DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 11422

Ook de verhoogde bekendheid speelt een rol

Gerecht EU, 13 juni 2012 zaak T-542/10 (XXXLutz Marken tegen OHIM/Meyer Manufacturing (CIRCON)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk CIRCON (klasse 7, 11 en 21) de houder van het woordmerk CIRCULON tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk af, het beroep wordt verworpen.
Middel: verwarringsgevaar.

Het Gerecht EU vernietigt het beroep. Het Gerecht concludeert dat er fonetische overeenstemming is tussen de merken en stelt vast dat het verwarringsgevaar groter is naarmate de bekendheid van het merk toeneemt. Niet alleen de gelijkheid van de tekens en waren, maar ook de verhoogde bekendheid speelt daarbij een rol. Verzoekster stelt succesvol dat de kamer van beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de bekendheid van het oudere merk. De beslissing van de Kamer van Beroep wordt vernietigd.

49 Zwar ist die Silbenstruktur der einander gegenüberstehenden Zeichen verschieden, da die ältere Marke drei Silben enthält, nämlich die Silben „Cir“, „cu“ und „lon“, und die angemeldete Marke nur zwei, nämlich die Silben „Cir“ und „con“. Jedoch ist die erste Silbe der fraglichen Zeichen identisch. Insoweit ist daran zu erinnern, dass sich, wie schon oben in Randnr. 43 ausgeführt, die Aufmerksamkeit der Verbraucher normalerweise vor allem auf den Wortanfang richtet. Die Buchstaben, die die letzte Silbe der angemeldeten Marke bilden, nämlich „c“, „o“ und „n“, sind alle in der älteren Marke vorhanden, und zwar in deren letzten beiden Silben. Schließlich enthalten die letzte Silbe der angemeldeten Marke und die letzte Silbe der älteren Marke beide den Vokal „o“ und den Endkonsonanten „n“. Dies führt bei ihrer Aussprache zu einem ähnlichen Klang.

50 Angesichts dieser Erwägungen kann entgegen der Auffassung der Klägerin nicht wegen einer zusätzlichen Silbe in der älteren Marke jede klangliche Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen ausgeschlossen werden, da diese Ähnlichkeit anhand des Gesamteindrucks zu beurteilen ist, den die Zeichen hervorrufen, wenn sie vollständig ausgesprochen werden.

51 Somit hat die Beschwerdekammer zu Recht festgestellt, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen in klanglicher Hinsicht einen gewissen Grad an Ähnlichkeit aufweisen.

99 Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer zwar zur Frage einer Bekanntheit der älteren Marke im Vereinigten Königreich Stellung genommen. Wie jedoch bereits festgestellt worden ist, war die Prüfung dieser Frage, die von der Beschwerdekammer vorgenommen wurde, nur auf einen Teil der relevanten Beweise gestützt und zudem mit einer Verletzung der Verteidigungsrechte der Klägerin behaftet. Unter diesen Umständen ist das Gericht der Auffassung, dass eine von ihm selbst vorgenommene neue Prüfung sämtlicher relevanter Beweise in der Sache eine Wahrnehmung von Verwaltungs- und Ermittlungsaufgaben bedeutete, die dem HABM obliegen, und damit dem institutionellen Gleichgewicht zuwiderliefe, das dem Grundsatz der Zuständigkeitsverteilung zwischen dem HABM und dem Gericht zugrunde liegt. Hieraus folgt, dass jedenfalls ein dahin gehender Abänderungsantrag nicht zu prüfen ist (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 4. Oktober 2006, Freixenet/HABM [Form einer mattierten mattschwarzen Flasche], T 188/04, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 47, und vom 14. Mai 2009, Fiorucci/HABM – Edwin [ELIO FIORUCCI], T 165/06, Slg. 2009, II 1375, Randnr. 67).

100 Unter diesen Umständen ist die angefochtene Entscheidung aufzuheben, ohne dass es erforderlich wäre, die übrigen Rügen zu prüfen, mit denen die Klägerin die von der Beschwerdekammer getroffene Feststellung angreift, dass die ältere Marke im Vereinigten Königreich bekannt sei.

IEF 11421

Begripsmatige overeenstemming onvoldoende voor verwarring

Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-534/10 (Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias tegen OHIM/Garmo (HELLIM)) en zaak T-535/10 (Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias tegen OHIM/Garmo (GAZI Hellim))


Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk HELLIM respectievelijk GAZI Hellim (beiden klasse 29, Fetakaas) de houder van het collectieve woordmerk HALLOUMI tegen. Door de oppositieafdeling wordt de oppositie afgewezen, het beroep wordt verworpen. Middel: soortgelijkheid van de waar en verwarringsgevaar, geen rekening gehouden met repliek inzake begripsmatige overeenstemming.

Het Gerecht EU verwerpt de beroepen. In de zaak T-534/10 is de reden: Ondanks dat de betrokken waren soortgelijk zijn, stemmen de conflicterende merken visueel en fonetisch niet overeen. Het Gerecht EU concludeert tevens dat de enkele begripsmatige overeenstemming van de beide merken niet voldoende is om verwarringsgevaar te doen ontstaan.

De verzoeker voert aan dat er geen rekening is gehouden met zijn repliek, inhoudende dat ten onrechte is vastgesteld dat de begripsmatige overeenstemming neutraal is. Het Gerecht verwerpt dit argument door te stellen dat het repliek van verzoeker geen betoog inzake het neutrale karakter van de begripsmatige vergelijking van de merken bevat.

In de zaak T-535/10 is de reden dat er sprake is van onvoldoende visuele en fonetische overeenstemming tussen de beide merken.

53 In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen, er sprake kan zijn van verwarringsgevaar, met name wanneer de betrokken waren dezelfde zijn en de betrokken tekens overeenstemmen [zie arrest Gerecht van 13 april 2011, Sociedad Agricola Requingua/BHIM – Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA), T 358/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].


54 Gelet op het feit dat de conflicterende tekens fonetisch en visueel niet overeenstemmen en niettegenstaande de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, dient echter te worden vastgesteld dat bij het doelpubliek geen verwarringsgevaar kan bestaan, aangezien een begripsmatige overeenstemming van de betrokken tekens in het geval van een beschrijvend ouder merk niet volstaat om te concluderen dat verwarringsgevaar bestaat.


55 Ofschoon de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, volstaat de loutere begripsmatige overeenstemming in casu niet om verwarringsgevaar te doen ontstaan daar het oudere merk geen bijzonder onderscheidend vermogen bezit en de betrokken waren beschrijft.

Repliek

57 Verzoeker voert aan dat de kamer van beroep, door geen rekening te houden met zijn repliek van 20 september 2010, neergelegd op de dag zelf waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden doordat zijn recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

58 Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift niet aangegeven welke argumenten hij in zijn bij de kamer van beroep ingediende repliek heeft ingebracht tegen de stelling van Garmo inzake de begripsmatige overeenstemming, en waarop de kamer van beroep niet zou hebben geantwoord hoewel zij dat had moeten doen.

59 Op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft verzoeker geantwoord dat hij niet was gehoord over de begripsmatige overeenstemming, en daarbij heeft hij verwezen naar de vraag of deze overeenstemming neutraal was. Zoals in het proces-verbaal van de terechtzitting is genoteerd, heeft verzoeker verduidelijkt dat de kamer van beroep niet heeft geantwoord op punt 3 van de bij haar neergelegde repliek, met als kopje „Met betrekking tot de begripsmatige gelijkenis”, waarin hij zijn standpunt betreffende de begripsmatige overeenstemming heeft uiteengezet.

60 Verzoeker heeft in punt 3 van de bij de kamer van beroep neergelegde repliek aangegeven de beschrijving van de politieke situatie in Cyprus door Garmo te betwisten. Hij heeft eraan herinnerd dat, hoewel het noordelijke deel van Cyprus door Turkije wordt bezet, het volledige grondgebied tot de Unie behoort en dat de Griekstalige en de Turkstalige gemeenschap nog minder van elkaar afgescheiden zijn aangezien miljoenen Griekse of Turkse Cyprioten de grenszone oversteken. Hij heeft daaruit afgeleid dat de Cyprioten wisten dat „halloumi” en „hellim” betrekking hadden op één en dezelfde waar, te weten de nationale Cypriotische kaas.

61 Meteen zij vastgesteld dat het Gerecht in de punten 36 tot en met 42 supra tot de conclusie is gekomen dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens neutraal was.

62 Overigens blijkt in elk geval uit punt 60 supra dat punt 3 van deze repliek geen betoog inzake het neutrale karakter van de begripsmatige vergelijking van de conflicterende tekens bevat.

63 Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel dient te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

Citaten uit zaak T-535/10:

29 In diesem Zusammenhang ist darauf hinzuweisen, dass sich der erste Wortbestandteil der angemeldeten Marke, der in Großbuchstaben, in einer größeren Schrift und in einem roten Bildelement dargestellt ist, sehr von der älteren Marke unterscheidet. Obschon, wie der Kläger bemerkt, der Bestandteil „hellim“ und die ältere Marke ihren jeweils ersten Buchstaben, nämlich ein „h“, sowie die Buchstabenfolge „ll“ gemeinsam haben und am Wortende die Buchstaben „i“ und „m“ in umgekehrter Reihenfolge – „mi“ und „im“ –, enthalten, bewirken in bildlicher Hinsicht die sich aus dem jeweiligen Aufbau der Wörter ergebenden Unterschiede, die Verwendung unterschiedlicher Vokale, die Anordnung der Buchstaben und die Wortlänge außerdem, dass die Bestandteile „hellim“ und „halloumi“ insgesamt einander bildlich nicht ähnlich sind; das Vorhandensein des Bestandteils „gazi“ in der angemeldeten Marke verstärkt dabei die fehlende Ähnlichkeit erheblich (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 9. April 2003, Durferrit/HABM – Kolene [NU TRIDE], T 224/01, Slg. 2003, II 1589, Randnr. 46). Daraus folgt, dass die Beschwerdekammer – auch wenn sie sich auf eine fehlerhafte Prämisse gestützt hat – zutreffend angenommen hat, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen bildlich unterschiedlich seien.

30 Zweitens gelten auch für die Prüfung der klanglichen Ähnlichkeit die in den Randnrn. 26 bis 28 des vorliegenden Urteils getroffenen Feststellungen, so dass festzustellen ist, dass die aus zwei Bestandteilen bestehende angemeldete Marke insgesamt vier Silben hat, die ältere Marke dagegen nur drei, und zwar unabhängig davon, in welcher Sprache der Union die Marken ausgesprochen werden. Außerdem sind die Klangbilder, die sich aus den jeweiligen Silben der einander gegenüberstehenden Zeichen ergeben, sehr unterschiedlich, so dass abgesehen von der ersten Silbe des zweiten Bestandteils der angemeldeten Marke und der ersten Silbe des einzigen Bestandteils der älteren Marke, also „he“ und „ha“, die eine gewisse Ähnlichkeit aufweisen können, diese Zeichen aufgrund der weiteren Bestandteile, aus denen sie zusammengesetzt sind, und des Bestandteils „gazi“ in der angemeldeten Marke sehr unterschiedlich sind. Die Beschwerdekammer ist also – auch wenn sie sich auch hier auf eine fehlerhafte Prämisse gestützt hat – zutreffend davon ausgegangen, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen klanglich nicht ähnlich seien (vgl. in diesem Sinne Urteil NU TRIDE, oben in Randnr. 29 angeführt, Randnr. 47).

31 Auch wenn unterstellt wird, dass die maßgeblichen Verkehrskreise, wie der Kläger behauptet, nur einen Bestandteil aussprechen würden, ist ferner festzustellen, dass, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 20 der angefochtenen Entscheidung festgestellt hat, die Verkehrskreise den ersten Bestandteil der angemeldeten Marke, d. h. das Element „gazi“, aussprechen werden, was sich eindeutig aus, erstens, seiner Positionierung an erster Stelle und, zweitens, aus dem Farbkontrast, den die weiße Schrift auf rotem Grund bewirkt, sowie, drittens, aus der Verwendung von Großbuchstaben ergibt.

32 Jedenfalls sind, auch wenn, wie der Kläger geltend macht, die maßgeblichen Verkehrskreise nur den zweiten Bestandteil der angemeldeten Marke aussprechen sollten, die sich aus den jeweiligen Silben der einander gegenüberstehenden Zeichen ergebenden Klangbilder unterschiedlich. Denn mit Ausnahme der ersten Silben der fraglichen Zeichen, d. h. „he“ und „ha“, die eine gewisse Ähnlichkeit aufweisen können, sind die folgenden Silben dieser Zeichen angesichts der Verwendung der unterschiedlichen Vokale sowie der Anordnung und der Anzahl der Buchstaben, aus denen sie bestehen, sehr verschieden, so dass die einander gegenüberstehenden Zeichen umfassend betrachtet in klanglicher Hinsicht nicht ähnlich sind (vgl. in diesem Sinne Urteil NU-TRIDE, oben in Randnr. 29 angeführt, Randnr. 47).

IEF 11420

Enkel sprake van opname van een woorddeel

Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-519/10 (Seikoh Giken tegen OHIM/Seiko HOldings (SG SEIKOH GIKEN)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk SG SEIKOH GIKEN (klasse 3, 7 en 9) de houder van het gemeenschapswoordmerk SEIKO  tegen. Door de oppositieafdeling wordt de oppositie toegewezen, het beroep wordt verworpen. Middel: Misleiding onjuist uitgelegd en toegepast.

Het Gerecht EU wijst de klacht af. Er is sprake van een geringe mate van overeenstemming tussen de merken SG Seikoh Giken en Seiko. Tevens concludeert het Gerecht EU dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, nu er enkel sprake is van het opnemen van het woorddeel 'Seiko'.

32 Since the Board of Appeal found that the signs at issue had only a low degree of aural similarity on account of several differences, the applicant cannot claim that the Board of Appeal concluded that there was a low degree of similarity between the marks by merely taking the similar pronunciation of the word elements ‘seiko’ and ‘seikoh’ into account.

33 Finally, with regard to the conceptual similarity of the signs at issue, it should be noted that, in accordance with the case-law, conceptual differences between the marks at issue may be such as to counteract to a large extent the visual and phonetic similarities existing between those marks. Such a counteraction requires, however, at least one of the marks at issue to have, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning, so that the public is capable of grasping it immediately, and the other mark to have no such meaning or an entirely different meaning (Case T 292/01 Phillips-Van Heusen v OHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS) [2003] ECR II 4335, paragraph 54).

34 In the present case, as the Board of Appeal corrected noted, neither of the signs has a clear and specific meaning. The applicant itself states in its application that the signs at issue have ‘[no] meaning in the languages of the EU’. Therefore, there was no need to compare the signs at issue on a conceptual level.

41 Contrary to the applicant’s submissions, the Board of Appeal did not find that there was a likelihood of confusion solely on the ground that the element ‘seiko’ is included in the mark applied for. The Board of Appeal took into account the identical nature of the goods, the average degree of attention of the relevant public, which will have only an imperfect recollection of the marks at issue, and the similarity, albeit weak, of the signs at issue.

42 In the light of the foregoing, it must be concluded that the Board of Appeal did not err in finding that there was, in the present case, a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

Op andere blogs:
Marques (General Court: Seikoh v. Seiko)

IEF 11419

Duidelijke betekenis van het merk

Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-342/10 (Hartmann tegen OHIM/Mölnlycke Health Care)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk MESILETTE (klasse 5) de houder van het Duitse en internationale woordmerk MEDINETTE tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: verwarringsgevaar is onjuist beoordeeld.


Gerecht EU vernietigt de uitspraak van de Kamer van Beroep. Ondanks de visuele en fonetische overeenkomsten bestaat er een verschil tussen de twee merken MEDINETTE en MESILETTE. Dit verschil bestaat uit het feit dat voor het publiek duidelijk is dat het eerste merk naar de medische sector verwijst (middels: 'medi'), waardoor het een duidelijke betekenis heeft voor het publiek, dit gedlt niet voor MESILETTE. Er is dus een duidelijke betekenis van het merk, dat voorkomt dat er een verwarringsgevaar is.

31 The conclusion that there is an average degree of visual and phonetic similarity between the signs at issue cannot be weakened by the finding of the Board of Appeal that, because of the element ‘medi’ in the earlier marks which alludes to the medical sector, less importance must be accorded to it in the context of the assessment of similarities since the relevant public will focus most of its attention on the suffix ‘nette’. Even if the element ‘medi’ refers to the medical sector, that fact could only have an effect in the context of the assessment of conceptual similarity. The descriptive character of a word element can have no relevance to the assessment of visual and phonetic similarities, where the only factors which must be taken into consideration are those capable of having a specific effect on visual and phonetic impressions (see, to that effect, judgment of 13 September 2010 in Case T 149/08 Abbott Laboratories v OHIM – aRigen (Sorvir), not published in the ECR, paragraph 37).


32 As regards the conceptual comparison of the signs at issue, it must be noted that conceptual differences may, to a large degree, counteract phonetic and visual similarities between the marks at issue, provided that at least one of those marks has, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning, so that the public is capable of grasping it immediately (see, to that effect, Case C 16/06 P Éditions Albert René v OHIM [2008] ECR I 10053, paragraph 98, and judgment of 11 November 2009 in Case T 277/08 Bayer Healthcare v OHIM – Uriach-Aquilea OTC (CITRACAL), not published in the ECR, paragraph 53).


33 It should also be noted that, while the average consumer normally perceives a mark as a whole and does not proceed to analyse its various details (Case C 342/97 Lloyd Schuhfabrik Meyer [1999] ECR I 3819, paragraph 25), the fact remains that, when perceiving a word sign, he will break it down into elements which, for him, suggest a concrete meaning or which resemble words known to him (see, to that effect, Case T 256/04 Mundipharma v OHIM – Altana Pharma (RESPICUR) [2007] ECR II 449, paragraph 57, and CITRACAL, paragraph 55).

 

34 In the present case, the relevant public, because of its knowledge and experience, will generally be able to establish a conceptual link between the element ‘medi’ in the earlier marks and the medical sector (judgment of 6 October 2011 in Case T 247/10 medi v OHIM – Deutsche Medien Center (deutschemedi.de), not published in the ECR, paragraphs 41 and 42). As the Board of Appeal rightly found, the element ‘medi’ corresponds, for all the relevant languages, to the root of words clearly alluding to the medical sector: ‘Medikamente’ and ‘Medizin’ in German, ‘medicina’ in Hungarian, ‘medicína’ in Czech and Slovak, ‘medycyne’ in Polish, ‘medicina’ in Italian, ‘médicine’ in French, ‘medicinski’ and ‘medicina’ in Bulgarian; ‘medisch’ in Dutch and ‘medicament’ in Romanian.

 

IEF 11416

Wat mag een gebruiker verwachten van een gebouw in college-stijl?

Gerecht EU 12 juni 2012, zaak T-165/11 (Stichting ROC van Amsterdam tegen OHIM/Investimust)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de nietigheidsprocedure vordert de Stichting ROC van Amsterdam, van het opleidingshotel The College Hotel, de nietigverklaring van het woordmerk COLLEGE (voor toeristeninformatiedienst en hotels). Dit vanwege het beschrijvend karakter van het woordmerk, een absolute nietigheidsgrond ex art. 52(1)(a) jo. 7. De nietigheidsafdeling wijst de vordering af en het beroep wordt verworpen. Middel: de kamer van beroep heeft het in beroep overlegde bewijsmateriaal niet in aanmerking genomen.


Het Gerecht EU wijst de grieven af, de verzoekster heeft niet aangetoond wat een gebruiker van een gebouw in college-stijl kan verwachten.

31      Second, the Board of Appeal did not err in holding that the term ‘college’ does not generally call to mind those services. A student or any other person interested in a college does not, generally, go to a college with the object or expectation of staying there or spending a night there, and a person seeking a hotel establishment will not, generally, refer to a college, as the Board of Appeal noted in paragraph 25 of the contested decision.

32      As OHIM rightly points out, a user of a hotel accommodation service which uses the term ‘college’ cannot predict with sufficient precision the characteristics of that service that are linked to the term ‘college’. A former college converted into a hotel will not necessarily be decorated like a college, just as a hotel using the name ‘college’ will not necessarily be situated near an educational institution. In the same way, the building used by a hotel decorated like a college may have had other uses in the past and may be situated in an area without schools or colleges.

33 The same is, moreover, true of the fact that certain universities offer rooms. Even if one were to proceed on the assumption that a university corresponds to a college, it must be noted that that offer of rooms is then generally addressed to persons who, by reason of their profession or studies, are deemed to be attending a university for a prolonged period. Even though certain universities offer hotel accommodation services to the general public in cases where some student accommodation is vacant, such an offer is ancillary or complementary to the main activity of a university, namely teaching and research, as the Board of Appeal rightly points out in paragraph 24 of the contested decision.

34 Accordingly, the applicant’s arguments relating to the services in Class 43 must be rejected as unfounded.

35 Third, concerning the documentary evidence, the applicant submits that the Board of Appeal made an error of assessment by rejecting certain items of evidence as being clearly irrelevant, and thus inadmissible, as that evidence merely supported the arguments previously expounded.

IEF 11415

Geen toepassing openbare orde-exceptie

Hof Amsterdam 5 juni 2012, zaaknr. 200.094.156/01 (Simiramida-04 EOOD tegen Diageo Brands B.V.)


Uitspraak ingestuurd door Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten.

 

In navolging van IEF 9764. Tussenarrest. Merkenrecht. Diageo is merkenrechthebbende op het merk 'Johnny Walker'. Parallelimport alcoholica. Erkenning en de openbare orde exceptie. Acte éclairé.

 

Interpretatieve beslissing:
Simiramida stelt - succesvol - dat het verzuim van de Bulgaarse Hoge Raad om prejudiciële vragen te stellen niet het oordeel rechtvaardigt dat het onderhavige Bulgaarse vonnis niet kan worden erkend omdat de erkenning in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 34 lid 1 EEX-Vo zou zijn. De 'interpretatieve beslissing' van de Bulgaarse Hoge Raad berust klaarblijkelijk op een misslag, nu import vanaf buiten de EER wel een inbreuk oplevert, is er sprake van een "acte éclairé", een interpretatievraag die al eens eerder beantwoord is door het HvJ. De onjuiste toepassing van het (Europese) recht is geen grond voor de openbare orde-exceptie van 34 lid 1 EEX-vo.

 

Vaststellingsovereenkomst
De schikkingsovereenkomst spreekt slechts van de opslagkosten en er is niet beoogd meer geschilpunten te beslechten, zodat Simiramida naar Bulgaars recht niets meer te vorderen heeft van Diageo. Na het overleggen van twee Bulgaarse opinies, is het hof van oordeel dat Diageo in beginsel aansprakelijk is voor de gevolgschade als gevolg van het beslag op de partij whisky.

 

Overig onrechtmatig handelen

3.21 Naar het oordeel van het hof heeft Simiramida onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Diageo de bedoelde onrechtmatige aanzeggingen heeft gedaan en evenmin dat de vertegenwoordigers van Diageo dergelijke (aan Diageo toe te rekenen) aanzeggingen hebben gedaan. De door Simiramida overlegde verklaringen zijn daarvoor niet specifiek genoeg. Daarbij betrekt het hof dat het Diageo vrijstond zich ertegen te verzetten dat Johnny Walker whisky zonder haar toestemming van buiten de Europese Economische Ruimte op de Bulgaarse markt zou worden gebracht. Zij mocht de afnemers van Simiramida  dan ook (op indringende wijze) waarschuwen voor mogelijk dreigend merkinbreuk Dit betekent dat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van Simiramida en dat grief 6 faalt.

IEF 11411

Domeinnaam, adwords en grouponactie gericht op Nederland

Rechtbank Breda 6 juni 2012, HA ZA 11-1374 (Oishii tegen Oishii Gastro Events BVBA)

Uitspraak ingezonden door Marieke Coumans en Elise Menkhorst, De Gier|Stam & Advocaten. Mede ingezonden door Edwin Jacobs, time.lex.

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. AdWords en Groupon reclame-uitingen. Handelsnaamrecht. Uitgebreide bevoegdheidsoverwegingen waarna de rechtbank zich onbevoegd verklaart.

Oishii exploiteert een restaurant in Breda en is houdster van woord- en beeldmerken. OGE exploiteert een restaurant te Aken (Duitsland) en Hasselt (België) en is houdster van de domeinnaam oishii.be.

De merkinbreuk strekt zich, aldus eiser, in elk geval via Internet, mede uit tot het arrondissement van de Rechtbank Breda waarin Oishii is gevestigd. OGE vordert in een incidentele vordering de onbevoegdheidsverklaring van de Rechtbank (4.6 lid 1 BVIE), omdat er geen enkel aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van deze rechtbank.

Als uitgangspunt geldt dat het gebruik van een teken op een website niet reeds in ieder land waarin dat merk beschermd is een onrechtmatige daad oplevert op de grond dat de website vanuit dat land raadpleegbaar is. De website moet blijkens haar inrichting mede gericht zijn op potentiële deelnemers in Nederland, dat is afhankelijk van de omstandigheden, zoals TLD, de taal of taalkeuze en verwijzingen naar bepaalde landen (met verwijzing naar Vitra/Classic Design, IEF 5925)

Aangezien oishii.be linkt naar de vestiging te Aken, oishiihasselt.be linkt naar de vestiging in Hasselt en niet alleen het woord "Hasselt", maar ook de TLD .be getuigt dat de site zich richt tot het Belgische publiek. De site is daarbij in het Engels, omdat de bestuurder de Nederlandse taal niet machtig is. De OGE-Grouponactie was gericht op het publiek in de Euregio Maas-Rijn en niet op heel Nederland. Zelfs de "Deal van de dag voor de stad Maastricht" was gericht op publiek in Limburg, maar niet gericht op heel Nederland.

De aangehaalde Kösebasi (IEF 9731) en Gaastra(IEF 10014)-zaken zijn niet toepasbaar, omdat de gedaagde partijen zich niet in het buitenland bevonden en het ging om .nl-sites. Er is geen ruimte voor analoge toepassing van het Reinwaterarrest, omdat via artikel 71 lid 1 EEX-Verordening het lidstaten onverlet laat voor bijzondere onderwerpen de bevoegdheid te regelen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt eiser in de kosten ex 1019h Rv.

 

5.5. Dat bij een zoekopdracht naar het woord OISHII op google.nl als resultaat eerst www.oishii.be en www.oishii.de verschijnt en daarna www.oishiirestaurant.nl is het gevolg van de inkoop door OGE van de Google Adwords "Oishii" en "Hasselt". Dit is echter niet een aanwijzing dat OGE zich specifiek op Nederland richt, aangezien beide websites linken naar de Duitse vestiging van OGE in Aken. Bovendien heeft OGE toegelicht dat zij de genoemde Adwords niet specifiek voor Nederland, maar voor geheel het Google-domein heeft gekocht. Dat zoeken op de termen OISHII en HASSELT via google.nl als eerste resultaat oplevert www.oishiihasselt.be, is niet relevant voor eventuele merkinbreuk in Nederland, aangezien door de zoekopdracht met het woord HASSELT verwarring met de vestiging van Oishii in Nederland is uitgesloten en dit zoekresultaat een website oplevert die is gericht op de Belgische markt.

Op andere blogs:
De Gier|Stam advocaten (de eiser is gevestigd in Nederland en de gedaagde in België. Welke rechter is bevoegd?)

IEF 11408

RAW als onderdeel van een samenhangende zin

Hof 's-Gravenhage 5 juni 2012, zaaknr. 200.080.342/01 (H&M Hennes & Mauritz tegen G-Star), LJN BX0979

Na het tussenarrest IEF 10206, en voorzieningenrechter IEF 9280. Alle grieven falen en het Hof bekrachtigt de uitspraak van de voorzieningenrechter in kort geding.

Het merk RAW voor kleding is geldig, naar voorlopig oordeel van het hof is het onbewerkt zijn (RAW = rauw) geen kenmerk van kleding. Dat geldt overigens ook voor onafgewerkt zijn. Er is door H&M niet aannemelijk gemaakt dat het merk een algemeen gangbare aanduiding is voor bepaalde kleding (soortnaam is geworden).

RAW wordt - aldus H&M - niet gebruikt als merk, maar als onderdeel van de zuiver beschrijvende uitdrukking ter aanduiding van een muziekstijl (RAW BEAT EXPERIENCE) en als versiering. Echter het Hof acht het aannemelijk dat door de prominente losstaande plaatsing op de kleding van RAW op borsthoogte en op ruime afstand hiervan BEAT EXPERIENCE dat het publiek dit niet als onderdeel van een samenhangende zin zal beschouwen.

Het op basis van artikel 1 lid 2 GMVo gegeven verbod voor de gehele Gemeenschap wordt niet als te ruim beoordeeld. H&M heeft niet aangetoond waarom er in casus grond zou zijn voor een uitzondering. Er valt niet in te zien dat dit verbod het gebruik van de woorden BEAT EXPERIENCE en 'het artwork' zonder het woord RAW in de weg zou staan.

 

15. (...)Kleding is immers juist bewerkt of afgewerkt. Dat geldt ook voor kleding die voorzien is van aangebrachte rafels of gaten. Voor het aanbrengen daarvan is overigens zelfs een extra bewerking of afwerking nodig, terwijl gaten en rafels naar het voorlopig oordeel van het hof veeleer worden geassocieerd met (afgewerkte maar) versleten kleding, althans kleding met een versleten look dan met onafgewerkte kleding. Kleding voorzien van "modische" gaten en rafels zal door het publiek dan ook niet gezien worden als onafgewerkt.

RAW is dan ook geen teken of benaming die in de handel kan dienen ter aanduiding van kleding of een kenmerk daarvan.

(...)

Dat het merk RAW DENIM door het Bureau en de rechtbank 's-Gravenhage (naar het oordeel van het hof terecht) wel beschrijvend is geoordeeld, kan niet afdoen aan het voorlopige oordeel van het hof dat RAW niet beschrijvend is voor kleding en onderscheidend vermogen heeft. Raw denim beschrijft immers, anders dan raw, een bepaald materiaal (ruwe/onbewerkte spijkerstof), waarvan kleding kan zijn gemaakt en aldus een van de mogelijke kenmerken van kleding."

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 200.080.342/01, LJN BX0979).

IEF 11407

Uitstrekking van de bescherming

Gerecht EU 7 juni 2012, gevoegde zaken T-492/09 T-147/10 (Meda Pharma tegen OHIM/Nycomed)

Gemeenschapsmerkenrecht. Nycomed verzoekt om 'uitstrekking van de bescherming' van het woordmerk ALLERNIL voor de waren van klasse 5. In de oppositieprocedure komt zij de houdster van het Duitse woordmerk ALLERGODIL tegen (klasse 5). De oppositieafdeling wijst het verzoek af, het beroep wordt verworpen. Aangevoerde middelen: beginselen inzake verwarringsgevaar onjuist toegepast (art. 8), ontoereikende motivering (art. 75).

Het Gerecht EU wijst de klacht af. De kamer van beroep heeft het woordelement "Aller" als beschrijvend opgevat voor allergiegeneesmiddelen en niet kenmerkend, er is daarom geen verwarringsgevaar.

49      Die Beschwerdekammer befand, dass bei umfassender Beurteilung die Verwechslungsgefahr trotz Identität der betreffenden Waren ausgeschlossen sei, da das Wortelement „aller“ beschreibend und nicht kennzeichnungskräftig sei und sich die Übereinstimmungen zwischen der Widerspruchsmarke und der angemeldeten Marke auf die Endung „il“ beschränkten.


50      Die Klägerin trägt vor, bei Warenidentität sei, um jegliche Verwechslungsgefahr auszuschließen, ein größerer Unterschied zwischen den Zeichen erforderlich als bei einem großen Warenabstand. Unter den Umständen des vorliegenden Falles, in dem die Warenidentität unstreitig sei, hätte die Beschwerdekammer eine Verwechslungsgefahr bejahen müssen, wie dies auch in der Entscheidung der Ersten Beschwerdekammer des HABM vom 14. September 2009 in der Sache R 734/2008‑1 (Alleris und Allernil) geschehen sei. Mehrere Entscheidungen des HABM zeigten, dass die angefochtenen Entscheidungen von der Entscheidungspraxis des HABM abwichen, was gegen den Gleichheitsgrundsatz und das Diskriminierungsverbot verstoße.


52      Die Beschwerdekammer hat aber in der vorliegenden Rechtssache die Umstände des Einzelfalls zutreffend berücksichtigt. Sie hat in diesem Zusammenhang zu Recht festgestellt, dass zwischen den im vorliegenden Fall betroffenen Waren Identität besteht, und hat ferner – wie oben aus den Randnrn. 40, 41 und 46 hervorgeht – festgestellt, dass sich die in Rede stehenden Zeichen in phonetischer und visueller Hinsicht ganz entfernt ähneln und dass ein Vergleich dieser Zeichen in begrifflicher Hinsicht unmöglich ist. Daher wird, wie das HABM zutreffend vorträgt, die Identität der gekennzeichneten Waren durch einen sehr geringen Ähnlichkeitsgrad der in Rede stehenden Zeichen ausgeglichen, so dass die Beschwerdekammer zu der Schlussfolgerung berechtigt war, dass keine Verwechslungsgefahr besteht, zumal der Aufmerksamkeitsgrad des Publikums erhöht ist und nicht dargetan wurde, dass die ältere Marke eine erhöhte Kennzeichnungskraft besitzt.

 

 

 

IEF 11381

BBIE serie mei 2012 II

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie BBIE serie mei 2012.

datum

nummer

ingeroepen merk

bestreden merk

depotnr.

besluit

taal

22-05

IKEA

MULTIMATE BOUWMARKT

Afgew.

nl

21-05

TWEET

TWEETJEMEE

Gedeelt.

nl

16-05

COMPENDIUM

COMPENDIUM CONSULTANCY

Afgew.

nl

15-05

DE BLAUWE KIKKER

De Blauwe Winde

Toegew.

nl

14-05

SUPERTRASH

LUXURYTRASH

Toegew.

nl

14-05

Fig.

+BARTS

Afgew.

nl

14-05

TERSCHELLINGER

TERSCHELLINGER TUIMELAAR

Afgew.

nl

09-05

VICKY

Princess Vicky Sweet

Toegew.

nl

09-05

PHOTOCURE

PHYTOCURE

Afgew.

nl