat: Uitleg van beperkingen - strikt of ruim?

Door Lotte Anemaet, , VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Uitleg van beperkingen. Hoe moeten de auteursrechtelijke beperkingen worden uitgelegd? Hoe te voorspellen of een beperking strikt of juist ruim wordt uitgelegd? Een moeilijke vraag – althans dat lijkt aannemelijk als professoren hierover een middag kunnen vullen – die tijdens de VvA-vergadering van 13 februari 2015 ter discussie stond1. In de ACI/Thuiskopie-uitspraak [IEF 13741] hanteerde het Hof van Justitie bijvoorbeeld een opvallend strikte benadering. Het Hof van Justitie benadrukte dat bepalingen die afwijken van hoofdregels, strikt moeten worden uitgelegd en dat de beperkingen zeker niet kunnen worden verruimd via de driestappentoets, ook al zou dat betekenen dat makers door de invoering van een downloadverbod ten aanzien van illegale content er praktisch gezien – vanwege het ontbreken van technische voorzieningen – op achteruit zouden gaan. Het was een ontnuchterende tik uitgedeeld door de rechter uit Luxemburg. Was dit echter te verwachten?

Deze manier van uitleggen was in ieder geval te rijmen met de weg die het Hof had ingeslagen met de Infopaq-zaak in 2009 [HvJ EU 16 juli 2009, IEF 8070; zaaknr. C-5/08 (Infopaq)], een uitkomst die niet door iedereen waarschijnlijk van harte zal zijn ontvangen2. Ondanks de invoering van de Auteursrechtrichtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, bleef het gedachtegoed uit de vorige eeuw in stand, ook in dit nieuwe internettijdperk. Beperkingen zijn immers uitzonderingen op hoofdregels en mogen daarom niet te ruim worden uitgelegd, want anders waren het wel hoofdregels geweest, toch?3

Beperkingen worden echter door het Hof van Justitie niet altijd strikt geïnterpreteerd. In de Painer-uitspraak, waarin de persmedia kort nadat Natascha Kampusch aan haar ontvoerder was ontsnapt, haar portretfoto hadden afgedrukt in de kranten zonder de naam van de schoolfotograaf Painer daarbij te vermelden, overwoog het Hof al dat het uitgangspunt van een enge uitleg ‘niet wegneemt dat er bij de uitlegging van die voorwaarden ook voor moet worden gezorgd dat de nuttige werking van de aldus vastgestelde uitzondering behouden blijft en het doel ervan wordt geëerbiedigd’ [HvJ EU 1 december 2011, IEF 10611; zaaknr. C-145/10 (Painer/Der Standard), para. 133.]. Evenzo wees het Hof in Football Association Premier League e.a. op die nuttige werking van beperkingen met betrekking tot de ongeautoriseerde ontvangst van voetbalwedstrijden door pubhouders [HvJ EU 4 oktober 2011, IEF 10286; zaaknr. C-429/08 en C-403/08 (Football Association Premier League e.a.), para. 162,163.]. In de Deckmyn-uitspraak [HvJ EU 3 september 2014, IEF 12642; zaaknr. C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen e.a.), para. 17, 20.] komt deze argumentatie terug. Het Hof bestempelt namelijk de parodie als een ‘autonoom Unierechtelijk begrip’ en benadrukt dat een parodie als wezenlijke kenmerken heeft dat ‘enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.’ Het ging in deze zaak om een parodie gemaakt door een rechts-radicale Vlaamse politieke partij die de burgemeester van Gent had afgebeeld als een soort ‘Lambik’ uit het Suske en Wiske-stripverhaal die royaal muntstukken aan het uitdelen was aan gesluierde figuren. Ook in deze uitspraak werd het beginsel van de enge uitleg nog wel even herhaald – het is immers een beginsel – maar het Hof kwam al snel tot de conclusie dat de nuttige werking van beperkingen en het doel ervan dient te worden geëerbiedigd. Er moet een rechtvaardig evenwicht worden gevonden tussen de belangen van de rechthebbenden aan de ene kant en de vrijheid van meningsuiting van de parodist aan de andere kant. Of parodisten met deze benadering van het Hof nu er echt op vooruitgaan is overigens niet helemaal duidelijk. De parodiebeperking kan namelijk worden verengd wanneer het geparodieerde werk door de parodie met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd [Deckmyn, para. 31.]. Ook is opmerkelijk dat het Hof in dit arrest het leveren van kritisch commentaar geheel niet bij het maken van parodieën betrekt4.

In de TU Darmstadt-zaak [HvJ EU 11 september 2014, IEF 14192; zaak C-117/13 (TU Darmstadt/Ulmer)]volgde het Hof evenwel een bijzondere eigentijdse aanpak. Het Hof ging in deze zaak voor het eerst actief op zoek naar andere beperkingen in de Auteursrechtrichtlijn om zo de nuttige werking van de beperking te verzekeren. De universiteitsbibliotheek in Darmstadt wilde namelijk graag haar boeken digitaliseren en beschikbaar stellen aan het publiek via speciale leesterminals en ook haar studenten kopieën laten maken van deze werken, maar de beperking uit de Auteursrechtrichtlijn (art. 5 lid 3 sub n) regelt alleen het ter beschikking stellen van deze boeken. Het probleem was echter hoe een nuttige werking te verzekeren zonder een digitaliseringsbevoegdheid? Dit bracht het Hof er toe om verschillende beperkingen uit artikel 5 Auteursrechtrichtlijn met elkaar te combineren. Een geheel nieuwe benadering die nog niet eerder was gevolgd en ook niet eerder was onderzocht5.

Het lijkt erop dat het Hof van Justitie drie smaken in de aanbieding heeft: een enge uitleg van beperkingen, een ruime uitleg van beperkingen met waarborging van de nuttige werking en een combinatie van bestaande beperkingen. Hoe nu te voorspellen welke het Hof kiest? Of een beperking strikt of juist ruim wordt uitgelegd hangt af van de mate waarin de vrijheid van meningsuiting in het geding is. In Painer en Deckmyn volgde het Hof daarom een ruime benadering en werd de nuttige werking van beperkingen benadrukt. In TU Darmstadt ging het vooral om de waarborging van de informatieverspreiding. Deze rechten wogen beduidend minder zwaar in ACI/Thuiskopie. Het massale downloadgedrag werd vooral gezien als meeliften op andermans prestaties met als gevolg dat deze privékopie-exceptie natuurlijk strikt werd uitgelegd. Maar – kort gezegd – het gaat eigenlijk gewoon om waar de rechter het meest voor voelt, aldus de panelleden van de VvA: ‘Wanneer het wenselijk is om een beperking beperkt uit te leggen, dan leggen we het beperkt uit en wanneer het wenselijk is om dat niet te doen dan niet.6’ Simpel toch?

De vraag blijft echter wat deze analyse van het Hof voor het auteursrecht betekent. Wat zijn de gevolgen voor bijvoorbeeld het debat over user-generated content? Het lijkt erop dat de Deckmyn-zaak meer ruimte biedt voor user-generated content7 dan de Commissie Auteursrecht in 2012 dacht8. De Commissie zag namelijk toen meer heil in het aansluiten bij de citaat-exceptie. Bij welke bestaande beperking zou het beste kunnen worden aangehaakt? Hoe kan het beste een flexibel systeem van beperkingen op het auteursrecht in Nederland worden vormgegeven? Moet er een expliciete beperking komen voor text and data mining?9 Databanken mogen vooralsnog wel worden opgevraagd, maar het is niet toegestaan om de data te hergebruiken. Of moeten we vooral niets doen10?

De discussievragen op een rij:
- Zijn er criteria aan te wijzen die bepalen of de exceptie ruim of juist eng wordt uitgelegd en welke? Is het aan de wetgever om die criteria te bepalen of moet dit aan de rechter in Luxemburg worden overgelaten?
- Als de Commissie niets aan zou hoeven te trekken van het Europese juridische kader, zou er dan ruimte zijn om een expliciete beperking voor user-generated content op te nemen al is het maar omwille van de rechtszekerheid?
- Zijn er eigenlijk wel nieuwe beperkingen nodig en bij welke bestaande beperkingen zou het beste kunnen worden aangehaakt?
- Hoe ervoor te zorgen dat makers toch beloond worden voor hun creatieve inspanningen als er steeds meer ruimte komt voor een beroep op beperkingen?
- Dient er een uitzondering voor data mining in de wetenschap te komen en geldt deze uitzondering alleen voor de wetenschap of zou deze uitzondering ook buiten de wetenschap een rol moeten of kunnen vervullen?11

Lotte Anemaet

1. https://www.verenigingvoorauteursrecht.nl/. De voorzitter van deze middag was mr. C. van der Net en de vier sprekers waren: prof. dr. M.R.F. Senftleben, prof. mr. P.B. Hugenholtz, mr. dr. L. Guibault en prof. mr. D.J.G. Visser. Prof. mr. M.R.F. Senftleben gaf tijdens deze middag een analyse van de manier waarop het Hof van Justitie beperkingen uitlegt. De inhoud van dit artikel is vooral op zijn bevindingen gebaseerd.
2. E.J. Dommering is bijvoorbeeld altijd een groot voorvechter geweest van toetsing aan grondrechten. Zie bijvoorbeeld: EHRM 10 januari 2013, AMI 2014/2, p. 57 m.nt. Dommering (Ashby Donald c.s./Frankrijk).
3. Spoor/Verkade/Visser wezen destijds al op deze discussie: ‘In en buiten rechte hoort men wel eens verdedigen dat de wetsbepalingen met betrekking van het auteursrecht strikt geïnterpreteerd zouden moeten worden, omdat dit “altijd” zou gelden voor uitzonderingsbepalingen op hoofdregels, of omdat in de Auteurswet de bescherming van de belangen van de auteur voorop zou staan.’ (J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G Visser, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 3e druk, Deventer: Kluwer 2005, p. 217).
4. F.W. Grosheide, ‘Enige rechtsvergelijking na het Deckmyn-arrest’, AMI 2014/6, p. 203.
5. In de studie van P.B. Hugenholtz en M.R.F. Senftleben, Fair use in Europe. In search of flexibilities, 21 november 2011, Amsterdam https://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/41405 is de ruimte die de combinatie van verschillende beperkingen zou opleveren, buiten beschouwing gelaten.
6. Wilt u meer weten? Lees dan vooral het boek van Richard A. Posner, How judges think, Harvard University Press: 2010, aldus prof. mr. D.J.G. Visser. Mocht u nu helemaal klaar zijn met rechten, lees dan: Stanley Coren, How Dogs Think, SC Psychological Enterprises, Ltd.: 2004, aldus nog steeds prof. mr. D.J.G. Visser.
7. Zie de presentatie van prof. mr. P.B. Hugenholtz, User Generated Content, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
8. Commissie Auteursrecht, Advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de mogelijkheden van het invoeren van een flexibel systeem van beperkingen op het auteursrecht. Deel 1: Een flexibele regeling voor user-generated content, 21 maart 2012, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/10/30/advies-een-flexibele-regeling-voor-user-generated-content.html, p. 14.
9. Zie de presentatie van mr. dr. L. Guibault, Tekst and Datamining, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
10. Zie de presentatie van prof. mr. D.J.G. Visser, Je suis Ashby Donald, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
11. De eerste twee discussievragen en de laatste zijn afkomstig van mr. C. van der Net die hij als voorzitter tijdens de VvA-vergadering d.d. 13 februari 2015 had opgeworpen.

IEF 14755

Auteursrechtdebat: Auteurscontractenrecht: Paasei of lege dop?

Door: Joost Poort, IViR, Thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Na elf jaar discussie over het Auteurscontracten-recht is de kogel bijna door de kerk. Gelet op de rimpelloze behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, lijkt instemming van de Eerste Kamer slechts een formaliteit. Het voorbereidend onderzoek in de Eerste Kamercommissie zal nog voor Pasen plaatsvinden en als het meezit, hebben makers medio dit jaar recht op een billijke vergoeding, extra vergoedingen als de overeengekomen vergoeding ‘een ernstige onevenredigheid vertoont’, et cetera, et cetera [Zie voor een beknopte samenvatting van het wetsvoorstel bijvoorbeeld: L. Anemaet, 10-2-2015. Auteursrechtdebat: Plenair debat in de Tweede Kamer - Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. IEF 14638].

Enkele jaren geleden gaf ik met Jules Theeuwes een kritische economische analyse van het voorontwerp dat toen geconsulteerd werd[J.P. Poort en J.J.M. Theewes, 'Prova d'Orchestra. Een economische analyse van het voorontwerp auteurscontractenrecht', AMI 2010/5, p. 137-145.]. Empirische onderbouwing van de vermeende zwakke positie van makers jegens exploitanten en de noodzaak van een dergelijk wetvoorstel bleken goeddeels te ontbreken. Ook op de effectiviteit en het welvaartseffect van de beoogde maatregelen viel veel af te dingen. Zo verschuift de bestsellerbepaling risico’s van exploitanten naar makers, waardoor de – voor risico gecorrigeerde – opbrengsten voor de makers wel eens lager kunnen worden. Exploitanten zullen er in contracten immers op gaan anticiperen dat ze bij grote kaskrakers extra vergoedingen aan de auteurs moeten uitkeren. Daar komt bij dat het in de praktijk lastig vast te stellen is wanneer de bestsellerbepaling van kracht is, want het is inherent aan de creatieve sectoren dat enkele hits de vele flops moeten financieren. Alleen is vooraf moeilijk te zeggen wat een hit zal zijn en wat een flop. Wanneer kun je dan spreken van een ernstige onevenredigheid?

Voor de billijke vergoeding geldt, dat deze de vraag naar de diensten van makers kan schaden en bovendien ongunstig kan uitpakken voor beginnende makers die best voor een lage vergoeding willen werken om naam en faam te verwerven. Zo beschermt dit sympathieke voorstel vooral de insiders die al een portfolio hebben. Het CPB kwam tot een soortgelijke analyse van het voorontwerp [Zwart, G. & van ‘t Riet, M. (2011). Economische argumenten bij het voorontwerp auteurscontractenrecht, CPB Notitie. CPB, Den Haag] maar de meeste kritiekpunten zijn op het huidige wetsvoorstel nog even goed van toepassing, al zijn er wel een paar scherpe kantjes vanaf1.

Een belangrijk verschil is echter dat inmiddels duidelijk is dat een meerderheid van de makers en uitvoerend kunstenaars zijn onderhandelingspositie daadwerkelijk als zwak ervaart en velen tandenknarsend afstand doen van rechten. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel kunnen dan ook op brede steun van de makers rekenen[Zie: Weda, J., Akker, I, Poort, J., Rutten, P., Beunen, A. (2011). Wat er speelt. De positie van makers en uitvoerend kunstenaars in de digitale omgeving. SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam], ook al pakt het wellicht rationeel economisch beschouwd niet in hun voordeel uit.

Het wetsvoorstel gaat dan ook niet over rationaliteit en het maximaliseren van welvaart: niet die van de maatschappij als geheel, en zelfs niet die van de makers. Het gaat over gedragseconomie en ervaren rechtvaardigheid.

Een paar jaar geleden deden Buccafusco en Sprigman [C.J. Buccafusco en C.J. Sprigman (2010). Valuing Intellectual Property: An Experiment. Cornell Law Review, Vol. 91. Pp. 1-46.]een fascinerend experiment: groepjes van tien proefpersonen moesten een haiku schrijven waarbij telkens één van de tien een prijs van $ 50 zou winnen . De objectieve winstverwachting was dus $ 5. De proefpersonen konden na het schrijven van het korte gedicht hun aanspraken op die prijs ‘verkopen’. Het gedicht zelf kregen ze na afloop alsnog. Dit laat zich vergelijken met een overdracht van rechten of exclusieve licentie, waarbij de morele rechten behouden blijven. De haiku-schrijvers bleken voor die overdracht gemiddeld $ 23 te willen hebben, meer dan viermaal de verwachte opbrengst. Als ze de haiku’s van de andere deelnemers mochten lezen en hun kansen zo beter konden inschatten, veranderde dit maar weinig ($ 20). Als gezegd werd dat de prijs niet naar de beste haiku zou gaan maar zou worden verloot, vroegen ze gemiddeld nog altijd $ 19.

Wat leren we hiervan? Zelfs na een korte creatieve inspanning in een experiment als dit raken auteurs al snel verknocht aan hun eigen werk en overschatten ze hun kansen of proberen ze spijt koste-wat-kost te vermijden, net als consumenten dat in tal van experimenten blijken te doen. Auteurscontractenrecht dat hier op inspeelt met een bestsellerbepaling zal dus de handen van makers op elkaar krijgen. Bovendien sluit dat aan bij een gevoel van rechtvaardigheid: als de uitgever binnenloopt op het werk, moet de maker meeprofiteren.

Ook de billijke vergoeding appelleert aan een gevoel van rechtvaardigheid. Wie kan er tegen billijk zijn? Of het mogelijk zal blijken te bepalen wat billijk is, hoe dat uitpakt voor aanstormend talent en wat voor schijnconstructies dit teweeg zal brengen, zal de tijd moeten leren. Zolang de machtsbalans tussen makers en exploitanten scheef blijft door schaarste versus overvloed, zal het moeilijk blijken de onzichtbare hand van de markt te knevelen. ‘Voor jou tien anderen’ zoals Kees Schaepman [IEF 14685] het verwoordde, en zolang dat zo is, heb ik weinig fiducie dat het paasei van het auteurscontractenrecht meer zal blijken dan een lege dop.

Joost Poort

1) Denk daarbij vooral aan het voorheen beoogde verbod op overdracht van auteursrecht door natuurlijke makers en de daaraan gekoppelde periodieke opzegbaarheid van exclusieve licenties. In het huidige voorstel is dat vervangen door de uitbreiding van de aktevereiste naar exclusieve licenties.

IEF 14722

Auteursrechtdebat: De filmrechtparagraaf in het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht - een dam in de auteursrechtenpolder

Door: Jochem Donker, CEDAR. Thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Op 12 februari jl. werd het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht in de Tweede Kamer met vrijwel unanieme stemmen aangenomen. Daags daarvoor maakten de onderhandelaars van exploitanten en producenten in de filmsector (verenigd in RoDAP) en cbo’s van filmmakers (verenigd in PAM) via een persbericht het heuglijke nieuws bekend dat, na ruim 5 jaar onderhandelen, een breed gedragen akkoord was gesloten over auteursrechtelijke vergoedingen voor de filmmakers.

De bereikte consensus in de ‘auteursrechtenpolder’1 en het enthousiasme waarmee het wetsvoorstel in de Kamer werd ontvangen, laten zich niet los van elkaar zien. Zoals ook tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel bleek, hadden veel partijen de nodige twijfels over de ‘toekomstbestendigheid’ van de voorgestelde aanpassingen van de filmrechtenparagraaf in de Auteurswet. Waar een eerdere (consultatie)versie van het voorstel nog uitging van verplicht collectief beheer van proportionele vergoedingsaanspraken voor vrijwel alle exploitaties van filmwerken, is hierop in de uiteindelijke nota van wijziging een belangrijke beperking aangebracht: het verplicht collectief beheer geldt niet voor ‘beschikbaarstelling van het filmwerk op zodanige wijze dat het filmwerk voor de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk is’. Populair gezegd: aanbod van filmwerken via Video on Demand (VoD).

Juist voor deze enorm in belang toenemende exploitatie van hun filmwerken pleitten filmmakers al jaren voor een deugdelijke vergoedingsregeling op collectieve basis, aangezien zij er onder de bestaande wetgeving zelden of nooit in slaagden hiervoor in individuele onderhandelingen een vergoeding te bedingen [PAMflet]. In productiecontracten wordt van hen verlangd dat zij de rechten voor deze exploitatievorm aan de producent overdragen, waarbij dan is bepaald dat de vergoeding daarvoor is inbegrepen in de eenmalige ‘buy-out’-vergoeding die de maker voor de door hem geleverde bijdrage aan het filmwerk ontvangt. In het gunstigste geval krijgt een filmmaker nog wel eens aanspraak op een percentage van de netto producentenwinst, maar ook dat levert hem eigenlijk nooit een vergoeding van enige betekenis op. De exploitatiewinsten dalen namelijk vooral neer bij de exploitanten en distributeurs van filmwerken.

Teneinde van deze partijen toch een vergoeding te kunnen ontvangen voor het gebruik van hun werk zijn filmmakers er in de afgelopen jaren massaal toe overgegaan om hun exploitatierechten voor onder meer VoD bij voorbaat over te dragen aan hun cbo’s, die op basis van deze rechten tot collectieve vergoedingsafspraken trachten te komen met VoD aanbieders zoals Pathé thuis en Netflix. Dit was echter tegen het zere been van de producenten (en producerende omroepen), die zich op het standpunt stellen dat zij de volledige exploitatierechten nodig hebben om de filmwerken onbezwaard aan distributeurs en exploitanten te verkopen, en de financiering van die filmwerken rond te krijgen. Daarbij beroepen zij zich op het vermoeden van overdracht van exploitatierechten zoals opgenomen in het huidige artikel 45d Auteurswet, welk artikel volgens hen meebrengt dat alleen een afwijkend beding in het contract tussen producent en filmmaker kan verhinderen dat de rechten van de maker integraal aan de producent worden overgedragen. Inmiddels is in de procedure tussen schrijvers-cbo LIRA en de kabelexploitanten gebleken dat de Amsterdamse rechtbank die opvatting over de strekking van artikel 45d niet deelt. Daarover straks meer.

Intussen leidde deze controverse over de gewenste (en juridisch correcte) “verblijfplaats” van de rechten tot de nodige problemen in de individuele contractpraktijk. Producenten eisten niet alleen overdracht van dezelfde exploitatierechten die de maker al op voorhand aan zijn cbo had overgedragen, maar verlangden vaak ook nog een vrijwaring van de filmmaker tegen alle mogelijke financiële gevolgen van collectieve vergoedingsclaims jegens exploitanten. De contractpraktijk kwam hierdoor knarsend tot stilstand: de filmmaker had zijn rechten juist aan zijn cbo overgedragen, zodat die daarmee een vergoeding bij de exploitant kon incasseren en zat dus niet te wachten op een contractbepaling waarin was opgenomen dat hij die vergoeding mogelijk weer aan de producent moest terugbetalen. Maar als hij niet tegemoet kwam aan de eis van de producent, ging de opdracht niet door, en zat hij sowieso zonder inkomsten. Een onmogelijk dilemma dus, en een schrijnend voorbeeld van de zwakkere positie van de maker ten opzichte van producenten en exploitanten, waar het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht nu juist verbetering in beoogd te brengen.

Met het recente akkoord tussen RoDAP en de PAM cbo’s (LIRA, VEVAM en NORMA) is een eerste belangrijke stap gezet om een einde te maken aan deze voortdurende “rechten-oorlog” in de filmbranche. Niet alleen zijn, anticiperend op het systeem van verplicht collectief beheer uit het wetsvoorstel, vergoedingsafspraken gemaakt voor de lineaire uitzending en doorgifte van films en televisieprogramma’s, maar daarbij is eveneens – op vrijwillige basis –afgesproken dat de makers-vergoedingen voor VoD exploitaties collectief geïnd zullen gaan worden door LIRA, VEVAM en NORMA.

Betekent de bereikte overeenstemming nu dat alles is opgelost en dat bijvoorbeeld ook de lopende rechtszaken tussen de cbo’s van scenarioschrijvers (LIRA) en regisseurs (VEVAM) enerzijds en de kabelexploitanten anderzijds kunnen worden ingetrokken? Je zou het zo langzamerhand hopen, maar zo ver lijken we toch nog net niet te zijn. De kabelexploitanten en RoDAP, die zich als aparte partij in de procedure aan de zijde van de kabelexploitanten gevoegd heeft, hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam [Rechtbank Amsterdam 27 augustus 2014, IEF 14143; ECLI:NL:RBAMS:2014:5397 (LIRA/UPC c.s.)] in de door LIRA aangespannen procedure, en hebben inmiddels aan LIRA laten weten dat ze dit hoger beroep hoe dan ook wensen voort te zetten, teneinde het principiële oordeel van de rechtbank aan te vechten dat schrijvers ervoor kunnen kiezen om hun rechten aan LIRA over te dragen.
LIRA was deze procedure gestart tegen UPC, ZIGGO en Zeelandnet, nadat de kabelexploitanten het collectieve kabelcontract na 27 jaar hadden opgezegd, en sinds oktober 2012 gestopt waren met betaling aan LIRA en VEVAM2. Volgens de kabelexploitanten waren zij niet meer tot betaling van vergoedingen aan filmmakers verplicht omdat deze rechten al via de producenten geregeld zouden zijn, middels het vermoeden van overdracht van artikel 45d. De kabelvergoeding die de scenarioschrijvers al die jaren via LIRA hadden ontvangen was dus eigenlijk al inbegrepen in het honorarium dat de makers van hun producent ontvingen, zo betoogden de kabelaars en RoDAP. De rechtbank volgde deze redenering niet en stelde LIRA in het gelijk. Aangezien de schrijvers hun rechten voor kabeldoorgifte via het aansluitingscontract op voorhand aan LIRA hadden overgedragen, konden zij dezelfde rechten niet op een later moment nogmaals aan de producenten overdragen, óók niet op grond van het vermoeden van overdracht. Daaraan staat volgens de rechtbank het beginsel van ‘nemo plus’ in de weg: niemand kan méér rechten aan een ander overdragen, dan hij zelf heeft. De kabelaars hadden dus (ook) toestemming van LIRA nodig voor de doorgifte van het LIRA repertoire. Door na te laten deze toestemming te regelen en de daaraan gekoppelde vergoedingen voor de schrijvers te betalen, hebben zij inbreuk gemaakt op de door LIRA beheerde rechten. Zij moesten dus alsnog een regeling treffen met LIRA voor de rechten van de schrijvers, en schadevergoeding betalen in verband met de gederfde schrijvers-vergoedingen in de periode dat de inbreuken hebben plaatsgevonden. Vaststelling van de geleden schade zal nog in een aparte schadestaatprocedure moeten gebeuren.

In de zaak die NORMA al eerder tegen de kabelexploitanten had gevoerd over kabelvergoedingen voor uitvoerend kunstenaars, adviseerde Advocaat-Generaal Verkade de Hoge Raad nog om wél aan te nemen dat het vermoeden van overdracht uit artikel 45d aan een (eerdere) overdracht aan de cbo in de weg staat [Conclusie AG Verkade, IEF 13052 bij HR 28 maart 2014, IEF 13696; ECLI:NL:HR:2014:375 (NORMA/NL Kabel)]. In zijn visie gaan de in artikel 45d genoemde rechten van rechtswege op de producent over. De filmmaker zou in de redenering van Verkade alleen bevoegd zijn om anders over zijn rechten te beschikken, als de producent daarmee schriftelijk instemt. De Hoge Raad kwam in zijn arrest in die zaak uiteindelijk niet aan behandeling van dit hete hangijzer toe, aangezien hij oordeelde dat de vorderingen van NORMA al afstuitten op het feit dat de rechtenoverdracht in het aansluitingscontract van NORMA onvoldoende bepaald en daarmee niet rechtsgeldig zou zijn.

Professor Kabel heeft in zijn artikel in AMI op heldere en adequate wijze uiteengezet waarom het advies van Verkade in de NORMA zaak niet in lijn is met de eisen van het Europese recht en jurisprudentie van het Europese Hof over dit onderwerp. Kabel sluit zich daarmee aan bij de Commissie Auteursrecht in haar advies aan de Regering over het Auteurscontractenrecht3 en het Amsterdamse Gerechtshof in de zaak VEVAM/NL Film [Hof Amsterdam 22 november 2011, IEF 10537 (VEVAM tegen NL Film & TV c.s.)]: zij menen dat het een filmmaker vrij staat zijn rechten in beheer te geven aan zijn cbo, en dat artikel 45d niet meebrengt dat daarvoor schriftelijke instemming van de producent nodig zou zijn. Ook de Amsterdamse rechtbank geeft nu in de LIRA-zaak de beschikkingsvrijheid van de maker voorrang. RoDAP is het daar niet mee eens en vecht deze uitkomst in hoger beroep aan. Ook nu voor de belangrijkste exploitaties vergoedingsafspraken tot stand zijn gebracht en is erkend dat collectief beheer van die vergoedingsaanspraken een voor de hand liggende oplossing voor het geconstateerde probleem is. Waarom? Het principe. En geld, misschien ook wel een beetje.

Producenten en exploitanten zijn namelijk bang dat cbo’s als LIRA, VEVAM en NORMA de exploitatie van filmwerken zouden kunnen frustreren als het oordeel van de rechtbank dat zij de mogelijkheid hebben om rechten van filmmakers aan zich over te laten dragen in stand zou blijven. Ook Staatssecretaris Teeven liet tijdens het debat in de Kamer over het wetsvoorstel fijntjes vallen dat de cbo’s wel hun plaats moeten kennen. Zo stelde hij in antwoord op een vraag van D66 (over het zogeheten radio-model): “Collectieve beheersorganisaties verdelen dus wel, maar dat is het dan ook”. En even later: “De filmproducent wil zelf beslissen op welke wijze een film in de markt wordt gezet. Daar moet een cbo niet doorheen walsen”.

Hoe gegrond is deze vrees van de RoDAP partijen, die kennelijk ook de Staatssecretaris niet geheel onaangedaan laat? De cbo’s zijn uiteraard niet door filmmakers opgericht met het doel de exploitatie van hun filmwerken te frustreren of daar doorheen te walsen. Daar hebben zij geen enkel belang bij. De makers zien hun cbo’s juist als geëigend middel om te bewerkstelligen dat de exploitatie van hun werk zo veel mogelijk onbelemmerd plaats kan vinden, terwijl zij wel een proportionele en billijke vergoeding ontvangen voor dat gebruik van hun werk. Maar dan moet er natuurlijk wel een deugdelijke grondslag voor de incasso van die vergoeding door de cbo zijn. Voor lineaire uitzending en doorgifte van filmwerken is die grondslag nu in artikel 45d lid 2 van het wetsvoorstel geregeld. Voor VoD diensten zijn op vrijwillige basis afspraken gemaakt, die meebrengen dat de betreffende exploitatierechten naar de producent gaan, en dus niet (meer) naar de cbo. In ruil daarvoor hebben de producenten in RoDAP zich verbonden om aan alle opvolgende schakels in de distributieketen de voorwaarde op te leggen dat de eindexploitant een billijke vergoeding voor het VoD aanbod aan de cbo’s af dienen te dragen.

De rechten naar de producent, de bijbehorende vergoedingen via – deels verplicht, deels vrijwillig – collectief beheer naar de makers. Probleem opgelost, verder procederen overbodig. De echte reden dat er desondanks toch doorgeprocedeerd wordt, heeft uiteraard met machtsposities te maken: voor de filmmakers biedt de enkele mogelijkheid om vrij over hun rechten te kunnen beschikken en deze desgewenst dus ook aan hun cbo in beheer te kunnen geven, een broodnodig onderhandelingsargument om hun vergoedingsaanspraken te kunnen verwezenlijken. Dat werd maar weer eens pijnlijk duidelijk uit het feit dat LIRA genoodzaakt was een procedure te starten om in rechte vastgesteld te krijgen dat de vergoeding voor kabeldoorgifte níet door de enkele betaling van het productiehonorarium aan de scenarist kon worden afgekocht. Als de mogelijkheid van vrije beschikking over hun rechten, door het Europese Hof in de Luksan zaak [HvJ EU 9 februari 2012, IEF 10887; zaak C-277-10, AMI 2012/5, p. 195-201; 211; 217 m.nt. J.J.C. Kabel] aangemerkt als een door het EU Handvest beschermd grondrecht, aan de makers ontnomen zou kunnen worden, zijn zij weer geheel afhankelijk van de producent, en is het collectief beheer van de vergoedingsaanspraken voor VoD-diensten niet meer vrijwillig, maar geheel vrijblijvend. De filmmakers kunnen dan naar hun vergoeding voor VoD fluiten, want VoD exploitanten zijn over het algemeen zakelijke ondernemingen, en uiteraard geen charitatieve instellingen die onverplicht vergoedingen aan cbo’s van filmmakers overmaken.

Vooralsnog stemmen het door de Tweede Kamer positief ontvangen wetsvoorstel, in combinatie met het principiële vonnis in de LIRA zaak en – last but not least – het breed gedragen akkoord over de vergoedingen voor makers in de filmbranche, hoopvol dat de ingeslagen weg van constructief overleg wordt voortgezet. Het signaal vanuit de wetgever dat de rechten en vergoedingsaanspraken van makers serieus genomen dienen te worden, lijkt bij alle betrokken partijen goed aangekomen te zijn. En dat biedt weer hoop dat ook de juridische strijdbijl binnen afzienbare tijd definitief begraven zal kunnen worden.

Jochem Donker is hoofd juridische zaken bij Cedar B.V. en is als juridisch adviseur en onderhandelaar namens Stichting LIRA betrokken bij de onderhandelingen over een nieuwe rechtenregeling met RODAP


1) Met deze term duidde Kamerlid Verhoeven (D66) het rechtenoverleg binnen de filmbranche aan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel.
2) Aan de cbo’s van componisten (BUMA), beeldmakers (Pictoright) en producenten (Stop.nl en AGICOA), werden intussen nog wel gewoon kabelvergoedingen betaald.
3) Commissie Auteursrecht, Supplement betreffende de filmregeling en het fictief makerschap behorende bij het Advies aan de Minister van Justitie over het voorontwerp van de wet inzake het auteurscontractenrecht van 14 oktober 2010, 16 februari 2011, p. 7.
IEF 14713

Auteursrechtdebat: Ruim baan voor de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht?

Door Douwe Linders, bureau Brandeis. Thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht is unaniem aangenomen door de Tweede Kamer. Het biedt niet de waarborgen die de aanbevelingen uit het IvIR-rapport uit 2004 hadden geboden1, maar het is na 11 jaar toch een mooi resultaat. Het roept voor de maker niet minder dan zes nieuwe wettelijke aanspraken op een vergoeding in het leven. En veel van die rechten kan hij niet alleen uitoefenen ten opzichte van de direct verkrijgende exploitant, maar ook ten opzichte van derden-exploitanten. Er staat dus aardig wat op het spel. Maar die vergoedingsaanspraken zijn niet zomaar verzilverd. Wie helpt de maker als hij zijn recht niet krijgt?

Dat wordt in de praktijk een belangrijke vraag. De premisse van het wetsvoorstel is namelijk dat de individuele maker een slechte onderhandelingspositie heeft ten opzichte van professionele exploitanten. En daar verandert een wettelijk recht op een billijke vergoeding op zichzelf natuurlijk niets aan. De maker moet een laagdrempelige, goedkope en veilige manier hebben om dat recht af te dwingen. En dat is bij de gewone rechter helaas niet het geval, zeker niet met het risico veroordeeld te worden in de volledige proceskosten. Het wetsvoorstel biedt daarom de mogelijkheid een Geschillencommissie aan te wijzen voor het beslechten van geschillen over exploitatiecontracten (art. 25g)

De Tweede Kamer heeft er bij de staatssecretaris in twee moties op aangedrongen ervoor te zorgen dat de Geschillencommissie er daadwerkelijk komt. Maar de staatssecretaris laat het nog even aan de markt over. Het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie zouden in de afrondende fase zijn van gesprekken over een reglement.

Kosten
Het is de bedoeling dat het klachtgeld in principe maar enkele tientjes gaat bedragen. Dat klinkt goed. Maar daarmee worden natuurlijk de kosten van de Geschillencommissie bij lange na niet gedekt. En de staatssecretaris heeft al aangegeven dat de Staat de zaaksgerelateerde kosten niet op zich zal nemen. Die kosten moeten dus waarschijnlijk gedragen worden door de sectoren zelf. En dat kan in de gesprekken over de oprichting van de Geschillencommissie een struikelblok zijn, zeker als wellicht niet iedereen evenveel belang heeft bij de komst van een laagdrempelige Geschillencommissie.

Als partijen er niet uitkomen en de staatssecretaris toch moet ingrijpen, is onvoorspelbaar wat de uitkomst gaat zijn. Hij zal aansluiting willen zoeken bij wat gebruikelijk is bij de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), net zoals hij heeft gedaan bij de Geschillencommissie aangewezen op grond van de Wet Toezicht CBO’s. De SGB hanteert het uitgangspunt dat de zaaksgerelateerde kosten worden gedragen door de sector die het betreffende product of de betreffende dienst aanbiedt. Zo worden de zaaksgerelateerde kosten voor de Geschillencommissie Toezicht gedragen door de CBO’s, en wel door de CBO waarop de betreffende klacht ziet2.

Bij het auteurscontractenrecht kan betoogd worden dat het de makers zijn die de betreffende diensten en producten aanbieden. Exploitatiecontracten zien immers op de prestaties van de makers, niet op de uiteindelijke producten of diensten van de exploitanten. Daar gaat het echter uiteindelijk natuurlijk wel om. De exploitanten verdienen aan het product het (meeste) geld. Mijn voorspelling is dan ook dat de exploitanten voor de kosten op gaan draaien. Anderzijds komt het niet rechtvaardig voor dat een individuele derden-exploitant de kosten van de procedure moet dragen indien hij geheel ten onrechte wordt aangesproken, dus het is te hopen dat er op sectorniveau afspraken worden gemaakt.

Bevoegdheid
Als het kostenaspect is geregeld en de maker maar drie tientjes hoeft te betalen, is het dus vrij baan om de Geschillencommissie allerlei onbillijks voor te leggen. Of niet?

De Geschillencommissie zal volgens art. 25g bevoegd zijn voor “de beslechting van geschillen” over de algemene billijke vergoeding (art. 25c lid 1), de aanvullende billijke vergoeding voor toekomstige exploitatiewijzen (art. 25c lid 6), bestsellers (art. 25d), non-usus (art. 25e), onredelijk lange aanspraken op toekomstige werken (art. 25f lid 1), onredelijke bedingen (art. 25f lid 2) en de billijke vergoeding voor filmmakers op grond van art. 45d lid 1 (art. 45d lid 7)3.

Maar wanneer is eigenlijk sprake van een “geschil”? Zal de geschillencommissie zich bijvoorbeeld bevoegd achten indien partijen nog aan het onderhandelen zijn? Dat is niet het geval bij de Geschillencommissie Toezicht CBO’s. Die Geschillencommissie is alleen bevoegd indien reeds een factuur is verzonden door de CBO. Bij de aanwijzing van die Geschillencommissie heeft de staatssecretaris nog expliciet toegelicht: “Lopende onderhandelingen waarin nog geen tarieven zijn overeengekomen en in rekening zijn gebracht, vallen dus buiten de bevoegdheid van de geschillencommissie [...]. Er kan dus geen sprake zijn van verplaatsing van geschillen van de onderhandelingstafel naar de geschillencommissie.”

Maar het gaat - bij de Wet Toezicht CBO’s, maar zeker ook bij het auteurscontractenrecht - juist vaak om geschillen die aan de onderhandelingstafel ontstaan en opgelost moeten worden. Partijen kunnen over de billijkheid van een vergoeding al onenigheid hebben op het moment dat zij nog aan het onderhandelen zijn, net als wellicht bij een verschil van mening over art. 25f lid 1 of 2. Als een dergelijke drempel ook bij de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht wordt aangelegd, moet de maker dan eerst akkoord gaan met een vergoeding die hij eigenlijk niet billijk vindt om vervolgens zijn contract na ondertekening voor te leggen aan de Geschillencommissie? Het verweer ligt dan wel voor de hand: je hebt ervoor getekend en je had dit al eerder aan de orde kunnen stellen. Is er een reden waarom je het toen wel billijk vond en nu niet meer? Bij gebreke van een goede maatstaf om de billijkheid van een vergoeding langs te leggen, zal zo een verweer niet zonder gewicht zijn.

Repercussies
Er speelt nog een ander probleem. Het is voor veel makers - zeker in de onderhandelingsfase - een risico om een geschil aan de Geschillencommissie voor te leggen. Daarmee zetten zij immers het doorgaan van de hele deal op het spel of verspelen op zijn minst de kans op een volgende opdracht.

Het wetsvoorstel heeft getracht hiervoor een oplossing te bieden door CBO’s en belangenorganisaties de bevoegdheid te geven “namens makers geschillen aanhangig te maken” (art. 25g lid 3). Maar ook hier speelt de vraag wanneer sprake is van een geschil. Tenzij het standaardbepalingen in standaardcontracten betreft, moet het gaan over een individuele maker of bepaalde groep makers die in geschil is met een bepaalde exploitant. Dan zal toch openheid gegeven moeten worden over wie die makers zijn. Daar lijkt niet aan te ontkomen. Verder is het vanwege het gebruik van de woorden “namens makers een geschil aanhangig maken” wel verstandig om in het reglement expliciet duidelijk te maken dat CBO’s inderdaad de bevoegdheid hebben standaardcontracten aan de Geschillencommissie voor te leggen [Zoals overigens in de Memorie van Toelichting wel expliciet wordt benoemd: Kamerstukken II 2011-2012, 33308, nr. 3, p. 23.].

Laten we hopen dat de Geschillencommissie er snel komt en dat deze zichzelf de ruimte toe-eigent die nodig is om echt een verschil te maken. In dat kader is het ook een goed idee om in het reglement op te nemen dat de Geschillencommissie zichzelf tevens tot taak stelt de gewone rechter van advies te dienen, dit bij gebreke van een wettelijke regeling hierover zoals wel opgenomen is in art. 24 van de Wet Toezicht CBO’s.

Douwe Linders

1) P.B. Hugenholtz & L. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling?, Onderzoek in opdracht van het WODC, Amsterdam: IvIR 2004, zie www.ivir.nl/publicaties/download/328.
2) Zie de toelichting bij de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398467, houdende aanwijzing van de geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, StCrt. 2013, 17554.
3) Er is geen bevoegdheid gecreëerd om geschillen over de proportionele billijke vergoeding van art. 45d lid 2 aan de Geschillencommissie voor te leggen. Dat is ook niet - of in mindere mate - nodig omdat deze vergoeding verplicht collectief wordt beheerd op grond van art. 45d lid 3. PAM en RoDAP hebben over de hoogte van deze vergoeding inmiddels afspraken gemaakt.

IEF 14685

Auteursrechtdebat: Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht biedt hoop

Door: Kees Schaepman, freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Het heeft even geduurd (elf jaar, om precies te zijn), maar nu ligt er toch een wetsvoorstel auteurscontractenrecht waarvan gehoopt mag worden dat het leidt tot enige rust aan het front. Ik gebruik die term omdat het soms oorlog lijkt tussen makers en de exploitanten van hun werk. Het ontbreken van een heldere, eigentijdse regeling die makers beschermt en verzekert van een redelijke vergoeding voor hun werk, leidde tot onophoudelijke juridische schermutselingen waar alleen de advocatuur profijt van had. Maar het gevuld houden van de vechtkas CBO, en dat ben ik, is een frustrerende bezigheid. Ik keer het geld liever uit aan collega’s.

Ik ben met name blij met de bepaling over ‘onredelijk bezwarende bedingen’ die in het wetvoorstel is opgenomen. Uit eigen ervaring weet ik dat journalisten, scenarioschrijvers en andere makers vaak onder zware, oneigenlijke druk worden gezet om hun auteursrecht af te staan aan exploitanten. Weigeren zij, dan kunnen zij fluiten naar een contract: ‘Voor jou tien anderen’. Het nieuwe voorstel auteurscontractenrecht maakt het hen mogelijk zich tegen een dergelijke chantage te verweren.

Er blijven natuurlijk nog zaken over die geregeld moeten worden. De geschillencommissie waarin wordt voorzien, moet bijvoorbeeld nog vorm krijgen. Maar als maker en bestuurslid van Lira ben ik niet ontevreden met deze billijke bestandsregeling. Al is het maar omdat het hoop biedt op een toekomst waarin ik mij weer op mijn eigenlijke werk (schrijven) en bestuurlijke verantwoordelijkheid (een snelle en adequate repartitie) kan bezighouden.

In de afgelopen maanden werd ook, eindelijk, een overeenkomst bereikt met Rodap. En de rechter velde een verheugend vonnis in de zaak tegen het Regionaal Archief Leiden dat hardnekkig vergat auteurs waarvan het werk gedigitaliseerd werd een vergoeding te bieden [IEF 14487]. Er werd een overeenkomst gesloten met de Media Informatie Groep over betaling van auteurs waar alle partijen tevreden over waren, een stap waar Blendle een voorbeeld aan zou kunnen nemen [red. IEF 14556]. Het lijkt wel lente. Nu maar hopen op een mooie zomer.

Kees Schaepman

IEF 14662

Auteursrechtdebat: Verslag Plenair Debat ‘Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht’

Door Lotte Anemaet, , VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Ingewikkeld, complex, moeilijk. Dat is de kwestie die vorige week dinsdag in de Tweede Kamer ter tafel lag. Je kan jurist zijn, maar het intellectuele eigendom is toch een vak apart, verzuchtte staatssecretaris Teeven. ‘Er zijn maar weinig wetsvoorstellen die ik op een zondag bekijk om dan op dinsdagavond te besluiten om er nog eens naar te kijken, omdat ik het nog niet helemaal snap.’ Ook mevrouw Helder (PVV) kon dit beamen. Na eerst de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten erbij te hebben gepakt, begon het haar te duizelen, vertrouwde ze de Tweede Kamer toe. Al die wetten gaven haar het gevoel door de bomen het bos niet meer te zien. Of was het nu door het bos de bomen niet meer kunnen zien? Mevrouw Helder concludeerde dan ook dat de makers wel iets beters hebben te doen dan zich bezig te houden met deze juridische haarkloverij1.

Inhoud Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht
Het belang van dit plenair debat was duidelijk: bescherming moet worden geboden aan de maker die het juridisch gezien meestal moet afleggen tegen de machtige exploitant. Zijn positie moet drastisch worden verstevigd. Zoals mevrouw Helder het mooi verwoordde: ‘Je kunt het een beetje vergelijken met de situatie van de goedwillende burger die één keer per jaar de noodzakelijke belastingaangifteformulieren invult. Die is geen partij tegenover de Belastingdienst met al zijn expertise.’ Deze kloof tussen de verschillende machtsposities wil de Tweede Kamer verkleinen met het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Zo krijgt de maker een recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van zijn exploitatiebevoegdheid en kan hij een hogere vergoeding krijgen voor zijn werk indien het een onverwacht succes blijkt te zijn (bestsellerbepaling). Ook kan de maker zijn recht terugkrijgen als de exploitant nalaat zijn werk te exploiteren (non-usus-bepaling). Onredelijke bepalingen zijn vernietigbaar en er is een nieuwe regeling voor het filmauteurscontractenrecht in het leven geroepen. Alle makers krijgen een billijke vergoeding van de producent (wegens vermoeden van overdracht); alhoewel drie makers daarnaast nog een extraatje krijgen: de scenarioschrijver, regisseur en de hoofdrolacteurs hebben via hun collectieve beheersorganisatie ook recht op een proportionele, omzetgerelateerde vergoeding van de exploitant waarmee de producent contracteert. Verder biedt de wet een grondslag voor een geschillencommissie waar makers op een laagdrempelige wijze naar toe kunnen stappen ingeval van problemen.

Algemene gang van zaken

Het debat in de Tweede Kamer verliep rustig en de stemming was positief. Een Teeven die de Kamer toevertrouwt dat hij de James Bond film wel zestien keer heeft gekeken en de film nog steeds leuk vindt, pennen die worden geronseld bij de voorzitter, konden de pret niet drukken. Er was bij alle fracties (de CDA was echter afwezig in de Kamer) waardering voor het wetsvoorstel2. Alle partijen waren het erover eens dat er iets moet gebeuren aan de zwakke onderhandelingspositie van de maker. Toch kon de heer Verhoeven (D66) het niet laten te dreigen met zijn recht op amendering en de mogelijkheid de zo felbegeerde deal tussen RODAP (producenten, omroepen en distributeurs) en PAM (rechtenorganisaties voor filmmakers en auteurs) te verstoren. Het bleek uiteindelijk bij die dreiging te blijven. De constructieve houding van alle partijen (dus ook D66) in de tweede termijn was dan ook ontnuchterend te noemen. De fracties waren alom positief en hadden slechts kleine opmerkingen. De vier moties die uiteindelijk werden ingediend, konden allemaal door de staatsecretaris als ondersteuning van zijn beleid worden gezien. Dit blijkt ook uit het vervolg dat aan dit plenair debat is gegeven. De Tweede Kamer heeft namelijk afgelopen donderdag ingestemd met dit wetsvoorstel. Indien de Eerste Kamer tijdig de behandeling van het wetsvoorstel afrondt, kan de wetswijziging al op 1 juli 2015 ingaan. Afgesproken is dat het wetsvoorstel 2,5 jaar na invoering tussentijds zal worden geëvalueerd en 5 jaar na invoering grondig zal worden geëvalueerd en loopt daarmee in de lijn met de looptijd van de overeenkomst tussen RODAP en PAM.

Reikwijdte
De volgende punten kwamen tijdens het plenair debat aan de orde. Natuurlijk werd het radiomodel weer besproken in de Kamer – het favoriete onderwerp van de heer Verhoeven – maar de staatssecretaris Teeven moest concluderen dat zijn idee voor een ‘radiomodel light’ voor films niet echt gaat werken. De Kamer vroeg daarnaast verduidelijking over de reikwijdte van het auteurscontractenrecht. Afgevraagd werd waarom alleen de scenarioschrijver, de regisseur en de hoofdrolacteurs een recht hebben op de proportionele vergoeding, terwijl in een vorige versie van het wetsvoorstel de kring van personen veel groter was. De heer Verhoeven wees er verder op dat hij zich zorgen maakte over het mogelijkerwijs blind volgen van wat de ‘auteursrechtpolder’ voorschrijft. ‘Er zijn namelijk ook groepen mensen die niet zijn aangesloten bij auteursrechtorganisaties. Die zijn echter wel aangesloten bij de democratie van Nederland.’ De staatssecretaris benadrukte dat de keuze vanuit juridisch en praktisch oogpunt is gemaakt. Een uitbreiding van het aantal rechthebbenden op de proportionele vergoeding kan ertoe leiden dat de onderhandelingen helemaal opnieuw moeten worden gevoerd. Dit zou onwenselijk zijn nu er eindelijk een goed akkoord is bereikt tussen RODAP en PAM. Daarnaast moet het wetsvoorstel wel uitvoerbaar blijken. Ook is aangesloten bij artikel 2 Richtlijn 2011/77 en artikel 40 Auteurswet. Verder benadrukte de staatssecretaris dat niet moet worden vergeten dat op een billijke vergoeding wel alle makers recht hebben. De heer Verhoeven verzocht daarom de regering in de afgesproken evaluatie met name ook de niet bij het akkoord betrokken partijen te betrekken, dat door de staatssecretaris was toegezegd. Daarnaast werden vragen gesteld over het fictief makerschap en het niet van toepassing zijn van het wetsvoorstel op overeenkomsten waarop het BVIE van toepassing is (zoals bij een logo) en op overeenkomsten die de verlening van de exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij niet tot hoofddoel heeft, zoals het plaatsen van foto’s op Facebook. De staatssecretaris benadrukte dat het uitbreiden van het toepassingbereik in strijd zou zijn met het BVIE. Daarnaast is extra bescherming voor fictieve makers veelal niet nodig, denk aan bijvoorbeeld fictieve makers als Shell. Ook is er geen goed criterium te bedenken welke fictieve makers dan wel in aanmerking zouden moeten komen. De rechter is de geschikte persoon om per concreet geval via reflexwerking de omstandigheden te wegen. Wat betreft de vragen over Facebook moet het onderzoek door het College bescherming persoonsgegevens worden afgewacht.

Geschillencommissie
Een verder aandachtspunt was de totstandkoming van de geschillencommissie. Via twee moties is de staatssecretaris verzocht om ervoor te zorgen dat de geschillencommissie tot stand komt en zo nodig wordt aangewezen. Staatssecretaris Teeven wees erop dat de wet al een aansporing en een grondslag biedt voor het instellen van een geschillencommissie. Nu het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie inmiddels concrete stappen hebben gezet in die richting en er bijna uit zijn, heeft de staatssecretaris het vertrouwen dat er ook daadwerkelijk een laagdrempelige geschillencommissie gaat komen.

Vaststelling tarieven billijke vergoeding
Ten slotte vroeg mevrouw Oosenbrug (PvdA) zich af waarom er geen uitzondering op het mededingingsrecht voor tariefafspraken in de wet wordt opgenomen, zoals in Duitsland het geval is. Een dergelijke uitzondering zou echter volgens de staatssecretaris juist tot rechtsonzekerheid leiden voor partijen, omdat deze prijsafspraken mogelijkerwijs in strijd zijn met het Europese mededingingsrecht. Daarnaast is een dergelijke uitzondering helemaal niet nodig om het gestelde doel te bereiken. Tevens is er nog nooit gebruikt gemaakt van deze uitzondering in Duitsland. Daarnaast werd aangekaart dat het erg belangrijk is voor de rechten en de bestaanszekerheid van makers om de tarieven voor de billijke vergoeding vast te stellen. Om dit belang te onderstrepen heeft de heer Van Dijk (SP) ten slotte de regering verzocht te stimuleren dat exploitanten en makers in de verschillende sectoren zo spoedig mogelijk met elkaar in onderhandeling treden ter vaststelling van tarieven.

Conclusie
Ondanks dat het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht zo ingewikkeld is, is de Tweede Kamer er goed in geslaagd zich door deze materie heen te worstelen. En met resultaat. Na jarenlang getouwtrek ligt een instemming van de Tweede Kamer klaar. Nu alleen nog wachten op de vaststelling in de Eerste Kamer. Of het wetsvoorstel daadwerkelijk de maker in de praktijk gaat helpen, moet nog worden afgewacht. De evaluaties zullen dat moeten uitwijzen.

Lotte Anemaet

1) Dit doet mij enigszins denken aan de slogan ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’ van de Belastingdienst; deze welbekende slogan kreeg tijdens het jaarlijkse IE-diner een opvallende wending in een van de tafelspeeches die avond d.d. 29 januari 2015. 2) Het amendement Taverne over open access voor wetenschappelijke tijdschriftartikelen kwam nauwelijks aan de orde.

IEF 14638

Auteursrechtdebat: Plenair debat in de Tweede Kamer - Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Wetsvoorstel auteurscontractenrecht. Plenair debat in de Tweede Kamer: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht – Livestream debat plenaire zaal (vandaag vanaf 16:15) (video/audio).

“Ik wil echt niet beweren dat alle makers arme sloebers zijn, maar het wordt wel steeds moeilijker om van creatieve arbeid te leven,” zei Jan Boerstoel onlangs in een interview1. Ondanks dat dit niet geheel de bedoeling moet zijn geweest van de wetgever – het auteursrecht is immers ondenkbaar zonder de creatieve uitingen van de maker – heeft het toch meer dan tien jaar moeten duren2 totdat de maker nu daadwerkelijk die felbegeerde steun in de rug gaat krijgen van de wetgever3. Althans dat is de bedoeling. De Tweede Kamer zal zich vanmiddag namelijk buigen over het wetsvoorstel Auteurcontractenrecht (Kamerstukken II, 33 308) dat sinds medio 2012 bij diezelfde Kamer aanhangig is. De meningen over dit wetsvoorstel zijn al jaren verdeeld5. De vraag is echter wat de gevolgen zullen zijn van dit wetsvoorstel. Zal de maker erop vooruit gaan? Is de voorgestelde constructie inderdaad mededingsproof? Gaat het partijen lukken om tot een gezamenlijk gedragen advies tot de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding te komen? Leiden verplicht collectieve beheeroplossingen tot het gewenste resultaat? De praktijk zal moeten uitwijzen of dit wetsvoorstel daadwerkelijk leidt tot een sterkere positie van de maker.

Wat gaat er veranderen?

- Aktevereiste: Uitbreiding aktevereiste op exclusieve licenties (art. 2 lid 3 Aw).
- Billijke vergoeding: Algemeen recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van de exploitatiebevoegdheden (art. 25c lid 1 Aw). Deze billijke vergoeding wordt door de Minister OC&W op gezamenlijk verzoek van een vereniging van makers en een exploitant of een vereniging van exploitanten vastgesteld.
- Aanvullende billijke vergoeding voor onbekende exploitatiewijzen (art. 25c lid 6 Aw).
- Bestsellerbepaling: Recht op een aanvullende billijke vergoeding indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk (art. 25d Aw).
- Non-usus-bepaling: Recht op ontbinding wanneer (voldoende) exploitatie van het werk uitblijft (art. 25e lid 1 Aw).
- Vernietigbaarheid knevelcontracten: Bedingen die voor een onredelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn de exploitatie van toekomstige werken van de maker bepalen (art. 25f lid 1 Aw) en evident onredelijk bezwarende contractsbepalingen (art. 25f lid 2 Aw) worden vernietigbaar verklaard. Deze artikelen zijn echter alleen van toepassing op overdrachten en exclusieve licenties (art. 25b lid 2 Aw).
- Geschillencommissie: Een geschillencommissie kan worden ingesteld door de Minister van V&J voor de beslechting van geschillen tussen een maker en zijn wederpartij of een derde ten aanzien van artikel 25c, eerste en zesde lid, 25d, 25e of 25f Aw.
- Toepassingbereik: Deze nieuwe bepalingen die de positie van de maker moeten gaan ondersteunen, komen terecht in een nieuw hoofdstuk (Ia De exploitatieovereenkomst) in de Auteurswet. Fictieve makers (art. 7 en 8 Aw) zijn uitgezonderd van deze bepalingen. Het hoofdstuk is wel van overeenkomstige toepassing op de erfgenaam en de legataris (art. 25b Aw). De maker kan geen afstand doen van de bepalingen uit dit nieuwe hoofdstuk en omzeiling daarvan door rechtskeuze wordt voorkomen (art. 25h). Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op uitvoerende kunstenaars.
- Filmauteursrecht: Het filmauteursrecht (art. 45d Aw) wordt aangepast. Het vermoeden van overdracht aan de producent, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, blijft ongewijzigd. Producenten moeten evenwel een billijke vergoeding aan makers betalen voor de overdracht van deze exploitatierechten en de exploitatie van het filmwerk. Van dit recht kan geen afstand worden gedaan (art. 45d lid 1 Aw). Daarnaast is de exploitant die een filmwerk uitzendt of doet uitzenden of op andere wijze mededeelt aan het publiek, een proportionele billijke vergoeding verschuldigd aan de hoofdregisseur, de scenarioschrijver en de hoofdrolspelers (via schakelbepaling art. 4 WNR) van het filmwerk die deze rechten aan de producent hebben overgedragen. Dit recht dient collectief te worden uitgeoefend (art. 45d lid 3 Aw). Vormen van online beschikbaar stellen waarbij de kijker zelf bepaalt wanneer en waar hij de content bekijkt (video-on-demand), vallen niet onder de verplicht collectief beheer vergoedingsaanspraak. Uitgezonderd van deze proportionele billijke vergoeding zijn makers van een filmwerk waarvan de exploitatie als zodanig niet als hoofddoel is, zoals makers van commercials (art. 45d lid 6 Aw). Van het recht op een proportionele billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

Samengevat
De belangrijkste filmmakers hebben krachtens het vernieuwde artikel 45d Aw recht (mits het exploitatierecht is overgedragen aan de auteur) op wel liefst drie vergoedingen, namelijk het honorarium voor de bijdragen (alhoewel de billijke vergoeding ook inbegrepen kan zijn), een vergoeding voor de overdracht van de exploitatierechten en een proportionele vergoeding voor de exploitatie. Ook genieten zij alle rechten die voortvloeien uit art. 25c, tweede tot en met het zesde lid, art. 25d en art. 25e en 25g Aw, zoals een aanvullende billijke vergoeding voor onvoorziene werken, bestsellerbepaling, non-usus-bepaling en de mogelijkheid om het geschil aan een geschillencommissie voor te leggen.

Lotte Anemaet

1) Jan Boerstoel, “Het wordt straks de kip met de blikken eieren”, in: W. de Jonge (red.), Makers aan het woord, Platform Makers: Amsterdam 2014, p. 37, IEF 14358. Zie ook: Wat er speelt. De positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de digitale omgeving. SEO Economisch Onderzoek, maart 2011.
2) Zie P.B. Hugenholtz en L. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling? Onderzoek in opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie), IvIR.nl augustus 2004.
3) Kamerstukken II, 2012-2013, 33 308, nr. 6, p. 2: ‘De bepalingen dienen als steun in de rug voor de maker’.
4) Zie bijvoorbeeld: D.J.G. Visser, ‘De kabeldoorgiftevergoeding is dood; leve de kabeldoorgiftevergoeding! Het arrest Norma/NLkabel en de voorgestelde wijziging van het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht’, AMI 2014/3, p. 82-84; D.J.G. Visser en P.J. Kreijger, ‘Billijke vergoeding video-on-demand verplicht collectief?’, AMI 2015/1, p. 9-11; B.J. Lenselink, ‘Auteurscontractenrecht 2.0. Het wetsvoorstel inzake het auteurscontractenrecht’, AMI 2013/1, p. 1-11; J.J.C. Kabel, ‘Voorbaat of vermoeden? De rol van artikel 45d Auteurswet. Kanttekeningen bij het arrest Norma/NLkabel’, AMI 2014/3, p. 73-77; J.P. Poort en J.J.M. Theewes, ‘Prova d’Orchestra. Een economische analyse van het voorontwerp auteurscontractenrecht’, AMI 2010/5, p. 137-145; Commissie Auteursrecht, Advies aan de Minister van Justitie over het voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht, 14 oktober 2010; W. de Jonge (red.), Makers aan het woord, Platform Makers: Amsterdam 2014, IEF 14358.

IEF 14565

Auteursrechtdebat: IE-advocaat gezocht

Door Anthon Keuchenius, Freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Toen ik een jaar of vijftien geleden begon als journalist wilde ik lid worden van vakvereniging NVJ. Ik kreeg een brief: dat kon helaas niet, want ik verdiende te weinig geld met mijn stukjes. Daarop schreef ik een stukje getiteld Catch NVJ, met als argumentatie dat ik te weinig geld verdien, omdat ik te weinig geld verdien. Kort na publicatie in het NVJ-blad kreeg ik bericht dat ik alsnog lid mocht worden. Ik mocht de uitzondering op de regel worden.

Ik moest daar aan denken toen ik me onlangs voor rechtsbijstand wendde tot de Lira, een stichting voor auteursrechten, waarvan ik tegenwoordig lid ben via freelancersorganisatie FLA. Ik had de Lira nodig omdat de website van Distrifood - een blad van Reed/Elsevier - een stukkie van mij integraal had overgenomen, zonder te vragen of ervoor te betalen. Gejat dus.

Het ging niet om wereldnieuws, maar om een gemeentebestuur dat geen zin had in de bouw van een nieuwe Aldi. De redacteur van Distrifood had de woorden van het stukje in een enkele zin omgegooid en een twee alinea’s geschrapt, maar verder stonden in alle zinnen precies dezelfde tweehonderdvijfenveertig woorden in precies dezelfde volgorde. Zelfs mijn gebruikelijke tikfout had de redacteur van Distrifood integraal overgenomen. Eenvoudig bewijsbaar- knip en plakwerk.

Ik stuurde daarop een rekening van €80 naar Distrifood. Het was zeker mijn magnum opus niet, maar er zaten wel uren in en zoiets dacht ik er namelijk mee verdiend te hebben als ik het aan het AD had verkocht, de krant waar ik destijds wel vaker mijn regionale stukjes en foto’s sleet. Ergens was ik niet echt verrast dat antwoord van Distrifood uitbleef, ook niet dat ze nul geld overmaakten. Ook na een herinnering, en nog een herinnering: geen geld en geen reactie. Niks

Daarna benaderde ik ook nog een tweetal IE-advocaten, want die gaan over auteursrecht, ook wel: intellectueel eigendom. Beiden gaven me goede kans een rechtszaak te winnen. Alleen moest de ene advocaat wel keihard lachen toen ze hoorde dat het ging om een factuur van €80. Dat lachen moest voldoende duidelijk zijn, verder maakte ze er geen woorden aan vuil: over €80 gaan we niet procederen.

Vrijwel tegelijkertijd kreeg ik antwoord van het rechtsbijstandsfonds van Lira. Ze gingen me niet steunen, want het factuurbedrag stond niet in verhouding tot de mogelijke kosten. Mijn verweer dat de kosten uiteindelijk door de tegenpartij vergoed zouden moeten worden werd door het bestuur verworpen; ze deden het gewoon niet.

Kortom zit ik nu een beetje in hetzelfde schuitje als vijftien jaar geleden. Ik krijg niet betaald, omdat ik te kleine facturen schrijf. Zelfs de organisaties die zijn opgericht om de auteur juridisch bij te staan geven niet thuis. Uiteindelijk komt daardoor een beursgenoteerd bedrijf, dat miljarden omzet, weg met diefstal van een journalist die braaf de stukken leest en de lokale bestuurders een beetje in de gaten houdt.

Ik heb op dit moment nog even geen zin me daarbij neer te leggen, vandaar dit stukje. Misschien dat er iemand is bij Distrifood die dit leest en de redelijkheid van mijn factuur alsnog inziet. Of iemand bij Lira, die zich de doelstelling van de stichting toch nog kan herinneren. En anders is er misschien wel een onbaatzuchtige advocaat die dit leest en wel in is voor een geinig zaakje. Ze kunnen me allemaal bereiken op: abumelle@xs4all.nl

Anthon Keuchenius

 

IEF 14556

Auteursrechtdebat: Een freelancer aan het woord: berusting is onverstandig

Door Kees Schaepman, freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. ‘Berusting lijkt mij verstandig’, schrijft Arno Grunberg [IEF 14510] in zijn bijdrage aan deze site. Teksten van artikelen, columns en boeken worden gejat, maar daar valt niet altijd iets tegen te doen. Ik vrees dat Grunberg gelijk heeft. Maar als er wel iets aan te doen valt, en zeker als anderen geld verdienen dankzij mijn arbeid, blijf ik graag onverstandig. Niet zozeer omdat de grootschalige diefstal van intellectueel eigendom mij geld kost, dat valt in mijn geval nogal mee. Het grootste deel van mijn journalistieke leven was ik in vaste dienst en deed ik daarom afstand van mijn auteursrechten. Maar de schaamteloosheid waarmee de wet wordt genegeerd en het geestelijk eigendom van freelancers wordt geplunderd, krenkt mij. Freelance auteurs worden te vaak behandeld als letterknechten die hun mond dicht moeten houden. Doen ze dat niet, dan dreigt uitsluiting. Ik ken alleen al in mijn directe omgeving vele journalisten, documentairemakers en scenarioschrijvers die door hoofdredacties, omroepbazen en uitgevers onder druk zijn gezet om afstand te doen van hun auteursrechten. ‘Grote mond? Voor jou tien anderen’.

Een paar maanden geleden schreef ik een opiniestuk voor de website Villamedia onder de kop ‘Blendle moet freelancers nu betalen’. Ik betoogde daarin dat de initiatiefnemers van Blendle ‘niet zulke aardige jongens’ zijn omdat zij zich gedragen als ‘negentiende-eeuwse werkgevers’. Waarom? Omdat ze geen cent aan freelancers betalen, ook niet na een investering van drie miljoen euro in hun onderneming door de New York Times en het Axel Springer Verlag. Dat had ik volgens de advocaat van de Blendleboys – Alexander Klöpping en Marten Blankesteijn – niet mogen zeggen. Zij hadden overwogen een eis tot rectificatie in te dienen: ‘De uitlatingen zijn namelijk onjuist, suggestief en onnodig grievend. Het is ook niet onaannemelijk dat de uitlatingen reputatieschade opleveren.’ Om de verhoudingen niet verder te beschadigen, werd uiteindelijk geen sommatie verstuurd. Maar ik moet me voortaan wel koest houden, anders weigert Blendle met de auteursrechtenorganisatie Lira, waarvan ik bestuurslid ben, te overleggen over een fatsoenlijke regeling voor freelancers.

Het is de omgekeerde wereld. Blendle publiceert zonder enig overleg stukken van mij en van mijn collega’s. Na lang, lang aandringen komt nu hopelijk eindelijk een gesprek met Lira op gang waarin die inbreuk op onze rechten hopelijk wordt recht gezet, maar dan moet ik wel braaf zijn en mijn mond dicht houden. ‘Persbreidel’, dacht ik in een eerste opwelling van woede. Maar dat is misschien een iets te sterke term, al komt het wel in de buurt.

De houding van Blendle is typerend voor die van veel opdrachtgevers en distributeurs die geen gezeur van freelancers aan hun kop willen. Ze vinden de bestaande wetgeving verouderd en lastig. Vanuit hun perspectief kan ik me dat tot op zekere hoogte indenken. Er is ook nieuwe wetgeving in de maak. Maar het feit dat die nieuwe wetgeving er nog niet is, houdt geen vrijbrief in om ten eigen voordele inbreuken op de bestaande wetgeving te maken. En het mag helemaal nooit reden zijn om individuele freelancers te intimideren, te bedreigen of monddood te maken. Daardoor voel ik me niet alleen bestolen maar vooral gekrenkt in mijn beroepstrots en onnodig gegriefd.

Kees Schaepman

IEF 14510

Een kerstgroet van Arnon Grunberg - Auteursrechtdebat

Door Arnon Grunberg, schrijver. Auteursrechtdebat - thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Toen ik onlangs aan colleges deelnam op de Freie Universität in Berlijn – ik geloof dat ‘deelnemen’ het juiste woord is; ik was weliswaar geen student, maar hoefde de colleges niet te leiden; enkele van mijn teksten waren door de studenten bestudeerd en als producent van die teksten mocht ik ook wat zeggen, ongeveer zoals het tegenwoordig als een goede zaak wordt gezien om ook slachtoffers van een misdrijf tijdens de rechtszaak nadrukkelijk aan het woord te laten en soms zelfs toe te laten als nevenaanklager – merkte ik op dat literatuurwetenschappers, neerlandici en germanisten vaker gebruik zouden moeten maken van sociologische en economische kennis. Dat economische belangen geen rol zouden spelen bij het tot stand komen en uitgeven van teksten lijkt me een illusie. Toch werd die opmerking gezien, merkte ik, als vloeken in de kerk. De literatuur, de echte, de hoge, staat los of hoort los te staan van welk economisch belang dan ook. Alleen de innerlijke noodzaak telt, die vrome leugen van het literatuurbedrijf. De innerlijke noodzaak is net zo onbewijsbaar als de werking van menig homeopathisch medicijn maar toch zweren veel lezers, critici en schrijvers bij de helende effecten van die innerlijke noodzaak.

De economische aspecten, zeker niet de enige aspecten, zijn echter stukken concreter. Een tekst wordt geschreven en een krant of tijdschrift betaalt mij om die tekst te mogen afdrukken. (We hebben het vooralsnog niet over romans, daar gaat het om voorschotten en royalties.) Indien gewenst kan ik die tekst nog eens verkopen aan tijdschriften en kranten buiten Nederland.

Columns worden ook geplaatst op Blendle, waarvoor de auteur niets krijgt, en een week na het verschijnen zijn onder andere mijn Voetnoten, die dagelijks in de Volkskrant verschijnen, (gratis) te lezen op mijn eigen site. Dus vanuit het perspectief van de schrijver betalen sommige lezers voor een tekst en andere lezers krijgen diezelfde tekst gratis.

Als we naar boeken kijken is een financiële beloning voor de auteur ook niet altijd gegarandeerd. Voor de tweedehands verkoop ontvangt de auteur geen royalties meer. Dat hij voor die verkoop al een keer royalties heeft ontvangen is niet per definitie waar, vaak gaat het om zogenaamde beschadigde exemplaren of recensie-exemplaren. Ook voor gestolen e-books – er wordt behoorlijk wat gestolen in die wereld – ontvangt de schrijver uiteraard geen royalties.

Eerlijk gezegd geloof ik dat hier weinig aan te doen is, berusting lijkt mij verstandig.

Enkele van mijn journalistieke collega’s maken zich erg boos dat bijvoorbeeld Blendle niets betaalt voor het gebruik van hun teksten, maar ik stel mij ook in dezen op het standpunt van Jezus: de verspreiding van het woord, mijn woord uiteraard, is belangrijker dan de contante betaling ervoor. De schrijver die zijn economisch belang te strikt afbakent, is ook in economisch opzicht onverstandig bezig. (Zie hiervoor ook mijn essay ‘Jezus was een econoom’, dat vermoedelijk in 2020 op de markt zal komen.)

Wat niet wil zeggen dat aan het principe van intellectueel eigendom moet worden getornd, want intellectueel eigendom is niet uitsluitend een financiële kwestie; eigendom is nu eenmaal niet alleen een financiële kwestie.

Deze tekst is van mij en iedereen die doet alsof hij deze tekst heeft geschreven of deze verspreidt zonder de auteur te vermelden, is een dief.

Overigens moet ik eerlijk toegeven dat ik voor het schrijven van deze tekst als ik me niet vergis slechts een fles wijn zal krijgen (mij is een fles van circa vijfentwintig euro toegezegd). Wat iets beneden mijn tarief ligt.

Ook meen ik te weten dat de lezer niet voor het lezen van deze tekst heeft betaald. Mijn intellectueel eigendom blijkt in praktijk dikwijls publiek bezit, als een openbaar urinoir. (Ja, menige lezer heeft de behoefte te plassen over het intellectueel eigendom van een ander. Zie hiervoor mijn essay ‘De lezer is een hond’, dat in 2024 zal verschijnen.)

Maar of voor het gebruik van andermans intellectueel eigendom (dat wil zeggen het lezen, en soms ook het verspreiden ervan) altijd contant moet worden afgerekend is dus de vraag. In theorie wel, in praktijk lijkt me dat, zeker in tijden van digitale media, bijzonder lastig. En als een museum een schilderij aanschaft krijgt de schilder toch ook niet betaald voor elke betalende bezoeker? Bovendien is het hoogst onzeker of al die bezoekers dat bewuste schilderij daadwerkelijk bekeken hebben.

Economie bestaat niet alleen uit monetaire transacties. (Zie wederom mijn essay ‘Jezus was een econoom’.) De lezer kan ook betalen met liefde, genegenheid, ontboezemingen, huwelijksaanzoeken, het tot beschikking stellen aan de schrijver van gezins- en familieleden, en andere vormen van gewenste en ongewenste inspiratie.

Ondergetekende ontkent de monetaire kant van het literaire bedrijf geenszins, maar in de beste traditie van de Messias heeft hij zijn hoop gesteld op de niet-monetaire transactie bij de verspreiding van het (zijn) woord.

Ik hoop hiermee een bijdrage te hebben geleverd aan de discussie over auteursrecht en wacht met interesse relevante voorstellen af.

Arnon Grunberg
Miami Beach, 20 december 2014