Octrooirecht  

IEF 2348

Gat-Luk en Primus-Roche

Kort commentaar door Berber Brouwer, advocaat bij Leidsegracht 3 Advocaten in Amsterdam en redacteur IEForum.nl.

"Een dag nadat Eurocommissaris Charlie McCreevy in zijn “Closing remarks at public hearing on future patent policy in Europe” pleitte voor “Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation”, kwamen eindelijk de arresten van het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaken GAT/LuK (C-4/03) en Primus/Roche (C-539/03).

Op grond van deze arresten wordt de bevoegdheid van de nationale rechter om grensoverschrijdende inbreukverboden op te leggen minst genomen bijzonder ingeperkt. In plaats van een “simplification of patent litigation” betekent dit dat de octrooihouder de nationale rechter in iedere Lidstaat afzonderlijk zal moeten vragen om een inbreukverbod."

Lees hier verder.

IEF 2346

Veldelen voor een fraaier resultaat

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juli 2006, KG ZA 06-572, Van Van Dillewijn Verpakkingen B.V tegen Zwapak B.V.

Korte cursus bloembossen inpakken door de Haagse voorzieningenrechter.

Van Dillewijn is houdster van een NL octrooi met betrekking tot een ‘vel voor het inpakken van een bloembos of dergelijke, met het kenmerk dat het enkellaags is en een omtreksvorm heeft die gelijk is aan de buitenste omtreksvorm van een aantal verschoven op elkaar liggende veldelen’. Van Dillewijn vordert - samengevat — Zwapak te verbieden met het verpakkingsvel Neuvella inbreuk te maken op het octrooi.

Daar bloemen niet zelden als een cadeau worden aangeboden is het gebruikelijk om bloembossen op een aantrekkelijke manier in te pakken. In zijn meest eenvoudige vorm bestaat het inpakvel uit een enkel min of meer recht- hoekig vel dat in een kegelvorm om de bloembos wordt gevouwen. De ‘frietzak’ die dan ontstaat heeft veelal twee uitstaande punten, gevormd door twee hoeken van het vel. Voor een fraaier resultaat kunnen ook twee vellen op elkaar worden gelegd.

Hierbij kan worden uitgegaan van vellen die door materiaalkeuze, kleur of bedrukking een verschillend uiterlijk hebben. Om deze verschillen ook zichtbaar te maken worden beide inpakvellen voor het inrollen verschoven op elkaar gelegd om op die wijze ook het uiterlijk van het onderliggende vel zichtbaar te laten worden. De ‘frietzak’ die dan ontstaat zal veelal drie of vier uitstaande punten hebben waarbij de punten ook een verschillend uiterlijk kunnen hebben.

Overeenkomstig de stand van de techniek is ook het gebruik van een gevouwen vel. Hierbij wordt uitgegaan van één inpakvel dat één maal wordt gevouwen. De vouwlijn dient dan schuin te worden aangebracht zodat de helften van het vel verschoven op elkaar komen te liggen. Indien het uitgangsmateriaal een voorzijde en een achterzijde heeft met verschillend uiterlijk, ontstaat een effect dat gelijk is aan het gebruik van losse vellen die verschoven op elkaar worden gelegd.

De uitvinding betreft een verdere ontwikkeling van de beschreven stand van de techniek. Volgens de eerste conclusie wordt een enkellaags vel gebruikt, dat wil zeggen een vel dat niet gevouwen is of gevouwen behoeft te worden. Aan dit vel wordt een omtrekvorm gegeven die gelijk is aan verschoven op elkaar liggende vellen. De omtreksvorm suggereert het gebruik van meer dan een vel. De volgconclusies geven aan hoe door verder bewerking de suggestie van het gebruik van meerdere vellen in meerdere lagen, kan worden versterkt.

Bij wijze van verweer stelt Zwapak primair dat het octrooi niet geldig is omdat Zwapak in  2003 een enkellaags inpakvel met de benaming Montella als internationaal model heeft gedeponeerd. Ditzelfde inpakvel heeft zij in mei 2003 in verband met moederdag afgeleverd aan een afneemster in Frankrijk. Het inpakvel Montella komt volgens Zwapak volledig overeen met een inpakvel volgens het octrooi. Naar voorlopig oordeel openbaart dit depot en/of de bijbehorende tekeningen echter geenszins dat hier sprake is van een enkellaags inpakvel.

Subsidiair stelt Zwapak dat er geen sprake is van een inbreukmakende handeling omdat het inpakvel Neuvella, waar het Van Dillewijn om te doen is, niet beantwoordt aan de conclusies van het octrooi, met name niet omdat er geen sprake is van ‘verschoven’ veldelen.

De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende: Bij toetsing aan conclusie 1 van het octrooi is uitsluitend acht te slaan op de omtreksvorm van het inpakvel. Het inpakvel Neuvella is enkellaags en heeft een omtreksvorm die kan worden omschreven als een veelpuntige halve ster. De voorzieningenrechter telt 7 punten en twee punten langs de basis. Deze vorm is symmetrisch. Naar voorlopig oordeel is in deze omtreksvorm niet een aantal verschoven op elkaar liggende veldelen te herkennen.

Het inpakvel Neuvella voldoet dus niet aan conclusie 1. Dit wordt niet anders indien Van Dillewijn zou worden gevolgd in haar stelling dat een figuur met de buitenste omtreksvorm van het inpakvel Neuvella kan worden samengesteld door een aantal denkbeeldige vellen in vorm te knippen en op elkaar te leggen en vervolgens te verschuiven tot de gewenste omtreksvorm wordt bereikt en opgevuld.

Door deze handelingen kan weliswaar iedere willekeurige vorm worden nagebootst, maar op die wijze wordt geen uitvoering gegeven aan de uitvindingsgedachte van het octrooi. Die voorziet namelijk in de nabootsing van de omtreksvorm die ontstaat wanneer inpakmateriaal verschoven op elkaar wordt gelegd. Het verschoven zijn is wezenlijk omdat bij plaatsing van inpakmateriaal recht op elkaar, dus niet verschoven, het onderliggende vel niet of nauwelijks zichtbaar zal zijn en dus niet kan meewerken aan de gewenste luxueuze uitstraling.

Het verschoven op elkaar liggen is daarom te verstaan als een plaatsing van de veldelen op elkaar op een wijze waarbij het onderste veldeel gedeeltelijk zichtbaar wordt. Door de nabootsing moet de suggestie worden opgewekt dat er gebruik is gemaakt van meerdere inpakvellen waardoor een luxueuze uitstraling wordt verkregen. Van Dillewijn heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe door het knipwerk kan worden bijgedragen aan de gewenste luxueuze uitstraling. Daarnaast gaat Van Dillewijn eraan voorbij dat er geen sprake is van een omtreksvorm die ontstaat door het verschoven op elkaar leggen van inpakmateriaal.

Omdat alle verdere conclusies als volgconclusies moeten worden aangemerkt valt hiermee het doek. De slotsom is dat Zwapak met het inpakvel Neuvella naar voorlopig oordeel geen inbreuk maakt op het octrooi en dat de vordering moet worden afgewezen.

Lees het vonnis hier

IEF 2343

Herleven

Persbericht EPO: “Brussels/Munich, 13 July 2006. The European Patent Office strongly supports the EU Commission's initiative to revive the debate on the patent system in Europe.

At the Commission's public hearing on future patent policy in Europe, EPO-President Professor Alain Pompidou pointed out that the consultation process had brought new momentum to the endeavour of reforming the patent system. The system should not only support the larger applicants, but also dynamic smaller companies.”

Lees de persberichten en mededelingen van het EPO hier. Lees de mening van de Europese Commissie hier.

IEF 10484

Roche / Primus

HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-539/03 (Roche Nederland B.V. e.a. tegen Primus Goldenberg, e.g. Roche/Primus)

Prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden

In navolging van IEF 5233 HR Executieverdrag – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders –Bevoegdheid van gerecht van woonplaats van een der verweerders – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – In verschillende verdragsluitende staten gevestigde verweerders – Octrooi-inbreuken in verschillende verdragsluitende staten”

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 december 2003, ingekomen bij het Hof op 22 december 2003, in de procedure.

Vragen
1)      Bestaat tussen de rechtsvorderingen ter zake van octrooi-inbreuk die een houder van een Europees octrooi heeft ingesteld tegen een in de staat van de aangezochte rechter gevestigde verweerder enerzijds en tegen verschillende, in andere verdragstaten dan die van de aangezochte rechter gevestigde verweerders anderzijds, van wie de octrooihouder stelt dat zij inbreuk maken op dat octrooi in een of meer andere verdragstaten, een verband als is vereist voor de toepasselijkheid van artikel 6, aanhef en onder 1 [Executieverdrag]?

2)      Indien het antwoord op [de eerste] vraag [...] niet of niet zonder meer bevestigend luidt, onder welke omstandigheden is van zodanig verband dan sprake, en is daarbij bijvoorbeeld van belang
– of de verweerders behoren tot één en hetzelfde concern?
– of bij de verweerders sprake is van een gezamenlijk handelen waaraan een gemeenschappelijk beleidsplan ten grondslag ligt en zo ja, of de plaats van waar dat beleidsplan is uitgegaan, van belang is?
– of de beweerdelijk inbreukmakende handelingen van de verschillende verweerders dezelfde of nagenoeg dezelfde zijn?”

Antwoord
Artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals laatstelijk gewijzigd bij het Verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij onderscheiden, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van slechts een van hen.

IEF 2337

Donderdag Octrooidag

Speech Commissaris Interne Markt Charlie McCreevy. Closing remarks at public hearing on future patent policy in Europe. Brussels, 12 July 2006.

Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation; We will  refrain from exploring initiatives for further harmonisation of patent law, beyond what is already de facto achieved by the European Patent Convention; There will be no new initiative in the area of the computer-implemented inventions during my term as Commissioner.

But our task is all the more difficult as patents policy is decided in a number of independent fora, thus giving many of you a headache and doing European business no favours. Despite repeated calls for improvement, little progress has been made in any of these fora over recent years.

(…) The European patent system: Options for the future. It is now apparent that our priorities must focus on: Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation; Decreasing the cost of obtaining a patent, in particular with regard to smaller businesses; and Last but not least, maintaining and improving the quality of patents.

The European Patent Litigation Agreement is seen as a promising route towards more unitary jurisdiction. Therefore, I will ask my services to explore the possibilities of moving this project forward. However, you should be aware that there are some institutional hurdles to be tackled if the Community is to become involved in the EPLA initiative. Furthermore, stakeholders differ on the degree of centralisation or the nature of the local first instance courts.

Although the subject was not at the heart of my consultation, the quality of patents in Europe, particularly in new technology sectors, is of paramount importance to the users of the system.

(…) Last, but certainly not least, we must make sure that small and medium enterprises, the backbone of European economy, have access to the patent system, unhindered by complex procedures and high costs. In that respect, we will look carefully into the idea that many SMEs put forward in their contributions: an alternative dispute resolution system, in the form of mediation or arbitration, for certain patent cases.

Having said all that, there are also areas where stakeholders did not express much enthusiasm for Community involvement. We will therefore refrain from exploring initiatives for further harmonisation of patent law, beyond what is already de facto achieved by the European Patent Convention. Also, as I said before, there will be no new initiative in the area of the computer-implemented inventions during my term as Commissioner.

Lees de volledige speech hier.

IEF 2324

Donderdag Octrooidag

1- HvJ EG, donderdag 13 juli, eerste kamer, 09.30: Arrest C-4/03,  GAT / LuK

Verdrag betreffende de rechtrlijke bevoegdheid.  Uitlegging van artikel 16, sub 4, Executieverdrag - Exclusieve bevoegdheid "ten aanzien van ... de geldigheid van octrooien" - Wel of geen inclusie van beroep tot vaststelling van octrooi-inbreuk (respectievelijk niet-inbreuk) tijdens hetwelk een partij de ongeldigheid van het octrooi opwerpt

2- HvJ EG, donderdag 13 juli, eerste kamer, 09.30:  Arrest C-539/03, Roche Nederland e.a.

Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid. Uitlegging van artikel 6, sub 1, Executieverdrag - Meer dan één verweerder - Klachten wegens inbreuk op Europees octrooi, ingediend tegen in diverse Europese landen gevestigde vennootschappen - Bevoegdheid van gerecht van plaats waar een der vennootschappen gevestigd is.

IEF 2323

Pat fight

New EU Patent Fight to Break Out on July 12. On that day, the European Commission will hold a public hearing on the future of the European patent systems in Brussels. A little over 12 months after the European Parliament threw out the "directive on the patentability of computer-implemented inventions", the same opposing camps are fighting again.

Lees hier meer (AG-IP-news).

IEF 2307

Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995

Ministerie van Economische Zaken: Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995. Eindrapport. 

Dit rapport is uitgebracht aan de opdrachtgever, het Ministerie van Economische Zaken en mag alleen gebruikt worden in het kader waarvoor het rapport is opgesteld, de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995.

Fundament van deze eerdere lezingen en persberichten. Lees het volledige rapport hier.

Zie ook: Kamerstuk 30635, nr. 1, 2e Kamer. Octrooibeleid; Brief staatssecretaris met beleidsvisie + achtergrondinformatie Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB.

Beleidsvisie hier, achtergrondinfo hier.

IEF 2297

De persoon van de gemachtigde

Kamerstukken. Bijlage bij 30300 XIII, nr. 92, 2e Kamer. Rapport Berenschot: Kosten van octrooigemachtigden

“De persoon van de gemachtigde blijkt voor de meeste aanvrageis belangrijker te zijn dan het kantoor waar deze werkt. Met name de specialiteit en de specifieke kennis van de gemachtigde spelen een belangrijke rol in liet keuzeproces. Om die reden blijven veel aanvragers hun gemachtigde trouw. Zo gaat de kennis, opgedaan bij eerdere aanvragen, niet verloren of erger: naar een concurrent. Bij gebrek aan eigen ervaring spelen ervaringen van anderen een belangrijke rol.

De aanvragers zijn het erover eens dat er een database zou moeten komen waarin de exacte specialisaties (dus meer dan ‘chemie’ of ‘werktuigbouw) van de gemachtigden staan. Overigens is op www.uitvinders.nl voor een beperkt aantal gemachtigden al een begin voor een dergelijke database gemaakt."

Lees het rapport hier.

IEF 2268

De verlening van dwanglicenties (2)

Kamerstuk 25074, nr. 130, 2e Kamer. Ministeriële Conferentie van de WTO. Brief van de staatssecretaris van Economische Zaken over dwanglicenties op octrooien voor productie en export farmaceutische producten. (eerder bericht hier).

“Mede namens de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, informeer ik u graag over het feit dat de Raad van de Europese Unie op 28 april 2006 heeft ingestemd met de Verordening dwanglicenties op octrooien voor productie en export van farmaceutische producten naar landen met olksgezondheidsproblemen. Het Europees Parlement heeft al eerder ingestemd met deze verordening, waardoor deze nu snel in werking kan treden

(…) Overigens ligt momenteel ook een voorstel tot een besluit van de Raad tot aanvaarding, namens de Europese Gemeenschap, van het protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) van 6 december 2005, voor. Met dit besluit aanvaardt de Gemeenschap de overeengekomen wijziging van de TRIPS-overeenkomst welke aan de Verordening ten grondslag ligt. Deze procedure heeft echter geen gevolgen voor de nu tot stand gekomen Verordening en of de werking van het dwanglicentiesysteem.”

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2006

Mede namens de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, informeer ik u graag over het feit dat de Raad van de Europese Unie op 28 april 2006 heeft ingestemd met de Verordening dwanglicenties op octrooien voor productie en export van farmaceutische producten naar landen met volksgezondheidsproblemen. Het Europees Parlement heeft al eerder ingestemd met deze verordening, waardoor deze nu snel in werking kan treden.

De verordening vormt de EU-brede implementatie van een besluit van de WTO , dat het mogelijk maakt om dwanglicenties op octrooien te verlenen aan generieke producenten van farmaceutische producten, teneinde hen in staat te stellen te produceren voor export naar derde landen (veelal ontwikkelingslanden) die zelf niet beschikken over de productiecapaciteit om deze geneesmiddelen te produceren. Doel van het systeem is om te voorzien in voldoende betaalbare geneesmiddelen voor landen die kampen met volksgezondheidsproblemen. Zonder het WTO-besluit zou de TRIPS  -overeenkomst het niet toestaan om onder dwanglicentie voor exportdoeleinden te produceren. Met de totstandgekomen dwanglicentiesystematiek kunnen in alle EU-lidstaten onder dezelfde voorwaarden dwanglicenties worden verleend. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van met name ontwikkelingslanden aan betaalbare geneesmiddelen, zonder dat dit binnen de Europese Unie marktverstorende consequenties heeft.

De aanvaarding van de verordening door de Raad en het Europees Parlement in één lezing, geeft een positief signaal af. Het is ten eerste positief voor met name ontwikkelingslanden die kampen met volksgezondheidsproblemen en waarvoor nu goedkopere geneesmiddelen beschikbaar kunnen komen. Tegelijkertijd geeft de Europese Unie met de verordening aan de problemen die met name ontwikkelingslanden signaleren ten aanzien het gebruik van octrooien in relatie tot de toegang tot geneesmiddelen en handelspolitiek in het algemeen, serieus aan te willen pakken.

Tegelijkertijd moeten we onder ogen zien dat tot op heden wereldwijd nog zeer weinig gebruikt wordt gemaakt van de ontwikkelde dwanglicentiesystematiek. Dat is een belangrijke kanttekening bij de discussie over deze problematiek. Door critici wordt opgemerkt dat het systeem ingewikkeld is, niet aantrekkelijk genoeg voor generieke producenten en de octrooihouders nog veel bescherming biedt. Getracht is een systeem te ontwerpen dat enerzijds ruimte biedt voor verlening van dwanglicenties, maar dat tegelijkertijd ook de rechten van octrooihouders niet op onredelijke wijze uitholt (wat ook een WTO-TRIPS verplichting is).

De EU heeft oog gehad voor de praktische problemen die de verlening van dwanglicenties kunnen belemmeren en heeft er voor gekozen om bij de totstandkoming van de verordening in het belang van gebruikers van het dwanglicentiesysteem, verder te gaan dan wat het WTO-besluit toestaat. Hierbij kan worden gewezen op het openstellen van het systeem voor ontwikkelingslanden die geen lid zijn van de WTO, de rol van NGO’s bij de import van geneesmiddelen in ontwikkelingslanden en de omgang met het systeem van publieke aanbesteding. De EU heeft hiermee een positieve stap gezet om het gebruik van het dwanglicentiesysteem en daarmee de toegang tot geneesmiddelen in ontwikkelingslanden te verbeteren.

Toch blijft generieke productie in westerse landen altijd relatief duur, wat grootschalige export vanuit de EU naar ontwikkelingslanden kan belemmeren. In die zin kan productie in landen als India, Brazilië en China wellicht oplossingen bieden. In de komende jaren zal duidelijk moeten worden welke rol de dwanglicentiesystematiek speelt bij de geneesmiddelenvoorziening in met name ontwikkelingslanden.

Overigens ligt momenteel ook een voorstel tot een besluit van de Raad tot aanvaarding, namens de Europese Gemeenschap, van het protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) van 6 december 2005, voor. Met dit besluit aanvaardt de Gemeenschap de overeengekomen wijziging van de TRIPS-overeenkomst welke aan de Verordening ten grondslag ligt. Deze procedure heeft echter geen gevolgen voor de nu tot stand gekomen Verordening en of de werking van het dwanglicentiesysteem.

Ten slotte wordt momenteel binnen de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) gesproken over een rapport over de verhouding tussen intellectueel eigendom, innovatie en de toegang tot geneesmiddelen in ontwikkelingslanden. Ook in deze context zal de effectiviteit van het dwanglicentiesysteem besproken worden en zal gekeken worden hoe in de toekomst de geneesmiddelenvoorziening van met name ontwikkelingslanden kan worden gewaarborgd.

Staatssecretaris van Economische Zaken 
C.E.G. van Gennip