Octrooirecht  

IEF 2861

Het wapperverbod

Rechtbank ‘s-Gravenhage 27 oktober 2006, rolnr. 273479. Industria Technische Verlichting B.V. tegen  P.P.S. Purchasing and Development Services B.V. & Timmermans.

Interessante octrooizaak. Het recht op voorgebruik wordt door de Voorzieningenrechter erkend. Bovendien wordt een nieuwe juridische term geïntroduceerd, namelijk “wapperen” (mededelingen doen omtrent de beweerdelijke Octrooiinbreuk) en het  “wapperverbod”.

In 2004 heeft Philips een nieuwe buislamp voor het gebruik in tuinbouwkassen geïntroduceerd. Deze buislamp wordt in oktober 2004 toegestuurd aan vier Nederlandse bedrijven teneinde voor die buislamp geschikte verlichtingsarmaturen te ontwikkelen. Onder deze Nederlandse bedrijven zich ook Industria en een bedrijf waar Timmermans destijds werkzaam was.

Industria is vervolgens begonnen met de ontwikkeling van de Optipar. Op 1 september 2005 heeft Industria een Nederlands octrooi aangevraagd voor de door haar ontwikkelde lamphouder met een prioriteit van 27 april 2005. Op 1 maart 2005 (en dus eerder dan Industria) heeft Timmermans een Nederlands octrooi voor een soortgelijke lamphouder aangevraagd. Op 19 december 2005 heeft Timmermans een tweede Nederlands octrooi aangevraagd at grotendeels overeenstemt met het eerste.

Timmermans heeft in augustus 2005 zakelijke relaties van Industria benaderd en daarbij te kennen gegeven dat Industria met de Optipar inbreuk maakt op de octrooirechten van Timmermans.

Industria vordert in kort geding dat Timmermans zal worden verboden, kort gezegd, haar van octrooi-inbreuk te betichten en ter zake rechtsmaatregelen te nemen. Industria stelt daartoe primair dat de octrooien van Timmermans niet geldig zijn en subsidiair dat zij een recht op voorgebruik als bedoeld in artikel 55 ROW heeft. Immers, Industria was op 1 maart reeds bezig met de ontwikkeling van de Optipar.

Tussen partijen is niet in discussie dat de maatregelen, welke door de Voorzieningenrechter voorshands als wezenlijk voor de octrooien van Timmermans worden aangemerkt, ook worden toegepast in de Optipar.

De summierlijk onderbouwde geldigheidsbezwaren van Industria gaan volgens de Voorzieningenrechter niet op. Het gaat er dus om of Industria zich ter zake van haar Optipar op voorgebruik kan beroepen.

Een aanspraak op een voorgebruiksrecht komt uitsluitend toe aan degene die het product waar de uitvinding in wordt toegepast in of voor zijn bedrijf vervaardigt of toepast. Er dient tenminste een begin van uitvoering te zijn op de dag van indiening van de aanvrage van de uitvinding. Dit brengt met zich dat op dat moment reeds besloten moet zijn dat tot vervaardiging van het product zal worden overgegaan. In deze zaak is als dag van indiening aan te merken 1 maart 2005.

De Voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat de ontwikkeling van de Optipar voor 1 maart 2005 al ruim het abstracte niveau van een tekening ontstegen was. Er was al meer dan een begin gemaakt met de praktische uitvoering. Voorshands dient er dan ook van uit te worden gegaan dat Industria een recht van voorgebruik toekomt. Ook het gevraagde “wapperverbod” wordt door de Voorzieningenrechter toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2808

Prebiotisch (5)

pb.bmpGerechtshof 's-Gravenhage,  26 oktober 2006, LJN: AZ1000. N.V. Nutricia tegen Kruidvat Retail B.V.

In hoger beroep wordt het Kruidvat wederom niet verboden om inbreuk te maken op een "babymelk octrooi" van Nutricia. Het hof is van mening dat er een gerede kans bestaat dat conclusie 1 van het octrooi zal worden vernietigd in de door Kruidvat bij de rechtbank ‘s-Gravenhage aanhangig gemaakte bodemprocedure.

Bij exploot van 28 april 2006 is Nutricia in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 april 2006 dat door de voorzieningenrechter in de rechtbank in kort geding is gewezen. Door Kruidvat is medegedeeld dat een vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi van Nutricia bij de rechtbank ’s-Gravenhage aanhangig is.

Het Europese octrooi 1.105.002 B1 van Nutricia (hierna ook: het octrooi) heeft betrekking op koolhydraatmengsels. Dergelijke koolhydraatmengsels kunnen worden gebruikt in melkpoeder voor zuigelingen. In dit geding staat de vraag centraal of er een gerede kans bestaat, dat het (Nederlandse deel van het) octrooi van Nutricia wegens het ontbreken van nieuwheid, althans gebrek aan inventiviteit, zal worden vernietigd, alsmede of, zo dit niet het geval mocht zijn, door Kruidvat inbreuk op het octrooi wordt gemaakt.

Kruidvat bestrijdt de nieuwheid van conclusie 1 (en die van de volgconclusies 2-11) op basis van vier documenten, die deels tijdens de oppositieprocedure niet aan de orde zijn geweest. Eén van deze documenten is een tijdig gepubliceerde octrooiaanvrage van Nutricia zelf.

Naar het voorlopig oordeel van het hof, bestaat er een gerede kans dat conclusie 1 van het octrooi zal worden vernietigd in de door Kruidvat bij de rechtbank ‘s-Gravenhage aanhangig gemaakte bodemprocedure: niet wegens gebrek aan nieuwheid, zoals Kruidvat betoogt, maar wel wegens gebrek aan inventiviteit.

Nutricia heeft er op gewezen dat een dergelijk voorlopig oordeel nog niet hoeft te leiden tot het afwijzen van de inbreukvordering. Waar het om gaat is de vraag of het octrooi in dusdanige mate zal worden herroepen dat geen sprake meer zal zijn van inbreuk op het octrooi. Dit mag op zichzelf juist zijn, maar daarvoor geldt wel de voorwaarde, dat door de formulering van een wijziging met voldoende duidelijkheid de grenzen worden getrokken van de bescherming die door het octrooi wordt geboden. Bovendien moet het gaan om een wijziging die voor de gemiddelde vakman reeds tevoren voldoende voor de hand lag om zelfstandig tot de slotsom te komen dat het octrooi slechts verleend had behoren te worden met de in die wijziging gelegen beperking.

Door Nutricia is gesteld dat het octrooi beperkt kan worden tot de combinatie van conclusie 1 met twee, maar het hof begrijpt: vier van de onderconclusies. Het hof leidt hieruit af, dat de grenzen van het eventuele resterende deel van het octrooi zich niet eenvoudig laten vaststellen. Daarbij komt dat niet alle documenten die in de oppositieprocedure tegen het octrooi zijn ingebracht in deze procedure zijn overgelegd. Een en ander betekent dat de onderhavige zaak ingewikkelder is dan geschetst. Voor een nog diepgaander onderzoek dan hierboven aangegeven is in dit kort geding geen plaats.

Gezien het vorenstaande is in dit kort geding daarom voor een verbod (indirect) inbreuk te maken op het octrooi, voorzover verleend voor Nederland, geen plaats. Dit betekent dat de grieven van Nutricia niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Het vonnis wordt bekrachtigd en Nutricia wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Lees het vonnis hier.

IEF 2800

Precies en ondubbelzinnig

cpos.gifRechtbank Den Haag 25 oktober 2006, HA ZA 05-3005, Teckru Projects B.V. tegen B.V. Machinefabriek P.M. Duyvis.

Duyvis is houder van een Europees octrooi dat ziet op “een pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter”. Dit octrooi is verleend met inroeping van de prioriteit van een Nederlandse octrooiaanvrage die ziet op dezelfde uitvinding. Teckru is, kort gezegd, van mening dat de uitvinding van Duyvis op de prioriteitsdatum niet nieuw was, en vordert de vernietiging van het Europese octrooi voor Nederland. Ten aanzien van het Nederlandse octrooi vordert Teckru primair een verklaring voor recht dat dit octrooi op grond van artikel 77 ROW sinds 4 december 2002 geen rechtsgevolgen meer heeft en subsidiair de vernietiging van het octrooi.

Op 14 juli 2005 heeft Teckru het Octrooicentrum Nederland (OCN) terzake van het Nederlandse octrooi verzocht om een nietigheidsadvies. Kort daarop heeft Duyvis afstand gedaan van een deel van het octrooi. Het OCN heeft daarop geconcludeerd dat de conclusies na afstand niet nieuw zijn. Bij akte van afstand van 24 april 2006 doet Duyvis opnieuw afstand van een deel van het Nederlandse octrooi. Hoe de conclusies van het NL octrooi na deze tweede afstand zijn komen te luiden, is echter aan de rechtbank niet kenbaar gemaakt.

Terzake van het NL octrooi wijst de rechtbank de vorderingen af, omdat niet kenbaar is gemaakt hoe de conclusies luiden na de tweede afstand en bovendien terzake van deze nieuwe conclusies geen nietigheidsadvies van het OCN is overgelegd, zoals vereist is op grond van  artikel 70 lid 2 ROW.

Terzake van het Europese octrooi overweegt de rechtbank dat in elk geval het document “Bauermeister 1965”nieuwheidschadelijk is, mits komt vast te staan dat dit document ook daadwerkelijk vóór de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk is gemaakt. Dit wordt door Duyvis betwist. De rechtbank meent dat, gelet op de betwisting door Duyvis, niet op de juistheid van de terzake overgelegde verklaring van de heer Bauermeister zelf kan worden afgegaan. Volgens de rechtbank moet “precies en ondubbelzinnig” worden aangetoond dat Bauermeister 1965 op de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk was. De rechtbank laat Teckru toe om te bewijzen dat, wanneer en aan wie dit document voor de prioriteitsdatum ter beschikking is gesteld en houdt iedere verdere beslissing aan.

Lees het vonnis hier.

IEF 2788

6 maanden extra

Het Octrooicentrrum Nederland wijst er op dat, zoals verwacht, de Europese Raad vandaag het voorstel m.b.t. de  "Regulation on medicinal products for paediatric use and amending Council regulation (EEC) No 1768/92 (Verordening betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen)" heeft goedgekeurd. Hierdoor kan 6 maanden extra verlenging van de duur van het aanvullend beschermingscertificaat worden verkregen..

Lees de goedkeuring hier.  Achtergrondinformatie hier.

IEF 2787

Luidende

Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van Richtlijn nr. 2004/27/EG en Richtlijn nr. 2004/28/EG

“Artikel 42, tiende lid, van het voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Kamerstukken II, 2004/04, 29 359), heeft dezelfde werking als het aanhangige wetsvoorstel nr. 30 663 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van richtlijn 2004/27/EG en 2004/28/EG. Daarmee wordt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet overbodig en kan derhalve met de inwerkingtreding van wetsvoorstel 30 663 vervallen.”

Nota Van Wijziging. Het voorstel van rijkswet wordt gewijzigd als volgt: Na artikel I wordt en nieuw artikel Ia ingevoegd luidende:

Artikel Ia

1. Indien artikel 42, tiende lid, van het bij koninklijke boodschap van 8 december 2003 ingediende voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet, Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, tot wet wordt verheven en in werking treedt vóór het tijdstip waarop deze rijkswet in werking treedt, vervalt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet op het tijdstip waarop deze rijkswet in werking treedt.
2. Indien deze rijkswet in werking treedt vóór of op het tijdstip waarop artikel 42, tiende lid, van het bij koninklijke boodschap van 8 december 2003 ingediende voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet, Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet op het tijdstip waarop laatstgenoemde wet in werking treedt.

Toelichting

Artikel 42, tiende lid, van het voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Kamerstukken II, 2004/04, 29 359), heeft dezelfde werking als het aanhangige wetsvoorstel nr. 30 663 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van richtlijn 2004/27/EG en 2004/28/EG. Daarmee wordt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet overbodig en kan derhalve met de inwerkingtreding van wetsvoorstel 30 663 vervallen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken

Lees de nota ook hier.

IEF 2783

Van Gennip herziet Rijksoctrooiwet.

vg.bmpPersbericht Ministerie van Economische Zaken, 20 oktober 2006. "De Rijksministerraad heeft op voorstel van staatssecretaris Van Gennip van Economische.Zaken ingestemd met een aantal wijzigingen van de Rijksoctrooiwet 1995. De wijzigingen geven het midden- en kleinbedrijf meer rechtszekerheid en vergroten het bewustzijn van de voordelen van octrooien. De aanpassingen volgen op een evaluatie van het functioneren van de wet en zijn een uitwerking van de beleidsvisie Octrooibeleid en MKB die in juni 2006 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Uit de evaluatie blijkt dat het huidige systeem voor Nederlandse octrooien een waardevolle aanvulling is op het Europese systeem, maar dat een aantal aanpassingen nodig zijn. Het betreft:

- het 6-jarig octrooi wordt afgeschaft, waardoor alleen een rijksoctrooi van maximaal 20 jaar overblijft;
- het wordt mogelijk een Engelstalige octrooiaanvraag in te dienen (met conclusies in het Nederlands) waardoor de vertaalkosten laag of nihil blijven;
- de instandhoudingstaksen worden vanaf 3 jaar na indiening geheven, een jaar eerder dan nu het geval is (dat dwingt octrooihouders eerder de afweging te maken of zij hun octrooi in stand willen houden);
- het Octrooicentrum Nederland krijgt bredere adviesmogelijkheden zodat het advies kan worden verbeterd.

De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden pas openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer."

IEF 2781

7 fte op jaarbasis

2k.bmpTweede Kamer, kamerstuk 30800 XIII, nr. 14. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2007.

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden.

Vraag 88:  “Kan het Kabinet een toelichting geven op de uitspraak dat «de mogelijke afschaffing van het zesjarig octrooi zal leiden tot extra werk omdat, zo stelt de EZ-begroting de aanvragen toenemen voor een twintigjarig octrooi? Het lijkt toch aannemelijk dat hierdoor een structurele afname van het aantal aanvragen zal plaatsvinden? Kan het Kabinet een prognose geven voor de komende vijf jaar van het personeelsbestand van het octrooicentrum en een onderbouwing van de noodzaak?”

Antwoord 88: “Afschaffing van het 6-jarig octrooi is een onderdeel van de door het Kabinet voorgenomen wijzigingen van de Rijksoctrooiwet die tot doel hebben de kwaliteit van het Nederlandse octrooisysteem te verhogen. Het 20-jarig octrooi wordt het meest aangevraagd. Dit octrooi kent een onderzoek naar de stand van de techniek; een 6-jarig octrooi heeft dit niet. In de periode 2000–2005 zijn door Octrooicentrum Nederland jaarlijks tussen de 550 en 620 6-jarige octrooien verleend. De verwachting is dat het grootste deel zal overstappen op het 20-jarig octrooi. Dit betekent dat OCNL meer onderzoeken naar de stand van de techniek zal moeten uitvoeren. Dit extra aantal wordt geschat op maximaal 600 onderzoeken op jaarbasis, gebaseerd op het aantal verleende 6-jarige octrooien in de afgelopen jaren. Hiervan zal naar schatting 75% kunnen worden uitgevoerd door OCNL. De rest zal worden uitgevoerd door het Europees Octrooibureau. Voor de 450 onderzoeken die OCNL dus naar verwachting zelf zal verrichten, is naar schatting 7 fte op jaarbasis nodig. Naar verwachting zal hier de komende 5 jaar geen verandering in komen. Bedacht moet overigens worden dat ook andere ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op het aantal aanvragen, en dus op de benodigde capaciteit; zo is niet precies te voorspellen wat het effect is van de mogelijkheid om octrooiaanvragen ook in het Engels in te dienen.”

IEF 2779

Iconische status of kleine stap voorwaarts

gartom.gifRechtbankverslag op nu.nl: 'TomTom helemaal niet zo revolutionair. De advocaten van TomTom verklaarden donderdag in een kort geding in Den Haag dat er haast is geboden omdat de periode voor kerst altijd belangrijk is voor de verkoop. 

Het gaat om de Garmin-apparaten C300  en C500, waarvan het eerste model na de TomTom GO in januari 2005 werd gepresenteerd. Het kort geding ging vooral over de 'bolle' GO.

Volgens TomTom is het overduidelijk dat de ontwerpers van de Amerikaanse onderneming vanaf maart 2004 hun inspiratie haalden uit de GO. TomTom liet in maart 2004 een "revolutionair ontwerp" zien, dat een enorme opmars inleidde en concurrentie wakker schudde, zo stelde raadsman Hugo van Heemstra. Hij sprak van een product dat net als de iPod van Apple en de Senseo-koffiemachine van Philips in korte tijd een iconische status heeft bereikt.

Van Heemstra illustreerde het vermeende kopieergedrag van Garmin met twee grote kartonnen borden die de evolutie in de ontwikkeling van de Amerikaanse apparaten lieten zien. Conclusie: na maart 2004 was er sprake van een trendbreuk. De antenne was opeens verdwenen en het scherm was symmetrisch in het midden geplaatst. Ook bij journalisten en technologiekenners viel de gelijkenis op, aldus de raadsman.

Volgens de advocaat van Garmin, Klaas Bisschop, voert TomTom "een achterhoedegevecht". Hij wees daarbij op het nieuwere model, de Nüvi, die eerder dan TomTom uitging van een platter ontwerp. Bovendien, zo betoogde hij, hoeft inspiratie opdoen van een ander ontwerp er niet automatisch toe te leiden dat een onderneming inbreuk maakt op ontwerpbescherming die een bedrijf is toegewezen. Volgens de Garmin-raadsman was het GO-apparaat helemaal niet zo revolutionair als TomTom wil doen geloven. "Hier was sprake van een kleine stap voorwaarts. Er was al vormgevingserfgoed waar TomTom dankbaar gebruik van heeft gemaakt." Uitspraak op 1 november.”

Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 2777

Ook naar Duits recht

doseren.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 19 oktober 2006, KG ZA 06/1082. Van Kempen tegen Kuipers c.s.)

Van Kempen is houder van een Europees octrooi met betrekking tot een doseerinrichting voor potgrond. Op een bedrijfsterrein in Duitsland bevinden zich zes doseerinrichtingen. Deze zijn in 2006 door Van Kempen fotografisch vastgelegd.

De doseerinrichtingen zijn eigendom van het Duitse bedrijf Emsflower GmbH. Kuipers (één van de zes gedaagden) is de enig bestuurder van dit Duitse bedrijf. Ook is Kuipers de enig bestuurder van de enig aandeelhouder van Emsflower GmbH. Van Kempen beticht Kuipers c.s. van inbreuk op zijn octrooi. Zowel Kuipers in privé alsmede de vijf gedaagden vennootschappen zijn daarvoor volgens Van Kempen aansprakelijk.

 

Ten aanzien van de bevoegdheid overweegt de Voorzieningenrechter dat het feitencomplex in elk geval door de woon- of vestigingsplaats hier te lande van eiser en gedaagden mede in Nederland is gelokaliseerd. Het inbreukmakend dan wel onrechtmatig handelen van de in Nederland wonende of gevestigde gedaagden heeft Van Kempen tot grondslag van zijn vordering gemaakt. Kuipers betwist weliswaar de deugdelijkheid van die grondslag, maar dat laat onverlet dat de rechtsmacht in beginsel wordt beoordeeld op basis van de feiten die eiser tot grondslag van zijn vordering stelt. In de stellingname van Van Kempen ligt volgens de Voorzieningenrechter besloten dat de regie ter zake van de inbreuk vanuit Nederland plaats vindt, zodat ook hier te lande sprake is van inbreukmakende handelen. De Haagse rechter is dus bevoegd

De Voorzieningenrechter oordeelt voorts dat het in deze procedure te beoordelen feitencomplex betreft de bouw van doseerinrichtingen in Duitsland en het gebruik daarvan ook in Duitsland. Zowel de bouw als het gebruik is primair toe te rekenen aan de vennootschap naar Duits recht Emsflower GmbH.

De betwisting van de geldigheid van het octrooi door Kuipers c.s. is zeer summier. Vandaar dat de Voorzieningenrechter oordeelt dat naar verwachting een Duitse rechter met toepassing van Duits recht zal aannemen dat het octrooi geldig is. De overeenstemming tussen de doseerinrichtingen en het octrooi wordt door Kuipers c.s. niet betwist. De Voorzieningenrechter gaat er derhalve voorshands vanuit dat een Duitse rechter met toepassing van Duits recht inbreuk op het octrooi zal aannemen, in elk geval door Emsflower GmbH.

Ten slotte gaat het in deze zaak nog om de vraag of de inbreuk op het octrooi ook is toe te rekenen aan Kuipers c.s. De Voorzieningenrechter vindt van niet. De dwarsverbanden tussen de gedaagden en Emsflower is niet voldoende om vereenzelviging aan te nemen. Er is in casu geen reden voor piercing the corporate veil.

Om eventueel aansprakelijkheid van hulppersonen of opzettelijk uitlokken van inbreuk aan te nemen is door Van Kempen onvoldoende gesteld.

Leeshet vonnis hier.

IEF 2774

Explosief ontslakken

dvce.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2006, HA ZA 05/833. Technisches Büro Steur c.s. tegen Zilka c.s.

De gebroeders Zilka zijn de houders van een Europees octrooi met betrekking tot een “‘Inrichting, systeem en werkwijze voor het tijdens de werking explosief ontslakken’”. Tegen het octrooi is oppositie ingesteld bij EOB door een derde partij. Steur (eiseres sub 1 in deze zaak) heeft in de oppositie geïntervenieerd.

Steur c.s. vorderen, kort gezegd, (i) schorsing van het geding totdat het EOB een eindbeslissing in de oppositie heeft gegeven, (ii) vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi, en (iii) een verklaring voor recht van niet-inbreuk in Nederland en Duitsland.

Ambtshalve overweegt de rechtbank dat ingevolge het arrest van het HvJ EG in de zaak Gat en LUK (C-4/03), gewezen op 13 juli 2006- derhalve na de pleidooien in deze zaak – dat de rechtbank gelet op artikel 22 lid 4 EEX-Verordening geen grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt. Vast staat immers dat in de onderhavige zaak een rechtens relevant beroep wordt gedaan op de ongeldigheid van het octrooi, waarover de Duitse rechter bij uitsluiting bevoegd is te oordelen voor zover het Duitsland betreft. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de verklaring voor recht van niet-inbreuk, voor zover deze op Duitsland betrekking heeft.

Bovendien wordt ook op de Nederlandse kant van de zaak niet inhoudelijk ingegaan. De rechtbank ziet aanleiding om de procedure hangende de oppositieprocedure te schorsen op de voet van art. 83 lid 4 ROW 1995.

De reden voor de schorsing is dat in de onderhavige procedure en in de oppositieprocedure dezelfde nietigheidsargumenten aan de orde zijn, terwijl die niet reeds op voorhand kansloos lijken. Steur c.s. verwijzen zelfs naar de tijdens de oppositie ingediende documenten onder gebruikmaking van dezelfde argumentatie. Als er niet tot schorsing wordt overgegaan zouden de rechtbank en het EOB verschillende sets conclusies kunnen vaststellen. Die situatie is volgens de rechtbank onwenselijk.

De klacht van de Gebroeders Zilka dat zij door deze schorsing gedurende lange tijd de facto verstoken zullen blijven octrooibescherming weegt tegen het bovenstaand onvoldoende op. Ter verlichting van dit nadeel en indachtig art. 20 Rv, zal het EOB bericht worden gedaan terzake versnelde behandeling van de ingestelde oppositieprocedure.

Lees het vonnis hier.