Octrooirecht  

IEF 2690

Niet ontmoedigd in de uitoefening van zijn rechten

ovn.bmpHoge Raad, 29 september 2006, LJN: AU6098. CFS Bakel B.V.  tegen Stork Titan B.V.

Zaak over de eventuele nietigheid van het  Nederlandse deel van een Europees octrooi (voor een ‘oven’) van CFS Bakel. In cassatie spitst het geding zich toe op twee vragen: Handelt de een aanvrager van een Europees octrooi onrechtmatig handelt door niet alle mogelijke hem bekende informatie ter kennis van het EOB te brengen en  handelt een octrooihouder die zich beroept op een vooronderzocht octrooi dat later wordt herroepen of vernietigd, onrechtmatig handelt indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure?

De Hoge Raad oordeelt dat de in het middel van CFS aangevoerde klachten betreffende de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi niet tot cassatie leiden. Onder verwijzing naar art. 81 RO wordt aan de verwerping van het principale cassatieberoep van CFS overigens geen nadere motivering gewijd. Het incidentele cassatieberoep van Stork confronteert de Hoge Raad wel met een aantal interessante rechtsvragen. Zo interessant zelfs dat Advocaat-Generaal Huydecoper op suggestie van de Hoge Raad een aanvullende conclusie heeft genomen.

In de eerste plaats is Stork van mening dat het hof heeft verzuimd de vraag te beantwoorden of het verzwijgen door een octrooihouder van het feit dat de ingebrachte extra elementen niet nieuw waren en dat CFS met dat laatste bekend was, onrechtmatig is jegens een concurrent tegen wie dat octrooi in de concurrentiestrijd wordt gebruikt, indien dat octrooi later wordt vernietigd op grond van die reeds bij CFS bekende informatie.

Volgens de Hoge Raad faalt deze klacht. De uitdrukkelijke vermelding door CFS dat de ingebrachte extra elementen niet nieuw waren, zou volgens de Hoge Raad niet noodzakelijkerwijs hebben geleid tot afwijzing van het betreffende conclusievoorstel. Ook de combinatie van op zichzelf reeds bekende elementen kan immers leiden tot een uitvinding die aan het nieuwheidsvereiste voldoet.

In de tweede plaats bestrijdt Stork de rechtsopvatting van het hof dat de houder van een door het EOB getoetst octrooi in beginsel ervan mag uitgaan dat zijn octrooi rechtsgeldig is en zich dus tegenover derden op zijn daaraan verbonden rechten mag beroepen, ook indien wordt geopponeerd tegen de octrooiverlening.

Het hof maakte op deze regel alleen een uitzondering, indien de octrooihouder weet, dan wel ernstig reden heeft om te vermoeden, dat de oppositie zal slagen. Stork voert daarbij aan dat het bij een octrooi gaat om een uitzondering op de vrije concurrentie, welke uitzondering slechts is gerechtvaardig indien aan bepaalde eisen (zoals nieuwheid en inventiviteit) is voldaan. In dit licht handelt volgens Stork een octrooihouder die voortgaat met het inroepen van het octrooi tegen potentiële afnemers van zijn concurrent nadat een oppositie- en/of nietigheidsprocedure is ingesteld, onrechtmatig tegenover deze concurrent, indien het oordeel van het EOB naderhand onjuist blijkt en het octrooi met terugwerkende kracht wordt herroepen, dan wel nietigverklaard.

Bij de beoordeling van deze rechtsklacht moeten volgens de Hoge Raad de volgende  twee gezichtspunten in aanmerking worden genomen:

“Enerzijds wordt door octrooiverlening de prestatie gehonoreerd die ten grondslag ligt aan de in het octrooi belichaamde uitvinding, alsmede de daartoe gedane research en investeringen in tijd en geld. Daardoor wordt het doen van uitvindingen gestimuleerd, waarmee ook het algemeen belang wordt gediend. Deze overwegingen pleiten ervoor de houder van een getoetst octrooi niet reeds uit onrechtmatige daad aansprakelijk te achten tegenover zijn concurrenten op de enkele grond dat het octrooi naderhand is herroepen, dan wel vernietigd. Anders zou de octrooihouder worden ontmoedigd in de uitoefening van zijn rechten tegenover degenen die hem deze betwisten, hetgeen de prikkel om uitvindingen te doen zou kunnen verminderen.

Anderzijds werkt verlening van een octrooi (althans het inroepen daarvan) concurrentiebeperkend en verschaft het de gerechtigde een voorsprong in de concurrentiestrijd. Het inroepen van het octrooi tegenover derden is in het algemeen een geëigend middel om het gedrag van die derden te beïnvloeden ten profijte van de octrooihouder. Het feit dat ons maatschappelijk systeem nu juist mede is gebaseerd op het bevorderen van vrije concurrentie in het algemeen belang, is in dit licht een argument om degene die zich beroept op een octrooi dat achteraf wordt herroepen of vernietigd, het risico te laten dragen van de onjuistheid van zijn pretenties.”

De Hoge Raad hecht - onder verwijzing naar een arrest van 6 april 1962 (NJ 1965, 116) - meer gewicht aan het eerste gezichtspunt. Mede gelet op de heersende leer in Duitsland en Engeland wordt de door Stork bepleite vorm van risicoaansprakelijkheid voor de octrooihouder niet aanvaard.

De enkele omstandigheid dat een oppositie- of nietigheidsprocedure is ingesteld, vormt onvoldoende reden om onrechtmatigheid van de octrooihouder die voortgaat met het inroepen van het octrooi tegen potentiële afnemers van zijn concurrent aan te nemen, indien achteraf blijkt dat het oordeel van het EOB naderhand onjuist is en het octrooi met terugwerkende kracht wordt herroepen, dan wel nietigverklaard.

Lees het arrest hier.


 

IEF 2689

De flanken en de ruggen

veeborstel.bmpRechtbank 's-Gravenhage 2 oktober 2006, KG ZA 05-1617,  Delaval Holding A.B. en Delaval International A.B. tegen Schippers Bladel B.V.

De zaak betreft een octrooigeschil over het borstelen van vee. Het rapport van het Octrooi Centrum Nederland (OCN) maakt dat de kort geding rechter zijn eerder voorlopig oordeel, dat het octrooi niet inventief zou zijn, herziet. Het octrooi is inventief en gedaagde maakt hierop inbreuk. Dit geldt ook voor de variant waarin een zwenkbegrenzing is aangebracht.

In dit tussenvonnis van 1 februari 2006, heeft de voorzieningenrechter voorlopig geoordeeld dat het octrooi niet inventief is. Een vakman zal in de autowasinrichtingtechniek, minstgenomen een verwant technisch veld, een aantal zeer duidelijke aanwijzingen voor de oplossing van het probleem, kort gezegd dat een borstel in rust verticaal moet hangen en in gebruik de flanken en de ruggen van het vee moet kunnen borstelen, vinden. Naar voorlopig oordeel was het niet beslissend voor de inventiviteitvraag dat een autowasinrichting een vooraf bepaalde uitslag/doorgang van de auto door de borstels of andersom impliceert. Volgens het Octrooicentrum Nederland is dit voor de inventiviteitvraag juist wel beslissend.

De voorzieningenrechter volgt het advies van het OCN dat de door gedaagde aangevoerde inventiviteitbezwaren geen doel treffen. Kort gezegd is volgens de voorzieningenrechter de borstelinrichting, zoals beschreven in het octrooi, inventief ten opzichte van de stand van de techniek, omdat met name de uitwendige kracht van het dier zorgt voor de werking van de borstels. "Alleen die uitwendig door het dier uit te oefenen kracht is voldoende, van een combinatie van rotatiekracht en vooraf bepaalde relatieve route van het dier ten opzichte van de borstel voor de gewenste werking is geen sprake." De stand van de techniek toont een wasstraat waarvan in feite de combinatie van de rotatiekracht van de borstels met de vooraf bepaalde relatieve beweegrichting van de borstels ten opzichte van de auto er voor zorgt dat de borstel tegen de auto "opklimt, dan wel juist "uitslaat."

De voorzieningenrechter oordeelt dat de veeborstels van gedaagde inbreuk maken op het octrooi. "Het betreft in beide gevallen een veeborstelinrichting die vanuit een in hoofdzaak verticale richting voor het borstelen van lagere delen van grootvee door het vee zelf kan worden gezwenkt in een horizontalere oriëntatie en wel zodanig, dat aldus (alle) hogere delen van het vee kunnen worden geborsteld. Ook de aangepaste veeborstel met een zwenkbegrenzing tot – naar zeggen van Schippers Bladel – 50 à 55° in het verticale vlak, voldoet daarmee naar voorlopig oordeel aan het vereiste van "in hoofdzaak horizontaal" in de zin van het octrooi, te weten horizontaal genoeg om alle bovengelegen delen van het vee al borstelend te kunnen bereiken.

De voorzieningenrechter wijst het verbod toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten conform het liquidatietarief, nu de procedure is aangevangen voorafgaand aan het verstrijken van de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn en een richtlijnconforme kostenveroordeling niet is gevorderd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2687

Es gilt das gesprochene Wort

mccr.bmpEurocommissaris Charly McCreevey (IM), speech over de beoogde aanpak van het Gemeenschapsoctrooi en EPLA. Europese Parlement, donderdag 28 september 2006. 

“Intellectual property rights are at the heart of a knowledge-based economy. (…) The recent consultation on the future of the patent system in Europe delivered one simple message: the legal framework should offer an affordable patent protection for all businesses - small and big-, ensure legal certainty and be applied for the benefit of all the players. A solid legal framework is therefore essential.

(…) The possibility of multi-forum litigation concerning one and the same invention, adds cost, of course, but even more importantly it creates uncertainty, as different courts in different countries can deliver diverging interpretations on the same patented invention.

I think we need to tackle this issue as a matter of urgency; the current "patchwork" may prevent patent holders from being able to enforce their rights, and discourages candidates, in particular SMEs looking for efficient and affordable patent protection from using the European patent. Europe is, at present, not able to offer innovative businesses an optimal solution when it comes to protecting their intellectual property.

We cannot aspire to be the most competitive economy in the world if we do not find practical workable solutions to patent application and protection.

The Community Patent and the initiatives to improve the European patent – ie the London Protocol on translations and the EPLA – are not mutually exclusive. They both aim for the same goal: a better, cheaper, more reliable patent system. That's why I want to pursue both.

We face similar challenges in designing the jurisdictional arrangements for the Community patent: we need to find a unified system which provides judicial independence, gives clarity and reliability to patent users while avoiding both over-centralisation and fragmentation.

In order to achieve this objective, the Community needs to get involved in EPLA. It addresses shared responsibilities between Member States and the Community. It goes without saying that Parliament will have to contribute when the Community will proceed with the required proposals in order to take this issue forward in the near future.

Lees de volledige speech hier.

IEF 2686

De ingestoken veiligheidsnok (2)

RW.bmpReinier Wijnstra (octrooigemachtigde Exter Polak & Charlouis): 'Minder dan Letterlijk'. Noot bij Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 21 september 2006, Agenturen Kruyder Amersfoort B.V. tegen Buva Rationele Bouwproducten c.s.

“De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?”

MINDER DAN LETTERLIJK

Onlangs besloot het Hof dat Agenturen Kruyder en Necomij geen inbreuk maken op een octrooi van Buva. Een bespreking van dit arrest is hier te vinden. Opvallend is dat het hof het octrooi een beperktere beschermingsomvang geeft dan een letterlijke interpretatie van de hoofdconclusie. Overigens volgt het hof daarmee het eerdere standpunt van de rechtbank in deze zaak (vonnis hier).

Het octrooi van Kruyder beschermt een scharnier voor bijvoorbeeld een raam of een deur. Dit scharnier heeft twee bladen. Beide bladen hebben een hulpopening voor het opnemen van een zogenaamde dievenklauw. Eén hulpopening heeft aan de achterkant van het blad (dus de kant die tegen raam of kozijn komt te liggen) een uitsparing. Door deze hulpopening kan van achteren de dievenklauw worden gestoken. De dievenklauw heeft een verbrede voet die “can be hooked” achter het blad in de uitsparing.

Wat brengen Buva en Necomij nu op de markt? Eigenlijk is dat een scharnier dat aan alle aspecten van de octrooiconclusie voldoet, inclusief de verbrede voet. Alleen zit hun dievenklauw geklemd in de hulpopening, doordat de hulpopening kleiner is dan de dievenklauw. Letterlijk inbreuk? Nee, zegt het hof en verwijst naar artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De beschermingsomvang van het octrooi wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen tot uitleg van die conclusies dienen.

Wat lezen we dan in de beschrijving? “Het doel van de uitvinding is een scharnierset te verschaffen (…) dat in gebruik flexibeler is, en waarbij de betreffende uitsteeksels (dievenklauwen; RW) kunnen worden verwijderd of aangebracht, afhankelijk van de omstandigheden in de praktijk.” En even verderop staat nog dat het beveiligingsuitsteeksel kan worden weggelaten, of eenvoudigweg vooraf ingestoken.

Het is juridisch interessant om te zien wat het hof vervolgens doet. Ze gaat de geciteerde passages van de beschrijving meelezen in de octrooiconclusie, waardoor een extra beperkende maatregel ontstaat: de dievenklauw dient zodanig in de hulpopening te worden gehaakt, dat deze losneembaar is en op eenvoudige wijze weer verwijderd kan worden.

Vervolgens komt een TNO rapport aan de orde. Hierin wordt vastgesteld dat de dievenklauw met twee tikken van een standaard hamer uit de hulpopening kan worden geslagen. Met dezelfde hamer kan de dievenklauw er ook weer ingetikt worden. TNO zelf concludeert dat er dus geen sprake is van een permanente verbinding. Het hof is het hier niet mee eens, omdat het insteken “niet eenvoudigweg” geschiedt. Het eindresultaat is dat Buva en Necomij geen inbreuk maken.

De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?

Het protocol bij artikel 69 spreekt over een billijke bescherming van de octrooihouder en een redelijke rechtszekerheid voor derden. Het hof noemt dit aspect nog wel, maar besteed hier in haar arrest verder geen aandacht aan. Of de octrooihouder in casu een billijke bescherming heeft gekregen blijft in dit arrest onbeantwoord.

Het protocol gaat echter nog verder, door te stellen dat er een midden gezocht moet worden tussen een strikt letterlijke uitleg van de conclusies, en een ruime uitleg. Dit deel van het protocol citeert het hof echter niet, en ze past het ook niet toe in dit arrest. In plaats van tussen een brede en een letterlijke uitleg te gaan zitten, kiest ze juist een minder ruime dan letterlijke interpretatie.

Overigens heeft de Hoge Raad de deur op een kier gezet naar het minder ruim dan letterlijk interpreteren van conclusies. In Ciba Geigy/Oté Optics (13 januari 1995) lezen we onder rechtsoverweging 3.3.1 hoe artikel 69 en het bijbehorende protocol in de Nederlandse rechtspraak past. De Hoge Raad stelt dat bij de uitleg van de conclusies onder ogen gezien moeten worden wat voor de uitvinding wezenlijk is "teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden." Dit impliceert dat een uitleg die uitsluitend gebaseerd is op de letterlijke betekenis van de conclusies onnodig ruim kan zijn.

Wat leren we van dit arrest van het hof? In ieder geval dat het vakgebied octrooien er niet makkelijker, maar zo u wilt wel boeiender op wordt. Indien u om een inbreukadvies gevraagd wordt, dan zult u altijd de beschrijving moeten raadplegen. Een prima facie overeenkomst van een product met de letterlijke tekst van een conclusie is immers geen garantie voor inbreuk. Daarnaast is het aan de octrooigemachtigden onder ons om de beschrijving van nieuwe aanvragen zo op te stellen dat het Europees Octrooibureau overtuigd kan worden van de inventiviteit, zonder dat onze eigen rechter de effecten van de uitvinding mee gaat lezen in de conclusies. Succes ermee!

RW

IEF 2678

De ingestoken veiligheidsnok

schrnr.bmpGerechtshof ‘s-Gravenhage, 21 september 2006, rolnr. 04/1512. Agenturen Kruyder Amersfoort B.V. tegen Buva Rationele Bouwproducten c.s.

Zaak over de vraag of het veiligheidsscharnier van Buva c.s. inbreuk maakt op het Europees octrooi van Kruyder.

Door Buva c.s. zijn geen nietigheidsargumenten aangevoerd en het arrest van het Hof concentreert zich aldus uitsluitend op de inbreukvraag. Helaas voor de lezer treft men in het oordeel van het Hof geen interessante rechtsoverwegingen aan. Het geschil tussen partijen is puur feitelijk van aard.

Het Octrooi heeft betrekking op een scharnierset bestemd voor de bevestiging op een kozijn en een paneel. De scharnierset is volgens het Octrooi een samenstel met een scharnier met twee bladen, dat is voorzien van één of meer beveiligingsuitsteeksels (zogenaamde dievenklauwen) met een verbrede voet en een pen. Tenminste één van die beveiligingsuitsteeksels is op niet permanente wijze bevestigd in of aan één van de scharnierbladen. Indien het scharnier is “dichtgeklapt” steekt dit “losse” beveiligingsuitsteeksel in een opening in het andere scharnierblad.

Een samenstel met permanent bevestigde uitsteeksels behoort tot de stand van de techniek. Het doel van het Octrooi is een scharnierset te verschaffen dat in gebruik flexibeler is, en waarbij de betreffende beveiligingsuitsteeksels kunnen worden verwijderd of juist aangebracht.

De vraag die partijen verdeeld houdt is of de scharnierset van Buva c.s. is voorzien van een beveiligingsuitsteeksel dat niet op “permanent wijze” is bevestigd. Het Hof geeft Buva c.s. gelijk. Het beveiligingsuitsteeksel van de scharnierset van Buva c.s. kan volgens het Hof alleen met “min of meer grote druk” uit de scharnier worden ingestoken of verwijderd. Bovendien is het Hof van mening dat er schade kan ontstaan bij deze handelingen. Het Hof vermag in een dergelijke constructie geen “losse verbinding” te zien.

Ook het door Kruyder aangevoerde beroep op equivalentie werd door het Hof afgewezen. Het door het Octrooi beoogde resultaat (flexibilteit) wordt door de scharnierset van Buva c.s. niet bereikt. Van inbreuk op het Octrooi is aldus geen sprake.

Lees het arrest hier.

IEF 2677

Een verrassingsbeslissing te vermijden

Gerechtshof  's-Gravenhage, 26 januari 2006 en 28 september 2006, rekestnr. R05/905. ev3 B.V. (+ nog 28 verzoekers) tegen The Regents of the University of California en Boston Scientific International B.V.
 
Twee beschikkingen. Tussen partijen is bij het hof een procedure aanhangig. Het betreft een hoger beroep van ev3 tegen een vonnis waarin weliswaar één octrooi van The Regents is vernietigd, maar waarin het ev3 ook is verboden om inbreuk te maken op een drietal andere octrooien.

Ev3 stelt dat zij inmiddels een grote hoeveelheid nieuw bewijs heeft verzameld, dat van belang is voor zowel de inbreuk-, als de nietigheidsvraag. De kwestie i.c. betreft een verzoek van ev3 om een viertal getuigen door de Italiaanse rechter gedurende de appelprocedure te laten horen, alsmede een verzoek om op grond van artikel 843a Rv stukken te verkrijgen van deze getuigen.

In een tussenbeschikking van 26 januari 2006 stelde het hof partijen in de gelegenheid zich over de (prematuur) afwijzing van het voorlopig getuigenverhoor schriftelijk uit te laten. Dit mocht ev3 echter niet baten, want ook bij de onderhavige beschikking wijst het hof het verzoek af.
 
Volgens het hof is het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde, nu dit een aanzienlijke vertraging van de bodemprocedure zal meebrengen.

Het hof ziet niet in waarom niet een bewijsopdracht in de bodemprocedure kan worden afgewacht. "In dit verband merkt het hof op dat ev3 reeds beschikt over het bewijs dat is verkregen in de procedures in de Verenigde Staten en Duitsland, waaronder de uitvoerige (600 pag. tellende) getuigenverklaring van dr. Guglielmi die zij in de bodemprocedure heeft ingebracht." Volgens het hof wordt ev3 c.s. tot bewijs toegelaten (indien nodig), wanneer zij haar stellingen in de hoofdzaak voldoende heeft onderbouwd. Heeft zij dat niet gedaan en zouden haar stellingen op speculaties berusten dan is er volgens het hof sprake van een "fishing expedition."
 
Volgens het hof is ev3 niet-ontvankelijk in haar verzoek om bepaalde documenten te overleggen, omdat dit op grond van art. 843a lid 1 Rv dient te geschieden door een incidentele vordering in een lopende procedure, of door middel van een dagvaarding. Een verzoekschriftprocedure is dus niet de aangewezen weg.

Lees de beschikkingen hier en hier.

IEF 2672

Box

crn.bmpKamerstuk 30572, nr. 19,  2e Kamer, 27september 2006. Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota «Werken aan winst» (Wet werken aan winst); Amendement van het lid Crone (PvdA) om ervoor te zorgen dat kan worden gekozen voor de octrooibox, zonder activering van het bedrijfsmiddel.

“De NvW neemt de drempel voor de octrooibox weg door te kiezen voor een ingroeiregeling, waarbij activering van het bedrijfsmiddel niet nodig is. Echter omdat de Hoge Raad in zijn rechtspraak als eis stelt dat pas van een bedrijfsmiddel sprake kan zijn, indien de daarvoor gemaakte kosten geactiveerd worden, zou op grond van de tekst van dit artikel zoals voorgesteld in de 2e NvW, pas van de octrooibox gebruik gemaakt kunnen worden, indien de voortbrengingskosten toch geactiveerd worden. Artikel X wordt in de amendement aangepast om expliciet aan te geven dat van activering inderdaad geen sprake is.”

Lees het amendement hier.

IEF 2663

ABC en verder

Gerechtshof Amsterdam, 21 september 2006, rolnummers 177/06 KG en 229/06 SKG, Pharmachemie B.V. tegen Merck Sharp & Dohme B.V. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)
 
Arrest ter illustratie van wat er allemaal gebeurt aan en over de grenzen van het IE-recht.

Dit arrest betreft de nasleep van een conflict tussen Merck Sharp & Dohme en Pharmachemie over het geneesmiddel alendroninezuur, dat door Merck Sharp & Dohme jarenlang succesvol op de markt is gebracht onder het merk Fosamax. Merck Sharp & Dohme had lange tijd een monopolie op dit geneesmiddel op grond van octrooirechten en een aanvullende beschermingscertificaat (ABC).

De generieke geneesmiddelenproducent Pharmachemie heeft terzake van alendroninezuur verscheidene geneesmiddelenregistraties verricht, zodat zij onmiddellijk na verstrijken van de beschermingstermijn van het ABC op de markt kon komen met generieke alendroninezuur. Op 30 september 2005 is een generieke registratie van Pharmachemie doorgehaald door het College Registratie Geneesmiddelen, omdat de verkeerde registratieprocedure was gevolgd. Omdat Pharmachemie dit product echter toch bleef verhandelen, werd door Merck Sharp & Dohme in eerste aanleg (in de zaak met rolnr. 177/06 KG) een verbod gevorderd om dit product op de Nederlandse markt te verhandelen en (in de zaak met rolnr. 229/06) een bevel tot terugroeping van deze producten.        
 
In het hoger beroep oordeelt het hof onder meer over de juridische vraag of Pharmachemie onrechtmatig heeft gehandeld jegens Merck Sharp & Dohme door te handelen in strijd met bepalingen van EG-Richtlijn 2001/83 die ziet op registratieprocedures voor geneesmiddelen. Volgens het Hof is dit niet het geval omdat de bepalingen uit deze richtlijn niet zijn bedoeld ter bescherming van de concurrent van degene die een product op de Europese markt brengt, maar dat zij de bescherming van de volksgezondheid tot doel hebben. 

Lees het vonnis hier.

IEF 2658

Ondertussen in Brussel (2)

Vorige week kwamen de socialistische Europarlementariërs  met  anti-EPLA motie (eerder bericht hier), deze week spreken de verenigde Christen-Democratische MEPs zich in een (concept) pro-EPLA motie uit voor het EPLA.

“(…) Urges the Commission to explore all courses for improving the patent and patent litigation systems in the EU, including participation in EPLA and joining the Munich convention as well as revising the Community Patent proposals; Considers it advantageous that the European Community should eventually become part of the European Patent Convention, and in consequence of the European Patent Litigation Agreement and the London Agreement;

(…) Stresses that access to justice must be ensured, irrespective of whether the court in question is a European Patent Court or a Community Patent Court, and that the true implementation of this fundamental legal principle is particularly important for the SMEs; invites, therefore, the Member States of the European Community to ensure that the EPLA courts are affordable; in order to reduce these costs, considers that patent litigants should not have to bear the cost of courts and court services set up under EPLA. These should be funded by Member States in the same way as national courts. This is especially relevant for the national courts of first instance;”

Lees de gehele (concept) motie hier.

IEF 2653

Niet morsdood

gatluk.gifVoorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, 21 september 2006, KG ZA 06-694. Bettacare Limited tegen H3 Products B.V. en Wedeka B.V.

De Nederlandse cross border-praktijk was even in coma, maar is nu toch weer ontwaakt, zij het wellicht in sterk afgeslankte vorm. Morsdood is zij (na GAT/LuK en Primus/Roche) in elk geval niet. In het kort geding tussen Bettacare en Wedeka heeft de voorzieningenrechter een grensoverschrijdend inbreukverbod opgelegd voor Nederland en Duitsland.

Het Engelse Bettacare is houder van Europees octrooi dat ziet op een kinderhekje. Het Nederlandse bedrijf H3 Products B.V. brengt kinderhekjes op de markt die geproduceerd zijn door Wedeka B.V. te Stadskanaal en waarmee volgens Bettacare inbreuk gemaakt wordt op het octrooi. Bettacare vordert in kort geding een inbreukverbod voor alle landen waarvoor het octrooi is verleend. H3 Products en Wedeka betwisten de geldigheid van het octrooi met een beroep op openbaar voorgebruik.

Volgens de voorzieningenrechter is het openbaar voorgebruik niet voldoende aannemelijk gemaakt. Derhalve bestaat geen gerede kans op vernietiging van het octrooi in een bodemprocedure. Octrooi-inbreuk in Nederland en in Duitsland is volgens de voorzieningenrechter wel voldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van H3 Products en Wedeka dat uit GAT/LuK zou volgen dat bij het voeren van een geldigheidsverweer naar Duits recht in kort geding de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen. Uit GAT/LuK volgt volgens de rechter níet dat de krachtens artikel 2 EEX Verordening bevoegde Nederlandse rechter bevoegdheid zou verliezen wegens de exclusieve bevoegdheidsgrondslag van artikel 22 lid 4 EEX Verordening. In kort geding kan namelijk geen definitief oordeel geveld over de geldigheid van het octrooi, maar alleen een voorlopig oordeel in de vorm van en inschatting van de kansen van het betreffende inbreukverweer. Bij bevoegdheid op grond van artikel 2 EEX zijn cross-border verboden in kort geding dus nog steeds mogelijk, ook als een gemotiveerd geldigheidsverweer wordt opgeworpen.

Naast de bevoegdheidsperikelen is het vonnis interessant vanwege de overweging van de rechter over het beweerde openbaar voorgebruik. De voorzieningenrechter overweegt:

Om in een bodemprocedure openbare toepassing van de uitvinding volgens het octrooi te kunnen aannemen moet aan strikte eisen zijn voldaan. Het tijdstip van de beweerde toepassing moet duidelijk kunnen worden vastgesteld. Ook moet precies kunnen worden geïdentificeerd dat de betreffende toegepaste inrichting dezelfde is als die volgens de uitvinding, met andere woorden nieuwheidsschadelijk is. Tenslotte moeten de omstandigheden waaronder de toepassing heeft plaatsgehad kunnen worden opgehelderd. Met name indien de beweerdelijke openbare toepassing in de eigen sfeer ligt van degene die zich op die toepassing beroept, moet van één en ander volgens de TBA rechtspraak bewijs worden geleverd up to the hilt. In kort geding dient dan ook bezien te worden of een gerede kans bestaat dat in een bodemprocedure zal kunnen worden aangenomen dat aan deze vereisten voor openbare toepassing is voldaan.”

Lees het vonnis hier.