Octrooirecht  

IEF 5233

Spin ter aarde besteld

swbn.gifHoge Raad, 30 november 2007, LJN: BA9608, Roche Nederland B.V. c.s. tegen Primus en Goldenberg

Wel gemeld, nog niet besproken. Nadat het Europese Hof de spin, met web en al, had doodgemaakt, heeft de Hoge Raad haar nu ook begraven: buitenlandse zusterondernemingen mogen niet in Nederland gedaagd worden voor octrooiinbreuk in een ander EEX-land. Hoewel het de zaak Roche/Primus is die tot het gelijkgenoemde Europese arrest heeft geleid, gebruikt de Hoge Raad ambsthalve ook Gatt/Lukk om een beslissing te nemen over één van de beroepsmiddelen. Hiermee komt ze terug op een beslissing uit het tussenarrest.

Waar ging het in deze zaak oorspronkelijke om? Primus en Goldenberg zijn houder van Europees octrooi 131 627. Terzijde wordt opgemerkt dat het gepubliceerde arrest geanonimiseerd is, maar gezien de bekendheid van het Europese arrest staat het denkelijk vrij om de namen van de octrooihouders, hierna aan te duiden als Primus c.s., te gebruiken. Een tweede zijdelingse opmerking is dat het betreffende octrooi nog eerder overleden is dan de beroemde spin; het heeft in 2004 zijn uiterste einde bereikt.

Primus c.s. hebben Roche Nederland BV en acht andere vennootschappen van het Roche-concern in Nederland gedagvaard wegens inbreuk op het genoemde octrooi. Primus c.s. heeft gevraagd om een grensoverschrijdend verbod voor alle vennootschappen. De Nederlandse rechter heeft zich hier in eerste en tweede aanleg bevoegd toe geacht. Roche c.s. hebben cassatie ingesteld, onder meer om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van de niet-nederlandse inbreuk van de niet-nederlandse vennootschappen te betwisten.

Bij tussenarrest heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over vrijwel alle cassatiemiddelen (LJN: AF9714, arrest gepubliceerd op rechtspraak.nl), met uizonderling van de bevoegdheid ten aanzien van vennootschappen die buiten Nederland, doch binnen EEX-verdragstaten zijn gevestigd. Voor deze bevoegdheid heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld bij het Europese Hof, die uitspraak heeft gedaan in juli 2006 (IEF 2334).

De kern uit de uitspraak van het Hof is als volgt:

"Artikel 6, punt 1, van het [EEX-]Verdrag (….) moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij onderscheiden, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van slechts een van hen."

Uit dit antwoord blijkt dat het onderdeel terecht is voorgesteld ten aanzien van de medegedaagden van Roche Nederland in eerste aanleg die zijn gevestigd in een bij het EEX-Verdrag of EVEX aangesloten land. Nu Primus c.s. hun in 4.2.4 van het tussenarrest bedoelde beroep op art. 18 EEX-Verdrag in hun nadere schriftelijke toelichting hebben ingetrokken, kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot kennisneming van de vorderingen tegen de Roche-vennootschappen 3 tot en met 9 niet uit het EEX-Verdrag of het EVEX volgen. Teneinde verdere vertraging te voorkomen van de mogelijkheid voor Primus c.s. elders in Europa inbreukvorderingen tegen de bedoelde Roche-vennootschappen aanhangig te maken, zal de Hoge Raad die onbevoegdheid uitspreken.

Ten aanzien van een beweerde octrooi-inbreuk door de in de Verenigde Staten gevestigde Roche Diagnostic Systems wordt het volgende overwogen. De door het Hof van Justitie voor de in art. 6 lid 1 EEX-Verdrag en art. 6 lid 1 EVEX geformuleerde eis van samenhang geldt niet voor het in deze zaak nog van toepassing zijnde art. 126 lid 7 (oud) Rv., ongeacht of Roche Diagnostic Systems inbreuk op het Nederlandse deel of op een buitenlands deel van het Europese octrooi wordt verweten.

Voor zover het hof Roche Diagnostic Systems heeft verboden inbreuk te maken op een buitenlands deel van het Europese octrooi, dient evenwel rekening te worden gehouden met hetgeen het Hof van Justitie heeft beslist in zijn GAT/Luk-arrest. In dat arrest heeft het Hof beslist dat, indien in een octrooi-inbreukprocedure de geldigheid wordt betwist van het ingeroepen octrooi art. 16.4 van het EEX-Verdrag toepassing dient te vinden. Dit betekent dat bij uitsluiting de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan het octrooi is geregistreerd, bevoegd zijn omtrent die geldigheid te beslissen.

De Hoge Raad dient voor gevallen als hier bedoeld terug te komen van zijn oordeel, neergelegd in 4.11.5 van het tussenarrest. De Nederlandse rechter is jegens de andere verdragsluitende staten van het EEX-Verdrag aan die bevoegdheidsbeperking gebonden en dient dan ook in iedere te zijnen overstaan gevoerde procedure, ongeacht de vraag waar de partijen woonplaats hebben, art. 16.4 van dat verdrag toe te passen, indien de geldigheid van het octrooi wordt aangevochten.

In het arrest GAT/LuK heeft het Hof van Justitie geen uitsluitsel gegeven over de vraag welke de gevolgen zijn voor de inbreukvordering ingeval de verweerder in een inbreukprocedure de geldigheid van een ingeroepen, in een der andere lidstaten geldend octrooi, respectievelijk van een buitenlands gedeelte van een Europees octrooi aanvecht. Nu het Hof niet heeft beslist dat de bevoegdheidsbepaling van art. 16.4 ook de inbreukvraag als zodanig treft, moet worden aangenomen dat een rechter, tot oordelen geroepen over een octrooi-inbreukvordering die met een nietigheidsverweer of -vordering wordt begroet, door die enkele omstandigheid zijn bevoegdheid ter zake van de inbreukvordering niet verliest. Hij mag echter eerst tot een oordeel omtrent de inbreuk komen, indien de ingevolge art. 16.4 bevoegde rechter omtrent de geldigheid van het octrooi heeft beslist. Het staat de rechter daarom vrij de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het door een partij uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter, doch slechts indien de eisende partij dat wenst, nu die immers, hangende de procedure, gelet op art. 21 EEX-Verdrag (thans art. 27 EEX-Verordening) de mogelijkheid mist in het land van de ingevolge art. 16.4 (onderscheidenlijk 22.4) bevoegde rechter de inbreuk te bestrijden. Indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechter de vordering af te wijzen, nu hij de bevoegdheid mist te oordelen over een voor toewijzing van de inbreukvordering noodzakelijk geschilpunt.

Of de rechter, niettegenstaande een nietigheidsverweer of -vordering, de inbreukprocedure mag voortzetten indien hij van oordeel is dat de verweerder te kwader trouw handelt en aldus misbruik van procesrecht maakt, zoals door de Advocaat-Generaal Geelhoed bepleit, kan thans in het midden blijven, nu Primus c.s. een degelijke stelling in dit geding niet hebben betrokken.

De Hoge Raad vernietigt de arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 februari 2001 en 27 juni 2002; vernietigt het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 oktober 1997, voor zover gewezen in de zaak tegen eiseressen tot cassatie 3 tot en met 9, verklaart de rechtbank onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen deze Roche-vennootschappen; en verwijst het geding wat de zaak tegen eiseressen tot cassatie 1 en 2 betreft naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing. De kostenveroordeling is volgens de oude methode, omdat de zaak 1 mei 2007 aanhangig is gemaakt.

Lees het arrest hier.

IEF 5206

Een nogal ruime strekking

nq.gifRechtbank ‘s-Gravenhage, 14 november 2007, Nokia tegen Qualcomm, zaaknummer/rolnummer: 287058/HA ZA 07-1470

Octrooirecht. Wel gemeld, nog niet besproken. Geen uitputting. De door Nokia gevorderde verklaring voor recht van uitputting is te ruim en onvoldoende bepaald. De rechtbank acht zichzelf slechts internationaal bevoegd ten aanzien van de vorderingen die op Nederland zien.

Nokia en Qualcomm hadden een licentieovereenkomst gesloten (“de SULA”)  waarin Qualcomm aan Nokia een licentie verleend met betrekking tot octrooien van Qualcomm op het gebied van WCDMA-technologie. Na de looptijd van de SULA is Nokia doorgegaan met het gebruik van de onder de SULA verleende rechten zonder daarvoor aan Qualcomm een vergoeding te betalen. Qualcomm heeft tevens een overeenkomst met Texas Instruments Inc. gesloten waarin zij hebben toegezegd niet in rechte te zullen optreden tegen elkaars productie en verkoop van chips en chipsets op grond van de hen toekomende octrooirechten. In Duitsland en Italië lopen er eveneens procedures tussen Nokia en Qualcomm.

Kort gezegd vordert Nokia een verklaring voor recht dat alle octrooirechten van Qualcomm met betrekking tot chips en chipsets zijn uitgeput voor Nederland. Verder stelt zij dat door de uitputting in Nederland de octrooirechten tevens zijn uitgeput in de EU en de gehele EER. Hieraan legt zij ten grondslag dat de chips of chipsets die Nokia van Texas Instruments heeft gekocht door Texas Instruments met toestemming van Qualcomm op de Europese markt zijn gebracht. Qualcomm heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en beroept zich incidenteel op onbevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van de vorderingen van Nokia.

Ten eerste beroept Qualcomm zich op de nietigheid van de dagvaarding omdat deze onduidelijk en onvoldoende concreet zou zijn. Het beroep op de nietigheid slaagt niet. De rechtbank oordeelt:

“4.2 Hoewel aan Qualcomm kan worden toegegeven dat de dagvaarding een nogal ruime strekking kent, zijn daarin wel voldoende duidelijk de eis en de gronden daarvoor opgenomen, zodat voldaan is aan artikel 111 lid 2 Rv. (…) Blijkens haar verweer in de conclusie van antwoord en ten pleidooie heeft Qualcomm integendeel de kern van het betoog van Nokia kennelijk goed kunnen begrijpen. De (mogelijk te) ruime strekking van het door Nokia gevorderde, is een vraag die moet worden beantwoord in het kader van de bespreking van de toewijsbaarheid van die vorderingen, waarover hierna.”

Met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen van Nokia oordeelt de rechtbank allereerst dat de vordering van Nokia een zuiver beroep op artikel 53 ROW 1995 inhoudt:

“4.5 (…) Deze verklaring voor recht komt tegen de achtergrond van de stellingen van Nokia materieel gezien overeen en kan op één lijn worden gesteld met een verklaring voor recht dat bepaalde handelingen, namelijk het verhandelen van mobiele telefoons waarin Texas Instruments chips zijn verwerkt, niet strijdig zijn met in Nederland geldende octrooirechten van Qualcomm.”

Bovendien oordeelt de rechtbank dat een vordering tot verklaring voor recht van niet inbreuk niet gelijkgesteld kan worden met een verbodsvordering om met octrooien te ‘wapperen’. (zie r.o.v. 4.5)

De rechtbank oordeelt voorts dat zij slechts internationaal bevoegd is voor zover de vordering op Nederland ziet en dat deze bevoegdheid niet grensoverschrijdend van aard is. De stelling van Nokia dat uitputting in Nederland als gevolg heeft dat dit tevens uitputting voor de EU en de EER oplevert wordt niet gevolgd door de rechtbank:

“4.10 (…) Aan bepalingen van het EG-verdrag of artikel 94 Grondwet kan geen internationale (grensoverschrijdende) bevoegdheid worden ontleend. (…)De vaststelling of andere dan de hiervoor genoemde octrooirechten zijn uitgeput, dient – bij gebreke van andere aanknopingspunten – plaats te vinden door de rechter van het land van het buitenlandse octrooirecht (waar het schadebrengende feit zich voordoet). De Nederlandse rechter heeft te dien aanzien geen bevoegdheid.”

Ook het beroep van Qualcomm op onbevoegdheid op grond van artikel 27 EEX-Vo slaagt niet daar de buitenlandse procedures (Duitsland en Italië) zien op andere octrooien dan wel op vorderingen die een ander onderwerp betreffen en op een andere oorzaak berusten.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot verklaring voor recht van uitputting in Nederland te ruim en onvoldoende bepaald is geformuleerd:

“4.15(…) In de gebezigde formulering (“octrooien van Qualcomm die worden verwezenlijkt door middel van deze chip”, zie r.o. 3.2. onder b.) valt niet vast te stellen of uitputting heeft plaatsgevonden.
(…)
Nokia heeft voorts niet gespecificeerd welke concrete producten in het vrije verkeer van goederen zouden worden gebracht en wat de exacte configuratie is van deze producten, noch waar het de chips van Texas Instruments betreft, noch waar het haar eigen mobiele telefoons betreft.

Nokia specificeert evenmin hoe deze producten werken en wat de functionaliteit is van de chips in relatie tot andere, mogelijk van derden afkomstige, componenten in of buiten de mobiele telefoons, zoals de software die op de chip geladen wordt.

Nokia heeft ook niet gespecificeerd welke kenmerken van welke octrooi(en)(conclusies)
zouden lezen op welke onderdelen van de chips of mobiele telefoons. (…) Gelet op het vorenstaande is onduidelijk welk type conclusies in relatie tot welke producten mogelijk zouden zijn uitgeput. Daarbij komt nog dat het ook van het type conclusie zal afhangen of er al dan niet (impliciete) toestemming door de octrooihouder is gegeven voor het in het verkeer brengen van de producten, zo de TI Patent portfolio agreement al dergelijke toestemming zou inhouden, hetgeen Qualcomm gemotiveerd heeft bestreden. Reeds daarom zijn de vorderingen in de door Nokia gekozen algemene formulering niet toewijsbaar.”

Tot slot de proceskosten. Hoewel Nokia als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure zijn deze kosten conform het liquidatietarief begroot nu Qualcomm de gevorderde proceskostenveroordeling onvoldoende zou hebben onderbouwd. Qualcomm heeft namelijk nagelaten een specificatie van de werkelijk gemaakte kosten in het geding te brengen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5184

Eerst even voor jezelf lezen

1- Hoge Raad, 30 november 2007, LJN: BA9608, Roche Nederland B.V. c.s. tegen  Verweerders 1 & 2

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Europees octrooi; grensoverschrijdend inbreukverbod bij verweerders in en buiten EEX-gebied; vervolg op HR 19 december 2003, RvdW 2004, 10 en HvJEG 13 juli 2006, zaak nr. C-539/03. Internationale bevoegdheid; toepassing art. 6 sub 1 EEX-Verdrag/EVEX, eis van samenhang; exclusieve bevoegdheid art. 16.4 EEX-Verdrag/EVEX, reikwijdte; gevolgen inroepen nietigheid; gedeeltelijke onbevoegdverklaring, HR doet zelf zaak af.”

Lees het arrest hier

2- Gerechtshof Amsterdam, 30 oktober 2007, LJN: BIEF134, Gaba B.V. tegen Glaxosmithkline Consumer Healthcare B.V.

Samenvatting rechtspraak.nl: “In het vonnis waarvan beroep zijn de eerste en tweede TV-commercial beoordeeld en beide als misleidend aangemerkt. Over het misleidend karakter van de eerste TV-commercial zijn partijen het eens (tegen het oordeel van de voorzieningenrechter is door GSK althans geen grief gericht), terwijl de grief tegen het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent de tweede TV-commercial niet kan slagen. De overige reclameuitingen die GSK met betrekking tot Proglasur heeft gehanteerd, zijn noch in eerste aanleg, noch in het onderhavige hoger beroep misleidend geoordeeld. Gelet hierop is juist dat slechts rectificatie via de televisie van de (twee) uitgezonden reclamespots is bevolen. Gelet op onder meer de mate van misleiding in die reclamespots, de intensiteit van de gevoerde campagnes en de belangen die voor Gaba op het spel stonden, acht het hof rectificaties als door de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep (onder 5.3) gegeven, passend. Tegen de klacht van Gaba dat de rectificaties tijdens een voetbalwedstrijd zouden zijn uitgezonden – zodat sprake was van een minder grote kijkdichtheid – heeft GSK gesteld dat dit slechts een van de twee rectificaties betrof en dat de doelgroep vooral vrouwen betrof waarvan een grote groep in elk geval geen voetbal zal hebben gekeken, welke stellingen door Gaba niet althans onvoldoende zijn weersproken. Dit betekent dat grief 7 in het principaal appèl en grief 2 in het incidenteel appèl evenmin slagen.”

Lees het arrest hier.

IEF 5170

De minimis in het octrooirecht

mdo.gifVoorzieningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage 26 november 2007, Moule d’Or tegen Krijn Verwijs, zaaknummer / rolnummer: 297004 / KG ZA 07-1239 en 296023 / HA RK 07-1087

Gezamenlijke behandeling van een kort geding op grond van octrooi-inbreuk, aanhangig gemaakt door Moule d’Or, en een verzoek tot voorlopige plaatsopneming ex artikel 202 Rv ingediend door Krijn Verwijs. Interessante overwegingen over ‘de minimus’ gebruik van de geoctrooieerde werkwijze, waardoor volgens de voorzieningenrechter van inbreuk (toch) geen sprake is. 

De zaak heeft betrekking op een Nederlands octrooi van Moule d’Or dat ziet op een werkwijze waarbij mosselen gedurende enige tijd in schoon koud zeewater worden gebracht. Moule d’Or stelt dat Krijn Verwijs deze werkwijze toepast. Krijn Verwijs betwist dat van inbreuk sprake is en tracht dit onder meer aan te tonen door een verzoek om voorlopige plaatsopneming van de fabriek van Krijn Verwijs.

In het kader van de inbreuk is aan de orde of in de werkwijze van Krijn Verwijs wordt voldaan aan het kenmerk volgens het octrooi, dat de mosselen na het reinigen, scheiden en/of sorteren, gedurende ‘enige tijd’ in schoon koud zeewater worden gebracht.

Volgens de voorzieningenrechter is aan deze maatregel in de werkwijze van Krijn Verwijs niet voldaan. Onder ‘enige tijd’ in de zin van het octrooi dient volgens de voorzieningenrechter te worden verstaan een verblijftijd in een bak met schoon koud zeewater van enkele uren. Voor zover het octrooischrift hierover onduidelijkheid is, komt dit voor risico van de octrooihouder. Aan dit ‘enige tijd’ criterium is ‘bij normaal bedrijf’ van de productielijn van Krijn Verwijs niet voldaan, omdat de hoofdsorteringen van de mosselen gemiddeld niet langer dan circa 12 minuten in schoon koud zeewater verblijven. Dat de minder courante sorteringen als regel een aanzienlijk langere verblijftijd hebben, en dat daarbij dus – ook volgens de voorzieningenrechter! - wél de geoctrooieerde werkwijze wordt toegepast, doet niet af aan de conclusie dat Krijn Verwijs geen inbreuk maakt.

Op de stelling van Moule d’Or dat ook ‘een beetje’ inbreuk toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt, overweegt de voorzieningenrechter (r.o. 4.13):

“4.13 De vakman die van het octrooi kennis neemt zal evenwel begrijpen dat toepassing van de geoctrooieerde werkwijze alleen het door het octrooi beoogde voordeel oplevert indien de gehele stroom in de productielijn wordt verwerkt met toepassing van de werkwijze. De werkwijze kan niet ‘een beetje’ worden toegepast op een deel van de productie. Het octrooi beoogt immers een werkwijze te bieden die voert tot mosselen met een langere levensduur op het traject naar de eindgebruiker. Volgens de uitvinding wordt die langere levensduur bereikt door de mosselen ‘enige tijd’ in schoon koud zeewater te laten recupereren. Het is duidelijk dat alle mosselen in de verpakkingseenheid daartoe de gelegenheid moeten hebben gehad. (…)

“4.15 Dat het in haar inrichting principieel mogelijk is de werkwijze van het octrooi toe te passen, is onvoldoende voor de conclusie dat de geoctrooieerde werkwijze ook is toegepast. (…)”

Derhalve worden de inbreukvorderingen van Moule d’Or afgewezen. Het verzoek om voorlopige plaatsopneming van Krijn Verwijs wordt ook afgewezen, omdat de plaatsopneming volgens de voorzieningenrechter niet het geschikte middel is om vast te stellen dat van inbreuk geen sprake is.

Moule d’Or wordt veroordeeld in de (volledige) proceskosten in kort geding. Krijn Verwijs wordt veroordeeld in de proceskosten in de verzoekschriftprocedure. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat de kosten van partijen in verband met het verzoek tot voorlopige plaatsopneming slechts een fractie (5%) bedragen van de totale proceskosten. Krijn Verwijs wordt daarom veroordeeld tot betaling van 5% van de proceskosten van Moule d’Or in de verzoekschriftprocedure, terwijl om dezelfde reden op de door Moule d’Or te vergoeden proceskosten van Krijn Verwijs een kleine aftrek wordt toegepast.

Lees het vonnis hier. Over hetzelfde octrooi heeft tussen partijen eerder een kort geding plaatsgevonden. Lees dat vonnis hier.

IEF 5168

De minimis in het octrooirecht

Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage 26 november 2007, Moule d’Or tegen Krijn Verwijs, zaaknummer / rolnummer: 297004 / KG ZA 07-1239 en 296023 / HA RK 07-1087

Gezamenlijke behandeling van een kort geding op grond van octrooi-inbreuk, aanhangig gemaakt door Moule d’Or, en een verzoek tot voorlopige plaatsopneming ex artikel 202 Rv ingediend door Krijn Verwijs. Interessante overwegingen over ‘de minimus’ gebruik van de geoctrooieerde werkwijze, waardoor volgens de voorzieningenrechter van inbreuk (toch) geen sprake is. 

De zaak heeft betrekking op een Nederlands octrooi van Moule d’Or dat ziet op een werkwijze waarbij mosselen gedurende enige tijd in schoon koud zeewater worden gebracht. Moule d’Or stelt dat Krijn Verwijs deze werkwijze toepast. Krijn Verwijs betwist dat van inbreuk sprake is en tracht dit onder meer aan te tonen door een verzoek om voorlopige plaatsopneming van de fabriek van Krijn Verwijs.

In het kader van de inbreuk is aan de orde of in de werkwijze van Krijn Verwijs wordt voldaan aan het kenmerk volgens het octrooi, dat de mosselen na het reinigen, scheiden en/of sorteren, gedurende ‘enige tijd’ in schoon koud zeewater worden gebracht.

Volgens de voorzieningenrechter is aan deze maatregel in de werkwijze van Krijn Verwijs niet voldaan. Onder ‘enige tijd’ in de zin van het octrooi dient volgens de voorzieningenrechter te worden verstaan een verblijftijd in een bak met schoon koud zeewater van enkele uren. Voor zover het octrooischrift hierover onduidelijkheid is, komt dit voor risico van de octrooihouder. Aan dit ‘enige tijd’ criterium is ‘bij normaal bedrijf’ van de productielijn van Krijn Verwijs niet voldaan, omdat de hoofdsorteringen van de mosselen gemiddeld niet langer dan circa 12 minuten in schoon koud zeewater verblijven. Dat de minder courante sorteringen als regel een aanzienlijk langere verblijftijd hebben, en dat daarbij dus – ook volgens de voorzieningenrechter! - wél de geoctrooieerde werkwijze wordt toegepast, doet niet af aan de conclusie dat Krijn Verwijs geen inbreuk maakt.

Op de stelling van Moule d’Or dat ook ‘een beetje’ inbreuk toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt, overweegt de voorzieningenrechter (r.o. 4.13):

4.13 De vakman die van het octrooi kennis neemt zal evenwel begrijpen dat toepassing van de geoctrooieerde werkwijze alleen het door het octrooi beoogde voordeel oplevert indien de gehele stroom in de productielijn wordt verwerkt met toepassing van de werkwijze. De werkwijze kan niet ‘een beetje’ worden toegepast op een deel van de productie. Het octrooi beoogt immers een werkwijze te bieden die voert tot mosselen met een langere levensduur op het traject naar de eindgebruiker. Volgens de uitvinding wordt die langere levensduur bereikt door de mosselen ‘enige tijd’ in schoon koud zeewater te laten recupereren. Het is duidelijk dat alle mosselen in de verpakkingseenheid daartoe de gelegenheid moeten hebben gehad. (…)
 
“4.15 Dat het in haar inrichting principieel mogelijk is de werkwijze van het octrooi toe te passen, is onvoldoende voor de conclusie dat de geoctrooieerde werkwijze ook is toegepast. (…)”

Derhalve worden de inbreukvorderingen van Moule d’Or afgewezen. Het verzoek om voorlopige plaatsopneming van Krijn Verwijs wordt ook afgewezen, omdat de plaatsopneming volgens de voorzieningenrechter niet het geschikte middel is om vast te stellen dat van inbreuk geen sprake is.

Moule d’Or wordt veroordeeld in de (volledige) proceskosten in kort geding. Krijn Verwijs wordt veroordeeld in de proceskosten in de verzoekschriftprocedure. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat de kosten van partijen in verband met het verzoek tot voorlopige plaatsopneming slechts een fractie (5%) bedragen van de totale proceskosten. Krijn Verwijs wordt daarom veroordeeld tot betaling van 5% van de proceskosten van Moule d’Or in de verzoekschriftprocedure, terwijl om dezelfde reden op de door Moule d’Or te vergoeden proceskosten van Krijn Verwijs een kleine aftrek wordt toegepast.

Lees het vonnis hier. Over hetzelfde octrooi heeft tussen partijen eerder een kort geding plaatsgevonden. Lees daarover hier meer.

IEF 5166

Een andere oplossing

RWS.gifWebsite OCN: Convenant.Rijkswaterstaat: nieuwe werkwijze intellectueel eigendom. (…) "Een aannemer die iets nieuws ontdekt tijdens een werk voor Rijkswaterstaat, was voorheen in veel gevallen het intellectueel eigendom kwijt. Als Rijkswaterstaat eisten we vaak het octrooi op, om in de onderhoudsfase niet gebonden te zijn aan één partij. Een logische gedachte, maar het stimuleert de markt niet om vernieuwend bezig te zijn. Daarom hebben we een andere oplossing gevonden." (…) "Stel dat een aannemer een interessante vinding doet tijdens een werk voor Rijkswaterstaat. Dan ´kopen´ we tegen een redelijke vergoeding een licentie voor die vinding, waardoor we de nieuwe techniek of het product mogen toepassen voor het desbetreffende werk of gebied. De aannemer is vervolgens vrij om de vinding ook elders aan te bieden. Zo voorkomen we dat we de hoofdprijs betalen bij het aanleggen en onderhouden van een project."

Zelfde bericht: “Op 1 november j.l. heeft ook CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte een convenant Intellectueel Eigendom ondertekend, dat het respect voor elkaars vertrouwelijke ideeën, kennis en octrooien bevordert.”

Lees hier meer.

IEF 5161

Octrooibox

Kamerstuk 31206, nr. 15, 2e Kamer, Wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008); Tweede nota van wijziging.

“In het wetgevingsoverleg van 16 november 2007 heb ik mijn enthousiasme uitgesproken over het amendement van de leden Jules Kortenhorst en Tang over het uitbreiden van de octrooibox met immateriële activa waarvoor geen octrooi is verleend maar die wel zijn voortgekomen uit een S&O-project.2 Deze uitbreiding bevordert succesvolle innovatie en past dus binnen de doelstelling van de octrooibox. De onderhavige wijziging strekt ertoe het voorstel van de indieners over te nemen.”

Lees de nota van wijziging hier.

IEF 5158

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA, 27 November 2007, zaak T-434/05, Gateway, Inc tegen OHIM / Fujitsu Siemens Computers GmbH(Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure op grond van oudere Gemeenschapswoord- en beeldmerken Gateway and GATEWAY tegen Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk ACTIVY Media Gateway.

“48. In the present case, the Court finds that both the element ‘media gateway’ and the element ‘gateway’ in the trade mark applied for directly evoke, in the mind of the relevant consumer, the concepts of a media gateway and a gateway, which are commonly used in the computing sector. Those elements of the trade mark applied for are therefore highly descriptive of the goods and services covered by that trade mark. By contrast, since the first element of that mark, ‘activy’, is devoid of any conceptual meaning in the mind of the relevant consumer, the Board of Appeal was lawfully able to consider that it constitutes the dominant element and to conclude that there is no conceptual similarity between the conflicting signs.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 26 november 2007, KG ZA 07-1239 en HA RK 07-1087, Moule d’or B.V. tegen Krijn Verwijs Yerseke B.V. c.s. en vice versa.

Vonnis, tevens beslissing op verzoek. “Aannemelijk is dat de meerderheid van de minder courante sorteringen wel wordt verwerkt volgens de geoctrooieerde werkwijze. Voor alle sorteringen geldt evenwel dat een gedeelte hoe dan ook niet volgens de geoctrooieerde werkwijze wordt verwerkt. Moule d’Or neemt het standpunt in dat dit op zijn minst ‘een beetje’ inbreuk indiceert en dat ook ‘een beetje’ inbreuk toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt. De vakman die van het octrooi kennis neemt zal evenwel begrijpen dat toepassing van de geoctrooieerde werkwijze alleen het door het octrooi beoogde voordeel oplevert indien de gehele stroom in de productielijn wordt verwerkt met toepassing van die werkwijze.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 23 november 2007, KG ZA 07-1219, Granuband B.V. tegen Granuflex Ipari Es Kereskedelmi Kft.

Gemeenschapsmerk Granuflex. 6.2. “De vraag waar het hier om gaat is volgens Granuband of de in 2003 en 2004 afgegeven voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn. Granuband meent van wel en Granuflex meent van niet. Bij positieve beantwoording heeft Granuband nog steeds een voor tenuitvoerlegging beschikbare executoriale titel, die ook voorzien is van een Vollstreckungsklausel in Duitsland. Granuband meent om twee redenen dat de voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5125

Stormbestendig

snz.gifHet AD bericht: “Paraplugroothandel Impliva uit Mijdrecht haalde vrijdag in de rechtszaal alles uit de kast om aan te tonen dat de stormbestendige paraplu, die het Delftse bedrijf Senz Umbrellas vorig jaar op de markt bracht, helemaal niet nieuw en innovatief is. Drie oud-TU-studenten brachten het asymmetrische model vorig jaar op de markt. Ze kregen de exclusieve rechten voor het ontwerp en de paraplu werd wereldberoemd. Onterecht, zo stelde Impliva vrijdag in het kort geding dat zij aangespannen. (…)  Senz heeft volgens Impliva gewoon een oud idee opgepakt en een modernere versie gemaakt.(…)  Volgens Senz roepen de twee paraplu’s verwarring op bij de consument.

(…) De rechter liet doorschemeren dat hij de Implivaparaplu niet direct als een inbreuk op het Senzmodel beschouwt. Hij wil dat de twee partijen om de tafel gaan. (…) Als Impliva en Senz er niet uitkomen volgt het vonnis op 14 december.”

Lees hier meer.

IEF 5124

This particular issue

"The World Health Organization, which has intensively debated intellectual property rights issues in recent years, has restructured its management of the issues, elevating IP to the director general’s office. “[The restructuring] shows the importance that the director general is giving to this particular issue, and reinforces what WHO is already doing in advising countries on IPR issues based on the existing mandate,” said a WHO official. The official added that intellectual property and innovation issues are now going to be “one single body” dealing with the issue, concentrated in the director general’s office."

Lees hier meer (IP Watch).