Merkenrecht  

IEF 7862

Begrijpen als een telefoonnummer

Gerechtshof ´s-Gravenhage, 21 april 2009, zaaknr. 200.017.078/01, Koninklijke KPN N.V. tegen BBIE

Merkenrecht. Woordmerk, of beter cijfermerk 1333. Hof bekrachtigd de weigering tot inschrijvingen van het BBIE. Wellicht nootwaardig, maar eerst even kort:

9 Ad A. Naar het oordeel van het hof zal het relevante publiek het cijfer 1333 niet zien als een teken dat waren of diensten als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert. Dit blijkt ook uit een door KPN ten processe overgelegd en door het Bureau in zoverre niet betwist rapport van TNS NIPO van 22 januari 2009, waaruit volgt dat 80% van de ondervraagden de vraag waaraan men denkt bij 1333, niet heeft beantwoord (“weet niet”),Hoewel het rapport dateert van anderhalf jaar na het depot, is door KPN niet gesteld dat de beantwoording van de vragen ten tijde van het depot anders zou zijn geweest, noch is daarvan gebleken. Zelfs wanneer het teken wordt gebruikt in de context van telecommunicatiediensten (15 % van de ondervraagden heeft geantwoord te denken aan telecom- of een informatiedienst) zegt dat weinig, nu de vraagstelling luidde: “Ik zou u iets willen vragen over telecomdiensten.” Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het teken 1333 niet geschikt is om de waren en/of diensten als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en van de waren en/of diensten van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Een beroep op inburgering is in deze procedure niet gedaan. Dit betekent dat het teken thans ieder onderscheidend vermogen mist, zodat het op grond van artikel 2.11, lid 1, aanhef en sub b BVIE niet voor inschrijving in aanmerking komt.

10. Ad B. Indien het argument sub B juist zou zijn en het teken onderscheidende kracht zou hebben omdat het door het relevante publiek wordt opgevat als telefoonnummer en men het nummer ziet als een teken dat bepaalde (via dat nummer beschikbare diensten) onderscheidt van andere diensten, wordt - ten overvloede - nog het volgende overwogen. Naar het oordeel van het hof zal - uitgaand van deze veronderstelling - het relevante publiek het teken dan begrijpen als een telefoonnummer dat onder meer verwijst naar bepaalde waren en diensten op het gebied van de telefonie/telecommunicatie, zoals telecommunicatie(netwerk)apparatuur, (mobiele) telefoontoestellen en voorlichting inzake het aanpassen en actualiseren van (tele)communicatieapparatuur, zodat het teken ten aanzien van die waren en diensten beschrijvend is. Nu het teken mede is gedeponeerd voor deze waren en diensten en een beperking van de goederen en/of diensten in deze procedure niet aan de orde is, zal het teken op grond van artikel 2.11, lid 1, aanhef en sub c BVIE voor inschrijving als merk niet in aanmerking komen.

11. Aan het vorenstaande doet niet af dat door het Bureau dan wel door buitenlandse toetsende instanties depots bestaande uit cijfers als merk zijn ingeschreven, nu elk depot immers op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Ook een beroep op de harmonisatie van het merkenrecht in Europa. naar het hof begrijpt ingevolge de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988, PbEG 1988 L 40/1 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten, maakt dit niet anders, evenmin als het - voor zover in deze procedure gehandhaafde - beroep op (het Nederlandse) rechtsbeginsel van de rechtszekerheid (brief van KPN van 5 februari 2008).

Lees de beschikking hier (website BBIE).

IEF 7861

α priori geschikt lijken

GvEA, 29 april 2009, zaak T-23/07, BORCO-Marken-Import Matthiesen GmbH & Co. KG tegen OHIM.

Gemeenschapsmerkenrecht. Onterechte weigering gemeenschapsbeeldmerk α (alcoholhoudende dranken).

45. De principiële weigering om enig onderscheidend vermogen toe te kennen aan letters op zich, die aldus wordt uitgedrukt zonder voorbehoud en zonder beroep op het in punt 39 supra in herinnering gebrachte concrete onderzoek, druist in tegen de bewoordingen zelf van artikel 4 van verordening nr. 40/94, dat de letters rekent tot de voor grafische voorstelling vatbare tekens die een merk kunnen vormen, voor zover zij de waren en diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.

46. Bovendien blijkt uit de rechtspraak dat artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 geen onderscheid maakt tussen de verschillende categorieën van merken en dat de criteria om te beoordelen of merken bestaande uit één letter onderscheidend vermogen hebben, die zijn welke ook gelden voor de andere categorieën van merken.

47. Om het door deze bepaling vereiste minimum aan onderscheidend vermogen te hebben, moet het aangevraagde teken alleen a priori geschikt lijken om het relevante publiek in staat te stellen de herkomst van de in de gemeenschapsmerkaanvraag opgegeven waren of diensten te herkennen en deze zonder gevaar voor verwarring van waren of diensten van andere herkomst te onderscheiden.

(…) 52. De kamer van beroep mocht dus de inschrijving van de letter „α” niet weigeren op grond van het argument inzake de beschikbaarheid van tekens, aangezien deze overweging geenszins een concreet onderzoek uitsluit van de geschiktheid van het aangevraagde merk om de waar of dienst waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar of dienst van die van andere ondernemingen te onderscheiden.

(…) 55. De nieuwe documenten die het BHIM als bijlagen B1 en B2 bij zijn memorie van antwoord heeft overgelegd ten bewijze dat het relevante publiek de hoofdletter alpha „Α” zal opvatten als een aanduiding van de kwaliteit van wijnen, hebben – zo deze al ontvankelijk zijn – in casu geen bewijskracht, aangezien zij uitsluitend betrekking hebben op wijnen en niet op de in geding zijnde alcoholhoudende dranken, zoals het BHIM ter terechtzitting heeft erkend, en aangezien de letters op de reproducties van de wijnflessen in de bijlagen niet dezelfde zijn als de letter „α”, worden gecombineerd met een andere letter, of een van de bestanddelen van de handelsnaam van een wijnhandelaar vormen.

56. Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 onjuist heeft toegepast door het ontbreken van onderscheidend vermogen van het aangevraagde teken louter af te leiden uit de afwezigheid van grafische wijzigingen of versieringen ten opzichte van het lettertype Times New Roman, zonder over te gaan tot een concreet onderzoek van de geschiktheid van het teken om in de ogen van het relevante publiek de betrokken waren te onderscheiden van die afkomstig van verzoeksters concurrenten.

57. Bijgevolg moet het eerste middel worden toegewezen en de bestreden beslissing worden vernietigd, zonder dat de twee andere door verzoekster aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht.

Lees het arrest hier

IEF 7860

E-Schip

GvEA, 29 april 2009, zaak T-81/08, Enercon GmbH tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Weigering beschrijvend gemeenschapswoordmerk E-Ship (scheepstoebehoren). Ook al staat de E niet voor Elektronisch, het is toch mogelijk beschrijvend, weigering is derhalve terecht.

34. Zum ersten Argument der Klägerin ist zunächst festzustellen, dass der Zusammenhang der fraglichen Waren und Dienstleistungen mit Elektrizität oder Elektronik keineswegs weit hergeholt scheint. Denn wie die Beschwerdekammer zu Recht festgestellt hat, ist der Großbuchstabe „E“ eine gängige Abkürzung der Wörter „elektro-“, „elektrisch“ oder „elektronisch“, die auf dem Markt übrigens schon für „E-Boote“ genannte elektrische Jachten verwendet wird. Demnach werden die betroffenen Verkehrskreise die Kombination des Großbuchstabens „E“ und des Begriffs „ship“ als eine eindeutige Bezugnahme auf ein elektrisches Wasserfahrzeug im Allgemeinen, auf eine Beförderungsdienstleistung durch ein „E-Ship“ oder auf eine Beförderungsdienstleistung, die elektronisch gebucht wurde, verstehen.

35. Diese Einschätzung der Beschwerdekammer wird nicht durch die Tatsache, so sie erwiesen wäre, in Frage gestellt, dass der Grossbuchstabe „E“, der in der angemeldeten Marke enthalten ist, als Verweis auf den ersten Buchstaben des Firmennamens der Klägerin verstanden werden könnte. Denn die Eintragung einer Wortmarke ist zurückzuweisen, wenn sie zumindest bei einer ihrer möglichen Bedeutungen ein Merkmal der in Frage stehenden Waren oder Dienstleistungen bezeichnet.

36. Folglich greift das erste Argument der Klägerin nicht durch

Lees het arrest hier.

IEF 7859

Een aanmerkelijk gedeelte hangt niet af van nationale grenzen

HvJ EG, 30 april 2009, conclusie A-G Sharpston in zaak C-301/07, PAGO International GmbH tegen Tirolmich Genossenschaft mbH (verzoek van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing).

Gemeenschapsmerken.  Uitleg A-G van begrip “in de Gemeenschap bekend merk” uit artikel 9, lid 1, sub c GMVo,

Pago heeft het Handelsgericht Wien verzocht Tirolmilch te verbieden om (i) reclame te maken voor haar dranken in de litigieuze flessen, haar dranken in deze flessen aan te bieden, in de handel te brengen of anderszins te benutten, en (ii) daarvoor reclame te maken met een afbeelding van de fles en een met vruchtensap gevuld glas. (…) Het Oberste Gerichtshof is van mening dat de vraag of inbreuk is gemaakt op Pago’s gemeenschapsmerk uitsluitend op grond van de verordening moet worden beoordeeld. Daar Pago’s merk wel zeer bekend is in Oostenrijk, maar niet noodzakelijkerwijs in andere lidstaten, heeft het Oberste Gerichtshof behoefte aan advies over de uitlegging van het zinsdeel „[het] een in de Gemeenschap bekend merk [betreft]” in artikel 9, lid 1, sub c, van de verordening.

De A-G geeft het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) als volgt te beantwoorden:

1)  Een gemeenschapsmerk wordt in de gehele Gemeenschap beschermd als „in de Gemeenschap bekend merk” in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, indien het bekend is in een aanmerkelijk gedeelte van de Gemeenschap. Wat in dit verband een aanmerkelijk gedeelte van de Gemeenschap is, hangt niet af van nationale grenzen, maar moet worden bepaald op basis van een beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening wordt gehouden met (i) het publiek waarvoor de onder het merk aangeboden waren of diensten zijn bestemd en het gedeelte van dit publiek waarbij dat merk bekend is, en (ii) het belang van het gebied waarin de bekendheid bestaat, te definiëren volgens factoren als de geografische omvang, de bevolking en het economisch gewicht ervan.

2) Een gemeenschapsmerk dat bekend is in een gebied dat geen aanmerkelijk gedeelte van de Gemeenschap is, geniet op grond van artikel 9, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk geen tot dat gebied beperkte bescherming. Een tot dat gebied beperkt inbreukverbod kan dan ook niet worden uitgevaardigd.

Lees de conclusie hier.

IEF 7855

De aanleiding voor de deponering van haar merkrecht

Vzr. Rechtbank Zutphen, 18 maart 2009, LJN: BI2372, Maas Profile Gmbh & Co Kg tegen De Vab Handel B.V.

Merkenrecht en distributieovereenkomst. Diverse BEMO-merken voor bouwmaterialen. Distributeur deponeert met voorafgaande mondelinge toestemming van principaal/merkhouder het merk van de principaal voor de Benelux.

Principaal gedoogt bewust gebruik merk door distributeur gedurende meer dan vijf jaar en kan daarom niet meer opkomen tegen het gebruik van het merk door de distributeur. Principaal gebruikt eigen, oudere merk langer dan vijf jaar aaneengesloten niet. Aannemelijk dat vordering tot vervallenverklaring van merkrecht van principaal slaagt. Distributeur mag ook na beeindiging van de distributieovereenkomst merk blijven gebruiken en aannemelijk dat hij anderen het gebruik van het merk kan verbieden.
 
Lees het vonnis hier

IEF 7854

Inclusief kantoorkasten

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 28 april 2009, LJN: BI2579, Cafe Bolle Jan te Amsterdam tegen  Apresskihut Bolle Jan te Eersel (NB)

Merkenrecht. Café Bolle Jan te Amsterdam en Apresskihut Bolle Jan te Eersel (NB). Geen merkinbreuk wegens onvoldoende kans op verwarring bij het publiek. Vonnis dat wellicht enige uitleg behoeft. “[Eiseres] beroept zich voor haar vorderingen op BVIE art. 2.20 lid 1 sub b en op de artt. 5 en 5a van de Handelsnaamwet (HnW). Deze artikelen eisen voor hun toepasselijkheid alle een zekere mate van verwarringsgevaar. Daaronder valt bij diensten als de onderhavige mede te begrijpen de gedachte: wie steekt er achter het aangeboden vertier; wie verzorgt het?”

4.2. Kernvraag in dit geding is: is het gebruik door [gedaagde] van het kenmerkende woordelement “Bolle Jan“ in haar naam en in haar reclame-uitingen een inbreuk op de merkenrechten van [eiseres]?

4.3. Daarbij gaat het niet om gebruik door [gedaagde] van tekens die gelijk zijn aan de ingeschreven merken (Beneluxverdrag Intellectuele Eigendom (BVIE) art. 2.20 lid 1 sub a). [gedaagde] gebruikt zelf de van de ingeschreven merken afwijkende combinatie van woorden: “Après ski hut Bolle Jan” zonder het ingeschreven element “café”. [eiseres] beroept zich begrijpelijkerwijs dan ook niet op BVIE art. 2.20 lid 1 sub a.

4.4. De door [eiseres] ingeschreven merken zijn geen bekende merken. In geen geval zijn zij van algemene bekendheid (zoals Philips of Shell). [eiseres] heeft op de gemotiveerde be-twisting daarvan door [gedaagde] niet aannemelijk kunnen maken dat van bekende merken sprake is. Zij stelt dat slechts in de stukken van haar advocaat, maar uit de door haar overgelegde acht producties blijkt daarvan niets. En omdat geen van de drie ingeschreven merken bekende merken zijn, kan [eiseres] zich voor haar vorderingen niet beroepen op BVIE art. 2.20 lid 1 sub b en c (aanhaken resp. reputatie-schade).

(…) 4.6. [eiseres] beroept zich voor haar vorderingen op BVIE art. 2.20 lid 1 sub b en op de artt. 5 en 5a van de Handelsnaamwet (HnW). Deze artikelen eisen voor hun toepasselijkheid alle een zekere mate van verwarringsgevaar. Daaronder valt bij diensten als de onderhavige mede te begrijpen de gedachte: wie steekt er achter het aangeboden vertier; wie verzorgt het?

4.7. De rechter is er niet van overtuigd kunnen raken dat het Amsterdamse Café Bolle Jan enige bekendheid geniet in Eersel en wijde omgeving. [gedaagde] heeft zulks betwist en het blijkt nergens uit. Bij dit uitgangspunt neemt een naam of teken dat weliswaar ook gebruik maakt van de woordelementen “Bolle Jan”, maar niet tevens van de aanduiding “café”, en waarbij die woordelementen worden gebruikt:
-in combinatie met het woord “après ski hut”;
-in een totaalbeeld dat (met hun toestemming) nauw aansluit bij het biermerk “Bolle Jan”;
voldoende afstand van de ingeschreven woordmerken van [eiseres] om verwarringsgevaar te voorkomen.

4.8. Op het ontbreken van dat verwarringsgevaar stuiten de vorderingen van [eiseres] af.

4.9. De rechter acht in deze zaak het aantal van 41,7 in rekening gebrachte uren (buiten die gemaakt op 14, 15 en 16 april 2009) onredelijk hoog, dan wel, als die veroorzaakt zijn door onvoldoende vertrouwdheid met dit onderwerp, het in rekening gebrachte uurtarief onredelijk hoog. Redelijke en evenredige proceskosten worden begroot op: honorarium inclusief kantoorkasten € 9.000,00 en verschotten conform opgave € 262,00. BTW is voor gedaagde geen kostenpost.

Lees het vonnis hier.

IEF 7853

Doen vermoeden dat gedaagden geen eerlijke handel drijven

Converse Chuck TaylorVzr Rechtbank Breda, 24 april 2009,  LJN: BI2158, Sporttrading Holland B.V. & Ferro Footwear B.V. c.s. tegen Converse Inc & Kesbo Sport B.V.

Merkenrecht. Namaakschoenen. Sporttrading c.s. vorderen tevergeefs de opheffing van de door Converse c.s. gelegde conservatoire beslagen op haar schoenen en administratie. Eiseressen hebben enige betrokkenheid van gedaagden bij de handel in inbreukmakende kopieën voldoende aannemelijk gemaakt.

Er zijn concrete aanknopingspunten die steun geven aan het vermoeden dat er sprake is van enigermate samenhangende handel tussen de vijf gedaagden. Om die reden wordt het verbod om inbreuk te maken op het merkrecht van Converse toegewezen tegen alle gedaagden. 1019h proceskosten Sporttrading:  € 1.078,- en € 31.541,54 (con- & reconventie).

4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat Converse c.s. enige betrokkenheid van Sporttrading c.s. bij de handel in inbreukmakende kopieën van de Chuck Taylor All Star schoenen voldoende aannemelijk hebben gemaakt. In maart 2009 zijn er namaakschoenen aangetroffen bij V&D in Maastricht en vast staat dat deze schoenen door Sporttrading Holland B.V. zijn geleverd. Op 18 februari 2009 zijn er namaakschoenen aangetroffen bij supermarkt Carrefour in Brussel en Sporttrading Holland B.V. is aldaar genoemd als één van de leveranciers. Weliswaar hebben Sporttrading c.s. ongeveer een kwart van hun in beslag genomen voorraad Converse schoenen ingekocht bij Converse Netherlands B.V. en Kesbo Sport B.V., maar de herkomst van alle andere beslagen Converse schoenen hebben Sporttrading c.s. niet bekend willen maken, zodat niet kan worden aangenomen dat zij hun handelsvoorraad uitsluitend via legale kanalen hebben ingekocht.

Verder hebben zij geen verklaring gegeven voor de constatering van de beslagleggende deurwaarder Van Lierop dat de door V&D ontvangen facturen niet overeenstemmen met de facturen zoals gevonden in de administratie van Sporttrading c.s., noch voor de door deurwaarder De Jong opgenomen verklaring van de directeur van opslagbedrijf Philmah B.V., inhoudende dat in het verleden door Sporttrading Holland B.V. ter opslag aangeboden schoenen niet altijd overeenstemden met de aangeleverde paklijsten en dat de inhoud van de ter opslag aangeboden dozen niet altijd overeenstemde met de labels die op de buitenkant van de dozen waren aangebracht. Deze bevindingen doen vermoeden dat Sporttrading c.s. geen eerlijke handel drijven.

4.5. Volgens Sporttrading c.s. kunnen de afzonderlijke vennootschappen niet met elkaar vereenzelvigd worden, zoals Converse c.s. wel doen. Het is echter een feit dat Sporttrading Holland B.V., Ferro Footwear B.V., FM Fashion B.V., Sport Concept B.V. en Brandustry B.V. zijn gevestigd in hetzelfde gebouw aan de Altenaweg 20 in Waalwijk, dat zij middels de aandeelhouders met elkaar gelieerd zijn en dat zij, met uitzondering van Brandustry B.V., zelfs dezelfde bestuurder hebben. Uit de beslagexploten komt verder naar voren dat onder alle vijf vennootschappen conservatoir beslag op Converse schoenen is gelegd, dat er in de administratie van Sporttrading Holland B.V. en van Ferro Footwear B.V. documenten met betrekking tot Converse schoenen zijn aangetroffen, en dat de computerserver van Ferro Footwear B.V. kennelijk verbonden is met de servers van de andere vennootschappen. Dat betekent dat er concrete aanknopingspunten zijn die steun geven aan het vermoeden dat er sprake is van enigermate samenhangende handel tussen deze vijf vennootschappen. De stelling van Sporttrading c.s. dat elke vennootschap zich op een ander marktsegment richt, kan de voorzieningenrechter niet op andere gedachten brengen.

4.6. Gelet op voorgaande overwegingen hebben Converse c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende belang bij het gevorderde onder A en E, hetgeen daarom als navolgend zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek als bedoeld onder E, het gevorderde onder B, C en D toe te wijzen, temeer nu niet alle door Sporttrading c.s. verhandelde Converse schoenen namaak zijn.

4.7. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen Sporttrading c.s. worden veroordeeld in de proceskosten van Converse c.s in reconventie. Niet is betwist dat zijdens Converse c.s. aanspraak kan worden gemaakt op de reële proceskosten, noch is betwist dat de zijdens Converse c.s. met documenten gespecificeerde kosten zijn gemaakt. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen tot een bedrag van eur 31.541,54, bestaande uit eur 204,- aan betaald vastrecht voor de beslagrekesten, eur 5.074,54 aan deurwaarderskosten en eur 26.263,- aan gespecificeerde advocaatkosten.

De voorzieningenrechter veroordeelt Sporttrading Holland B.V., Ferro Footwear B.V., FM Fashion B.V., Sport Concept B.V. en Brandustry B.V. om onmiddellijk na betekening van dit vonnis elke inbreuk op de merkrechten van Converse Inc middels de verhandeling van op de Chuck Taylor All Star gelijkende schoenen te staken en gestaakt te houden (…)
 
te gedogen dat een door Converse Inc en Kesbo Sport B.V. aan te wijzen forensisch accountant inzage krijgt in de (…) in conservatoir bewijsbeslag genomen documenten en digitale bestanden  (…)  beveelt Sporttrading (…0 te gedogen dat Converse Inc onbeperkte inzage krijgt in de (…) in conservatoir beslag en in bewaring genomen Converse schoenen teneinde daarvan de oorspronkelijkheid vast te stellen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7850

Afgezien van de betwistbare realiteit

Hof van Beroep Antwerpen, 9 april 2009, in zake 2008/AR/242, Mars Nederland B.V. & Mars Belgium N.V. tegen Nestlé Belgilux N.V.  (Met dank aan Ann Wilsens, NautaDutilh Brussel).

Merkenrecht. Hoger beroep in de rondzwevende chocoladeballetjeszaak (Rechtbank van Koophandel te Antwerpen, 5 april 2007, IEF 3839). Mars maakt op grond van haar beeldmerk (afbeelding boven) m.b.t. tot haar Malteser chocoladeballetjes bezwaar tegen het door Nestlé’s op de verpakking van KitKat Balls gebruikte ‘zwevende chocoladeballetjespatroon’.

Het beeldmerk van eiser Mars wordt echter nietig verklaard. “Uiteindelijk is dit beeldmerk niets anders dan een marketingoverweging”. Ten overvloede: geen inbreuk, geen ongerechtvaardigd voordeel, geen slaafse nabootsing of parasitaire mededinging.

A. Het litigieus beeldmerk beeldt enkel het product, te weten een klein rond luchtig koekje volledig omhuld met melkchocolade, af in een in deze snoepbranche gebruikelijke dynamische (enigszins zwevend of vliegend) groepering op een uniforme, niet onderscheidende en in de melkchocoladebranche zeer gebruikelijke rode achtergrond. Zo hadden en hebben de meeste producten in het gamma van het sinds 1950 ook in België gebruikt en wereldwijd erg bekend KIT KAT merk, dezelfde rode achtergrondkleur waarbij steeds het dominante en bekende KIT : KAT logo (visueel afgebeeld met een wel bepaalde schrijfwijze met twee grote K's in een wit ovaal) aanwezig is. Het feit dat een van die koekjes in het litigieus beeldmerk van MARS half geopend voorgesteld wordt, is in de branche even gebruikelijk om het binnenste van het product aan de consument te tonen.

B. Het litigieus door MARS ingeroepen beeldmerk bestaat uit een bovendien gebruikelijke combinatie van elementen die op zich gewoonlijk in de handel van snoepgoed ("hapklare chocoladesnacks") gebruikt worden voor de voorstelling van het product (een klein rond koekje volledig omhuld met melkchocolade) en om die reden mist het op zich onderscheidend vermogen, d.w.z. het vermogen tot verwijzing naar de commerciële oorsprong, voor dit product.

C. Uiteindelijk is dit beeldmerk niets anders dan een marketingoverweging waardoor de verpakking van het product op aantrekkelijke wijze geïllustreerd wordt om het uiterlijk van het product te tonen en aldus verschillend van de zorg om dit product te identificeren met behulp van een merk. De rode achtergrondkleur wordt enkel gebruikt omwille van haar in die branche bestaande aantrekkingskracht en ook ter versiering, zonder dat daarbij enige betekenis overpbracht wordt. De door MARS ingeroepen "wel bepaalde schikking, dichtheid en reflectie van de balletjes" is, afgezien van de betwistbare realiteit daarvan in voormeld beeldmerk, niet meer dan de som van de niet onderscheidende bestanddelen en bezit dan ook geen onderscheidend vermogen.

D. Het litigieus beeldmerk kan ook niet door inburgering onderscheidend geworden zijn, nu daartoe een voldoende constant gebruik van dit specifiek beeldmerk als onderdeel van het complex beeld- en woordmerk "Maltesers" ontbreekt. Immers, uit de door MARS op p. 4 van haar syntheseconclusie weergegeven evolutie (tussen 1991 en heden) van de door haar voor het product Maltezers gebruikte verpakking blijkt dat het ingeroepen beeldmerk als zodanig, d.w.z. met de ingeroepen "wel bepaalde schikking, aantal (7) en dichtheid', niet als onderdeel voor de verpakking gebruikt wordt maar wel een afbeelding van wisselend gegroepeerde ronde "zwevende" chocoladeballetjes, waarvan één half opengebroken, op een rode achtergrond.

Bovendien oordeelt het hof dat omwille van het feit dat het ingeroepen beeldmerk door MARS in reclame en verpakking steeds samen met het woordelement Maltesers gebruikt wordt, het doelpubliek het ingeroepen beeldmerk als dusdanig niet meer afzonderlijk waarneemt maar enkel als een deel van een ondeelbaar geheel. Uit de totaalindruk van het complexe woord- en beeldmerk voor het product Maltesers blijkt dan ook dat het beeldmerk in de achtergrond verdwijnt omdat het publiek het woordelement wegens haar dominante onderscheidende kracht als ondubbelzinnige aanduiding van herkomst opvat.

(…) F. Uit voorgaande vaststellingen besluit het hof dan ook dat het door MARS ingeroepen beeldmerk van elk onderscheidend vermogen verstoken is en bovendien uitsluitend bestaat uit een normale combinatie van tekens die in het bona fide handelsverkeer van "hapklare chocoladesnacks" gebruikelijk zijn.

G. Om die redenen wordt het door MARS ingeroepen Benelux beeldmerk (…) nummer 801 054, bij toepassing van artikelen 2.28.1. b. en 2.28.1 .d BIEV nietig verklaard en wordt de doorhaling ervan uit de Benelux merkenregisters bevolen.

IV. Uit voormelde overwegingen volgt tevens dat de ingeroepen verpakking en reclame voor het product Maltesers door het doelpubliek steeds als een ondeelbaar geheel wordt gepercipieerd, waarbij het woordelement Maltesers op bepalende wijze bijdraagt aan de door het complexe merk opgeroepen totaalindruk, zodat op grond van de aanwezigheid daarvan niet kan aangenomen worden dat het ingeroepen "zwevende chocaladeballetjes patroon op een rode achtergrond' op zich het bij het publiek in herinnering blijvende beeld van dit merk domineert.

Daaruit volgt dat het ingeroepen beeldmerk geen individueel onderscheidende functie heeft en gelet op deze bijkomende vaststelling heeft de eerste rechter bovendien - zij het ten overvloede gelet op de door het hof uitgesproken nietigheid van het ingeroepen beeldmerk - op oordeelkundige gronden, die door MARS niet weerlegd en door het hof overgenomen worden, besloten dat in casu geen gevaar bestaat voor verwarring of het leggen van enig verband tussen de duidelijk onderscheiden herkomst van het door MARS onder de bekende merknaam Maltesers en het door NESTLE onder de bekende merknaam Kit Kat (ball) gecommercialiseerd ronde (in de vorm van een balletje) krokante koekje omhuld met melkchocolade.

Lees de uitspraak hier.

IEF 7847

De allure en het prestigieuze imago

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-59/08 Copad SA tegen Christian Dior couture SA, Vincent Gladel en Société industrielle lingerie (SIL) (verzoek om een prejudiciële beslissing door de Cour de cassation, Frankrijk).

Na Dior / Evora nu Dior / Copad: Merkenrecht. Merkenrichtlijn. Uitputting. "De aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast."

Dior heeft met SIL een merklicentieovereenkomst gesloten voor de vervaardiging en distributie van korsetterieartikelen onder het merk Christian Dior. In deze overeenkomst was bepaald dat „met het oog op de handhaving van de algemene bekendheid en het prestige van het merk de licentiehouder zich ertoe verbindt, niet te verkopen aan groothandelaren, inkoopcombinaties, discounters, postorderbedrijven, bedrijven die verkopen via het systeem van huis-aan-huis-verkoop of thuisparty’s, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de licentiegever. Hij neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze bepaling door zijn distributeurs of kleinhandelaren wordt nagekomen.”

SIL heeft vervolgens aan Copad International (hierna: „Copad”), een discounter, waren verkocht, voorzien van het merk dat het voorwerp is van de licentieovereenkomst. Copad heeft een deel van de waren doorverkocht aan derden. Dior heeft SIL en Copad gedagvaard wegens merkinbreuk.

Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of SIL door de verkoop van de waren aan Copad inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Dior. De tweede vraag heeft betrekking op de mogelijke uitputting van het merkrecht. Handelt een licentiehouder zonder toestemming van de merkhouder als hij  waren in de handel brengt onder het betrokken merk en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst die de verkoop aan discounters verbiedt? En, voor het geval dat de merkhouder door het verbod van verkoop aan discounters de uitputting niet kan uitsluiten, kan de merkhouder zich op grond van artikel 7, lid 2, van deze richtlijn tegen verdere verhandeling van de waren kan verzetten?

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 8, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast.

2)      Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.

3)      Wanneer desalniettemin moet wordt geacht sprake te zijn van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder prestigieuze waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, kan de merkhouder enkel een dergelijke bepaling aanvoeren om zich te verzetten tegen een wederverkoop van deze waren op grond van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, indien gelet op de omstandigheden van het concrete geval vaststaat dat een dergelijke wederverkoop afbreuk doet aan de reputatie van het merk.

Lees het arrest hier.

IEF 7845

(Voor 50%) merkgerechtigd

Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 21 april 2009, HA ZA 08-389, Domicilie Ede B.V. tegen Domicilie Groep B.V. c.s. (met dank aan Kees van Dijk, Van Veen Advocaten).

Merkenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Domicilie voor makelaarsdiensten is niet beschrijvend en geschikt om als merk te worden ingeschreven. Inbreuk door gebruik Domicilium. Opmerkelijk is dat beide partijen voor 50% merkgerechtigde (niet merkhouder) zijn van het merk Domicilie.

Uit het vonnis van de Vzr Rechtbank Utrecht in eerste instantie (aangehecht): “2.3. In 1990 heeft Domicilie Groep onder meer het woord "Domicilie" als Beneluxwoordmerk gedeponeerd. Ten tijde van de ontvlechting was Domicilie Groep tevens houder van de domeinnaam "dornicilie.nl" en beheerde zij onder die naam een website, die mede door de andere Domicilie-vennootschappen werdgebruikt. In de onder 22 genoemde ontvlechtingsovereenkomst is de verdeling van de intellectuele eigendomsrechten aldus geregeld dat, kort gezegd, Domicilie Groep de onverdeelde helft van haar rechten op de merken, op de handelsnaam "Domicilie", op de genoemde domeinnaam en op de website aan Domicilie Ede heeft verkocht. Daarbij is tevens voor het verdere beheer van die rechten een regeling overeengekomen, die onder meer inhoudt dat Domicilie Ede en Domicilie Groep alsmede vennootschappen waarmee één van hen beide in een groep zijn verbonden, gerechtigd zijn de naam "Domicilie" te voeren, mits daaraan een aanduiding van de desbetreffende plaats wordt toegevoegd Alleen Domicilie Groep heeft het recht de naam "Domicilie" zonder plaatsaanduiding te voeren.

Uit het arrest van het gerechtshof: 4.2 Indien een merk ieder onderscheidend vermogen mist, kan het niet als merk worden ingeschreven (…)  Daarvan is in het voorliggende geval echter geen sprake: het woordmerk 'domicilium' [bedoeld is zo te lezen ‘domicilie’- IEF] voor makelaarsdiensten is geschikt om de rechthebbende merkhouder als aanbieder van die diensten te identificeren. Dat het woord ook voor een woonrubriek in een dagblad is geschikt, impliceert op zichzelf niet dat die term al zodanig verwaterd is dat hij die functie niet meer zou kunnen vervullen; andere feiten die daarop kunnen duiden zijn gesteld noch gebleken.

4.3 Evenmin is een merk geschikt om als zodanig te worden ingeschreven indien het uitsluitend beschrijvend is, als bedoeld in artikel 2.1 1 lid 1 onder c BVIE. Ook daarvan is naar het voorlopig oordeel van het hof in het onderhavige geval geen sprake. Dat 'domicilie' geassocieerd zal worden met begrippen als 'huis' of 'woonplaats', impliceert niet dat dit woord als (louter) beschrijvend kan worden gezien voor het aanbieden van makelaarsdiensten. Dat 'domicilie' een in formeel taalgebruik vrij gangbaar woord is (om een woonplaats aan te duiden), brengt evenmin mee dat het als beschrijvend voor makeldiensten moet worden aangemerkt.

4.4 Het voorgaande impliceert dat het hof voorshands van oordeel is dat Ede aan haar inschrijving van het woordmerk 'domicilie' voor makelaarsdiensten bescherming tegen inbreuk kan ontlenen. Aangezien de term 'domicilium' ook in de opvattingen van Groep in vergaande mate overeenstemt met dit woordmerk, komt Ede in beginsel het recht toe anderen het gebruik van die term voor makelaarsdiensten te verbieden indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. Gelet op het feit dat Groep, zoals zij zelf ook aangeeft, die term ook gebruikt op het internet, in combinatie met het gebruik van het merk 'domicilie', waartoe zij medegerechtigde is, is het hof voorshands van oordeel dat ook aan dit laatste criterium, het gevaar van verwarring, is voldaan. Dat Ede zich in beginsel op een andere lokale markt richt dan de door Groep geëxploiteerde makelaardijkantoren, staat daaraan niet in de weg.

 4.5 Evenmin staat daaraan in de weg dat Groep zelf ook gerechtigd is tot het woordmerk 'domicilie'. Dat zij - eveneens voor 50% - medegerechtigde is, betekent, behoudens andersluidende contractuele afspraken, waarvan het bestaan gesteld noch gebleken is, niet dat het haar vrijstaat een in bovengenoemde zin verwarringwekkend gebruik van een soortgelijke term voor identieke diensten te gebruiken.

Lees het arrest hier.