Merkenrecht  

IEF 7502

Ingrijpende maatregelen (afgewezen)

Vier door de rechtbank uitgegeven publicaties van een afwijzingen van verzoeken in evenzovele ex parte procedures. Zeldzaam, omdat tot vandaag afwijzingen eigenlijk niet werden vrijgegeven. Duidelijk is nu wel dat de rechtbank “hoge eisen stelt aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod”.

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 8 december 2008,  KG RK 08-2154, Go Fast Sports & Beverage Company.

(Zie IEF 7519)

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 11 december 2008, KG RK 08-2195, Xerox Corporation.

Merkenrecht. Gestelde inbreukmakende parallelimport van XEROX.

“2.2. Het verzoek wordt afgewezen, omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen en gelet op de sommatiebrief van 15 juli 2008 in het bijzonder ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak.”

Lees de beschikking hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 9 december 2008, KG RK 08/2159, Janty S.P.A.

Modellenrecht. Auteursrecht Gestelde inbreuk op gemeenschapsmodelrecht en auteursrecht m.b.t. een electronische sigaret.

2.2. Het verzoek wordt afgewezen, omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van het bestaan van en de inbreuk op de gestelde auteursrechten alsmede ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde inbreuk op de Gemeenschapsmodelrechten.

Lees de beschikking hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking 19 december 2008, KG RK 08-2239, Kamer Van Koophandel Nederland

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Inbreuk Kantoor voor Klanten op IE-rechten KvK kan om diverse reden niet in dit ex parte bevel worden verboden.

“2.2. Het verzoek wordt afgewezen omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van het gestelde recht en de gestelde inbreuk daarop en ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat de advocaat van verzoekster desgevraagd heeft aangegeven dat de in het verzoekschrift bedoelde websites op naam van gerekwestreerden sub 2 en 3 op dit moment niet langer actief zijn. Voor de toewijzing van een verbod als bedoeld in artikel 1019e Rv dient evenwel sprake te zijn van een actuele inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van verzoekster.

Ten aanzien van het handelen van gerekwestreerde sub 1 geldt dat verzoekster daarvoor reeds een ex parte verbod verleend heeft gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Dat aan dat verbod ten aanzien van gerekwestreerde sub 1 geen dwangsom is verbonden, rechtvaardigt geen nieuw ex parte verbod. Daarbij komt dat ook daar geldt dat niet is gebleken dat op dit moment nog steeds inbreuk wordt gemaakt. Een dreigende inbreuk op deze rechten is evenmin voldoende voor de toewijzing van een verbod.

 Het in het verzoekschrift beschreven handelen van gerekwestreerde sub 4, dient te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, hetwelk, gelet op artikel 1019 Rv, geen grondslag is voor een ex parte verbod in de zin van artikel 1019e Rv. Het telefonisch nog aangevoerde argument dat gerekwestreerde sub 4 de blanco facturen voorzien van een met het beeldmerk van verzoekster overeenstemmend teken bij e-mail van 11 november 2008 aan de drukker heeft gestuurd en deze instrueert over de lay out, kwalificeert ten hoogste als betrokkenheid bij inbreuk, hetgeen een onrechtmatige daad zou opleveren, hetgeen, zoals hiervoor reeds is overwogen, geen deugdelijke grondslag is voor een ex parte verbod. Gelet op het vorenstaande zal de voorziening worden geweigerd.

Lees de beschikking hier.

IEF 7501

Hugenholtz Project Groep

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 22  januari 2009, KG ZA 08-2196 WT/RV, HPG Hugenholtz Project Holding B.V. c.s. tegen Holland Property Investments B.V. (met dank aan Carja Mastenbroek, DLA Piper).

Merkenrecht. Verbod op gebruik  van het teken HPG als (onderdeel van een) merk, handelsnaam, domeinnaam etc.

“4.3.2. De vraag is of het door Holland Property c.s. geregistreerde beeldmerk, 'HPG Holland Property Group' en het gebruik daarvan, inbreuk maakt op de merken van Hugenholtz c.s. Holland Property c.s. heeft betoogd dat in haar beeldmerk het onderdeel 'Holland Property Group' het dominerende bestanddeel is en dat de afkorting HPG in het wapenschild niet zal opvallen bij het publiek. De twee beeldmerken zijn daarom niet overeenstemmend, aldus Holland Property c.s. Dit verweer wordt niet gevolgd. De plaatsing van de afkorting HPG in de top van het wapenschild legt een bepaalde nadruk op dit onderdeel van het beeldmerk, zodat niet meteen kan worden geconcludeerd dat dit onderdeel van het beeldmerk ondergeschikt is aan de andere onderdelen. Bovendien wordt door de plaatsing van de afkorting HPG aan de linkerzijde van het beeldmerk de indruk gewekt dat de letters zelfstandige betekenis hebben. De kans dat het betrokken publiek de afkorting HPG in het beeldmerk van Holland Property c.s. associeert met Hugenholtz c.s. is dan ook aanwezig. Daardoor is voldoende aannemelijk dat dat publiek een verband zal leggen tussen het beeldmerk van Holland Property c.s. en de merken, en daardoor geïdentificeerde diensten, van Hugenholtz c.s. Op grond van artikel 2.20 lid 1 onder b Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom kan Hugenholtz C.S. het gebruik van HPG als onderdeel van een merk van Holland Property c.s. dan ook verbieden. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een vordering daartoe zal toewijzen.

4.4. De volgende vraag is of ook het gebruik van de termen 'Holland Property Group' en 'HPG Holland Property Group' in strijd is met de handelsnaamrechten van Hugenholtz C.S. Onbetwist is dat beide ondernemingen zich bezighouden met vastgoedprojecten in Nederland. Daarnaast is niet uit te sluiten dat zij zich, in ieder geval deels, op hetzelfde publiek richten. De handelsnaam 'Holland Property Group' en de domeinnaam 'hollandpropertygroup.nl' zijn als zodanig niet in strijd met de door Hugenholtz C.S. gevoerde handelsnamen. De kans op verwarring bij het publiek is niet aannemelijk omdat de gevoerde handelsnaam 'Holland Property Group', en de daarvoor gebruikte domeinnaam, te zeer verschillen van de door Hugenholtz c.s. gehanteerde handelsnaam. De door Holland Property c.s. gevoerde handelsnaam en/of de door haar gebruikte domeinnaam bevatten evenmin een door Hugenholtz C.S. gedeponeerd merk. Voorshands is daarom niet aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot een verbod op het gebruik van de bedoelde handelsnaam en domeinnaam zal toewijzen, zodat deze vordering in kort geding evenmin toewijsbaar is.

4.5. Dit is anders voor het gebruik door Holland Property C.S. van de afkorting HPG ter aanduiding van haar activiteiten en/of ondernemingen. Allereerst is dit in strijd met het merkenrecht van Hugenholtz C.S. die (oneigenlijk) gebruik van zijn geregistreerd merk niet hoeft te dulden. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat Hugenholtz C.S. de afkorting HPG al sinds lange tijd heeft gevoerd als handelsnaam van dochterondernemingen en ook heeft gebruikt ter onderscheiding van door haar aangeboden diensten. Als Holland Property c.s. dezelfde afkorting voert in een handelsnaam, of anderszins gebruikt ter aanduiding van haar activiteiten, is de kans aanwezig dat dit bij het publiek zal leiden tot verwarring tussen de ondernemingen van Holland Property C.S. en Hugenholtz c.s. Bovendien is op grond van artikel 5a Handelsnaamwet het gebruikmaken van het door Hugenholtz C.S. geregistreerde merk HPG in de handelsnaam van Holland Property C.S. verboden. Het gebruik van een domeinnaam kan ook worden beschouwd als het "voeren van een handelsnaam" in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet. Het voorgaande geldt dus ook met betrekking tot het gebruik van HPG in een domeinnaam geregistreerd door of namens Hugenholtz C.S. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter dit onderdeel van de vordering, het gebruik van de afkorting HPG te staken, zal toewijzen. Dit is kort geding dan ook toewijsbaar, waarbij, gelet op hetgeen onder 4.3.2 is overwogen, mede wordt inbegrepen het gebruik van de letters 'HPG' in het beeldmerk van Holland Property c.s.

4.5.1. Hugenholtz c.s. heeft nog gesteld dat het gebruik van de handelsnaam 'Holland Property Group' onvermijdelijk zal leiden tot toepassing van de afkorting HPG voor activiteiten en/of ondernemingen van Holland Property C.S. Dit geeft echter onvoldoende grond om de handelsnaam 'Holland Property Group' als zodanig te verbieden, het is immers aan Holland Property c.s. om het gebruik van de afkorting 'HPG' te vermijden.

4.6. Het onderdeel van de vorderingen van Hugenholtz C.S. om ook het gebruik van met HPG overeenstemmende tekens te staken is te algemeen om toegewezen te kunnen worden”

Lees het vonnis hier.

IEF 7498

Van andere aard

GvEA, 22 januari 2009, T-316/07, Commercy AG tegen OHIM / easyGroup IP Licensing Ltd (Nederlandse vertaling wel beschikbaar!)

Nietigheidsprocedure  tegen gemeenschapswoordmerk easyHotel op grond van ouder nationaal woordmerk EASYHOTEL. Geen soortgelijke waren en diensten, ander publiek. Verzoek curator van failliete eiser om rechtsbijstand wordt afgewezen.

“46  (…) Zij heeft vastgesteld dat de door het oudere merk aangeduide waren en diensten de bestanddelen van een internetsite zijn of bestemd zijn om op een dergelijke site een systeem voor het reserveren, boeken en betalen van hotelkamers tot stand te brengen en een onderneming in staat te stellen, een dergelijk systeem op internet te installeren. Zij verschillen volgens de kamer van beroep van de door het litigieuze merk aangeduide diensten, waarbij het in wezen gaat om informatie- en reserveringsdiensten en diensten voor het boeken van reizen en hotelkamers, die het grote publiek de mogelijkheid moeten bieden om voor beroeps-, vrijetijds- of andere doeleinden een hotelkamer of een reis te boeken.

(…) 51. Deze overwegingen moeten worden bevestigd. Zij tonen rechtens genoegzaam aan dat de betrokken waren en diensten verschillen qua aard, bestemming en gebruik, en niet concurrerend of complementair zijn. Om te beginnen moet immers worden vastgesteld dat de door het oudere merk aangeduide waren en diensten informaticatechnisch zijn, terwijl de informatie-, boekings- en reserveringsdiensten waarop het litigieuze merk betrekking heeft van andere aard zijn en van de informatica enkel gebruik maken voor het doorgeven van informatie of voor het boeken van hotelkamers of reizen.

52. Tevens zij opgemerkt dat de door het oudere merk aangeduide waren en diensten specifiek voor ondernemingen uit de hotel- en reissector bestemd zijn en dat de informatie-, boekings- en reserveringsdiensten waarop het litigieuze merk betrekking heeft, tot het grote publiek zijn gericht.”

Lees het arrest hier.

IEF 7497

Die blosse Aneinanderreihung der Wërter

GvEA, 21 januari 2009, T-296/07, Korsch AG tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Terechte weigering inschrijving beschrijvend gemeenschapswoordmerk PharmaCheck (medische apparatuur).

„41. Was das Argument der Klägerin, dass es sich bei der Anmeldemarke um eine Neuschöpfung handele, anbelangt, so erscheint die Kombination „pharmacheck“ nicht in ihrer Struktur ungewöhnlich, da sie nicht gegen die englischen und deutschen Grammatikregeln verstößt. Vielmehr ist festzustellen, dass die Aneinanderreihung der Begriffe „pharma“ und „check“ in beiden Sprachen unmittelbar im Sinne von „Arzneimittelkontrolle“ oder „Arzneimittelprüfung“ verstanden wird. Damit bewirkt, worauf die Beschwerdekammer zu Recht hinweist, das Wort „pharmacheck“ bei den maßgeblichen Verkehrskreisen keinen Eindruck, der von dem, den die bloße Aneinanderreihung der Wörter vermittelt, so stark abwiche, dass sich der Sinn oder die Bedeutung ändern würde. Daraus folgt, dass das Wort von den angesprochenen Verkehrskreisen nicht als ungewöhnlich aufgefasst wird.“

Lees het arrest hier.

IEF 7496

In der Zukunft

Hans GroheGvEA, 21 januari 2009, zaak T-307/07, Hansgrohe AG tegen OHIM  (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Terechte weigering inschrijving beschrijvend gemeenschapswoordmerk AIRSHOWER (douches).  „Vernünftigerweise zu erwarten ist, dass die angesprochenen Verkehrskreise das Wort „air“ im Zusammenhang mit den  beanspruchten Waren in der Zukunft als Bezeichnung des technischen Merkmals, mit Luft gemischtes Wasser versprühen zu können, verstehen.“

„31. In diesem Zusammenhang ist festzustellen, dass die australische Pressemitteilung als Beleg für die Existenz einer Technologie betrachtet werden kann, die sich in der Zukunft auf das Verständnis der angesprochenen Verkehrskreise auswirken kann. Bei der Beurteilung der Auswirkung einer Technologie, die sich verbreiten kann, auf das Verständnis der maßgeblichen Verkehrskreise darf es nämlich nicht ausgeschlossen sein, dass das HABM sowohl innergemeinschaftliche als auch außergemeinschaftliche wissenschaftliche Veröffentlichungen berücksichtigt. Denn es ist in Anbetracht wirtschaftlicher Trends und der voraussichtlichen Entwicklung des Verhaltens der angesprochenen Verkehrskreise vernünftigerweise zu erwarten, dass sich eine außerhalb des Gebiets der Gemeinschaft entwickelte neue Technologie in naher Zukunft in der Gemeinschaft verbreitet und unmittelbar darauf auswirken kann, wie das Publikum die technischen Eigenschaften eines Erzeugnisses wahrnimmt. Würde das HABM einen solchen Beweis wegen seines außergemeinschaftlichen Ursprungs nicht berücksichtigen, bestünde die Gefahr, dass die Verwirklichung des im Allgemeininteresse liegenden Ziels des Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94, nämlich die freie Verwendbarkeit von Zeichen oder Angaben, die die in der Anmeldung beanspruchten Waren oder Dienstleistungen beschreiben, beeinträchtigt würde.

32. Die Beschwerdekammer hat daher bei der Beurteilung der zukünftigen Entwicklung der Wahrnehmung der angesprochenen Verkehrskreise in Bezug auf den beschreibenden Charakter des Wortes „air“ für Duschsysteme zu Recht die australische Pressemitteilung berücksichtigt.

33. Die Beschwerdekammer ist weiter zutreffend davon ausgegangen, dass infolge des allgemein gewachsenen Umweltbewusstseins eine steigende Zahl von Verbrauchern an Waren interessiert ist, die den Wasserverbrauch durch Beimischung von Luft senken, so dass vernünftigerweise zu erwarten ist, dass die angesprochenen Verkehrskreise das Wort „air“ im Zusammenhang mit den – sowohl in erster Linie wie auch hilfsweise – beanspruchten Waren in der Zukunft als Bezeichnung des technischen Merkmals, mit Luft gemischtes Wasser versprühen zu können, verstehen.

34. Daraus folgt, dass jedes der beiden Wörter „air“ und „shower“ als die streitigen Waren beschreibend anzusehen ist.“

Lees het arrest hier.

IEF 7495

Eine unmittelbar verständliche Botschaft

GvEA, 21 januari 2009, zaak T-399/06, giropay GmbH tegen OHIM  (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Terechte weigering inschrijving gemeenschapswoordmerk GIROPAY (financiële diensten).

„39. Unter diesen Umständen ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer keinen Fehler begangen hat, als sie sich auf die Wahrnehmung und das normale Verständnis des Begriffs „giropay“ durch die angesprochenen Verkehrskreise gestützt und entschieden hat, dass das Zeichen GIROPAY die maßgeblichen Verkehrskreise unmittelbar über die Beschaffenheit und die Bestimmung der betroffenen Waren und Dienstleistungen informiere.

40. Folglich weist das Zeichen GIROPAY insgesamt betrachtet einen hinreichend direkten und konkreten Bezug zu den beanspruchten Waren und Dienstleistungen der Klassen 9 und 36 auf, da es eine unmittelbar verständliche Botschaft transportiert, die dazu dienen kann, im Verkehr bestimmte Merkmale dieser Waren und Dienstleistungen, nämlich ihre Beschaffenheit und Bestimmung, zu bezeichnen.“

Lees het arrest hier.

IEF 7490

Biologisch materiaal

GvEA, 20 januari 2009, zaak T-424/07, Pioneer Hi-Bred International, Inc. tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar). 

Terechte weigering woordmerk OPTIMUM voor klasse 1, ‘Biological material namely plant tissue genes and gene-sequences for agricultural purposes’.

“26. Lastly, although it is true, as the Board of Appeal pointed out in paragraph 21 of the contested decision, that, due to its generic meaning which tends to exalt in an unspecified manner the nature, function, quality or one of the qualities of any product, the sign OPTIMUM does not enable the consumer to imagine to what type of goods it refers, the fact nevertheless remains, as the Board of Appeal also correctly stated in the same paragraph of the contested decision, that, precisely because it is commonly used in everyday language, as well as in trade, as a generic laudatory term, that word sign cannot be regarded as appropriate for the purpose of identifying the commercial origin of the goods which it designates and, therefore, of performing the essential function of a trade mark.”

(…) 45. In the present case, first, it is apparent from the analysis carried out in the context of the first plea that the Board of Appeal established to the requisite legal standard that the mark applied for was devoid of any distinctive character within the meaning of Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94 in relation to the goods concerned, by stating, in paragraph 23 of the contested decision, that the mark, as a laudatory expression, relates to any kind of goods including the goods applied for in Class 1 of the Nice Agreement. That statement of reasons is sufficient, first, to allow the applicant to know the justification for the measure adopted so as to enable it to protect its rights and, secondly, to enable the Court to review the legality of the contested decision.”

Lees het arrest hier.

IEF 7483

Hij dit merk niet normaal gebruikt

HvJ EG, 15 januari 2009, zaak C-495/07 Silberquelle GMBH tegen Maselli-Strickmode GmbH (prejudiciële vragen Oberste Patent- und Markensenat, Oostenrijk)

Merkenrecht. Wanneer de merkhouder zijn merk aanbrengt op artikelen die hij gratis meegeeft aan de kopers van zijn waren, is er geen sprake van normaal gebruik voor de klasse waartoe deze artikelen behoren

Maselli is houdster van het woordmerk WELLNESS. Bij het in de handel brengen van textielwaren heeft Maselli haar merk gebruikt ter aanduiding van een alcoholvrije drank die zij in flessen met het opschrift „WELLNESS-DRINK” als geschenk bij de verkoop van haar textielwaren gaf. In haar reclame heeft verweerster in het hoofdgeding gewezen op de gratis artikelen waarop het merk WELLNESS was aangebracht. Silberquelle, een onderneming die alchoholvrije dranken in de handel brengt, heeft verzocht om doorhaling van dit merk wegens niet-gebruik voor klasse 32.

“19. Zoals zowel de Commissie in haar bij het Hof ingediende opmerkingen als de advocaat-generaal in de punten 45 en 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gebieden het aantal ingeschreven merken en de eventueel daartussen rijzende conflicten dat de door een merk voor een bepaalde waren- of dienstenklasse verleende rechten slechts worden gehandhaafd wanneer dit merk op de markt van de waren of diensten van deze klasse is gebruikt.

20. Zoals in de punten 48 en 56 van bovengenoemde conclusie is uiteengezet, is aan deze voorwaarde niet voldaan wanneer reclameartikelen als beloning voor de aankoop van andere waren en ter bevordering van de verkoop van die waren worden verstrekt.

21. In een dergelijk geval worden deze artikelen immers niet aan de klant verstrekt met het oog op de penetratie van de artikelen op de markt van de waren die behoren tot dezelfde klasse. Het aanbrengen van het merk op deze artikelen draagt in deze omstandigheden niet ertoe bij dat voor deze artikelen een afzet wordt gevonden of behouden noch dat deze artikelen in het belang van de consument worden onderscheiden van waren die afkomstig zijn van andere ondernemingen.

22. Gelet op een en ander, dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 10, lid 1, en 12, lid 1, van de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer de merkhouder zijn merk aanbrengt op artikelen die hij gratis meegeeft aan de kopers van zijn waren, hij dit merk niet normaal gebruikt voor de klasse waartoe deze artikelen behoren.”

Lees het arrest hier.

IEF 7476

Niet gerechtvaardigd, achteraf bezien

Vzr. Rechtbank Breda, 13 januari 2009, KG ZA 08-650, F. Loendersloot Warehousing B.V. c.s. tegen Bacardi And Company Limited en deurwaarderskantoor De Jong (met dank aan Freya van Schaik, Houthoff Buruma).

Bacardi heeft verloven verkregen voor beschrijving, monsterneming en conservatoir beslag bij douane-entreposeur Loendersloot en heeft die verloven ook gebruikt. In dit kort geding vorderen Loendersloot c.s., kort samengevat, herziening van het verlof en ongedaanmaking van de gevolgen ervan, omdat geen sprake zou zijn van merkinbreuk aangezien zuivere transitohandel (opslag en doorvervoer) van niet-communautaire goederen over her grondgebied van de EER niet inbreukmakend is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe. 1019h proceskosten: €10.000,- “redelijk te achten in het licht van het indicatietarief in IE-zaken”

“5.7. Voor de gerechtvaardigdheid van de gevraagde verloven dienen Bacardi c.s. staande te kunnen houden dat er concrete verdenkingen bestonden, ten tijde van de verzoekschriften, dat zich onder Loendersloot c.s. merkinbreukmakende producten van Bacardi c.s. bevonden. Daarin oordeelt de voorzieningenrechter Bacardi c.s. niet geslaagd.

De verwijzing naar de betrokkenheid van Loendersloot c.s. bij  Ballantines zaken van meer dan tien jaar geleden is op zichzelf, en in samenhang met het navolgende, onvoldoende recent en onvoldoende pregnant.

De proefaankoop op 26 november 2007 waaruit bleek dat Van Caem International BV merkinbreuk maakte met goederen die bij Loendersloot c.s. in opslag lagen is té gedateerd om om één jaar later een voldoende concrete verdenking van herhaling te vestigen. De door Bacardi c.s. overgelegde prijslijsten waarin Bacardi-producten worden aangeboden die bij Loendersloot c.s. in opslag liggen, impliceren niet noodzakelijkerwijs dat de betreffende goederen in de EER in de handel zullen worden gebracht. Alle overige informatie uit andere procedures is betwist en niet gestaafd met enig procesverbaal of ander processtuk en dus ontoereikend. Op grond hiervan waren de conservatoire maatregelen en beslagen derhalve niet gerechtvaardigd, achteraf bezien.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7464

Als extensie in een adreslink

Beeldmerk eBeatVzr. Rechtbank Breda, 6 januari 2009, LJN: BG9038, The Beat Factory B.V., mede handelend onder de namen Ebeat En AV Retail Partners tegen Handyman B.V.

Het eerste gepubliceerde IE-vonnis van 2009. Merkenrecht. Het gebruik van de naam ‘e-beat’ als extensie in een adreslink naar een webpagina is niet aan te merken als gebruik van het beeldmerk ‘eBEAT’, noch als (onrechtmatig) gebruik van de handelsnaam ‘eBEAT’. Geen (spoedeisend) belang. Toepassing van de indicatietarieven.

The BEAT Factory verzorgt voor het personeel van Handyman cursussen in een digitale leeromgeving. Eén of enkele werknemers van Handyman hebben in deze digitale leeromgeving slagingsgegevens van één of meer werknemers hebben gewijzigd, door, na het doen van een toets in de digitale leeromgeving van Handyman, in de adresbalk getoonde gegevens te wijzigen alvorens het resultaat van de gemaakte toets wordt getoond. The BEAT Factory ziet dit als een inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten. De voorzieningenrechter niet.

“4.2. Om te beginnen is voldoende aannemelijk dat in dit geval sprake is van een goedbedoelde en onschuldige actie van de werknemer van Handyman, juist gericht op het behartigen van het belang van The BEAT Factory, die dit zeer wel zó kon begrijpen en er zó ook profijt van had kunnen hebben. Zelfs indien zou worden aangenomen dat enige wettelijke of contractuele bepaling door Handyman zou zijn geschonden, dan nog is niet aannemelijk dat daardoor enige relevante en aan Handyman toerekenbare schade voor The BEAT Factory is ontstaan.

4.3. Het verwijt van The BEAT Factory aan het adres van Handyman komt er in essentie op neer dat één of enkele werknemers van Handyman in de digitale leeromgeving van Handyman slagingsgegevens van één of meer werknemers hebben gewijzigd. Volgens Handyman is dat gebeurd door, na het doen van een toets in de digitale leeromgeving van Handyman, in de adresbalk getoonde gegevens te wijzigen alvorens het resultaat van de gemaakte toets wordt getoond. Van een gebruik van het beeldmerk ‘eBEAT’ of van één van de handelsnamen van The BEAT Factory is daarbij geen sprake. Het gebruik van de naam ‘e-beat’ als extensie in een adreslink naar een webpagina is evenmin aan te merken als gebruik van het beeldmerk ‘eBEAT’, noch als (onrechtmatig) gebruik van de handelsnaam ‘eBEAT’. Bij het onder b gevorderde heeft The BEAT Factory dan ook geen belang. Aangezien Handyman en haar werknemers inmiddels geen toegang meer hebben tot de digitale leeromgeving van Handyman, is de mogelijkheid van herhaling van de verweten gedraging uitgesloten en heeft The BEAT Factory ook geen belang bij haar vordering onder a. De vorderingen onder c tot en met e zijn te beschouwen als nevenvorderingen en komen bij gebrek aan een zelfstandig belang én een deugdelijke onderbouwing van de gestelde en door Handyman betwiste schadebedragen evenmin voor toewijzing in aanmerking.

4.4. Als de in het ongelijk te stellen partij zal The BEAT Factory op de voet van het bepaalde in artikel 1019h Rv worden veroordeeld in de door Handyman in het kader van dit geding in redelijkheid gemaakte kosten. In aansluiting op het verzoek van Handyman wordt daarbij wat betreft de advocaatkosten uitgegaan van het indicatietarief ad eur 6.000,- voor een eenvoudige zaak. De kosten voor de door Handyman ingeschakelde informaticadeskundige worden vastgesteld op eur 4.095,- (21 uur x eur 195,- exclusief verrekenbare BTW). Het door Handyman voor dit geding verschuldigde vastrecht bedraagt eur 254,-.”

Lees het vonnis hier