Octrooirecht  

IEF 2583

Provisionele vistripjes

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24 augustus 2006,  LJN: AY7534. Wilhelm Layher Vermögungsverwaltungs-GmbH tegen Scafom International B.V.

Oorspronkelijk een octrooizaak. Samenvatting rechtspraak.nl:  “Art. 223 en art. 843a Rv. Hof: vordering tot afgifte van stukken is niet als een provisionele vordering aan te merken, daar bij de gevorderde maatregel niet gesproken kan worden van een voorziening die werking heeft voor de duur van het bodemgeschil. De vordering tot afgifte van de (originele) tekening(en) is zonder nadere gronden niet voor toewijzing op grond van artikel 843a Rv vatbaar.”

Lees het arrest hier. Vonnis rechtbank hier.

IEF 2576

Over hoe het was en hoe het zou kunnen zijn

isdw.bmpSeverin de Wit (Simmons & Simmons): Over hoe het was en hoe het zou kunnen zijn. Noot bij GAT/Luk en Roche/Primus.( IER 5/2006, parallel gepubliceerd op IPEG (IP blog Severin de Wit).

“Old habits die hard, dus niet iedereen is ervan overtuigd dat de cross border verleden tijd is, zie Willem Hoyng (op IEForum.nl). Hij ziet nog wel ruimte, net als Wouter Pors (eveneens op IEForum.nl).

Hoyng’s kritiek op beide uitspraken is niet zonder grond. Ik volg hem waar hij zegt dat het Hof een “politieke” beslissing genomen heeft, zonder al te veel kennis op het gebied van het octrooirecht en zonder blijk te geven zich veel gelegen te laten liggen aan de wens van velen in Europa te komen tot een mogelijkheid een Europees octrooi ook door één Europese rechter te laten beoordelen.

Alle commentaren hebben met elkaar gemeen dat de discussie lijkt te gaan over de vraag of de cross border praktijk in Nederland en Duitsland nu hersendood, gewoon dood, dan wel morsdood is. Ik houd het op het laatste.”

Lees hier direct verder. IPEG blog hier.

Meer Gatlukrocheprimus-annotaties: doorklikken via dit eerdere bericht.

IEF 2575

Een warenhuis (kas).

Rechtbank ’s Gravenhage, 6 september 2006, HA ZA 92-8273 P.L.J. Bom Beheer BV, Boal Systemen BV, Bordeso BV tegen Alcoa Nederland BV.

Octrooizaak over inbreukmakende goten voor warenhuizen (kassen). Eedere tussenvonnissen dateren al uit begin1996. Alcoa wordt veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 118.104,42.
 
Alcoa wordt eveneens veroordeeld tot betaling van een bedrag van bijna drie miljoen euro voor het leveren van 964.102 kg inbreukmakende aluminium goten. De goten maken (maakten) inbreuk op het Nederlandse octrooi van Blom c.s, verleend voor een goot  voor een kas.

De rechtbank schat op grond van artikel 6:97 BW zelf de schade. Het rapport van de door haar benoemde deskundigen legt de rechtbank naast zich neer, nu de door Blom c.s. geleden schade als gevolg van gemiste omzet die aan de verkoop van de inbreukmakende goten zou zijn gekoppeld onvoldoende uit het rapport is af te leiden.

Voor de berekening ervan gaat de rechtbank van de fictieve situatie uit dat Blom c.s. naast Alcomij en Gakon (licentienemers) ook aan Alcoa een licentie zou zijn verleend en wijst daarbij een viertal schadeposten aan.

 

1- De schade als gevolg van de (onder druk van de aanzienlijk oneigenlijke concurrentie door Alcoa) te lage licentievergoeding, overeengekomen met Alcomij en Gakon.

2- De schade als gevolg van de te lage, door Bom c.s. gerealiseerde opslag op de door hen zelf verkochte aluminium goten (ten opzichte van stalen goten)-

3- De veronderstelde licentievergoeding die Alcoa aan Bom c.s. zou hebben moeten betalen.

4- De kosten die Bom c.s. hebben moeten maken voor deskundigen ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de hoogte van de schadevergoeding.

Wat  betreft de proceskosten zal Alcoa als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van de incidenten.

Een verdeling van de hierna vermelde proceskosten aan de zijde van Bom c.s. is niet nodig omdat Bom kennelijk geen aanspraak maakt op toewijzing van een deel van die kosten aan haar. In de procedure van Bom tegen Alcoa zullen de proceskosten uit praktische overwegingen daarom begroot worden op nihil.

Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Bom c.s. op basis van het toegewezen bedrag op:

- dagvaarding 32,94
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 2.268,90
- getuigenkosten 496,89
- deskundigen 78.379,19
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 36.926,50 (11,5 punten × tarief  € 3.211,00)

Totaal € 118.104,42

Omdat het octrooi inmiddels is vervallen, moet het gevraagde verbod op
inbreuk worden afgewezen.

Lees  het vonnis hier.

IEF 2574

Scharnierend met elkaar verbonden

knie.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 6 september 2006, HA ZA 04-552 en 05-503. J. Goudsmit tegen Bandage- en Corsetindustrie Basko b.v.

Zeer feitelijk vonnis over uitvinding in dienstbetrekking.

Basko houdt zich oorspronkelijk bezig met ontwikkeling en vervaardiging van bandages en corsetten en de verkoop van orthesen en prothesen. Goudsmit is in 1992 bij Basko in dienst getreden als orthopedisch instrumentmaker. In 2001 is hij arbeidsongeschikt geworden. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 januari 2004 beëindigd. De laatste functie van Goudsmit bij Basko was Product Manager.

In 1997 heeft Goudsmit een orthopedisch kniegewricht uitgevonden en daarvoor in augustus 1997 een aanvraag voor productontwikkeling bij Basko gedaan. Voor de uitvinding is in september 2001 een Nederlands octrooi verleend.

Basko heeft vervolgens voor de uitvinding een internationale (PCT) aanvraag gedaan, een Europese octrooiaanvraag en octrooiaanvragen in onder meer de Verenigde Staten van Amerika en Canada. Goudsmit heeft voor de internationale aanvraag en de Amerikaanse octrooiaanvraag volmachten ondertekend. In de volmacht ten behoeve van de internationale aanvraag is Basko vermeld als aanvrager van het octrooi. Goudsmit heeft voorts een 'Assignment' getekend waarin is vermeld, kort samengevat, dat hij zijn rechten uit de Amerikaanse octrooiaanvraag overdraagt aan Basko.

Kort gezegd vordert Goudsmit i.c. Basko te veroordelen tot overdracht van alle rechten die voortvloeien uit het Nederlands octrooi en alle daarmee corresponderende aanvragen. 

 

De rechtbank acht zich op grond van art. 60 EOV bevoegd kennis te nemen van de aanspraak van Goudsmit op de Europese octrooiaanvraag, omdat Goudsmit in Nederland werkzaam is geweest.

De stelling van Basko dat zij uit het ondertekenen van de documenten heeft mogen afleiden dat Goudsmit afstand van zijn rechten op het octrooi deed, moet volgens de rechtbank worden verworpen. 

Tussen partijen bestond destijds nog geen geschil over de aanspraken op de uitvinding. Partijen trokken samen op om voor de uitvinding octrooi aan te vragen en schoven de zakelijke afwikkeling voor zich uit. Onder die omstandigheden heeft Basko uit het tekenen van de genoemde documenten niet de conclusie mogen trekken dat Goudsmit afstand deed zijn rechten op het octrooi.

Behoudens door Goudsmit te leveren tegenbewijs, staat het verder volgens de Rechtbank vast dat aard van de dienstbetrekking van Goudsmit meebracht dat hij zijn bijzondere kennis (mede) zou aanwenden tot het doen van uitvindingen. 

Goudsmit stelt zich ook op het standpunt dat de uitvinding die hij heeft gedaan van een ander soort is dan die waarop Basko haar activiteiten richt. Indien hij daarin zou moeten worden gevolgd zou hij aanspraak hebben op het octrooi, ongeacht de aard van de dienstbetrekking.

De activiteiten van Basko beperkten zich niet tot verhandeling van, in de terminologie van Goudsmit, hard goods (bij soft goods wordt gewerkt met bandages en zachte kunststoffen, in de categorie hard goods voornamelijk met metalen). Het door Goudsmit gemaakt onderscheid in soft goods en hard goods is daarom voor de vraag of de in het octrooischrift beschreven uitvinding soortgelijk is aan die waarop Goudsmit zich diende te richten niet bepalend.

De conclusie is dat Goudsmit geen aanspraak kan maken op het octrooi en de octrooiaanvragen tenzij hij erin slaagt het tegenbewijs te leveren. Partijen hebben de rechtbank, voor het geval dat niet direct een eindvonnis kan worden gewezen, verzocht een comparitie te gelasten om de mogelijkheid van een regeling te onderzoeken. Indien geen regeling tot stand komt zal Goudsmit in de gelegenheid worden gesteld vervolgens tegenbewijs te leveren.

De rechtbank beveelt de verschijning van partijen, laat Goudsmit toe tot het leveren van tegenbewijs en houdt iedere verdere beslissing aan.

Lees het vonnis hier.

IEF 2562

Een geuzendaad

cpad.bmpNRC Handelsblad bericht over het Senseo-octrooi (eerder bericht hier): “Algemeen directeur Hans Wielinga van Vomar. (…) “We hadden eerst nog steun van andere koffiebranders, maar al snel stonden we er in de rechtszaken helemaal alleen voor. Een geuzendaad, werd het wel genoemd.”

Lees hier meer.

IEF 2554

Ter implementatie

lc.bmpKamerstuk30663, nr. 1 t/m 4, 2e Kamer. Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van Richtlijn nr. 2004/27/EG en Richtlijn nr. 2004/28/EG. 

“Het betreft hier de zogenaamde Bolar-bepalingen die na wijziging door Richtlijn 2004/27/EG en 2004/28/EG in de artikelen 13, zesde lid, van Richtlijn 2001/82/EG en artikel 10, zesde lid, van Richtlijn 2001/83/EG zijn opgenomen. Hierin wordt bepaald dat studies, tests en proeven die dienen om aan te tonen dat een geneesmiddel een generieke versie is van een referentiegeneesmiddel, onder nader genoemde voorwaarden niet worden beschouwd als een inbreuk op een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat. Deze bepalingen worden in de praktijk Bolarbepalingen genoemd, naar een arrest uit de Verenigde Staten. 

De Bolar-bepalingen worden geïmplementeerd in artikel 53 van de Rijksoctrooiwet 1995. Dit artikel benoemt in het eerste lid de uitsluitende rechten die zijn verbonden aan het octrooi. In het derde lid van het artikel wordt een uitzondering op dit recht geformuleerd, de onderzoeksexceptie. Deze onderzoeksexceptie wordt restrictief uitgelegd. Hieronder worden slechts verstaan handelingen die uitsluitend dienen om het geoctrooieerde te onderzoeken. Uit doctrine en jurisprudentie blijkt dat hieronder in ieder geval wordt verstaan proefnemingen met een zuiver wetenschappelijk doel.

De algemene opvatting neigt ertoe onder deze uitzonderingsgrond eveneens te verstaan handelingen in of voor een bedrijf. Echter alleen wanneer deze handelingen dienen om kennis te nemen van het geoctrooieerde met als doel om op basis hiervan nieuwe technieken te ontwikkelen. Gekozen is om de nieuwe Bolar-bepaling te laten gelden naast de bestaande onderzoeksexceptie als geformuleerd in het derde lid van artikel 53 Rijksoctrooiwet 1995, omdat de exceptie die gecreëerd wordt door deze bepaling, een aanvulling is op (de beperkte uitleg van) de onderzoeksexceptie. Er is geen sprake geweest om deze bepaling in te voegen bij de bepalingen van artikel 54. De uitzonderingen die daar genoemd worden zijn naar hun aard tijdelijk, terwijl deze wijziging een situatie behandelt die meer permanent is.   

De implementatietermijn voor beide richtlijnen verstreek op 30 oktober 2005. Richtlijn 2004/27/EG is inclusief de Bolar-bepaling reeds geïmplementeerd in de nieuwe geneesmiddelenwet. De octrooiregelgeving vormt een gesloten systeem. Vanwege deze systematiek dient de Bolar-bepaling opgenomen te worden in de Rijksoctrooiwet 1995.

Koninklijke boodschap,
Voorstel van Rijkswet,
Memorie van toelichting,
Advies en nader rapport.

IEF 2552

De bekende koffiezetmachine

cpad.bmpDe beslissing zelf is nog niet gepubliceerd maar diverse media berichten dat “Het octrooi van de Amerikaanse voedingsgigant Sara Lee, de eigenaar van Douwe Egberts, en de Nederlandse elektronicagigant Philips op hun Senseokoffiemachine is woensdagochtend herroepen door het Europees Octrooibureau in München. Dat betekent dat elke fabrikant koffiepads voor de bekende koffiezetmachine kan maken, én dat elk bedrijf een Senseo machine op de markt kan brengen.” De Financiële Telegraaf brengt het nieuws onder de kop “DE leidt nederlaag in gevecht Koffiepads”.

Lees hier alvast iets meer. Persbericht Bird & Bird hier.

IEF 2550

Het inactiveren van een voedingsbodem

rdtc.bmpRechtbank 's-Gravenhage,30 augustus 2006, rolnr. 05-1050, Reditac B.V. tegen Sabora B.V.

Eiseres, Reditac, stelt dat Sabora direct en indirect inbreuk maakt op haar Europese octrooi terzake van een ‘inrichting voor het inactiveren van een voedingsbodem bij de fluïdiseringstherapie’. De rechtbank wijst de inbreukvorderingen van Reditac af omdat niet vast is komen te staan dat van een serieuze dreiging tot (directe of indirecte) inbreuk sprake is.

De rechtbank stelt daarbij voorop dat: “Reditac zich in haar stukken van relatief vage termen als “geoctrooieerde producten”, “geoctrooieerde materie”, “geoctrooieerde technologieën” en “onderdelen ten behoeve van de vervaardiging van de geoctrooieerde systemen” bedient, zonder daarbij op enig moment op meer gedetailleerde wijze de aanwezigheid van de individuele kenmerken van de conclusies van het octrooi na te gaan. Voorts wordt niet toegelicht dat en waarom in het ene geval sprake zou zijn van directe inbreuk en in het andere geval van indirecte inbreuk.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2533

Hopeloos complexe procesregimes

idn.JPGIvo de Nooijer (NautaDutilh): Scheiden doet lijden, GAT / Luk en Roche / Primus: gescheiden inbreuk en geldigheidsprocedures? Amsterdam,  24 augustus 2006.

“Naar aanleiding van de recente uitspraken in GAT / Luk (zaak C-4/03) en Roche / Primus (zaak C-539/03) van het Hof van Justitie zijn in korte tijd al diverse commentaren verschenen. Onder andere Willem Hoyng (hier). Berber Brouwer (hier) en Wouter Pors (hier) hebben op deze plaats hun commentaar gegeven op de uitspraken en de mogelijke consequenties geschetst.  (...) Er is echter een intrigerende vraag die door de commentaren wordt opgeroepen. De aangereikte oplossingen overtuigen niet, ook niet in een "klassiek" artikel 2 EEX geval.

(...) Wat is nu het gevolg van het inroepen van de nietigheid van een octrooi voor de inbreukvordering op dat octrooi wanneer het een buitenlands octrooi betreft? Alle genoemde oplossingen lijken in de praktijk hopeloos complexe procesregimes op te leveren wanneer de inbreuk procedure (centraal) en de nietigheidsprocedures (gefragmenteerd) gescheiden worden benaderd. Daarnaast is een dergelijke oplossing niet in lijn met de door het Hof nagestreefde voorzienbaarheid en rechtszekerheid.

lees het volledige commentaar hier.

IEF 2463

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Haarlem, vonnis in incident van 9 augustus 2006,  LJN: AY6201. Initialen tgen VOF H. Malomajo, c.s.

Erfrecht. “In de hoofdzaak vorderen eisers – samengevat – te verklaren voor recht dat gedaagden met betrekking tot de vóór en ná 13 oktober 1977 door de erflater vervaardigde kunstwerken en de daarop rustende auteursrechten begiftigd zijn en dat de overdracht van het onroerend goed aan de [straatnaam] een begiftiging is.”

Lees het vonnis hier.

-  Rechtbank Utrecht, Bevoegdheidsincident, 9 augustus 2006, LJN: AY6072. Eiser tegen The Spectranetics Corporation c.s.

“Nu Spectranetics B.V. is gevestigd in het arrondissement Utrecht en de octrooirechtelijk grondslag van de vordering is komen te vervallen, is de rechtbank te Utrecht bevoegd om over de vorderingen tegen deze gedaagde te beslissen.”

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof Leeuwarden, 15 juni 2006, LJN:AU2485. Schuldsanering.
 
 “De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [schuldenaar] behoorde te weten wat de financiële gevolgen zijn van een octrooiaanvraag, zodat hij - de bewindvoerder - enkel de conclusie kan trekken dat de financiële positie van [schuldenaar] ten tijde van de aanvraag zodanig was, dat hij de kosten gemakkelijk kon dragen.

De bewindvoerder concludeert dan ook dat [schuldenaar] bewust vermogensbestanddelen heeft onttrokken aan de boedel, om op die wijze de schuldeisers te benadelen. De bewindvoerder meent dat [schuldenaar] bovendien op het punt van het octrooi in zijn informatieplicht is tekort geschoten. Hij had in de visie van de bewindvoerder alles op tafel moeten leggen als hij in aanmerking wil komen voor een schone lei.”

Lees het arrest hier.