Octrooirecht  

IEF 4767

Genen uit de natuur

Kamervragen nr. 2070800670,  2e Kamer.  Vragen van de leden Gill’ard, Waalkens en Besselink (allen PvdA) aan de ministers van OCW, van VROM, van LNV, van EZ en van Justitie en de staatssecretaris van VWS over synthetische biologie. (Ingezonden 26 september 2007)

O.a: “10. Is het waar dat DNA in een minimale vorm, zelfs genen die uit een organisme zijn geïsoleerd en qua structuur volkomen indentiek zijn met genen uit de natuur, octrooieerbaar zijn?”

Lees de vragen hier.

IEF 4766

Het voorbereidend onderzoek

Wetsvoorstel Evaluatie 2006 Rijksoctrooiwet 1995 (30.975) (R1821).  Het voorstel is op 3 juli 2007 aangenomen door de Tweede Kamer. De fractie van de SP stemde tegen. Het voorbereidend onderzoek door de Eerste Kamercommissie voor Economische Zaken vindt plaats op 2 oktober 2007.

Lees hier meer.

IEF 4675

Ringelementen

rng.gifRechtbank ’S-Gravenhage, 30 augustus 2007, KG ZA 07-871 Present Sieraden B.V. tegen Korse.

Onrechtmatige uitlatingen. Ongeldig octrooi. Geen auteursrechtinbreuk. Rectificatie.

Wel gemeld, nog niet besproken. Korse is houdster van een Nederlands octrooi met betrekking tot een ‘Ringelement voor het grotendeels omsluiten van een vinger en ring voor gebruik als vingerdecoratie, voorzien van een dergelijk ringelement’. Het octrooi is (na aanpassing) ingeschreven en verleend op 23 juli 2007, naar aanleiding van een aanvraag gedateerd 2 mei 2006 voor de duur van 20 jaar. Meer concreet betreft het octrooi een "ring voor aan de vinger met een losneembare pen, waardoor enige bedel (kraal) op de ring gedragen kan worden. Zo kan met één ring telkens een andere bedel (kraal) worden gedragen." Korse brengt de ring onder de naam Beadring op de markt.

Korse ontdekt dat Present Sieraden een soortgelijke ring (SwitchClickring, afbeeldingen in vonnis) op de markt brengt en neemt op 28 juni 2007 (voordat het octrooi is verleend) per telefoon en email contact op met Present Sieraden waarbij hij verzoekt de verkoop direct te staken wegens inbreuk op aan hem toekomende octrooi- en auteursrechten. Op 5 juli 2007 volgen sommatiebrieven aan Present Sieraden en een groot aantal van haar afnemers, waarbij Korse zich beroept op het octrooi dat op korte termijn verleend zal worden en het auteursrecht.

In dit geding vordert Present Sieraden dat gedaagde stopt met de onrechtmatige uitlatingen over de SwitchClickring. De rechter oordeelt dat de sommaties aan de afnemers van Present Sieraden onrechtmatig zijn omdat deze onjuiste suggesties wekken.

"(...) zelfs indien de tekst van de sommatiebrief op het vorige punt juist was opgesteld, dan nog sprake zou zijn geweest van lichtvaardig en daarmee onrechtmatig handelen door de brieven met voormelde inhoud aan afnemers te sturen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden het beroep buiten rechte op een vooronderzocht octrooi onrechtmatig moet worden geacht, geldt dat indien dat octrooi later wordt herroepen of vernietigd, de octrooihouder onrechtmatig handelt indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure (HR 29 september 2006, BIE 2007, 55). Hoewel in dit geval geen sprake is van een vooronderzocht octrooi, maar van een Nederlands registratieoctrooi, is zelfs naar deze maatstaf gemeten het handelen van Korse naar voorlopig oordeel onrechtmatig te achten (...)"

De nieuwheid aan conclusie 1 wordt namelijk ontnomen door het bestaan van de tipitring. Korse bleek al voor het versturen van de sommatiebrieven op de hoogte van het bestaan van deze ring (vanaf de  voorjaarsbeurs 2006). Aldus is duidelijk dat er een serieuze niet te verwaarlozen  kans bestond (en bestaat) dat het octrooi ongeldig zal blijken, hetgeen Korse had  moeten weten. Dit geldt te sterker nu het slechts een registratieoctrooi betrof. Zijn beroep op het octrooi jegens de afnemers van Present Sieraden kan daarmee de zorgvuldigheidstoets niet doorstaan en is om die reden onrechtmatig.

Het beroep op het auteursrecht door Korse wordt eveneens afgewezen. De ringen verschillen qua totaalindruk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het uiterlijk in belangrijke mate wordt bepaald door technisch bepaalde en aldus niet auteursrechtelijk te beschermen trekken. Naar voorlopig oordeel zijn deze verschillen zelfs dusdanig dat het niettemin hierop gronden van de stelling dat de verkoop zou moeten worden gestaakt,onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig is.

Ten slotte geldt dat de onrechtmatigheid wordt versterkt doordat Korse in plaats van de reactie van Present Sieraden af te wachten de afnemers heeft aangeschreven. De rechter acht de termijn onredelijk kort die Korse stelde. Daarnaast had Korse niet de (nog niet gepubliceerde) octrooiaanvraag meegestuurd zodat Present Sieraden niet in staat was inhoudelijk op de beschuldigingen te reageren.

"Het gehele optreden van Korse in de periode 28 juni-5 juli 2007 overziende rest de voorzieningenrechter geen andere conclusie dan dat hij door afnemers van Present Sieraden aan te schrijven zoals hij heeft gedaan waarbij hij zich beriep op octrooirechtelijke en auteursrechtelijke pretenties waarvan hij wist of althans behoorde te weten dat deze onjuist waren, of althans een duidelijk zeer discutabele basis hadden, Present Sieraden welbewust schade heeft berokkend. Zulks is onrechtmatig.(4.9)"

Toewijzing verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen en rectificatie. 

Lees het vonnis hier

IEF 4671

Biochemische octrooizaak

Theo Blomme (ir.), Freshfields Bruckhaus Deringer: Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 augustus 2007, HA ZA 06-2131. Ajinomoto Co. Inc. c.s. tegen Global Bio-Chem Technology Group Company Ltd c.s. Korte bespreking van een biochemische octrooizaak met enkele interessante juridische aspecten.

“Omdat de volledige aaneengesloten DNA-sequentie van de gebruikte bacterie niet in het eindproduct aanwezig was, viel het voor eiseres Ajinomoto niet mee om inbreuk op haar octrooien aan te tonen. Dat bewijs werd geleverd door middel van gensequentie-analyses van DNA restanten die nog in de aangetroffen L-lysine aanwezig waren. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van GBT dat dit bewijs niet sluitend zou zijn omdat daaruit niet de volledige geclaimde (gemodificeerde) gensequentie zou blijken. Het geleverde bewijs maakt één en ander namelijk zeer aannemelijk en een andersluidende verklaring ontbreekt.”

Lees de bespreking hier. Vonnis Rechtbank Den Haag hier.

Freshfields Bruckhaus Deringer trad in deze zaak op voor Ajinomoto Co. Inc.

 

 

IEF 4657

Een werkzaamheid van feitelijke aard

lly.gifHoge Raad, 7 september 2007, LJN: BA3522, Lely Enterprises A.G. tegen Delaval B.V.

Arrest Hoge Raad, nog niet besproken, wel gemeld en en zelfs al voorzien van een noot (zie hieronder: IEF 4655). Onderstaand een samenvatting.

Lely heeft DeLaval in 2002 gedagvaard voor de Rechtbank voor (in)directe octrooiinbreuk. DeLaval heeft toen in reconventie nietigheid van het octrooi gevorderd. De rechtbank heeft in het voordeel van Lely beslist, waarna de partijen bij het Hof belandden. Voor het Hof bleef de geldigheid van het octrooi overeind, maar werd de inbreuk verworpen. Dit was voor Lely reden om naar de Hoge Raad te stappen. Die heeft nu de bezwaren van Lely tegen het arrest volledig afgewezen.

Het octrooi dat centraal staat in deze zaak is EP-0.535.754 en draagt de titel: Inrichting voor het melken van dieren en een werkwijze voor het nabehandelen van de spenen van een gemolken dier. Het octrooi heeft één inrichtingsconclusie en één werkwijzeconclusie. Het hof heeft de inrichtingsconclusie als volgt weergeven.

Een inrichting voorzien van:

a. een automatisch werkend reinigingsorgaan voor het reinigen van spenen,

b. een melkrobot met een robotarm voor

b.1. het aankoppelen van de melkbekers aan de spenen van het dier,

b.2. het vervolgens melken, en

b.3. het loskoppelen van de melkbekers van de spenen van het dier, alsmede

c. een automatisch werkende nabehandelingsinrichting in de robotarm.

Het hof is kort gezegd van mening dat DeLaval geen inbreuk maakt met haar VMS-systeem, omdat ze aspecten b.2, b.3 en c niet toepast. De overwegingen betreffende aspecten b.2 en b.3 zijn dat "de melkbekers van het VMS-systeem voorafgaand aan het aankoppelen aan de spenen niet worden ondersteund door de robotarm (maar zich in een terzijde opgesteld magazijn bevinden en daaruit stuk voor stuk door een grijper op de robotarm worden gepakt en aan een speen worden gekoppeld), dat tijdens het melken de robotarm op afstand van de melkbekers wordt gehouden en dat die zich ook bij het loskoppelen van de melkbekers van de spenen op afstand van de melkbekers bevindt, en de melkbekers na het loskoppelen dan ook niet worden ondersteund door de robotarm. Over aspect c. merkt het hof op dat "van de nabehandelingsinrichting (van het VMS-systeem, IEF) slechts een deel van de leiding voor de nabehandelingsvloeistof in de robotarm is opgenomen, terwijl het sproeimondstuk zich bevindt in een plastic haak die door de robotarm wordt gedragen."

De Hoge Raad verwijst allereerst naar artikelen 53 ROW 1995 en 69 EOV, die stellen dat het uitsluitend recht wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies. Ook het protocol dat dient om art. 69 uit te leggen wordt geciteerd. Vervolgens wordt eerdere arresten van de Hoge Raad zelf aangehaald, waarna afgesloten wordt met:

"In het arrest van 1995 is aldus tot uitdrukking gebracht dat 'hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is', onderscheidenlijk 'de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte' niet langer als uitgangspunt dient, doch als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de 'uitersten' in de woorden van het Protocol). De feitenrechter die zich gesteld ziet voor de taak de beschermingsomvang van een octrooi vast te stellen door uitleg van de octrooiconclusies, dient bovenstaande maatstaf (met inbegrip van hetgeen in het arrest van 1995 overigens nog is overwogen) te hanteren. Die uitleg is in de regel overigens zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat deze in cassatie slechts in beperkte mate op juistheid kan worden onderzocht."

De Hoge Raad is vervolgens van mening dat (in de woorden van de A.G., Conclusies 4.1) "het hof (…) derhalve geen rechtsregel (uitlegmaatstaf) [heeft] miskend bij de uitleg van het octrooi. Dan is dus de vraag aan de orde of die uitleg voldoende gemotiveerd en begrijpelijk is. De uitleg van een octrooi is immers een werkzaamheid van feitelijke aard, die dan ook nauw verweven is met de waardering van de feitelijke omstandigheden door de rechter in eerste aanleg en in hoger beroep. Die uitleg kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst." Ook de klachten van Lely over de motivatie worden echter afgewezen, zodat het principale beroep verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 4655

Hoge Raad blijft worstelen met beschermingsomvang

re.gifRichard Ebbink(Brinkhof): Hoge Raad blijft worstelen met beschermingsomvang. Noot bij HR 7 september 2007, Lely/Delaval

"De uitkomst van de zaak is voorspelbaar en daarom bevredigend. Iemand die één of meer elementen van een conclusie niet toepast, maakt geen inbreuk. Dat de argumentatie van de HR opnieuw teleurstelt, komt door de gebrekkige wijze waarop de Hoge Raad blijft omgaan met het op de vraag naar de beschermingsomvang van een Europees octrooi toepasselijke recht. Dat recht is uniform internationaal (‘Europees’) recht. Dit in feite rechtstreeks toepasselijke eenvormige ‘Europese' recht is, ook volgens de HR, geformuleerd in artikel 69-1 EOV, welk artikellid wordt toegelicht in een, ook door de Hoge Raad geciteerd, protocol bij het EOV. "

Lees de volledige noot hier. HR 7 september 2007, Lely/Delaval hier.

IEF 4653

Als het octrooieren van het leven zelf

tabi.gifBijlage bij Kamerstuk 27428, nr. 87, 2e Kamer. Trendanalyse biotechnologie 2007, kansen en keuzes.

Omvangrijk rapport met een trendmatige analyse van de ontwikkelingen in de biotechnologie. Met o.a. aandacht voor Intellectual Property Rights:  

“Het beschermen van ‘uitvindingen’ door middel van ‘intellectual property rights (IPR)’ wordt door de meesten gezien als een drijvende kracht achter technologische innovatie en vooruitgang. (…) Over de voor- en nadelen van het beschermen van intellectueel eigendom is al veel gediscussieerd en geschreven. Hierbij gaat het meestal om octrooiering (of patentering). Het octrooirechtsysteem bestaat al eeuwen en even lang wordt er gediscussieerd over de voor- en nadelen.

(…) In de maatschappelijke discussie rond biotechnologie is één van de discussiepunten de toelaatbaarheid van het octrooieren of patenteren van vindingen. Hierbij spelen dezelfde argumenten een rol als bij de discussie rond octrooiering van geneesmiddelen of rond de effecten op ontwikkelingslanden. De discussie wordt verder aangewakkerd door de steeds verder groeiende samenwerking tussen industrie en wetenschappelijke instellingen. Een dergelijke kennisvalorisatie biedt grote voordelen, maar wordt ook gezien als bedreigend. Verder beschouwen sommigen het als het octrooieren van het leven zelf. Door het genomics onderzoek is een stortvloed aan nieuwe sequentie-gegevens en genen beschikbaar gekomen. Dit roept vragen op over wie het eigendomsrecht heeft.

Het is hierbij wel van belang te bedenken dat in Europa sequenties en genen niet octrooieerbaar zijn. Alleen als er sprake is van een toepassing (die nieuw, inventief en technisch toepasbaar is) kan een octrooi verleend worden. Toch kan het octrooieren leiden tot ongewenste gevolgen en maatschappelijke onrust. Onderzoek onder Amerikaanse en Canadese burgers liet zien dat enerzijds het nut van octrooieren voor innovatie werd onderkend, anderzijds gaven grote groepen in beide landen (respectievelijk 45 en 50%) aan zich onbehaaglijk te voelen bij biotechnologie patenten31. Ook wetenschappers zelf blijken zorgen te hebben over ongebreideld octrooieren.

Januari 2001 kende het ‘European Patent Office’ aan het Amerikaanse bedrijf Myriad Genetics octrooien toe betreffende de sequenties en toepassingen van het BRCA1 (borstkanker-1) gen. Een octrooiaanvraag voor het BRCA2 gen was nog in behandeling. In de Verenigde Staten waren de octrooien op beide genen al verleend. BRCA1 & 2 zijn genen die bijdragen aan aanleg voor borstkanker. Het testen op mutaties in beide genen werd al sinds 1994 routinematig toegepast door laboratoria in ziekenhuizen en erfelijkheidscentra. Door toekenning van het patent verkreeg het bedrijf een monopolie op het BRCA1 gen en op diagnostische testen naar afwijkingen in het gen bij patiënten. Sterker nog, ook nog onbekende mutaties vielen onder het octrooi. Myriad genetics eiste een licentiebijdrage voor elke test die door laboratoria werd uitgevoerd. Indien er sprake was van een onbekende mutatie eiste het bedrijf dat de analyse door Myriad genetics in de Verenigde Staten uitgevoerd zou worden. Hierdoor vertienvoudigden de kosten voor deze routinetest. Een storm van protest stak op. De Europese laboratoria weigerden de licentiebijdrage te betalen en voerden daarmee de testen feitelijk illegaal uit. Het octrooieren van deze genen leidde tot vragen over het ‘bezit’ van genen en of hier sprake was van een ‘ontdekking’ of een ‘uitvinding’. In 2004 herzag het Europese octrooibureau zijn besluit en schrapte de patenten. Myriad genetics is overigens hierin tegen beroep gegaan. De Nederlandse Rijksoctrooiwet is in 2004 gewijzigd. Daarin is opgenomen dat de aanvrager van een octrooi de functie van een gensequentie moet beschrijven, er staat echter niet in dat het octrooi ook tot deze functie beperkt blijft. Het opnemen van een dergelijke beperking zou veel van de bovengenoemde problemen kunnen voorkomen. Het RVZ heeft hier ondermeer voor gepleit.

Ook het octrooieren van genetisch gemodificeerde planten en organismen in de landbouw is omstreden. Voor de ontwikkelaars van de gg-gewassen is dit de enige manier om de hoge kosten terug te verdienen. Anderen zien er een inbreuk in op de vanouds geldende praktijken en rechten binnen de landbouw met rampzalige gevolgen. Wat hierbij een belangrijk element is dat het octrooirecht veel verder gaat dan het kwekersrecht en de octrooihouder veel meer rechten toekent. Met name het feit dat boeren geen recht meer hebben hun eigen uitgangsmateriaal, zoals zaden, te vermeerderen, stuit bij velen op weerstand. Vooral boeren in ontwikkelingslanden zouden hiervan de dupe worden. Dit is verder aangewakkerd door de zaak rond de Canadese boer Schmeiser. Deze boer werd er door Monsanto van beschuldigd inbreuk te maken op haar patent op herbicidentolerante maïs, door zaden te vermeerderen en uit te zaaien. Schmeiser beweerde dat de herbicidentolerantie door inkruising van naburige velden met gg-maïs in zijn materiaal terecht was gekomen. Het juridische gevecht heeft enige jaren voortgesleept tot in mei 2004 Monsanto door het Canadese Hooggerechtshof in het gelijk werd gesteld.

Een probleem van heel andere aard is de loopduur van een octrooi. De maximale wettelijke duur van een octrooi is in bijna alle gevallen twintig jaar. Deze termijn gaat in op het moment van indienen van het octrooi. Vooral bij (biotechnologische) geneesmiddelen kan dit op problemen stuiten. Octrooien worden aangevraagd in een vroegtijdig stadium, wanneer de ontwikkeling nog in volle gang is. Gezien de tijdsduur die de verdere ontwikkeling, de vele testen en de (pre)klinische onderzoeken in beslag neemt, zal de feitelijke beschermde termijn waarin de kosten terugverdiend kunnen worden veel korter zijn dan twintig jaar.

2.5 Samenvatting De EU bepaalt veelal de wetgeving op het gebied van biotechnologie. Nederland heeft weinig mogelijkheden tot inspraak. Indien veranderingen op nationaal niveau gewenst zijn, moet dit via de EU geregeld worden.

Lees het rapport hier (VROM).

IEF 4652

Eerst even voor jezelf lezen

1- BBIE, beslissing inzake oppositie, 6 september 2007, Nr. 2000394, Continental Holding B.V. tegen Albron B.V. (MORE tegen Coffee & More ( fig.))

“Hoewel het ingeroepen recht geheel vervat zit in het bestreden teken, dat bovendien over een zwak onderscheidend vermogen beschikt, is deze vaststelling op zichzelf niet voldoende om te overwegen dat de twee betrokken merken, elk in hun geheel beschouwd, overeenstemmen.”

Lees de beslissing hier.

2- BBIE, beslissing inzake oppositie, 6 september 2007, Nr2000392, Continental Holding B.V. tegen Albron B.V. (MORE tegen Coffee & More ( fig.))

“Hoewel het ingeroepen recht geheel vervat zit in het bestreden teken, dat bovendien over een zwak onderscheidend vermogen beschikt, is deze vaststelling op zichzelf niet voldoende om te overwegen dat de twee betrokken merken, elk in hun geheel beschouwd, overeenstemmen.”

Lees de beslissing hier.

3- HvJ EG, 11 september 2007, zaak C-17/06, Céline SARL tegen Céline SA.

„Merken, Artikelen 5, lid 1, sub a, en 6, lid 1, sub a, van Eerste richtlijn (89/104/EEG), Recht van houder van ingeschreven merk, bezwaar te maken tegen gebruik door derde van teken dat gelijk is aan merk, Gebruik van teken als maatschappelijke benaming, handelsnaam of bedrijfsembleem, Recht van derde om zijn naam te gebruiken”

Lees het arrest hier.

4- HvJ EG, 11 september 2007, zaak C-431/05. Merck Genéricos – Produtos Farmacêuticos Lda tegen Merck & Co. Inc. & Merck Sharp & Dohme Lda.

“Artikel 33 van de TRIPs-overeenkomst, Octrooien, Minimale beschermingsduur, Wetgeving van lidstaat die in kortere duur voorziet, Artikel 234 EG, Bevoegdheid van Hof, Rechtstreekse werking”

Lees het arrest hier.

IEF 4618

Kunstgras

kunstgras.jpgRechtbank Zutphen, 23 augustus 2007, KG ZA 07-231, Doornewaard tegen Air Force Ltd & Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 mei 2007, Rolnr. 03/650, Air Force Ltd. Tegen Smillie Beheer B.V. & Silic Nova B.V.  (Beide uitspraken met dank aan  Marleen van den Horst, BarentsKrans).

Vonnis tot opheffing van een bewijsbeslag in de eerder gesignaleerde Zutphense octrooizaak (IEF 4566) en het in hetzelfde artikel genoemde arrest van het hof Den Haag. Beide zaken hebben betrekking op de (volgens het hof) inbreukmakende Silicair-machine van Smillie.

In het arrest van 24 mei 2007 beoordeelt het hof de inbreuk door Smillie op een tweetal Europese octrooien van Airforce, waarvan de ene ziet op een inrichting en werkwijze voor het reinigen van speeloppervlakken uit kunstgras, en de ander ziet op een inrichting en werkwijze voor het herstellen van speeloppervlakken van kunstgras. Om onopgehelderde redenen zit een tijdvak van meer dan 5 jaar tussen het arrest van 24 mei 2007 en het beroepen vonnis van 27 april 2002. Eveneens blijft onopgehelderd waarom Airforce tegen dit vonnis is beroep is gegaan, maar vervolgens verzuimd heeft om van grieven te dienen, met als gevolg dat in hoger beroep alleen de incidentele grieven van Smillie aan de orde zijn.

Het hof oordeelt dat de Silicair-machine valt onder de beschermingsomvang van in elk geval één van de conclusies van beide octrooien. Ten aanzien van het tweede octrooi (het octrooi voor het herstellen van speeloppervlakken) wordt in de Silicair-machine volgens de rechtbank een equivalente werkwijze toegepast onder de functie-wijze-resultaat toets. Slotsom is dat de incidentele grieven van Smillie worden afgewezen en dat de door Smillie gevorderde verklaringen voor recht van niet-inbreuk niet voor toewijzing in aanmerking komen.

Het hof oordeelt dat de Silicair-machine valt onder de beschermingsomvang van in elk geval één van de conclusies van beide octrooien. Ten aanzien van het tweede octrooi (het octrooi voor het herstellen van speeloppervlakken) wordt in de Silicair-machine volgens de rechtbank een equivalente werkwijze toegepast onder de functie-wijze-resultaat toets. Slotsom is dat de incidentele grieven van Smillie worden afgewezen en dat de door Smillie gevorderde verklaringen voor recht van niet-inbreuk niet voor toewijzing in aanmerking komen.

In het vonnis in kort geding van 23 augustus 2007 vordert Doornewaard de opheffing van onder hem gelegde conservatoire (bewijs)beslagen op een exemplaar van de Silicair-machine.

De voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen acht zich onbevoegd  om van de vorderingen van Doornewaard kennis te nemen. Uitsluitend de rechtbank Den Haag zou bevoegd zijn. Weliswaar is de Zutphense de voorzieningenrechter als beslagrechter in beginsel bevoegd tot opheffing van het beslag op grond van artikel 705 Rv, maar dit betreft  volgens de voorzieningenrechter een aanvullende bevoegdheid, terwijl in dit geval de bevoegdheid van de Haagse rechter op grond van artikel 80 lid 2 sub a van de Rijksoctrooiwet prevaleert.

De voorzieningenrechter overweegt:

“Aangezien de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht slechts kan blijken uit een beoordeling van de vraag over de geldigheid en handhaving van octrooien, is krachtens het bepaalde in artikel 80 lid 2 aanhef en onder a. van de Rijksoctrooiwet 1995 de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding in Nederland bij uitsluiting bevoegd van de vordering tot opheffing van het onderhavige beslag kennis te nemen.” 

Lees het vonnis hier en het arrest hier.

IEF 4616

Chaos dreigt

msa.gifVandaag in het FD: Maarten Santman (De Brauw Blackstone Westbroek): Proces? Eis kosten terug! Een samenvatting in citaten:

“In octrooizaken kan de rechter een verliezende partij veroordelen tot het betalen van de proceskosten van de tegenpartij. Chaos dreigt.

(…) In het voorjaar van 2006 voltrok zich een kleine revolutie. De rechtbank Almelo besloot dat de in het ongelijk gestelde partij een groot gedeelte van de kosten van de winnaar wél moest betalen, naast zijn eigen kosten. De rechtbank baseerde dit oordeel op een Europese richtlijn, de Handhavingsrichtlijn. (…) Hoewel de richtlijn al in 2004 werd vastgesteld, was deze nog niet in een Nederlandse wet omgezet. De rechtstreekse toepassing ervan was totaal onverwacht.

(…) Elke rechter heeft eigen ideeën, met tegenstrijdige uitspraken en rechtsonzekerheid als gevolg. (…) In een poging een einde te maken aan de onduidelijkheid, stelde de Nederlandse Orde van Advocaten een systeem voor met vooraf vastgestelde vergoedingen. (…) Maar minister Hirsch Ballin van Justitie wil er niet aan. Hij gokt erop dat partijen voordat ze gaan procederen onderling afspraken maken over de proceskosten. Wonderlijk, want in de praktijk komt het pas tot een procedure als beide partijen gelijk denken te hebben.

(…) De rechtsonzekerheid blijft intussen bestaan.(…) Wel is duidelijk dat rechters gemiddeld genomen een kwart minder aan kosten toewijzen dan is gevorderd.  In een aantal uitspraken gaat dat gepaard met het op de vingers tikken van de advocaat over de hoogte van de gemaakte kosten. Maar procederen is nu eenmaal niet goedkoop. De vraag rijst of een rechter (hoewel de wet hem daartoe dwingt) de redelijkheid van de declaratie van een advocaat goed kán beoordelen. Kan een rechter inschatten hoeveel tijd een advocaat zou moeten besteden aan de voorbereiding van een zaak?

Rechters, rechtzoekenden en zelfs advocaten wachten op duidelijkheid, of ten minste richtlijnen. Een systeem met vooraf vastgestelde proceskostenvergoedingen is misschien zo gek nog niet.”

Lees het volledige artikel hier (alleen abonnees FD).