DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 11520

Refererend merkgebruik en WIPO-toetsen

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 juli 2012, KG ZA 12-383 (Koninklijke Talens B.V. tegen Jurgen V. hodn Talensshop.nl en Lijstenmakerij Veldhoven)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Wederverkoop, bona fide merkgebruik in domeinnaam. WIPO arbitrage toetsing gebruikt in de rechtspraak.

Feiten Talens is een in Nederland en daarbuiten bekende producent en aanbieder van verf- en tekenmaterialen. Talens-producten (onder de submerken Talens, Rembrandt, Van Gogh, Cobra, Amsterdam, Decorfin en ArtCreation) bestaan uit allerlei verschillende verf- en tekenmaterialen.

V. is lijstenmaker en biedt ophangsystemen aan, per 27 november 2011 is V. een fysieke en online winkel in schilder- en tekenmaterialen begonnen via de domeinnaam talensshop.nl (en ook Facebook en Twitter-account). Voorheen, vanaf in ieder geval 27 november 2011 tot en met eind februari 2012 gebruikte gedaagde ook op iedere pagina van zijn website Talensshop.nl het TALENS-logo. Op deze homepage is aan de onderzijde de disclaimer “Deze website is geen onderdeel van Royal Talens” opgenomen. Na sommatie daartoe wordt sinds maart 2012 op Talensshop.nl enkel het vrijwel complete assortiment van Talens-producten aangeboden, derhalve geen producten van andere leveranciers dan Talens.

Vordering Talens legt aan haar vorderingen ten grondslag dat een wederverkoper van bepaalde merkproducten het merk niet als kenmerkend en dominerend bestanddeel van zijn handelsnaam of als zijn dienstmerk mag gebruiken. Door dit wel te doen maakt de wederverkoper ander en verdergaand gebruik dan refererend gebruik van het merk.

Aan de hand van de toetsen uit de WIPO arbitrage inzake louislatour.nl wordt bona fide refererend merkgebruik door Jurgen V. vastgesteld. De vorderingen inzake merken- en handelsnaamrecht worden de vorderingen afgewezen.

In citaten:

Refererend merkgebruik
4.5. Dat V. in zijn handelsnaam en domeinnaam Talensshop.nl de merknaam Talens gebruikt maakt dat volgens V. niet anders. Uit de domeinnaam talensshop.nl blijkt dat de consument te maken heeft met een online winkel in Talens producten. Er is sprake van refererend merkgebruik dat geoorloofd is omdat V. rechtmatig echte producten van Talens aanbiedt.

WIPO louislatour.nl-toetsen
4.8. In louislatour.nl worden vereisten geformuleerd voor bona fide refererend merkgebruik.
Dat zijn in elk geval de volgende toetsen:
a. the respondent must actually be offering the goods or services at issue. See, e.g., World Wrestling Federation Entertainment, Inc. v. Ringside Collectibles, WIPO Case No. D2000-1306 (respondent failed to show demonstrable preparations to use the domain name in connection with a bona fide offering);
b. the respondent must use the site to sell only the trademarked goods; otherwise, it could be using the trademark to bait Internet users and then switch them to other goods. Nikon, Inc. and Nikon Corporation v. Technilab, Inc., WIPO Case No. D2000-1774 (use of Nikon-related domain names to sell Nikon and
competitive cameras not a legitimate use); Kanao v. J.W. Roberts Co., WIPO Case No. 0109 (CPR July 25, 2001) (bait and switch is not legitimate);
c. the site must accurately disclose the registrant's relationship with the trademark owner; it may not, for example, falsely suggest that it is the trademark owner, or that the website is the official site, if, in fact, it is only one of many sales agents. See, e.g., Houghton Mifflin Co. v. The Weatherman, Inc., WIPO Case No. D2001-0211 (no bona fide offering where website’s use of Complainant’s logo, and lack of any disclaimer, suggested that website was the official Curious George website); R.T. Quaife Engineering, Ltd. and Autotech Sport Tuning Corporation d/b/a Quaife America v. Bill Luton, WIPO Case No. D2000-1201 (no bona fide offering because domain name <quaifeusa.com> improperly suggested that the reflected site was the official U.S. website for Quaife, an English company; moreover, respondent’s deceptive communications with inquiring consumers supported a finding of no legitimate interest); Easy Heat, Inc. v. Shelter Products., WIPO Case No. D2001-0344 (no bona fide use when respondent suggested that it was the manufacturer of complainant’s products);
d. the respondent must not try to corner the market in all domain names, thus depriving the trademark owner of reflecting its own mark in a domain name. Magnum Piering, Inc. v. The Mudjackers and Garwood S. Wilson, Sr., WIPO Case No. D2000-1525 (“a single distributor is extremely unlikely to have a legitimate interest in precluding others from using numerous variants on a mark”).

4.9. (toets a) Dat V. een erkend wederverkoper is van Talensproducten wordt door Talens niet betwist. Op haar website talens.com verwijst Talens onder de knop winkelzoeker naar V. met de handelsnaam Lijstenmakerij Veldhoven. Talens betwist ook niet dat V. bij haar producten bestelt, die vervolgens door haar geleverd worden. Talens erkent dat V. inmiddels een van haar grotere afnemers is geworden. Voorshands oordeelt de voorzieningenrechter dat aan de toets sub a is voldaan.

4.10. (toets b) V. erkent dat hij via de online winkel talensshop.nl gedurende enige tijd ook spielatten heeft aangeboden als niet-Talensproduct ter aanvulling op het Talens assortiment. Na sommatie heeft hij dat aanbod gestaakt.

4.11. Naar voorlopig oordeel is het destijds aanbieden van spielatten niet aan te merken als aanbieden van concurrerende producten waar de toets sub b op doelt. Dit criterium heeft het oog op het gebruik van een merk, om producten van dat merk af te zetten, maar ook om als lokaas te dienen om consumenten waren aan te bieden die direct concurreren met die van de merkhouder. Nu Talens niet heeft gesteld dat haar assortiment ook spielatten omvat, kan het aanbieden daarvan niet als het aanbieden van een concurrerend product worden aangemerkt. Daarnaast is het niet mogelijk om vanaf de website talensshop.nl eenvoudig door te linken naar een subpage of andere site waar producten worden aangeboden die concurreren met het Talens assortiment. Naar voorlopig oordeel is dan ook aan de toets sub b voldaan.

4.12. (toets c) Talens heeft gesteld dat derden denken dat zij door te kopen bij Talensshop. nl rechtstreeks kopen bij Talens zelf. Talens wijst erop dat de combinatie van merk en aanduidingen als shop en store slechts worden gebruikt voor de officiële webshops van de merkhouder. Naar de kern betoogt Talens dat door het gebruik van het merk TALENS als onderdeel van de domeinnaam de herkomstfunctie van het merk wordt aangetast. Daarvan kan sprake zijn van wanneer het voor de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker onmogelijk of moeilijk wordt gemaakt om te weten of de waren of diensten die worden aangeboden, afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde6.

4.14 (...) Daarnaast wordt de gebruiker op verschillende plaatsen duidelijk gemaakt dat Talens niet de exploitant van de website is. Dit gebeurt via de disclaimer onderaan de homepage (2.14)7, de adresvermelding op onder meer de homepage (2.11), de vermeldingen onder de knop ‘over ons’ (2.10) en niet in het minst door de in het oog springende vermelding op de homepage dat talensshop.nl een dealer is van producten onder de Talensmerken (2.11). De voorzieningenrechter merkt op dat voorheen op die plaats op de homepage werd vermeld dat talensshop.nl de nr. 1 Talens dealer van Nederland is. De voorzieningenrechter zal in het midden laten of die vermelding misleidend is, maar is voorshands wel van oordeel dat ook hierdoor de gebruiker van de website duidelijk wordt gemaakt dat de exploitant een dealer is van Talensproducten en niet Talens zelf. Dit alles voert tot het voorlopig oordeel dat V. ook voldoet aan de toets sub c.

4.18. (toets d) Het criterium sub d beoogt te waarborgen dat ook voor de merkhouder zelf een plaats overblijft op het internet voor een dienst als een onlinewinkel onder een domeinnaam bestaande uit haar merk of een samenstelling die het merk omvat.

4.19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de merkhouder Talens beschikt over de relevante domeinnamen talens.nl en talens.com die bestaan uit haar woordmerk TALENS met toevoeging van een extensie. Onder die domeinnamen kan zij zonder meer een eigen onlinewinkel beginnen. Zij kan dat ook doen als zelfstandige site of subsite, bijvoorbeeld onder de (sub)domeinnaam talensstore.xxx. Tegen die achtergrond heeft Talens onvoldoende aannemelijk gemaakt dat V. haar onvoldoende ruimte op het internet laat om een online winkel in haar eigen producten te beginnen.

Gebruik als handelsnaam
4.26. Naar voorlopig oordeel is van verwarring in de zin van artikel 5 Hnw geen sprake. De door V. genoemde argumenten snijden hout, daarnaast is in aanmerking te nemen hetgeen hierboven ten aanzien van de toets sub c besproken. Het gaat er immers om of de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende (internet)gebruiker zal begrijpen dat hij contact heeft met een winkel voor consumenten en niet de fabrikant

4.27. Naar voorlopig oordeel doet zich ook geen inbreuk ex artikel 5a Hnw voor omdat de in die bepaling bedoelde herkomstverwarring door Talens onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Op de website worden immers enkel originele Talens producten aangeboden. Het publiek zal dan ook terecht denken dat de aangeboden producten van Talens afkomstig zijn. Naar de kern is hier opnieuw sprake van toelaatbaar refererend gebruik van een merk, in dit geval met het merk als onderdeel van een handelsnaam.

Gebruik als merk, inbreuk sub b of sub c. 4.29. Het voorlopig oordeel dat er sprake is van rechtmatig refererend gebruik van het merk Talens door V. , brengt mee dat er voorshands geen sprake van is dat V. het merk gebruikt ter aanprijzing van eigen waren of diensten. Van inbreuk sub b of sub c ex artikel 9 lid 1 GMVo respectievelijk 2.20 lid 1 BVIE is dan geen sprake.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Merkgebruik bij wederverkoop via webshops)

 

IEF 11518

BBIE serie juni 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie BBIE serie mei 2012 II.

31-05

PEGA

PEGA BEST

Toegew.

24-05

ON TIME SPRINTER SERVICE

BSS BEST SPRINTER SERVICE

Afgew.

24-05

ON TIME SPRINTER SERVICE

BEST SPRINTER SERVICE

Afgew.

23-05

JASPARO

YASPAR

Afgew.

23-05

BADERIE

BADEN

Afgew.

22-05

T COMM TRACKING AND TRACING

Toegew.

22-05

SYNDURA

SYNTERRA

Afgew.

22-05

SWEET&SALTY

SWEET SALTY

Afgew.

22-05

ORTA ONTROEREND GOED

ON(T)ROEREND GOED

Afgew.

22-05

LADIES NIGHT HOMEPARTIES

LA GICA S LADIES NIGHT

Afgew.

IEF 11512

SP mag geen bekend voorbeeld van acquisitiefraude noemen

Vzr. Rechtbank Utrecht 29 juni 2012, LJN BX0083 (Telefoongids.com tegen Socialistische Partij)

Rapport over acquisitiefraude waarin staat: "Een geraffineerde werkwijze is het gebruik van naamsbekendheid van een ander. Een bekend voorbeeld hiervan is de Telefoongids.com, die de indruk wekte te bellen namens de bekende Telefoongids.nl van KPN."

Passage uit op de website van SP gepubliceerde rapport over acquisitiefraude moet door gedaagden worden verwijderd. De gewraakte passage staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een rapport over acquisitiefraude. De in de passage beschreven werkwijze wordt onmiskenbaar in verband gebracht met de in het rapport op andere plaatsen genoemde kwalificaties als “malafide praktijken” en “boeven” en dergelijke. Niet gebleken is dat de auteurs van het rapport een eigen onderzoek hebben verricht, dan wel dat de bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude binnengekomen meldingen over eiser op hun inhoud zijn onderzocht.

De geuite beschuldigingen of verdachtmakingen kunnen door SP niet worden gestaafd, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en moeten om genoemde redenen als onrechtmatig worden aangemerkt. De SP dient de passage te verwijderen.

4.2.  Vooropgesteld moet worden dat het een maatschappelijk belang is dat wordt opgetreden tegen acquisitiefraude en andere oneerlijke handelspraktijken. Het staat SP dan ook in beginsel vrij om zich over dergelijke praktijken kritisch uit te laten, daarbij man en paard te noemen en daarover een mening te geven of te publiceren.

Daarbij dienen echter de grenzen die de zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer met zich brengt niet te worden overschreden. Van een dergelijke overschrijding kan sprake zijn, indien de gepubliceerde uitlatingen feitelijk onjuist of onnodig grievend zijn.

4.3.  Door Telefoongids.com is betoogd, dat de in het rapport gewraakte passage onjuist is en dat er geen sprake is van misleiding, oplichting dan wel van acquisitiefraude. Telefoongids.com heeft haar werkwijze toegelicht en heeft verwezen naar een aantal uitspraken van verschillende rechtbanken waarin in diverse kwesties is geoordeeld dat aan de door haar gevolgde werkwijze voor de totstandkoming van een overeenkomst geen gebreken kleven. Ook heeft Telefoongids.com aangevoerd dat het onjuist en onnodig grievend is dat het rapport haar onderneming over één kam scheert met ondernemingen die spooknota’s sturen en derhalve geen enkele dienst verrichten. Dat de aanduiding van “de fraudeurs” is vervangen door “ deze ‘dienstverlener’ ”, heft, naar zij heeft betoogd, de onrechtmatigheid van de hiervoor bedoelde passage niet op.

Telefoongids.com heeft ten slotte gesteld dat zij door deze publicatie reputatieschade en omzetderving ondervindt, hetgeen versterkt wordt door het feit dat de beschuldigingen zijn geuit door een politieke partij waardoor er voor de gemiddelde lezer veel autoriteit en betrouwbaarheid van die beschuldigingen uitgaat.


4.4.  SP heeft betwist dat de in dat rapport gebezigde termen als “malafide praktijken”,“geraffineerde werkwijze”, “boeven”, “vorm van fraude” en “oplichting” in verband zijn gebracht met de activiteiten van Telefoongids.com. SP stelt dat er slechts een kleine passage aan Telefoongids.com is gewijd en dat de daarin geuite beschuldigingen niet onjuist zijn en steun vinden in het feit dat er bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude meer dan 1200 klachten tegen Telefoongids.com zijn ingediend en dat MKB Nederland heeft gemeend een procedure tegen Telefoongids.com te moeten starten ter beantwoording van de vraag of haar werkwijze als misleidend en onrechtmatig moet worden aangemerkt.


4.5. De voorzieningenrechter acht de gewraakte passage onrechtmatig jegens Telefoongids.com. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.

4.6. De gewraakte passage staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een rapport over acquisitiefraude. Door het enkele vermelden van de handelsnaam van Telefoongids.com wordt zij, gelet op de context van deze passage, derhalve direct in verband gebracht met deze vorm van fraude. De uitlating “een geraffineerde werkwijze” brengt de beschreven werkwijze onmiskenbaar in verband met de in het rapport op andere plaatsen genoemde kwalificaties als “malafide praktijken” en “boeven” en dergelijke.

Daarnaast wordt in de beschreven werkwijze van Telefoongids.com de indruk gewekt dat de overeenkomst via een telefoongesprek tot stand komt, hetgeen door Telefoongids.com gemotiveerd is betwist. Ook is niet gebleken dat de auteurs van het rapport een eigen onderzoek hebben verricht, dan wel dat de bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude binnengekomen meldingen op hun inhoud zijn onderzocht. De geuite beschuldigingen of verdachtmakingen kunnen door SP niet worden gestaafd, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en moeten om genoemde redenen als onrechtmatig worden aangemerkt.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak weblog (Telefoongids.com vs. SP: Reputatiemanagement pur sang)

IEF 11500

Voldaan aan &#039;restitutio in integrum&#039;- regel

Gerecht EU 28 juni 2012, zaak T-314/10 (Constellation Brands, Inc. tegen OHIM (COOK'S))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de vernietigingsprocedure vordert Constellation Brands Inc. vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het OHIM, waarin gemeenschapsmerkinschrijving van het woordmerk 'COOK'S' nietig wordt bevonden. De afdeling wijst het verzoek tot herstel in de vorige toestand af en bevestigt de nietigverklaring van de gemeenschapsmerkinschrijving, het beroep wordt verworpen. Middel: feiten onjuist beoordeeld; niet noodzakelijke zorgvuldigheid betracht.

Verzoekster heeft niet aangegeven waarom en in welke mate het OHIM de zorgvuldigheidsnormen te buiten zou zijn gegaan. Het Gerecht oordeelt dat de kamer van beroep heeft voldaan aan de eisen die nodig zijn om de zorgvuldigheid te betrachten. Met betrekking tot de onjuiste feiten beoordeling, beslist het Gerecht dat hier ook geen sprake van is. De nietigheid van de gemeenschapsmerkaanvraag wordt door het Gerecht bevestigd.

Gerecht EU: wijst de de klacht af.

20 Therefore, the fact that the Board of Appeal stated in paragraph 12 of the contested decision that, ‘even though absolute impossibility is not required, that provision does require abnormal difficulties which are independent of the will of the person concerned and which are apparently inevitable even if all due care is taken’ does not permit the inference that the Board of Appeal committed an error in the present case in its interpretation of Article 81 of Regulation No 207/2009.

21 In that regard, as OHIM rightly states, paragraph 12 of the contested decision cannot be read separately from the other paragraphs of the contested decision. However, it is relevant that the Board of Appeal held in paragraph 18 of the contested decision that ‘restitutio in integrum can be grounded if in spite of all due diligence, the representative himself or his clerical staff commits an excusable error or if unforeseeable events occur’.

22 It must also be noted that the applicant confines itself to abstract considerations without stating in what way the Board of Appeal in the present case actually gave a strict interpretation of Article 81(1) of Regulation No 207/2009 which was inconsistent with the case-law. In particular, the applicant does not state how the use of the expression ‘exceptional events’ rather than ‘abnormal difficulties’ or of the expression ‘unforeseeable events’ rather than ‘difficulties which are independent of the will of the person concerned and which are apparently inevitable’ show that the Board of Appeal departed from the correct interpretation of Article 81(1) of Regulation No 207/2009.

30 However, in the present case, it must be noted that, as an explanation for the corruption in the computer system used by BWT, the applicant states in the application that that system ‘had become corrupted creating a programming error that prevented the reminder emails from being generated’ and classifies that corruption of the computer system as being ‘unforeseeable’ and ‘exceptional’. The applicant gives no more explanations in that regard to clarify whether or not the corruption in question constitutes a foreseeable risk which is inherent in any computer system.

31 As a consequence, it must be held that the applicant has not shown that BWT exercised all due care required by the circumstances within the meaning of Article 81(1) of Regulation No 207/2009.

32 That conclusion cannot be affected by the alleged manifest errors of assessment made by the Board of Appeal in paragraphs 24 to 27 of the contested decision.

38 However, in that regard, the applicant confines itself to stating in its application that, while it did not give an explanation regarding the management of emails by BWT and in particular regarding the error made by BWT’s renewals manager who disregarded the renewal application made by the applicant’s agent, that was because the ultimate cause of the failure to renew the trade mark was not the human error of BWT’s renewals manager but the corruption in the computer system. The applicant does not thereby prove that the statement of the Board of Appeal in paragraph 25 of the contested decision is incorrect.

48 It must be held, however, that, regardless of the question of whether the corruptions in the Inprotech computer system were also mentioned in the decisions of the Boards of Appeal, the applicant does not succeed in refuting the statement of the Board of Appeal that the applicant has not established how the corruption in the computer system in the present case ought to be regarded as exceptional.

IEF 11497

Achternaam Basile heeft onderscheidend vermogen

Gerecht EU 28 juni 2012, zaak T-133/09 (I Marchi Italiani Srl & Antonio Basile tegen OHIM/Osra SA)
Gerecht EU 28 juni 2012, T-134/09 (Antonio Basile & I Marchi Italiani tegen OHIM/Osra SA) (B. Antonio Basile 1952)

Gemeenschapsmerkenrecht.

In de nietigheidsprocedure vordert Osra A, van I Marchi Italiani Srl en Antonio Basile, de nietigverklaring van het beeldmerk 'B Antonio Basile 1952' (klassen 14, 18 & 25).
Dit omdat Osra SA het gemeenschapsbeeldmerk 'BASILE' heeft gedeponeerd (klasse 25). De nietigheidsafdeling wijst de vordering en nietigverklaring van het gemeenschapsmerk in zijn geheel toe. In de tweede zaak wijst zij de nietigverklaring, met betrekking tot de waren 25, gedeeltelijk toe. Het beroep wordt verworpen. Middel (in beide zaken): geen verwaringsgevaar.

Onderscheidend karakter achternaam Basile

De consument zal vooral de naam Antonio Basile, samengenomen, identificeren met de producten. De naam Basile heeft volgens het Gerecht een niet te verzwakken onderscheidend vermogen voor indiening van een merk voor kleding. Het Gerecht oordeelt dat de achternaam Basile meer onderscheidend vermogen heeft dan de voornaam Antonio.
Gelijkheid merken
Vastgesteld wordt dat de merken een zekere mate van visuele en fonetische overeenstemmig hebben. Het Gerecht stelt vast dat zij begripsmatig overeenstemmen. Beide merken gebruiken de achternaam Basile, waardoor het publiek de waren zal associëren met een persoon met die naam.
Verwarringsgevaar
Omdat er overeenstemming bestaat tussen de merken is er volgens het Gerecht sprake van verwarringsgevaar.

Het Gerecht beveelt dat de namen van de aanvrager Antonio Basile respectievelijk I Marchi Italiani Srl  worden verwijderd uit de lijst van aanvragers en verwerpt het beroep.

Citaten (in beide zaken gelijk)
47 In the present case, first of all, the Board of Appeal stated, in paragraph 24 of the contested decision, on the one hand, that the fact that the surname Basile is very common in Italy has not been proven and, on the other, that that surname is not one of the most common in Italy. The first applicant contests those claims without, however, adducing any evidence to the contrary. In order to challenge the distinctive character of that surname, the applicant states, moreover, that it has been the subject of numerous registrations. However, there is no evidence in the file to prove this, as the evidence adduced for the first time before the Court to that effect was found to be inadmissible (see paragraph 19 above). In addition, the first applicant does not dispute the Board of Appeal’s assessment, in paragraph 32 of the contested decision, that the forename Antonio in the contested mark is very common in Italy.

48 Second, in spite of its claims, the first applicant has not presented any evidence to establish that the forename Antonio and the surname Basile, taken together, identify a well-known person, at least in Italy, and that, taken as a whole, it will therefore be perceived by consumers as a mark which consists of both a forename and surname which identify that person and not as the surname Basile to which other elements have been added, including the forename Antonio.

56 Visually, the stylised capital letter ‘B’, followed by a full stop, which corresponds to the first letter of the surname Basile and is placed above the forename Antonio and the surname Basile, and the element ‘1952’, placed below that name and written in smaller characters, are not sufficiently important elements to counteract the similarity between the marks at issue created by the fact that the most characteristic element of both the contested mark and the earlier trade mark is identical (see, to that effect, judgment of 16 May 2007 in Case T‑137/05 La Perla v OHIM – Worldgem Brands (NIMEI LA PERLA MODERN CLASSIC), not published in the ECR, paragraph 46). Even if the stylised capital letter ‘B’ is bigger than the other elements of the contested mark, it does not constitute a significant addition to the element ‘basile’ in so far as it corresponds to its first letter or to its monogram. Likewise, in the light of its position in the contested mark and its smaller size, the element ‘1952’, which could be perceived as being a year, has a subsidiary position in the contested mark and does not attract the consumer’s attention as much as the other elements of that mark, although that does not mean that it is insignificant.

57 The fact that the element ‘basile’ is preceded by the element ‘antonio’ does nothing to invalidate that conclusion. In that regard, it must be borne in mind that, according to the case-law, while it is true that consumers generally take more note of a mark’s beginning than of its ending, that argument cannot apply in all cases (judgment of 16 May 2007 in Case T‑158/05 Trek Bicycle v OHIM – Audi (ALLTREK), not published in the ECR, paragraph 70). In the present case, as was stated in paragraph 47 above, Antonio is a forename which is very common in Italy and is therefore less distinctive than the surname Basile. Accordingly, in spite of its position at the beginning of the contested mark, the element ‘antonio’ cannot attract the consumer’s attention more than the element ‘basile’.

58 Phonetically, even if the contested mark, composed of six syllables ‘an, ‘to’, ‘nio’, ‘ba’, ‘si’ and ‘le’, is longer than the earlier trade mark, composed of three syllables ‘ba’, ‘si’ and ‘le’, the majority of the syllables of the contested mark and all of the syllables of the earlier trade mark, that is to say those that correspond to the surname Basile, are identical. Contrary to what the first applicant claims, the differences between the marks at issue in respect of the addition, in the contested mark, of the capital letter ‘B’ and the element ‘1952’ to the forename Antonio and to the surname Basile do not call into question the fact that there is a degree of phonetic similarity in so far as, on the one hand, in principle, the capital letter ‘B’, on its own, will not be pronounced by consumers, who will perceive it to be the first letter or monogram of that surname, and, on the other, as was stated in paragraph 56 above, the element ‘1952’, which could be perceived as being a year by the relevant public and which has a secondary position in the contested mark, is therefore, for that reason, unlikely to be pronounced by the relevant public after the phrase ‘antonio basile’. Moreover, as was stated in the previous paragraph, given its low degree of distinctiveness, the fact that the element ‘antonio’ is placed before the element ‘basile’ is not sufficient to counteract the similarities between the two marks.

63 As was stated in paragraph 39 above, the identity and the similarity of the goods covered by the marks at issue are not called into question. Moreover, as is clear from paragraph 61 above, the marks at issue are similar.

64 The Board of Appeal was therefore right to find, in paragraph 37 of the contested decision, that there is a likelihood of confusion between the marks at issue.

IEF 11496

Mate van overeenstemming correct onderzocht

HvJ EU 28 juni 2012, zaak C-306/11 P (XXXLutz Marken GmbH tegen OHIM)

Hogere voorziening ingesteld na Gerecht EU T-54/09. Het Hof bevestigt het arrest van het Gerecht, waarin is bepaald dat gemeenschapsbeeldmerk 'Linea Natura Natur hat immer Stil', op grond van het bestaan van ouder beeldmerk 'Natura Selection', zorgt voor verwarring.

In zijn arrest geeft het Hof aan dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat het beroep tegen toewijzing van de oppositie ongegrond was. Het Gerecht heeft de mate van overeenstemming tussen de tekens correct onderzocht op basis van andere woordelementen met een zwak onderscheidend vermogen dan enkel het woordelement 'natura selection'. Het Gerecht is van een juiste opvatting uitgegaan bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen en het vaststellen van het beschrijvende karakter van het merk. Het Hof oordeelt dat het Gerecht geen tegenstrijdige vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot de overeenstemming van de tekens. Het Gerecht heeft correct vastgesteld dat er overeenstemming tussen de tekens bestaat en dat er verwarringsgevaar te duchten is. Bijgevolg wijst het Hof de hogere voorziening af en bevestigt de uitspraak van het Gerecht.

Mate van overeenstemming
45 In Randnr. 53 seines Urteils hat das Gericht u. a. ausgeführt, dass sich trotz der Unterschiede der einander gegenüberstehenden Zeichen in Bezug auf Form, Farben, die verwendete Schrift und die Wortelemente, aus denen sie sich zusammensetzten, sowie deren Platzierung in den Zeichen bei einem Vergleich der Zeichen eine Ähnlichkeit der Wortelemente „natura selection“ und „Linea Natura“ ergebe, denen der Begriff „natura“ gemein sei. Das Gericht hat ferner darauf hingewiesen, dass sich das unter der Bezeichnung „Linea Natura“ platzierte und mit viel kleineren Buchstaben geschriebene Wortelement „Natur hat immer Stil“ kaum von der Gesamtheit der Anmeldemarke abhebe und daher nichts zur Unterscheidung beitrage. In Randnr. 56 des Urteils hat das Gericht unter Berücksichtigung der Bildelemente, aus denen sich die ältere Marke zusammensetzt, insbesondere der abstrakten Darstellung der Erdkugel, sowie des Wortelements „natura“ in den beiden einander gegenüberstehenden Zeichen, eine geringe visuelle Ähnlichkeit der beiden einander gegenüberstehenden Zeichen bejaht.

46 Zum anderen ist das Gericht zu dem Ergebnis gekommen, dass die beiden einander gegenüberstehenden Zeichen in klanglicher Hinsicht eine gewisse Ähnlichkeit besäßen, nachdem es in den Randnrn. 57 bis 60 des angefochtenen Urteils nicht nur das Vorliegen des gemeinsamen unterscheidungskräftigen Wortelements „natura“ berücksichtigt hatte, sondern auch den Umstand, dass die übrigen Wortelemente dieser Zeichen nur geringe Unterscheidungskraft besäßen. Es hat hierzu u. a. ausgeführt, dass das Element „Linea“, der spanische Begriff für „Linie“, und das Element „selection“, der englische Begriff für „Auswahl“, im Handel häufig zur Bezeichnung einer Auswahl oder einer Produktlinie verwendet würden und daher in den Augen der Durchschnittsverbraucher geringe Unterscheidungskraft hätten.

47 Daher sind der erste Teil und die erste Rüge des zweiten Teils des ersten Rechtsmittelgrundes als unbegründet zurückzuweisen, soweit XXXLutz Marken mit ihnen dem Gericht vorwirft, sich bei der Beurteilung sowohl der visuellen wie auch der klanglichen Ähnlichkeit der einander gegenüberstehenden Zeichen allein auf den gemeinsamen Bestandteil „natura“ gestützt zu haben.

Onderscheidend vermogen en beschrijvend karakter
65 Folglich hat XXXLutz Marken die Faktoren, anhand deren das Vorliegen einer Verwechslungsgefahr zwischen zwei Marken beurteilt werden kann, falsch ausgelegt, indem sie den Faktor, der in der Unterscheidungskraft der älteren Marke besteht und mit dem einer solchen Marke zukommenden Schutz verknüpft ist, mit der Unterscheidungskraft eines Bestandteils einer zusammengesetzten Marke verwechselt hat, die mit der Eignung dieses Bestandteils in Verbindung steht, den von der Marke hervorgerufenen Gesamteindruck zu dominieren (Beschluss vom 27. April 2006, L’Oréal/HABM, C‑235/05 P, Randnr. 43).

66 Jedenfalls hat das Gericht seine Beurteilung des Vorliegens von Verwechslungsgefahr im Sinne von Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94 nicht auf die Feststellungen gestützt, die es in den Randnrn. 53 und 54 des angefochtenen Urteils zur Unterscheidungskraft des Elements „natura“ getroffen hat.

67 Das Gericht hat nämlich in Randnr. 71 des angefochtenen Urteils ausgeführt, aus der Prüfung der streitigen Zeichen ergebe sich, dass sie begrifflich sehr ähnlich seien, in klanglicher Hinsicht eine gewisse Ähnlichkeit und in visueller Hinsicht geringe Ähnlichkeit aufwiesen und dass die starke begriffliche Ähnlichkeit die zwischen den fraglichen Zeichen bestehenden Unterschiede neutralisieren könne. Das Gericht hat hierbei auf die von ihm in den Randnrn. 50, 56, 60 und 67 seines Urteils vorgenommene Würdigung Bezug genommen. In Randnr. 72 des Urteils hat das Gericht daraus gefolgert, dass sich die einander gegenüberstehenden Zeichen ähnelten.

68 Selbst wenn man unterstellt, dass das Gericht bei der Würdigung der Unterscheidungskraft des Begriffs „natura“ einen Rechtsfehler begangen hätte, konnte dieser folglich keine Auswirkung auf die vom Gericht vorgenommene Beurteilung des Vorliegens von Verwechslungsgefahr zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen haben.

79 Aufgrund der Feststellung, dass der Begriff „natura“ „die Vorstellung … weckt“ oder „vermuten lassen … [mag]“, dass die betroffenen Waren aus natürlichen oder umweltfreundlichen Materialien gemacht sind, war es sachgerecht, dass das Gericht entschieden hat, dass dieser Begriff in Bezug auf die Merkmale der genannten Waren nicht beschreibend sei (Randnrn. 54 und 55 des angefochtenen Urteils) oder aber keinen hinreichend unmittelbaren und konkreten Zusammenhang mit ihnen herstelle (Randnr. 54 des Urteils). Nach der Rechtsprechung stellt nämlich ein solches Hervorrufen von Assoziationen oder eine solche Vermutung hinsichtlich der Merkmale der betroffenen Waren keinen unmittelbaren oder sofortigen Zusammenhang zwischen dem als Marke angemeldeten Zeichen und diesen Waren dar (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 12. Januar 2005, Deutsche Post EURO EXPRESS/HABM [EUROPREMIUM], T‑334/03, Slg. 2005, II‑65, Randnr. 37, und vom 2. Dezember 2008, Ford Motor/HABM [FUN], T‑67/07, Slg. 2008, II‑3411, Randnr. 33).

IEF 11492

Geen associatiegevaar ondanks serie van merken

Gerecht EU 27 juni 2012, zaak T-344/09 (Hearst Communications tegen OHIM/Vida Estética (COSMOBELLEZA))

Gemeenschapsmerkrecht. Associatiegevaar.

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk 'COSMOBELLEZA'  (klasse 35 & 41) de houder van de volgende merken tegen: het Franse merk 'COSMOPOLITAN' (klasse 16); internationaal merk 'COSMO TEST' (klasse 25, 38 & 41); Portugees merk 'COSMO' (klasse 41); internationaal merk 'COSMOPOLITAN TELEVISION' (klasse 38 & 41); internationaal merk 'COSMOPOLITAN'  en Engelse merk 'COSMOPOLITAN' (beide klasse 35 & 39); Engels beeldmerk 'THE COSMOPOLITAN SHOW' en merk 'COSMO' (beide klasse 35 & 41); Engels merk 'COSMOPOLITAN TELEVISION' en Iers merk 'COSMOPOLITIAN TELEVISION' (beide klasse 38 & 41); merken 'COSMO'  en 'COSMOPOLITAN'  en niet-ingeschreven merken 'COSMO' en 'COSMOPOLITAN' (in alle lidstaten bekend voor klasse 16, 28 en 41) alsmede de handelsbenamingen 'COSMO' en 'COSMOPOLITAN'. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: overeenstemming, soortgelijkheid en geen verwarringsgevaar.

Relevante gebied
Het gerecht stelt vast dat met betrekking tot de niet-ingeschreven merken COSMOPOLITAN en COSMO het gebruik en bekendheid van deze merken in alle EU lidstaten niet relevant noch bewezen is door verzoekster.

Relevante publiek
Ondanks het feit dat verzoekster zijn marketing op een specifieke manier voert (gericht op het vrouwelijke publiek) oordeelt het gerecht dat het ongegrond is dat het relevante publiek uit vrouwen, meer specifiek, vrouwelijk publiek dat geïnteresseerd is in uiterlijke verzorging, bestaat. Uit de aard van het product blijkt namelijk niet dat zij enkel gericht zijn op dit publiek.

Gelijkheid waren/diensten
Het gerecht oordeelt dat er geen sprake is van overeenstemming van de waren en diensten waarvoor de merken staan ingeschreven.

Gelijkheid tekens
COSMOPOLITAN vs. COSMOBELLEZA
Het gerecht stelt vast dat het eerste element 'COSMO' overeen komt in beide tekens, de tekens moeten echter in hun geheel worden beoordeeld. Het gerecht oordeelt dat er geen overeenstemming bestaat. Dat het eerste deel overeenkomt en het merk 'COSMOPOLITAN' bekendheid geniet, doet hieraan niets af.
COSMOPOLITAN TELEVISION en THE COSMOPOLITAN SHOW vs. COSMOBELLEZA
Dat de merken van verzoekster verwijzen naar de diensten waarvoor zij staan is niet relevant volgens het gerecht, omdat dit geen effect heeft op de vergelijking van de tekens.
COSMO vs. COSMOBELLEZA
Het gerecht stelt vast dat er enig verschil bestaat in de tekens. Wederom stelt zij vast dat de bekendheid, reputatie en het lange gebruik van het oudere merk hieraan niets af doet. Het gerecht stelt vast dat de tekens niet overeen stemmen, gezien het tweede element 'BELLEZA'.
COSMO TEST vs. COSMOBELLEZA
Algehele vergelijking van de tekens zorgt ervoor dat het gerecht oordeelt dat de tekens niet overeen stemmen. Dat het element 'COSMO' overeen komt zorgt niet voor gelijkheid van de tekens.

Mogelijkheid van associatie door serie merken
Het enkele feit dat de waren en/of diensten van de beide merken kunnen overlappen, namelijk op het gebied van mode, betekent niet dat dit zorgt voor associatie van de merken. Het gerecht gaat ervan uit dat het publiek en professionals zich bewust zijn van de beperkte sector waarin de merken 'COSMO' en 'COSMOPOLITAN' bekend zijn, omdat de tijdschriften die deze merken hanteren een wijde circulatie hebben. Het element 'COSMO' kan niet worden gezien als een onafhankelijk element. Het publiek zal het merk 'COSMOPOLITAN' in zijn geheel onthouden, vanwege zijn betekenis. Derhalve bestaat er volgens het gerecht geen associatiegevaar, ondanks het overeenstemmende elemenet 'COSMO' in de serie van merken.

Verwarringsgevaar
Het gerecht oordeelt dat de Kamer van Beroep juist heeft vastgesteld dat de tekens verschillend zijn en dat er geen verwarringsgevaar te duchten is. Het merk COSMOBELLEZA kan derhalve gehanteerd worden in Spanje.

Gerecht EU: wijst de klacht af.

Relevante publiek
35 Finally, as regards the applicant’s claim that it marketed some of its goods in a particular way, and its claim, in relation to the characteristic content of its magazines or other publications that its intention was clearly to win over the female public, it must be declared that those claims are of no relevance, since, in accordance with settled case-law, a marketing concept is purely a matter of choice for the undertaking concerned and may change after a sign has been registered as a Community trade mark, and therefore cannot have any effect on the assessment of the likelihood of confusion in opposition proceedings (see, to that effect, judgment of 23 September 2009 in Case T‑99/06 Phildar v OHIM – Comercial Jacinto Parera (FILDOR), not published in the ECR, paragraph 95). In the light of the foregoing, the applicant’s argument that the relevant public is solely a female public or, more particularly, a public consisting of women broadly interested in beauty must be rejected as unfounded.

39 In that regard, it must first be observed that, as is clear particularly from paragraph 28 of the contested decision, read together with paragraph 21, the Board of Appeal ruled out any likelihood of confusion between the marks at issue because of the absence of similarity between the marks and because, consequently, one of the indispensable conditions for the application of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 was not satisfied. It follows that that exclusion of any likelihood of confusion was made without regard to whether the goods and services at issue were similar or even identical.

Vergelijking waren/diensten
40 In those circumstances, even if the view is taken that the applicant intends, by its claims, to maintain that a finding of identity or ‘enhanced’ similarity should have been made in relation to a broader range of services or goods at issue than was the case (see paragraph 34 above), it is clear that those claims are ineffective, since the analysis of the lawfulness of the contested decision must relate solely to the assessment of the similarity of the signs, and the consequence of confirmation that they are overall dissimilar will be the dismissal of this action (see, to that effect, GIORGIO BEVERLY HILLS, paragraph 22 above, paragraph 52).

Vergelijking van de tekens
43 Assessment of the similarity between two marks means more than taking just one component of a composite trade mark and comparing it with another mark. On the contrary, such a comparison must be made by examining each of the marks in question as a whole, which does not mean that the overall impression conveyed to the relevant public by a complex trade mark may not, in certain circumstances, be dominated by one or more of its components. It is only if all the other components of the mark are negligible that the assessment of the similarity can be carried out solely on the basis of the dominant element. That could be the case, in particular, where that component is capable alone of dominating the image of that mark which members of the relevant public keep in their minds, so that all the other components of the mark are negligible in the overall impression created by it (see Case T‑7/04 Shaker v OHIM – Limiñana y Botella (Limoncello della Costiera Amalfitana shaker) [2008] ECR II‑3085, paragraph 40 and case-law cited).

COSMOPOLITAN
61 Further, the Court must observe, as OHIM did, that consumers understanding the abovementioned meanings or suggestions will have no reason to divide the marks at issue into a number of separate words. In respect of the earlier mark, they will grasp its overall aspect, the more so because the suffix ‘politan’ does not exist as an independent linguistic unit. As regards the mark applied for, that will probably also be the case, because the verbal element ‘cosmo’ will be regarded by that part of the public which detects the conceptual reference of the mark applied for as being a qualification of the word ‘belleza’, which gives a suggested meaning to the whole of the neologism in question, describing a sort of cosmic beauty. Further, the part of the relevant public who do not understand that meaning will take the mark to be a verbal expression which is homogeneous and invented.

62 In light of the abovementioned findings, it must be concluded that the Board of Appeal was correct to hold that the signs in question were dissimilar overall. That conclusion cannot be invalidated by the applicant’s claims relating to, first, the manner in which the common part ‘cosmo’ in the mark applied for is emphasised when it is used by the intervener and, secondly, the consideration that the earlier mark enjoys an enhanced distinctiveness because of its reputation and extensive use.

66 In those circumstances, neither the fact that the earlier mark has a reputation nor the fact that it is well known can be taken into consideration when assessing the similarity of the marks at issue. In any event, those circumstances cannot constitute in the present case a factor of sufficient weight to invalidate the conclusion that there is no similarity between it and the mark applied for in any of the countries in the European Union under consideration, since that conclusion derives from an objective analysis of the marks taken as a whole.

COSMOPOLITAN TELEVISION en COSMOPOLITAN SHOW
70 It is clear that, since it has already been concluded that the marks COSMOBELLEZA and COSMOPOLITAN are dissimilar (see paragraph 62 et seq. above), only if the additional elements of the earlier marks COSMOPOLITAN TELEVISION and THE COSMOPOLITAN SHOW strengthened the similarities in relation to the sign applied for would it have been possible to come to a different conclusion. It is however clear that, on the contrary, the addition of the words ‘television’ and ‘show’ alters both the structure of the earlier marks as compared with the mark applied for and their conceptual scope, by adding a reference to the sectors covered by the earlier marks. Accordingly, in terms of the overall comparison, visually, phonetically and conceptually, the distance between the marks at issue has merely increased, as correctly found by the Board of Appeal when it refers to the element ‘television’ and, implicitly, the element ‘show’.

71 Further, the applicant’s various claims to the effect that those additional elements refer directly to services covered by the mark applied for are of no relevance, since that fact, even were it to be considered as proved, has no effect on the comparison of the signs at issue. That is because such claims fail to demonstrate that conceptually the marks COSMOPOLITAN TELEVISION or THE COSMOPOLITAN SHOW, on the one hand, and COSMOBELLEZA, on the other, are significantly closer, since the conceptual analysis must take into account, more specifically, the marks as such and not solely the sectors in which it is presumed they will be used. In any event, if there is any coming together of the concept to be found in the earlier marks and some of the services which the mark applied is intended to protect, that cannot outweigh the differences in the structure of marks under comparison.

COSMO
76 Conceptually, the Court shares the view of the Board of Appeal that there is some difference. Admittedly, in Portugal, where the relevant consumers will perceive the meanings or suggestions carried by the two marks at issue, namely, the reference to a ‘cosmic beauty’, on the one hand, and ‘cosmos’, ‘space’ or ‘the universe’, on the other, the concepts overlap to an extent, both marks including the reference to the ‘cosmic’. However, the conceptual addition in the mark applied for designed to refer to beauty enhances and makes specific the meaning of that mark, in such a way as to differentiate it from the earlier mark COSMO, conveying those concepts linked to ‘the universe’. Further, taking into account such a differentiating feature ensures that undue protection is not given to marks relying on a word which could be understood as part of everyday language, the inherent distinctiveness of which cannot accordingly be regarded as particularly high (see, by analogy, Case T‑34/04 Plus v OHIM – Bälz and Hiller (Turkish Power) [2005] ECR II‑2401, paragraphs 61 to 63).

77 As regards the United Kingdom public, it is clear that since that public will not understand the meaning of the mark COSMOBELLEZA, but solely that of the mark COSMO, it will continue to perceive a degree of conceptual dissimilarity, albeit slight, because of the Italian, Portuguese or Spanish aspect suggested by the mark applied for, but will not however understand the specific meaning.

78 That conclusion is again not invalidated by the applicant’s reference to the fact that the earlier mark has a reputation and that its use is long and extensive. As has already been stated in paragraphs 64 and 65 above, the reputation or use of the earlier mark COSMO have not been demonstrated in relation to the services which are at issue in this case and cannot therefore be taken into consideration in the assessment of the similarity of the marks at issue. In any event, neither the enhanced distinctiveness as a result of use nor even the reputation of the earlier mark can invalidate the conclusion arrived at following an objective analysis of the absence of similarity between the marks, taken overall, in any of the countries of the European Union under consideration.

COSMO TEST
82 In that regard, suffice it to state that since an overall similarity between the mark applied for and the earlier mark COSMO has been ruled out, there can be no other conclusion in relation to the earlier mark COSMO TEST, in the absence of evidence of any conceptual link between the additional element ‘test’ in the earlier mark and the mark applied for which might be capable of increasing the similarities between the marks at issue. However, the applicant has not claimed that the meaning of the mark COSMO TEST, if it is to be understood by part of the relevant public as referring to a sort of universal test, brings that mark closer, conceptually, to the meaning of the mark applied for, namely ‘cosmic beauty’. The applicant’s argument must therefore be rejected.

Associatiegevaar
90 In that regard, while it is admittedly true that some of the services covered by the trade mark applied for and the abovementioned goods protected by the earlier rights may overlap as regards the field in which they are placed, namely, that of fashion, that factor alone cannot be regarded as sufficient ground for the conclusion that the relevant consumers using the intervener’s services would usually perceive the marks COSMO or COSMOPOLITAN, which have a reputation in the United Kingdom, as referring to a supplier of similar services, and, thereafter, would tend to associate the applicant’s undertaking with that of the intervener. That is because whether it is, as the case may be, professionals or the general public who are involved, it is reasonable to believe that those consumers will be aware of the very restricted sector in which the use of the marks COSMO and COSMOPOLITAN is well known, since their reputation derives particularly, not to say exclusively, from the fact that the magazines which they designate have a wide circulation, as is clear from the facts taken into consideration by the Opposition Division and summarised in the contested decision.

91 In any event, in the circumstances of the present case, the element ‘cosmo’ cannot be regarded as the common element which is characteristic of a series consisting of the marks COSMO, COSMOPOLITAN and COSMOBELLEZA, for the purposes of the case-law cited in paragraph 87 above. That is because it is clear that neither in the earlier mark COSMOPOLITAN nor in the mark applied for is it probable that the element ‘COSMO’ will be perceived as being an independent element which serves to connect those marks to a series. In the case of the former, it is the English word ‘cosmopolitan’, used in everyday vocabulary, which will be remembered as a whole by consumers, because of its more specific semantic content, distinct from that of the element ‘cosmo’ taken by itself. In the case of the latter, while being fanciful, the mark applied for will also be perceived as it is, that is say, as a homogeneous unit, given that consumers in the United Kingdom have no reason to distinguish its second element, which they will not understand.

Verwarringsgevaar
102 In addition, as previously stated in paragraphs 25 to 27 above, in relation to the applicant’s claim that the abovementioned earlier marks were used and had a reputation ‘in all EU Member States’, the applicant has not submitted in support of its claim evidence which is sufficient to render invalid the findings of the Opposition Division, adopted by the Board of Appeal, that solely in the territories of the United Kingdom and France, and solely in respect of some of the goods in Class 16, was it demonstrated that some of the earlier marks had a reputation or were well known (see, inter alia, paragraphs 13, 64 and 65 above). Neither the website screenshots submitted as part of the annex to the application nor the general references to the administrative file before OHIM make it possible to assess, for the purposes of the case-law cited in paragraphs 95 and 96, the market position held by the marks at issue in the markets of other countries of the European Union, how intensive and long-standing their use has been or even the proportion of interested parties who identify the goods or services as having their origin in a specific undertaking on the basis of those trade marks.

103 Finally, as regards the applicant’s arguments that the relevant public for the marks at issue is identical, and, more specifically, that it is limited to women interested in fashion and beauty, who would more readily think of the earlier marks when they were offered the services covered by the mark applied for, those claims have already been refuted in paragraph 33 et seq. above.

104 In the light of all of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal correctly determined that the signs at issue were dissimilar and that there was no likelihood of confusion between them. In those circumstances, the Court considers that there is no need to rule on the claims submitted by the intervener in relation to, first, the peaceful coexistence of the marks at issue in Spain and, second, the references to decisions of Spanish courts holding that there was no likelihood of confusion between the marks COSMOPOLITAN and COSMOBELLEZA.

IEF 11477

Onderbewindstelling van Gemeenschapsmerken- en modellen

Beschikking Rechtbank 's-Gravenhage 21 juni 2012, zaaknr. 1136481/12-80277 (Trends2Com BVBA tegen Playgo Ltd.)

Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten.

In de Playgo-Trends2Com-serie. Beschikking op een verzoek tot het treffen van een beheersregeling met onderbewindstelling van Gemeenschapsmerken- en modellen.

De kantonrechter acht zich bevoegd, ondanks dat geen van beide partijen in Nederland woonplaats hebben, maar voor de Nederlandse rechter reeds een proces aanhangig is. Voor de toepassing van 3:168 BW is vereist dat partijen deelgenoten zijn, dit heeft de Rechtbank 's-Gravenhage reeds bepaald (IEF 10707).

De kantonrechter wijst het primaire verzoek af om Trends2Com bij uitsluiting bevoegd te verklaren om namens de gemeenschap op te nemen. Zij wijst het subsidiair gevorderde toe en stelt een bewindvoerder aan voor wiens kosten beiden de helft dragen. De kantonrechter veroordeelt Playgo in de kosten van deze verzoekschriftprocedure op grond van 1019 Rv geschat op €6.000. Trends2Com is niet bevoegd zelfstandig appel in te stellen tegen het vonnis van 14 december 2011.

4.2. Uitgaande van het deelgenootschap, staat vast dat een overeenkomst tot regeling van het genot, gebruik en beheer van het gemeenschapelijke ontbreekt. Een regeling is nodig ter voorkoming van handelingen van de ene partij zonder toestemming van de ander. Voor toewijzing van de primaire verzoeken van Trens2Com dat zij bij uitsluiting bevoegd zal zijn ziet de kantonrechter geen reden, aangezien uitgangspunt is dat zij niet alleen eigenaar is. De kantonrechter zal derhalve het subsidiaire verzoek toewijzen en de door partijen gezamenlijk voorgestelde persoon mr. (...) te 's-Hertogenbosch, als bewindvoerder benoemen. Indien zijn benoeming niet mogelijk blijkt, dan kan mr. (...) te Amsterdam worden benoemd als bewindvoerder. Het spreekt voor zich dat partijen de aan de werkzaamheden van de bewindvoerder verbonden kosten ieder bij helfte dragen.

4.3. Trends2Com verzoekt voorts te bepalen dat zij bevoegd is om zelfstandig appel in te stellen tegen het vonnis van 14 december 2012 [red. bedoeld: 2011]. Aangezien dit appel reeds door beide partijen is ingesteld, ontbreekt het belang van Trends2Com hiertoe. Indien Playgo stelt dat Trens2Com niet bevoegd was om zelfstandig appel in te stellen, zal het hof daarover oordelen. Dit verzoek zal de kantonrechter derhalve afwijzen.

IEF 11473

Yakult nog niet gebruikt voor bier

Gerecht EU 21 juni 2012, zaak T-276/09 (Kavaklidere-Europe tegen OHIM/Yakult Honsha (Yakut))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk Yakut (klasse 33, alcoholische dranken, geen bier) de houder van het gemeenschapsbeeldmerken Yakult, YAKULT en ouder niet-ingeschreven merk YAKULT (allen klasse 29 & 32, wel voor bier) tegen. Betreffende deze laatste twee merken wordt aangevoerd dat zij bekend zijn in alle EU-lidstaten. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, het beroep wordt verworpen. Middel: soortgelijkheid, visuele en fonetische overeenstemming en ongerechtvaardigd voordeel trekken uit, afbreuk doen aan onderscheidend vermogen/reputatie oppositiemerk.

Gerecht EU: wijst de klacht af. Het Gerecht stelt vast dat er een grote mate van gelijkheid tussen de 'bieren' van het oudere merk Yakult en de 'alcoholische dranken (geen bier)' van het aangevraagde merk Yakut bestaat. Verder oordeelt zij dat het in deze zaak niet uitmaakt dat het merk Yakult nog niet gebruikt wordt voor bier in de afgelopen vijf jaar. Vaststaat dat de tekens een hoge mate van visuele en fonetische gelijkheid hebben, er is een mogelijk verwarringsgevaar.

Vergelijking van de waren
31 That high degree of similarity is not called into question or lessened by the fact that there is only a low degree of similarity, or indeed none at all, between certain goods in the broad category of goods covered by the mark applied for, and also certain goods in one of the categories of goods covered by the earlier mark.

32 Therefore, the applicant’s arguments seeking to compare wine with beer or alcoholic beverages with sparkling wine are not relevant in the present case.

33 The same applies to the applicant’s argument that the mark Yakult has not yet been used for beer. This is because the goods to be compared are those set out in the respective lists of goods covered by the marks at issue, and not those which are or are not actually used (see, to that effect, judgment of 22 April 2008 in Case T 233/06 Casa Editorial el Tiempo v OHIM – Instituto Nacional de Meteorología (EL TIEMPO), not published in the ECR, paragraph 30).

34 Consequently, it must be held that there is a high degree of similarity between the goods in question.

Vergelijking van de tekens
48 Lastly, as regards the applicant’s argument concerning the figurative element of the earlier mark, that is to say, alleged red brackets surrounding the word element ‘yakult’ and the central position of that word element on bottles of probiotic milk beverages, the unavoidable conclusion is that that mark, as registered, does not claim any particular colour, does not state where the mark must be affixed to the goods and is in no way protected solely for the marketing of bottles of probiotic milk beverages.

49 Consequently, the signs at issue have a high degree of visual similarity.

50 From a phonetic point of view, as the Board of Appeal noted at paragraph 25 of the contested decision, the additional letter ‘l’ of the element ‘yakult’ of the earlier mark does not result, irrespective of which official language of the European Union serves as a reference point, in any noticeable difference in the pronunciation of that mark by the average consumer compared with that of the element ‘yakut’ of the mark applied for.

51 Therefore, there is also a high degree of phonetic similarity between the signs at issue.

Verwarringsgevaar
58 The applicant’s argument concerning the alleged marketing of the goods covered by the earlier mark in transparent plastic bottles of a specific shape is wholly unfounded, given that it does not at all follow from the registration of that mark that the goods that are marketed can be marketed only in that way (see paragraph 48 above).

59 Consequently, without it being necessary to examine the applicant’s arguments based, in the first plea, on Article 8(4) of Regulation No 207/2009, or, in the second plea, on Article 8(5) of that regulation, it must be held that the Board of Appeal acted correctly in concluding, in the contested decision, that there was a likelihood of confusion between the signs at issue, within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

IEF 11470

Normaal gebruik van &#039;Fruit&#039;-kleding

Gerecht EU 21 juni 2012, zaak T-514/10 (Fruit of the Loom tegen OHIM/Blueshore Management (FRUIT))

Gemeenschapsmerkenrecht. De vervallenverklaring van het door Fruit of the Loom gevoerde woordmerk FRUIT (klassen 18, 24 & 25) is gevorderd door Blueshore Management. De nietigheidsafdeling wijst de vordering deels toe, het beroep wordt verworpen. Middel: sprake van schending van art. 15, er is namelijk geen rekening gehouden de voorstelling van betekenis van het woord 'FRUIT', dat producten informeel in de handel zijn gebracht onder de naam 'FRUIT', dat het merk mondeling gebruikt wordt bij onderhandelingen en transacties met klanten en dat 'FRUIT' gebruikt wordt als onderdeel van een commerciële website.

Gerecht EU: wijst de klacht af. Het Gerecht EU stelt vast dat de combinatie van woorden welke de expressie 'fruit of the loom' vormen, het woordmerk zijn onderscheidende karakter geeft. Het Gerecht stelt vast dat ondanks het feit dat wordt bewezen dat het merk intern en informeel wordt gebruikt tussen personen en dat het woord 'fruit' vaak als afkorting van het merk 'fruit of the loom' wordt gebruikt, het merk FRUIT OF THE LOOM commercieel wordt gebruikt. Met betrekking tot de website www.fruit.com, geeft het Gerecht aan dat onvoldoende wordt bewezen dat deze een marketing of adverterende functie heeft met betrekking tot de producten, nu ook op deze website de expressie 'fruit of the loom' wordt weergegeven.

56 As the Board of Appeal pointed out, those statements, for the most part, emanate from employees of the applicant and tend to show that the trade mark FRUIT is used informally, while the mark FRUIT OF THE LOOM is used when contacting new customers, in connection with marketing or promotional material.

57 In other words, far from proving that the trade mark FRUIT is used publicly and outwardly, those statements merely prove that the mark is used internally or casually among persons working for or with the applicant, and is often used merely as an abbreviation of the trade mark FRUIT OF THE LOOM. It is the trade mark FRUIT OF THE LOOM that is used to promote the company’s products.

58 The Board of Appeal was therefore fully entitled to take the view that the trade mark FRUIT is not associated with any goods. Since the verbal and informal use of the mark FRUIT is merely internal to the applicant’s undertaking, it cannot be regarded as genuine use of the mark within the meaning of Article 15 of Regulation No 207/2009 (Case C 40/01 Ansul [2003] ECR I 2439, paragraph 37).

63 It must be borne in mind that the use of the mark must relate to goods or services already marketed or about to be marketed and for which preparations by the undertaking to secure customers are under way, particularly in the form of advertising campaigns (Ansul, paragraph 37).

64 In the present case, it must be noted that the page reproduced by the applicant is not sufficient to prove that the internet site www.fruit.com has a marketing or advertising function in connection with the products of the trade mark FRUIT.

65 In fact, the figurative mark FRUIT OF THE LOOM occupies a prominent position on the home page of the internet site, since it appears above the various headings – the only significant features on that page – referring to the applicant’s products, stockists and contact address.

66 This arrangement is such that the headings relate to the trade mark FRUIT OF THE LOOM and not to the trade mark FRUIT. The internet site, therefore, is, at most, a means of marketing and advertising the products of the trade mark FRUIT OF THE LOOM. In any event it is not sufficient to prove genuine use of the trade mark FRUIT.