Merkenrecht  

IEF 9126

De slank vormgegeven rug

Rechtbank Arnhem, 29 september 2010, HA ZA 09-1889, Rolf Benz AG & Co.KG tegen Zijlstra B.V. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten en Thomas Berendsen, Banning).

Modellenrecht. Auteursrecht. Meubels. Gedaagde maakt met de stoel ‘Zijlstra 3621’ inbreuk op het modelrecht (“hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is”) en het auteursrecht (“het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten”) op de designklassieker ‘Rolf Benz 7400’. Geen slaafse nabootsing (“verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd”).

Modellenrecht: 4.12. (…)  Bij de beoordeling of de stoel van Zijlstra inbreuk maakt op het modelrecht van Rolf Benz dient het volgende voorop te staan. Artikel 3.16 lid I BVE geeft de houder van een tekening of model het recht om op grond van zijn uitsluitend recht zich te verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin de tekening of het model is verwerkt of waarop de tekening of het model is toegepast en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.
Hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is, is wel duidelijk dat bij de beoordeling of sprake is van een inbreuk door de rechtbank gelet moet worden op de totaalindruk.

4.13. (…) Ten aanzien van de geïnformeerde gebruiker geldt dat deze geen deskundige bij uitstek hoeft te zijn maar wel enige kennis van de markt van dergelijke stoelen heeft.

4.16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Zijlstra aangevoerde verschillen van ondergeschikte aard die er niet toe leiden dat haar stoel een andere algemene indruk wekt dan de ROLF BENZ 7400. Immers de door Zijlstra aangevoerde verschillen zijn alleen duidelijk en waarneembaar als de stoelen naast elkaar worden geplaatst en van de zijkant worden bekeken. Dat de zitting van de ROLF BENZ 700 los zit van de rugleuning is met name in zijaanzicht zichtbaar. doch zulks slechts bij nauwkeurige observatie, terwijl dit ten dele een technische functie betreft, zoals in 4.7. reeds is vastgesteld. Mogelijk biedt dit een beter zitcomfort, maar voor de algemene visuele indruk is dit van ondergeschikte betekenis. Van de voor- en achterzijde bezien vertonen de stoelen nagenoeg hetzelfde uiterlijk en wekken zij eenzelfde algemene indruk

Auteursrecht: 4.21. Tenslotte stelt Zijlstra dat de totaalindruk van beide stoelen dusdanig verschillend is dat er geen sprake is van enige auteursrechtelijke inbreuk. Zijlstra heeft deze stelling nader onderbouwd door te wijzen op de verschillen tussen de ROLF BENZ 7400 en haar eigen stoel, meer in het bijzonder de verschillen in de naden qua vorm, aanbrenging en/of positionering en de afstand tussen zitkussen en rugleuning, die niet met elkaar verbonden zijn.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij ten aanzien van het modelrecht heeft overwogen, waaraan de rechtbank voor de inbreuk op het auteursrecht toevoegt, dat het hier niet zozeer gaat om de totaalindruk als zodanig, noch om de stijl, maar om de overeenstemmende kenmerkende aspecten daarvan, in het bijzonder (i) de slank vormgegeven rug, die zonder overgang in een kenmerkende boog naar achter loopt tot vlak boven de grond, (ii) de niet op de modeldepotfoto's maar wel bij de stoelen zelf zichtbare bijzondere en opvallende positionering van de naden, (iii) de onder verstek gelaste buizen van het sledeframe, met name ook aan de achterzijde, hetgeen afwijkt van wat in de markt gebruikelijk is en ook (iv) de spanning tussen het relatief massief ogende zitkussen en de dunne rugleuning. Het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten leent zich voor auteursrechtelijke bescherming.
De geringe verschillen op deze onderdelen bij de Zijlstra 3621 maken van deze stoel ten opzichte van de ROLF BENZ 7400 geen nieuw, oorspronkelijk werk. Mitsdien is de door Zijlstra verhandelde stoel te beschouwen als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de ROLF BENZ 7400 in de zin van artikel 13 van de Auteurswet. Het vervaardigen, aanbieden, verkopen of anderszins verhandelen van de stoel van Zijlstra vormt een inbreuk op de auteursrechten van Rolf Benz.

Slaafse nabootsing: 4.23. Bij de beoordeling of sprake is van slaafse nabootsing stelt de rechtbank voorop dat Zijlstra ter comparitie onweersproken heeft verklaard dat de stoel, de Zijlstra 3621 in China wordt gemaakt en dat Zijlstra niet zelf opdracht heeft gegeven tot het maken van deze stoel. Zijlstra koopt de stoel slechts en verhandelt deze in Nederland net zoals andere importeurs dit ook doen in verschillende landen. Voorts constateert de rechtbank dat deze stoel op details afwijkt van de ROLF BENZ 7400, in het bijzonder bij de maatvoering, terwijl bij de Zijlstra 3621 de zitting verbonden is met de rugleuning waar deze bij de ROLF BEN2 7400 juist gescheiden zijn, hetgeen zeer kenmerkend is en mede bepalend voor het zitcomfort. Ook is de Zijlstra 3621 bestemd voor een heel ander, veel goedkoper, marktsegment. De Zijlstra 3621 wordt in andersoortige winkels verkocht voor een fractie van de adviesprijs van de ROLF BENZ 7400. in dit licht is de rechtbank van oordeel dat Rolf Benz haar stelling dat sprake is van slaafse nabootsing en verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank deze grondslag verwerpt.

Lees het vonnis hier.

IEF 9124

Maar dat is nog geen verwarring

Gerechtshof Arnhem, 28 september 2010, zaaknr. 200.053.992, Deltex B.V. tegen Jade B.V. (met dank aan Maarten Rijks & Wim Maas, Banning

Slaafse nabootsing. Merkenrecht. Auteursrecht. Kort geding over de vraag of Jade, de producent van de Silvana Support hoofdkussens kan optreden tegen de door Deltex op de markt gebrachte Cinderella Orthoflex hoofdkussens. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Almelo, 4 december 2009, IEF 8404) en wijst alle vorderingen van Jade af.

Geen auteursrechtelijke bescherming, kussen en elementen zijn niet oorspronkelijk, functioneel bepaald of (zo) banaal en triviaal. Geen (vorm)merkenrechtelijk verwarringsgevaar. Geen (eerder toegewezen door de rechtbank) slaafse nabootsing. Associatiegevaar is onvoldoende: “De door Deltex gevolgde wijze van aanhaken valt binnen de grenzen van de concurrentievrijheid en levert dus ook overigens geen onrechtmatig handelen jegens Jade op.”

Auteursrecht: 4.2 Evenals de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat aan de afzonderlijke elementen waaruit de Silvana Support is opgebouwd geen auteursrechtelijke bescherming toekomt waarmee tegen het Orthoflex kussen van Deltex kan worden opgetreden. Zo is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat het concept van een kussen met nekrol een vondst van Jade is geweest mede in aanmerking genomen dat Deltex gemotiveerd heeft aangevoerd dat een zodanig kussen in 1984 reeds op de markt was in de vorm van The Pillow van de firma Meijers. Hetzelfde geldt voor de drie gezichtjes op het kussen, nog daargelaten dat Deltex deze niet op inbreukmakende wijze heeft gekopieerd. Evenmin kan in dit kort geding worden aangenomen dat de door Jade gekozen vorm van het kussen, in het bijzonder het in drie segmenten verdeelde bovenvlak, op een creatieve keuze van de maker berust en dus niet (louter) functioneel is bepaald. Ten aanzien van de overige door Jade genoemde elementen - de bies, het label, de twee ingestikte hoeken aan de onderzijde en de punten aan de bovenzijde - heeft Jade evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat deze oorspronkelijk zijn; daarenboven acht het hof de gekozen vormen van de bies, de boeken en punten zo banaal of triviaal dat een persoonlijk stempel van de maker ontbreekt omdat achter deze vormen, voorzover deze niet volledig voorvloeien uil de gekozen functie, geen creatieve arbeid van welke aard dan ook valt aan te wijzen.

4.3 Denkbaar is wel, en daarop heeft Jade in hoger beroep de nadruk gelegd, dat de combinatie van voornoemde elementen een auteursrechtelijk beschermd werk vormen. In dat geval gaat het echter om een zo specifieke combinatie van elementen, en is dientengevolge de omvang van de auteursrechtelijke bescherming zodanig beperkt, dat van een inbreuk door Deltex geen sprake is. (…)

Merkenrecht: 4.4 Als tweede grondslag voert Jade aan dat Deltex inbreuk maakt op haar merkrechten, waartoe zij zich heeft beroepen op het (…) Benelux vormmerk alsmede de (…) beeldmerkregistratie voor de drie gezichten (…). Ook deze grondslag acht het hof ondeugdelijk. Voorzover al kan worden gezegd dat de door Jade geregistreerde vorm geschikt is om haar kussens van die van andere producenten op deze markt te onderscheiden, is van merkinbreuk geen sprake omdat de vorm van het kussen van Deltex zodanig afwijkt dat geen verwarringsgevaar valt te duchten. Het kussen van Deltex heeft immers een ronde uitsparing aan de bovenzijde, waar de bovenzijde van de Silvana Support (nagenoeg) recht is. Ten aanzien van het door Jade geclaimde beeldmerk moet worden geconstateerd dat de drie liggende figuurtjes die Deltex gebruikt zodanig afwijken van de door Jade geregistreerde gezichtjes dat bepaald niet aannemelijk is dat bij de consument de indruk wordt gewekt dat beide kussens van dezelfde producent afkomstig zijn. Ook grief 2 in het incidenteel appel Leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.

Slaafse nabootsing: 4.5 Ten aanzien van de slaafse nabootsing, de grondslag waarop de voorzieningenrechter de vorderingen heeft toegewezen, oordeelt het hof als volgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat het Silvana Support kussen, met zijn vormgeving (combinatie van vorm, gezichtjes en kleuren), merknaam, historie en marktaandeel een eigen positie op de markt inneemt. Voorts valt, de mate van gelijkenis van beide kussens in aanmerking nemend, bepaald niet uit te sluiten dat Deltex bij het vormgeven van haar Orthoflex kussenlijn heeft gedacht aan de Silvana Support kussens van Jade, mogelijk ook met het oogmerk om bij de consument een associatie op te wekken met voornoemde kussens die al geruime tijd met succes op de markt worden gebracht. Deze gelijkenis in afzonderlijke elementen en in totaalindruk neemt echter niet weg dat de kussens zodanige verschillen vertonen dat het hof voorshands van oordeel is dat van een reëel verwarringsgevaar geen sprake is. Zoals eerder overwogen, is een in het oog springend verschil tussen beide kussens de nekuitsparing in de bovenzijde van het kussen van Deltex. Voorts is het gebruik van drie figuurtjes op het kussen om de juiste slaaphouding aan te geven wellicht door Deltex ontleend aan de Silvana Support, maar vervolgens wordt met de vormgeving van die figuurtjes bij de Orthoflex weer de nodige afstand genomen. Daarbij komt dat zowel de kussens als de verpakking door Deltex is voorzien van de zeer sterk afwijkende naam Orthoflex en dat op de bies en de verpakking tevens het merk Cinderella staat vermeld, dat - naar Jade niet dan wel onvoldoende heeft bestreden - een gevestigde en bij de relevante consument bekende merknaam is. Met dit alles is naar ’s hofs voorlopig oordeel niet, althans onvoldoende, aannemelijk dat een consument de significant lager geprijsde Orthoflex van Deltex zal aanzien voor een Silvana Support van Jade. Mogelijk denkt hij, "echte slaapkenner" of niet, meteen aan de Silvana Support serie van Jade (zoals in productie 31 bij inleidende dagvaarding wordt aangenomen) wanneer hij de Orthoflex onder ogen of in handen krijgt, maar dat is nog geen verwarring waartegen via het leerstuk van de slaafse nabootsing kan worden opgetreden. De door Deltex gevolgde wijze van aanhaken valt binnen de grenzen van de concurrentievrijheid en levert dus ook overigens geen onrechtmatig handelen jegens Jade op. Dit betekent dat de eerste twee grieven (de algemene grief en grief 1) in het principaal appel slagen en dat de door Jade gevorderde voorzieningen alsnog zullen worden afgewezen.

4.6 Nu alle vorderingen van Jade worden afgewezen dient niet Deltex doch Jade te worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg.

Lees het arrest hier.

IEF 9122

Geen duidelijke caesuur

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 september 2010, KG ZA 10-761, Swatch AG c.s. tegen V.O.F. X c.s.

Merkenrecht. Swatch-horloges. Bekend merk, inbreuk “sub c” aangenomen  Naast ‘Meeliften’ en Ín het kielzog proberen te varen’ nu ook ‘op de koop toe nemen’. Verweer dat, bijvorobeeld m.b.t. domeinnamen, de overeenstemming te danken is aan een de anderszins bedoelde combinatie tussen het hoofdmerk SignS en de aanduiding swatches (signSwatches) wordt verworpen. “Als al juist is, zoals zij stelt, dat dit niet haar intentie is, dan neemt zij door deze wijze van gebruik minstgenomen op de koop toe dat de voor de hand liggende audio/visuele overeenstemming met de Swatch-merken zich (direct) manifesteert. Zij profiteert zodoende wel degelijk.”

4.4. Swatch beroept zich primair op deze bekendheid als grondslag voor een "sub c" merkinbreukverbod. Deze primaire grondslag slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
 
4.6. Naar voorlopig oordeel is voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van "meeliften" door X en zodoende van ongerechtvaardigd voordeel trekken uit de bekende merken van Swatch. X bestrijdt dat tevergeefs. In HvJEG l'Oréal/Bellure, NJ 2009/576 is uitgemaakt dat noch verwarringsgevaar, noch (dreigende) schade voor de merkhouder (in het algemeen, maar in het bijzonder ook door afbreuk aan onderscheidend vermogen of reputatie) nodig is voor ongerechtvaardigd voordeel trekken. X profiteert in de hier bedoelde zin, doordat zij met overeenstemmende tekens voor de verkoop van merkhorloges in het kielzog probeert te varen van de bekende merken van Swatch. Zij neemt in haar tekens onvoldoende afstand door geen duidelijke caesuur tussen haar beweerdelijke "hoofdmerk" "SignS" en het beschrijvende (Engelse) "watches" in acht te nemen. Als al juist is, zoals zij stelt, dat dit niet haar intentie is, dan neemt zij door deze wijze van gebruik minstgenomen op de koop toe dat de voor de hand liggende audio/visuele overeenstemming met de Swatch-merken zich (direct) manifesteert. Daartegen worden bekende merken evenwel beschermd "sub c". Zij profiteert zodoende (in weerwil van haar eigen stellingen) naar voorlopig oordeel wel degelijk van de aantrekkingskracht, reputatie en prestige (korter gezegd: de goodwill) van de Swatch-merken. Zij behaalt zonder vergoeding profijt uit de commerciële inspanning die Swatch als merkhouder heeft geleverd en nog steeds levert om het imago van de Swatchmerken te creëren en in stand te houden. Wellicht als "neveneffect", maar dat is niet het springende punt.

4.8. Zij stelt dat haar sinds jaren in het kader van haar handelsactiviteiten gehanteerde hoofdmerk "SignS" betreft – welk teken zij overigens niet als merk heeft doen inschrijven. Zij gebruikt dit bijvoorbeeld ook in haar handelsnamen Signsinternational B.V. en Signswellness B.V. Nu zij, zoals zij stelt, via haar webshop merkhorloges verhandelt en zij internationaal opereert, zou zij niet ontkomen aan de Engelse aanduiding voor horloges "watches". In samenstelling ontstaat dan "SignSwatches" – meestal in deze vorm gebruikt. Auditief ontstaat er volgens haar een caesuur tussen "SignS" en "Watches", zodat haar teken niet met het overeenstemmende element "swatch" wordt uitgesproken of gelezen, terwijl er ook begripsmatig geen sprake kan zijn van verwarring (haar teken SignS staat voor: "signs of Zodiac", oftewel "de astrologische dierenriem", aldus X bij pleidooi). Zij stelt dat er aldus van verwarring of schade geen sprake is en dat samenstellingen met "watches" en een "s" ervoor door derden ook veelvuldig worden gehanteerd – internetgebruik incluis. Het door haar gebruikte teken "swatch" is volgens haar een toevallige samentrekking van het woord "watch" met een "s" ervoor.

4.9. Dat alles overtuigt geenszins. Haar als productie 2 overgelegde lijst met voorbeelden van domeinnamen van – in welke samenstelling dan ook – daarin voorkomende samentrekkingen "…swatch…" is niet concludent, alleen al niet omdat dit veelal geen gebruik als merk voor horloges betreft, zoals Swatch terecht naar voren heeft gebracht (bijvoorbeeld: "humanrightswatch"). X dient voor zijn horlogehandel te vermijden dat de Engelstalige soortaanduiding "watches" (waartoe in ieder geval in de Benelux geen noodzaak bestaat) wordt gehanteerd op een zodanige wijze dat de in het oog "en oor" springende samenstelling "swatch(es)" ontstaat. Ook haar Benelux merkendepot – waarin de samenstelling "signswatches" aan elkaar geschreven als merk is gedeponeerd, lijkt dit te logenstraffen, zoals Swatch terecht naar voren brengt. Evenmin is haar betoog dat het teken "twswatch" zou staan voor TW Steel- horloges, genoegzaam voor een geldige reden, zeker niet nu Swatch de blote stelling van X bestrijdt dat TWS een merkafkorting zou zijn voor het horlogemerk TW Steel.

Lees het vonnis hier.

IEF 9117

Executiemaatregelen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 21 september 2010, HD 200.055.526, Techcomlight B.V tegen Bik Bouwproducten B.V. c.s. (met dank aan Ernst-Jan Louwers en Annemarie Bolscher, Louwers IP/Technology Advocaten)

Vergelijkende reclame. Merkenrecht. Executiegeschil, zie bericht hieronder: hoofdzaak Hof Den Bosch, eveneens 21 september 2010, Bik tegen Techcomlight, IEF 9116 . Verbod executiemaatregelen: “Met de vernietiging van het vonnis in de hoofdzaak is ook de veroordeling tot betaling van een dwangsom vernietigd.”

4.5. Als gezegd is in de hoofdzaak uitspraak gedaan. Daarbij heeft het hof zowel op het principaal als op het incidenteel appel het vonnis vernietigd. De vorderingen van Techcomlight zijn daarbij voor het grootste deel toegewezen. doch de formulering van de veroordeling is op belangrijke delen gewijzigd in vergelijking met de oorspronkelijke veroordeling. Met de vernietiging van het vonnis in de hoofdzaak is ook de veroordeling tot betaling van een dwangsom vernietigd. Het hof verwijst naar onder meer HR 4 mei 2007, LJN AZ8748, en HR 3 1 mei 2002, LJN AE3437. Het hof heeft in het heden uitgesproken arrest in de hoofdzaak een nieuwe dwangsomveroordeling uitgesproken.

4.6. Nu aldus aan de dwangsommen waarop Techcomlight aanspraak maakt de grondslag is komen te ontvallen, is de vordering van Bik in dit executiegeschil toewijsbaar op de wijze als hierna te melden, wat er ook zij van de vraag of en in hoeverre Bik de eerdere -thans vernietigde - uitspraak had nageleefd.

Lees het arrest hier.

IEF 9116

De juistheid van zijn superioriteitsclaim

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 21 sepember 2010, HD 200.049.224, Bik Bouwproducten B.V. c.s. tegen Techcomlight B.V. (met dank aan Ernst-Jan Louwers en Annemarie Bolscher (Louwers IP/Technology Advocaten).

Vergelijkende reclame. Merkenrecht. Buisvormige daglichtsystemen (buissystemen waarmee daglicht een vertrek kan worden binnengeleid).  Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 14 oktober 2009, IEF 8273). De juistheid van zijn superioriteitsclaims van Bik is onvoldoende aangetoond. Merkinbreuk: geen gerechtvaardigde grond voor vermelding concurrerend merk op website. ‘Nawerking’ uitlatingen: “Uitlatingen welke dus gewoonlijk beschouwd zullen worden als de aan reclame eigen overdrijving, worden aldus mogelijk nog steeds door afnemers tot zich genomen op een wijze dat hun latente, door het verleden bepaalde indruk (…).” Geen 1019h proceskosten wegens geringe aandeel merkenrecht.  

Vergelijkbare systemen: 4.5. (…) Partijen hebben noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep hun stellingen specifiek op de aanwezigheid of afwezigheid van zo'n kap gebaseerd en daaraan ook geen consequenties verbonden. Niettemin speelt die kap in de overwegingen van de voorzieningenrechter een belangrijke rol. (…)  4.6. In zoverre slagen de genoemde grieven. De voorzieningenrechter heeft door te beslissen als hij deed beslist op feiten welke partijen niet aan hun vorderingen of venveren ten grondslag hadden gelegd.(…) Bovendien geldt dat, ook al zou de aanwezigheid van een Raybender van wezenlijke invloed zijn op de toetreding van licht dan wel op de verdeling van lichtopbrengst over de dag, dat niet wegneemt dat het bij de in dit geding aan de orde zijnde kwestie - namelijk of Bik al dan niet onrechtmatige vergelijkende reclame heeft gemaakt - gaat om vergelijkbare systemen. 

Superioriteitsclaims: 4.7. Het hof concentreert zich eerst op de eisen welke in het kader van art. 6: 195 BW worden gesteld aan het door Bik bij te brengen bewijs aangaande de juistheid van zijn superioriteitsclaim. Bik stelt - grief 1 in het principaal appel - dat in het kader van genoemd artikel hij slechts "aannemelijk hoeft te maken" dat zijn superioriteitsclaim terecht is. (…)

4.8. Bik verdedigt het standpunt dat de bewijslast welke krachtens art. 6:195 BW op haar wordt gelegd een lichtere is dan die welke krachtens het gewone bewijsrecht zou gelden, namelijk "aannemelijk maken" in plaats van "aantonen". In zijn algemeenheid is dit niet juist. De door Bik aangehaalde jurisprudentie en wetstoelichting hanteren die term "aannemelijk maken" vrijwel in alle gevallen in combinatie met het geval dat een dergelijke zaak in kort geding aanhangig is. In een kort geding gelden de normale regels van bewijsrecht niet onverkort en wordt veelal volstaan met een lichtere mate van bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van een "aannemelijk maken". Een en ander hangt dus samen met de aard van het kort geding en niet met de aard van vorderingen als de onderhavige. Art. 6:195 BW behelst, aldus bezien, niet meer dan een omkering van de bewijslast: niet de klager (in dit geval: Techcomlight) moet aantonen (dan wel in een kort geding: aannemelijk maken) dat de reclame onrechtmatig is, doch de adverteerder (Bik) moet aantonen (dan wel in een kort geding: aannemelijk maken) dat de gewraakte reclame juist is.

(…) 4.35. Het hof komt tot de slotsom dat geen van de in de gewraakte reclame-uitingen gedane beweringen aannemelijk is gemaakt, zodat aangenomen moet worden dat er sprake is geweest van ontoelaatbare en/of onzorgvuldige vergelijkende reclame.

Onrechtmatige uitlatingen: 4.40. Grief 11 correspondeert met de vordering zoals Techcomlight die bij haar memorie van antwoordgrieven in het petitum sub (b) heeft geformuleerd. Techcomlight vordert dat Bik zich zal onthouden van onjuiste, misleidende, onvolledige of anderszins onrechtmatige uitlatingen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. Naar 's hofs oordeel is deze vordering te ruim omschreven om voor toewijzing in aanmerking te komen. De grief slaagt.

Merkenrecht: 4.41. Grief 12 heeft betrekking op het gebod om elke verwijzing naar Techcomlight of Solatube van de website van Bik te verwijderen en verwijderd te houden. in beginsel is de verwijzing naar Solatube op de website van Bik in strijd met art. 2.20 lid 1 sub a BVIE (HvJ EG 12 juni 2008, C-533/06, 02/Hutchison). Voor dat merkgebruik kan een gerechtvaardigde grond voor zijn, bijvoorbeeld in het kader van toelaatbare vergelijkende reclame. Daarvan is geen sprake, zodat dit verbod toewijsbaar was, en dus faalt de grief.

Proceskosten: 4.50. Grief 16 heeft betrekking op de proceskosten. Met betrekking tot de proceskosten overweegt het hof reeds thans dat het aspect van merkinbreuk (door gebruikmaking van de naam Solatube) in het geheel van het geschil van zo ondergeschikte aard is geweest en dat het specifiek daarop gerichte debat zo beperkt van omvang is geweest, dat voor kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv. geen plaats is; in zoverre faalt grief 16.

‘Nawerking’: 4.56. Met betrekking tot de diverse uitlatingen zoals die in vordering sub (a) worden genoemd geldt dat deze in hun algemeenheid mogelijk niet ontoelaatbaar zouden zijn geweest, voor zover zij varianten bevatten op het thema dat wasmiddel X "witter dan wit" wast; zie bijv. de uitlatingen als bedoeld onder (iv), (v), (vi), (xi), en (xv). In het onderhavige geval echter is onvermijdelijk dat dergelijke uitlatingen door de potentiële lezers van de reclame-uitingen - waaronder ook veel professionele bedrijven - bezien worden tegen de achtergrond van de reeds aan hen uit het verleden bekende oudere reclames waarin de claims betreffende "65 % meer lichtopbrengst", en "15 % gemakkelijker te installeren" en dergelijke. Uitlatingen welke dus gewoonlijk beschouwd zullen worden als de aan reclame eigen overdrijving, worden aldus mogelijk nog steeds door afnemers tot zich genomen op een wijze dat hun latente, door het verleden bepaalde indruk dat de Solatube 65 % meer lichtopbrengst zou bieden dan de Solatube, wordt bevestigd. Daarom zijn in dit concrete geval ook die uitlatingen niet toelaatbaar.

Lees het arrest hier.

IEF 9112

Failliet

Benelux Gerechtshof, beschikking 23 augustus 2010, inclusief conclusie A-G Strikwerda in zaak A 2009-4, verkoopmaatschappij Frenko B.V. tegen Frigor A-S (met dank aan Remco van Leeuwen en Herwin Roerdink, Van Doorne).

Merkenrecht. Geen antwoorden op prejudiciële vragen aan het BenGH van het Hof Den Haag (beschikking van 28 april, IEF 7863; zie ook verwijzing in T&C IE onder artikel 2.14 BVIE) aangaande mogelijk misbruik van bevoegdheid of onbehoorlijk handelen in een Benelux-oppositieprocedure. 

2. Bij beschikking van 6 juli 2010 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage onder meer overwogen dat Frenko bij vonnis van 16 juni 2009 failliet is verklaard, dat de curator in het faillissement Frenko heeft laten weten de procedure niet te willen overnemen, en dat derhalve het verzoek van Frigor om haar ontslag van instantie te verlenen, voor toewijzing vatbaar is, en als volgt beslist: "verleent Frigor ontslag van instantie en verstaat dat de procedure daarmee is geëindigd".

4. Het hof gelast bijgevolg de doorhaling van de zaak A 2009/4 in zijn register.

Lees de beschikking hier.

IEF 9110

Een aanbod tot het feitelijk in het verkeer brengen

Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2010, HA ZA 09-3194, Cassina S.P.A. c.s. tegen Dimensione Direct Sales SRL (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven)

Auteursrecht. Merkenrecht. Inbreuk door openbaarmaken en aanbieden Rietveld en Le Corbusier meubels middels een op Nederland gerichte .com-website. De gerichtheid blijkt i.c. uit direct mailing en e-mailreclame in Nederland. Gestelde eigendomsoverdracht in Italië doet daaraan niet af:  “Anders dan Dimensione betoogt, gaat het dus om een aanbod tot het feitelijk in het verkeer brengen in Nederland van de meubels. Dat aanbod moet worden aangemerkt als distributie in de zin van artikel 4 van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Het gaat immers om het aanbieden ter verkoop, hetgeen een eigendomsoverdracht impliceert. Het enkele feit dat die eigendomsoverdracht juridisch in Italië zou hebben plaatsgevonden, maakt dat niet anders.” Naast inbreuk Auteur- en merkenrechten ook misleidende reclame. 2:1 schadevergoeding.

Openbaarmaking: 4.5. Van openbaarmaking in Nederland is sprake indien de openbaarmakingen van de afbeeldingen van de (inbreukmakende) meubelen en het te koop aanbieden daarvan via de website, catalogus en de mailing op Nederland zijn gericht. Of sprake is van een op Nederland gerichte website hangt af van alle omstandigheden van bet geval. De enkele omstandigheid dat de website in Nederland toegankelijk is, is niet voldoende. Anderzijds en anders dan Dimensione stelt, gaat het niet uitsluitend om omstandigheden die zien op inrichting woord en inhoud van de website. In dit geval bevat de website van Dimensione geen Nederlandse top-level domeinnaam is deze niet gesteld in de Nederlandse taal en is de websitehouder niet in Nederland gevestigd. Maar in Nederland wordt wel via (direct) mailing en e-mails reclame gemaakt door Dimensione waarbij wordt verwezen naar de website. Op de website kan vervolgens (ook) vanuit Nederland de catalogus worden besteld die naar Nederland wordt toegezonden en kunnen via het bestelformulier meubels worden besteld, die via een transporteur naar Nederland kunnen worden gebracht, hetgeen naar vaststaat ook daadwerkelijk is gebeurd. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat Dimensione zich met haar direct mailing, haar e-mails en haar website, waarop ook de catalogus kon worden besteld, mede heeft gericht op Nederland.

4.6. Dit betekent dat Dimensione door het zonder toestemming van rechthebbenden tonen van de inbreukmakende meubelmodellen in haar direct mailing, e-mails, op haar website en in de catalogus in strijd heeft gehandeld met de Auteurswet. Het feit dat de website inmiddels niet meer toegankelijk zou zijn voor Nederland, hetgeen door Cassina c.s. wordt betwist, en de verzending van de catalogus, direct mailing en e-mails inmiddels zou zijn gestaakt, doet daaraan niet af.

Aanbieden: 4.7. Vervolgens staat ter beoordeling de vraag of Dimensione de meubelmodellen ook via website, e-mail, direct mailing heeft aangeboden in de zin van de Auteurswet. Volgens Dimensione kan daarvan geen sprake zijn, omdat zij haar meubels uitsluitend "Ex Works" Levert, hetgeen inhoudt dat de levering en de overdracht van eigendom plaatsvindt bij het magazijn van Dimensione in Italië. Dimensione miskent daarbij dat ook indien het aanbod van Dirnensione inhoudt dat de juridische levering en het economische overdracht in Italië plaatsvindt, zij desondanks haar meubels in Nederland in de zin van de Autemwet te koop kan aanbieden, wanneer het aanbod, zoals in dit geval, ertoe strekt de meubels op de Nederlandse markt ter beschikking te stellen. Uit de onweersproken gebleven stellingen en de overlegde productie volgt dat wanneer een bestelling vanuit Nederland via de website plaatsvindt, de klant op het bestelformulier kan opgeven of hij het transport wil laten uitvoeren door één van de twee daarop genoemde transporteurs, of door een andere zelf gekozen transporteur, of dat hij zelf de meubelen in Italië komt ophalen. Wanneer de klant één van de twee transporteurs aanklikt, behoeft hij alleen bij aflevering de koopsom aan de transporteur te voldoen. Nu het aannemelijk is dat een Nederlandse klant kiest voor de aangeboden transportmogelijkheid in plaats van de goederen zelf in Italië op te halen en ook niet is gesteld of gebleken dat in Nederland bij Dimensione bestelde meubels in Italië zijn opgehaald, is het aanbod erop gericht dat de klant via het bestelformulier de meubels bestelt en dat vervolgens zonder verdere handelingen de meubels thuis worden bezorgd.

4.8. Anders dan Dimensione betoogt, gaat het dus om een aanbod tot het feitelijk in het verkeer brengen in Nederland van de meubels. Dat aanbod moet worden aangemerkt als distributie in de zin van artikel 4 van de Auteursrechtrichtlijn 20011291EG. Het gaat immers om het aanbieden ter verkoop, hetgeen een eigendomsoverdracht impliceert. Het enkele feit dat die eigendomsoverdracht juridisch in Italië zou hebben plaatsgevonden, maakt dat niet anders. De verwijzing van Dimensione naar het arrest van het HvJ EG ( zie 2.8.) kan haar dan ook niet baten. In die zaak ging het bovendien om de situatie dat Peek & Cloppenburg de inbreukmakende meubels in haar winkel opstelde zonder dat zij deze meubels aan haar klant wilde leveren. Het HvJ EG heeft geoordeeld dat in dat geval geen sprake was van distributie in de zin van de Richtlijn. De beperktere uitleg van artikel 4 van de Auteursrichtlijn 2001/29/EG die Dimensione voorstaat, volgt niet uit het oordeel van het HvJ EG.

Merkenrecht: 4.12. Dimensione voert verder aan dat zij de aanduidingen uitsluitend beschrijvend gebruikt, te weten als verwijzing naar de ontwerpers van de betreffende door Dimensione aangeboden meubels. Ook dit verweer faalt. Niet is in geschil dat de ontwerpers Le Corbusier en Rietveld wereldwijd bekendheid genieten als meubelontwerpers. Het relevante publiek zal de meubelmodellen onder de aanduiding Le Corbusier en Rietveld op basis van die aanduiding identificeren als afkomstig van deze bekende meubelontwerpers. De namen hebben dan ook zeer grote onderscheidende kracht. Dimensione gebruikt de namen om het publiek duidelijk te maken dat de door haar aangeboden meubelmodellen gelijk zijn aan de meubelontwerpen van Le Corbusier en Rietveld. De gelijkenis van de aanduidingen Le Corbusier en (Gerrit) Rietveld met het gedeponeerde woord(/beeldmerk(en) is bovendien zeer groot. Dimensione gebruikt de namen Le Corbusier en Rietveld dan ook ten minste als overeenstemmende tekens voor waren waarvoor het merk is ingeschreven, en wel op zodanige wijze dat daardoor verwarring kan ontstaan bij het publiek, omdat het publiek denkt dat het originele modellen betreft. Dimensione handelt daarmee in ieder geval in strijd met het bepaalde in artikel 2:20 lid 1 onder b van het Benelux Verdrag inzake de intellectuele Eigendom ( BVIE). De stelling van Cassina c.s. dat sprake is van inbreuk op de merkenrechten van Cassina c.s. en de rechthebbenden slaagt. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of ook sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 2:20 lid 1 onder a, c en d BVIE.

Misleidende reclame: 4.13. Vast staat dat de onderhavige door Dimensione aangeboden meubels zijn nagemaakt van de ontwerpen van Le Corbusier en Rietveld. De door Dimensione aangeboden meubelmodellen zijn dus geen originele, maar nagemaakte meubelmodellen. Nu Dimensione op haar website, in haar (direct) mailing en catalogus suggereert dat het de originele meubelmodellen betreft, handelt zij door naar deze namen te verwijzen zonder daarbij duidelijk te maken dat het om nagemaakte meubelmodellen gaat, onrechtmatig jegens Cassina.

Schadevergoeding: 4.25. Het feitelijk aantal gemiste verkopen kan niet worden vastgesteld. Cassina c.s. gaat er bij haar berekening vanuit dat zij voor elke twee door Dimensione in Nederland verkochte modellen, één model zou hebben verkocht. Zij verwijst daartoe naar het verschil in prijs van de oorspronkelijke modellen en de prijs die Dimensione hanteert. De rechtbank acht dit uitgangspunt in dit geval gelet op het prijsverschil redelijk en zal daarvan bij de berekening van de gederfde winst ook uitgaan. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit een ander uitgangspunt zou moeten volgen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9108

De gegeven toestemming

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 september 2010, KG ZA 10-704, Zoll Medical Corporation c.s. tegen Vivon Nederland B.V.

Merkenrecht. Parallelimport. Gedaagde Vivon krijgt van Amerikaanse distributeur van eiser Zoll hartdefibrillatoren geleverd (de Zoll AED Plus), die gedaagde Vivon in Nederland verkoopt. Eiser stelt dat het merkrecht niet is uitgeput, omdat de distributeur niet gerechtigd was de goederen buiten de VS te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de toestemming per email door een van eisers eigen sales managers afdoende is om uitputting wel aan te nemen. De latere  intrekking doet aan die eerder gegeven toestemming niet af. Wel aanpassing algemene voorwaarden. De kosten van de juridisch adviseur zijn aan te merken als ‘andere kosten’ in de zin van artikel 1019h Rv.

Uitputting: 4.9. Zoll bestrijdt niet dat Thompson de onder 2.6 vermelde e-mail aan Allied 100 heeft gestuurd. Daarvan uitgaande maakt die e-mail voldoende aannemelijk dat aan Allied 100 in het verleden daadwerkelijk toestemming is gegeven de apparatuur af te zetten in onder meer Nederland. Dat Thompson, zoals Zoll aanvoert, door misleiding tot deze verklaring is gekomen blijkt uit niets. 

4.10. Zoll stelt dat deze van de distributieovereenkomst afwijkende toestemming volgens de distributieovereenkomst alleen schriftelijk overeengekomen kan worden. Die stelling gaat niet op omdat vooralsnog niet kan worden geoordeeld dat de hiervoor onder 2.2 weergegeven bepaling de merkhouder zou toestaan op een latere mondeling gegeven toestemming terug te komen uitsluitend op de grond dat partijen zijn afgeweken van hetgeen zij eerder overeengekomen waren.

4.11. Zoll heeft overgelegd een e-mail van Thompson aan Allied 100 van 17 augustus 2010, waarin Thompson zijn eerdere e-mail intrekt en verklaart dat hij niet bevoegd is toestemming te geven de apparaten ‘overseas’ te leveren. De intrekking doet aan een in het verleden gegeven toestemming echter niet af. In de tweede e-mail van Thompson van 17 augustus 2010 ziet de voorzieningenrechter bovendien weinig aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de eerste. Thompson geeft slechts aan dat hij zijn e-mail intrekt omdat hij niet bevoegd zou zijn toestemming te geven. Dat laatste betekent echter niet dat die toestemming, door Thompson of een andere vertegenwoordiger van Zoll, niet gegeven is.

4.15. Op grond van het voorgaande moet voorshands worden aangenomen dat het merkrecht van Zoll met betrekking tot de voorheen door Vivon in Nederland verkochte apparatuur is uitgeput.

Algemene voorwaarden:  3.5. Ten slotte zijn de algemene voorwaarden van Vivon volgens Zoll misleidend jegens afnemers omdat Vivon, als importeur van de apparaten, aansprakelijkheid voor eventuele gebreken niet kan uitsluiten. Vivon handelt aldus naar Zoll meent tevens jegens haar onrechtmatig.

4.20. Vivon heeft niet bestreden dat de inhoud van haar algemene voorwaarden misleidend en jegens Zoll onrechtmatig zijn, zodat daarvan is uit te gaan. Vivon heeft haar algemene voorwaarden inmiddels aangepast en de aangepaste versie overgelegd. Zij heeft erkend dat de oude algemene voorwaarden echter nog wel op haar website staan. Volgens Vivon is er wegens vakantie nog geen gelegenheid geweest de website aan te passen.

4.21. Nu het gebruik van de algemene voorwaarden nog niet geheel is gestaakt en door Vivon niet is aangevoerd dat Zoll geen belang heeft bij de vordering tot het staken van het gebruik voorwaarden omdat zij, Vivon, bereid is daaraan vrijwillig te voldoen, is de vordering toewijsbaar. (…)

Proceskosten: 4.23. De kosten van de juridisch adviseur zijn aan te merken als ‘andere kosten’ in de zin van artikel 1019h Rv. Ook omdat de bijstand van de procesadvocaat zich heeft beperkt tot het instellen van de eis in reconventie en Vivon zich verder door haar juridisch adviseur heeft laten bijstaan, komen die kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking.

4.26. Omdat de op rechten van intellectuele eigendom gebaseerde vorderingen van Zoll worden afgewezen, wordt geen termijn vastgesteld als bedoeld in artikel 1019i Rv.

Lees het vonnis hier.

IEF 9107

Zeer gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard

Rechtbank Breda, 15 september 2010, HA ZA 08-553, Curator RMark International B.V. tegen gedaagden (met dank aan Steffen Hagen,  CMS Derks Star Busmann).

Merkenrecht. Curator eist de eigendom op van merkregistraties van voormalig oprichters/bestuurders gefailleerde onderneming, die deze merken voor de oprichting op eigen naam hebben geregistreerd. De vordering wordt afgewezen. De rechtbank overweegt dat “deze geschetste gang van zaken zeer gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard is.”

3.6. Het uitsluitende recht op een merk wordt verkregen door diegene die als eerste een verzoek tot inschrijving (depot) aan de daartoe bevoegde instantie doet en die instantie dat verzoek met een inschrijving honoreert. Gelet op de volmachtverlening door K. en A., bezien in samenhang met de bovenvermelde correspondentie door EMAB, zijn K. en A. als verzoekers tot inschrijving aan te merken. Dat is vervolgens ook door het Benelux-Merkenbureau en het WIPO tot uitdrukking gebracht met de inschrijving van K. en A. als merkhouders. Aan dit oordeel doet niet af de stelling van de curator dat het woord- en beeldmerk in opdracht van Rmark International B.V. i.o. is bedacht en in opdracht van Rmark International B.V. i.o. is ontworpen en vervolgens betaald en gebruikt. Rechtscheppend is slechts het eerste depot, verricht door K. en A..

3.7. Voormelde door de curator gestelde feiten en omstandigheden kunnen evenmin tot het oordeel leiden dat het depot door K. en A. nietig is. Immers noch Rmark International B.V., noch de curator hebben op enig moment een beroep op de nietigheid van het depot gedaan. Ten overvloede geldt dan dat de uit de stellingen van de curator te destilleren mogelijke nietigheidsgrond, te weten het te kwader trouw verrichte depot, niet aan de orde is. De akte van oprichting van de Relakz-vennootschappen dateert van na het depot. Gesteld noch gebleken is dat Rmark International B.V. i.o. het merk 'Relakz" al voor de akte van oprichting heeft gebruikt.

3.8. Uit bovenstaande overwegingen volg dat K. en A. de rechtmatige eigenaren van (onderdelen van) het woord- en beeldmerk ‘Relakz’ zijn. Onder bijzondere omstandigheden kan desalniettemin sprake zijn van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking. A. heeft gesteld dat hij de bedenker van het merk is en dat daarna met de komst van K. tot het opzetten van de Relakz-vennootschappen is overgegaan, waarbij Rmark International B.V. het merk heeft mogen gebruiken. De rechtbank stelt voorop dat deze geschetste gang van zaken zeer gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard is. De stelling van de curator dat het woord- en beeldmerk in opdracht valt Rmark International B.V. i.o. is bedacht en in opdracht van Rmark International B.V. i.o. is ontworpen en vervolgens, zo begrijpt de rechtbank de curator, door K. en A. is toegeëigend, wordt verworpen. De curator heeft niet toegelicht op welke wijze de natuurlijke persoon en bedenker van het merk, A., in opdracht van Rmark International B.V. i.o. zou hebben gewerkt. De stelling van de curator dat Fabio Baldelli BVBA i.o. het merk in opdracht van Rmark International B.V. i.o. heeft bedacht en ontworpen is gemotiveerd weersproken met verwijzing naar de omschrijving op de factuur, waarna de curator zijn stelling onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. Ze wordt dan ook verworpen. In de omstandigheid dat Rmark International B.V. kosten in verband met de deponering van het merk heeft betaald is ook geen grond voor ongerechtvaardigde verrijking gelegen. Rmark International B.V. heeft het merk immers, al dan niet stilzwijgend, mogen gebruiken zodat zij  daartegenover inkomsten heeft kunnen genereren.

Lees het vonnis hier.

IEF 9100

Gebruikte namaak

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 17 september 2010, KG ZA 10-1433 WT/PvV, Cassina S.P.A. tegen R. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Merkenrecht. Inbreuk op auteursrecht en merkenrecht door het ondanks eerdere toezeggingen, herhaaldelijk verhandelen van nagemaakte Le Corbusier-meubels op Marktplaats.nl. Dat het doorverkopen van gebruikte meubelen zou betreffen doet daar niet aan af. “Daarvoor is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de aangeboden meubels destijds met toestemming van de auteursrechthebbende in het verkeer zijn gebracht.” Vordering afgifte tot vernietiging toegewezen. Splitsing proceskosten m.b.t. periode vóór en na implementatietermijn 1019h.  In citaten:

2.8. In een e-mail van 23 juni 2010 heeft R. het volgende, voor zover hier van belang, aan mr. Dogan meegedeeld: ."I have done nothing agains your copy writes laws, because if I did try selling something similar to your casina products is all been advertised as USED, in my  apartment! Yes, years ago I told you that I would nor use your trade mark name, and I have NOT!'".

(…)  4.4. Voor wat betreft het auteursrecht is dat het geval, omdat de door R. ter verkoop aangeboden meubels een niet geoorloofde verveelvoudiging vormen van de LC2 modellen waarvan Cassina licentiehouder is. R. heeft immers niet betwist dat de originele LC2 modellen, waarvan door de rechthebbende aan Cassina een licentie is verstrekt om die te fabriceren, een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen, noch dat de door hem met een verwijzing naar de maker (Le Corbusier) en met gebruik van de door de maker aan het ontwerpen gegeven naam (LC2) aangeboden meubelmodellen vrijwel gelijk zijn aan die van de originelen, zodat de nagemaakte modellen op grond van het auteursrecht als inbreukmakende producten kunnen worden aangemerkt. Dat, zoals door R. gesteld, de door hem aangeboden meubels gebruikt zijn, maakt dat niet anders. Daarvoor is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de aangeboden meubels destijds met toestemming van de auteursrechthebbende in het verkeer zijn gebracht. Van uitputting van het auteursrecht, indien het verweer van R. zo moet worden begrepen, is hier derhalve geen sprake.

(…) 4.6. Tevens is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat R. met de in geding zijnde advertentie inbreuk maakt op het merkrecht van de rechthebbende en Cassina. In de advertentie maakt R. immers gebruik van het woordmerk Le Corbusier om het publiek duidelijk te maken dat de door hem aangeboden meubelmodellen gelijk zijn aan de meubelontwerpen van Le Corbusier. Het relevante publiek zal. zoals door Cassina gesteld, de meubelmodellen onder die aanduiding (ten onrechte) identificeren als afkomstig van deze bekende meubelontwerper. Nu de door R. aangeboden meubelmodellen evenwel niet van de rechthebbende op het woordmerk Le Corbusier afkomstig zijn, is voldoende aannemelijk dat daarmee verwarring bij het relevante publiek kan ontstaan, dan wel dat aldus afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het woordmerk. Voorshands kan Cassina R. het gebruik van het woordmerk Le Corbusier dan ook op grond van artikel 2.20, eerste lid, BVIE ontzeggen. Ook de vordering om R. te veroordelen de inbreuk op het woordmerk Le Corbusier te staken en gestaakt te houden, zal daarom worden toegewezen. Het tevens gevorderde verbod op het gebruik van het beeldmerk Le Corbusier zal evenwel worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat R. dat beeldmerk in zijn advertentie(s) heeft gebruikt.

4.7. Tevens zal R. worden veroordeeld om de bij hem in voorraad gehouden inbreukmakende meubelmodellen, waaronder de drie door hem ter verkoop aangebonden LC2 meubelmodellen, ter vernietiging aan Cassina af te geven. Artikel 28, eerste lid, van de Auteurswet (Aw) geeft aan Cassina immers de bevoegdheid om niet geoorloofde verveelvoudigingen, waarvan hier sprake is, als haar eigendom op te eisen dan wel vernietiging of ongebruikmaking daarvan te vorderen. Dat R. stelt rechtmatig eigenaar te zijn van de door hem ter verkoop aangeboden LC2 meubelmodellen maakt dat niet anders. Dat doet aan de aan Cassina, dan wel de rechthebbende op het auteursrecht op de LC-meubelmodellen, in artikel 28, eerste lid, Aw gegeven bevoegdheid niet af. Nu R. zich bovendien niet heeft gehouden aan zijn eerdere toezegging(en) om geen inbreuk meer te zullen maken op de auteursrechten van Cassina wordt daarin voorts aanleiding gezien om geen vergoeding voor de door R. af te dragen meubelmodellen aan Cassina te gelasten.

(…) 4.10. R. zal als de in grotendeels het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Cassina heeft veroordeling van R. in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv gevorderd. Deze kosten kunnen uitsluitend worden toegewezen voor zover het gaat om kosten samenhangend met de inbreuk op intellectuele eigendomsrechten en voor zover deze kosten redelijk en evenredig zijn, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Cassina heeft haar vordering onderbouwd met specificaties van de werkzaamheden die de door haar ingeschakelde advocaten in de periode van 24 november 2005 tot en met 27 januari 2006 en in de periode van 8 juni 2010 tot en met 7 september 2010 (deels geschat) hebben verricht. De advocaatkosten zijn daarbij op een bedrag van in totaal EUR 7.930,79 begroot. Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat naar voorlopig oordeel de gevorderde advocaatkosten voor de periode van 24 november 2005 tot en met 27 januari 2006 niet toewijsbaar zijn. Weliswaar speelde ook toen een ;vergelijkbare inbreuk door R. op de intellectuele eigendomsrechten van Cassina, maar de implementatietermijn van artikel 1019h RV is pas op 29 april 2006 verstreken. Mede gelet op de vele jaren die sinds de inbreuk eind 2005/begin 2006 zijn verstreken komt het onbillijk voor om ook de toen gemaakte advocaatkosten in de onderhavige proceskostenveroordeling te betrekken.

Lees het vonnis hier.